EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R0461

Verordening (EU) nr. 461/2010 van de Commissie van 27 mei 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 129, 28.5.2010, p. 52–57 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 08 Volume 003 P. 277 - 282

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 07/05/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/461/oj

28.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/52


VERORDENING (EU) Nr. 461/2010 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2010

betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (1), en met name op artikel 1,

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening,

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening nr. 19/65/EEG is de Commissie bevoegd artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2) bij verordening toe te passen op bepaalde groepen verticale overeenkomsten en soortgelijke onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen. Groepsvrijstellingsverordeningen gelden voor verticale overeenkomsten die aan bepaalde voorwaarden voldoen, en kunnen algemeen of sectorspecifiek zijn.

(2)

De Commissie heeft een groep verticale overeenkomsten bepaald, waarvan zij aanneemt dat die in de regel voldoen aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag, en heeft daartoe Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (3) vastgesteld, waarbij Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie (4) wordt ingetrokken.

(3)

Voor de motorvoertuigensector, die zowel personenauto’s als bedrijfsvoertuigen omvat, hebben sinds 1985 specifieke groepsvrijstellingsverordeningen gegolden, waarvan de meest recente Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (5) is. Verordening (EG) nr. 2790/1999 bepaalde uitdrukkelijk dat zij niet van toepassing was op verticale overeenkomsten waarvan het onderwerp binnen het toepassingsbereik van andere groepsvrijstellingsverordeningen viel. De motorvoertuigensector viel dus buiten het toepassingsbereik van die verordening.

(4)

Verordening (EG) nr. 1400/2002 verstrijkt op 31 mei 2010. De motorvoertuigensector moet echter recht op een groepsvrijstelling blijven houden om voor de betrokken ondernemingen de administratieve controle te vereenvoudigen en de nalevingskosten te beperken, terwijl overeenkomstig artikel 103, lid 2, onder b), van het Verdrag, een doelmatig toezicht op de markten wordt verzekerd.

(5)

De sinds 2002 opgedane ervaring met de distributie van nieuwe motorvoertuigen, de distributie van reserveonderdelen en het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen, maakt het mogelijk groepen verticale overeenkomsten in de motorvoertuigensector te bepalen, waarvan mag worden aangenomen dat deze gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen.

(6)

Deze groep omvat de verticale overeenkomsten betreffende de aankoop, verkoop of wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen, de verticale overeenkomsten betreffende de aankoop, verkoop of door verkoop van reserveonderdelen voor motorvoertuigen en de verticale overeenkomsten betreffende het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten voor deze voertuigen, ingeval die overeenkomsten worden gesloten tussen niet-concurrerende ondernemingen, tussen bepaalde concurrenten of door bepaalde verenigingen van kleinhandelaren of herstellers. Zij omvat eveneens verticale overeenkomsten die nevenbepalingen betreffende de overdracht of het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten bevatten. Het begrip „verticale overeenkomsten” dient derhalve zodanig te worden bepaald dat daaronder zowel die overeenkomsten als de daarmee overeenstemmende onderling afgestemde feitelijke gedragingen worden verstaan.

(7)

Bepaalde soorten verticale overeenkomsten kunnen de economische efficiëntie binnen een productie- of distributieketen verbeteren door een betere coördinatie tussen de deelnemende ondernemingen mogelijk te maken. In het bijzonder kunnen zij tot een daling van de transactie- en distributiekosten van de partijen leiden en tot een optimalisering van de hoogte van hun verkopen en investeringen.

(8)

De kans dat een dergelijke efficiëntiebevorderende werking zwaarder weegt dan de mededingingverstorende gevolgen van in verticale overeenkomsten vervatte beperkingen, hangt af van de mate waarin de betrokken ondernemingen marktmacht bezitten en derhalve van de mate waarin deze ondernemingen concurrentie ondervinden van andere leveranciers van goederen of diensten die op grond van hun productkenmerken, hun prijzen en het gebruik waartoe zij zijn bestemd, door de afnemer als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd. Verticale overeenkomsten die beperkingen bevatten waarvan kan worden verwacht dat deze de mededinging beperken en de consumenten kunnen schaden, of die niet onmisbaar zijn om de efficiëntie verhogende gevolgen te hebben, dienen van het voordeel van de groepsvrijstelling te worden uitgesloten.

(9)

Om het passende toepassingsbereik van een groepsvrijstellingsverordening te bepalen moet de Commissie rekening houden met de mededingingssituatie in de betrokken sector. In verband daarmee hebben de conclusies van een diepgaand onderzoek van de motorvoertuigensector, die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie over de werking van Verordening (EG) nr. 1400/2002 van 28 mei 2008 (6) en in de mededeling van de Commissie betreffende het toekomstige kader voor het mededingingsrecht in de motorvoertuigensector van 22 juli 2009 (7) aangetoond, dat moet worden onderscheiden tussen overeenkomsten betreffende de distributie van nieuwe motorvoertuigen en overeenkomsten betreffende het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten en de distributie van reserveonderdelen.

(10)

Ten aanzien van de distributie van nieuwe motorvoertuigen blijken er geen aanzienlijke tekortkomingen op het gebied van de mededinging te zijn, waardoor deze sector zich zou onderscheiden van andere economische sectoren en die zouden kunnen verlangen dat regels worden toegepast die verschillen van en strenger zijn dan de in Verordening (EU) nr. 330/2010 neergelegde regels. De marktaandeeldrempel, de uitsluiting van bepaalde verticale overeenkomsten en de andere in die verordening vastgestelde voorwaarden zorgen er in de regel voor dat verticale overeenkomsten betreffende de distributie van nieuwe motorvoertuigen aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. Daarom moeten deze overeenkomsten van de door Verordening (EU) nr. 330/2010 verleende vrijstelling kunnen profiteren, onder alle daarin vastgestelde voorwaarden.

(11)

Ten aanzien van de overeenkomsten betreffende de distributie van reserveonderdelen en betreffende het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten, dient met een aantal specifieke kenmerken van de vervolgmarkt voor motorvoertuigen rekening te worden gehouden. Meer bepaald blijkt uit de ervaring die de Commissie bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1400/2002 heeft opgedaan, dat prijsverhogingen voor individuele herstellingswerkzaamheden slechts ten dele tot uiting komen in een toegenomen betrouwbaarheid van de moderne auto’s en in een langere tijd tussen de servicebeurten. Deze laatste tendensen houden verband met de technologische ontwikkeling en de toenemende complexiteit en betrouwbaarheid van auto-onderdelen die de voertuigfabrikanten afnemen bij de leveranciers van originele uitrustingsstukken. Deze leveranciers zetten hun producten als reserveonderdelen af op de vervolgmarkt, zowel via de erkende herstellingsnetwerken van de voertuigfabrikanten als via onafhankelijke kanalen, en zijn aldus een belangrijke concurrentiekracht op de vervolgmarkt voor motorvoertuigen. De kosten die de consumenten van de Unie gemiddeld betalen voor herstellings- en onderhoudsdiensten aan motorvoertuigen vertegenwoordigen een zeer hoog aandeel van de totale uitgaven van de consumenten voor motorvoertuigen.

(12)

De concurrentievoorwaarden op de vervolgmarkt voor motorvoertuigen hebben ook een directe invloed op de openbare veiligheid, doordat het onveilig kan zijn met slecht herstelde voertuigen te rijden, maar ook op de volksgezondheid en het milieu, doordat de uitstoot van kooldioxide en andere luchtvervuilende stoffen hoger kan zijn bij voertuigen die niet regelmatig worden onderhouden.

(13)

Voor zover een afzonderlijke vervolgmarkt kan worden bepaald, hangt daadwerkelijke mededinging op de markten voor de aan- en verkoop van reserveonderdelen en voor het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen af van de mate van de concurrentiële interactie tussen de erkende herstellers, dat wil zeggen de herstellers die binnen al dan niet rechtstreeks door een voertuigfabrikant opgezette netwerken van herstellers werken, almede tussen de erkende en de onafhankelijke marktdeelnemers, waaronder begrepen de onafhankelijke leveranciers van reserveonderdelen en herstellers. De mogelijkheden van deze laatsten om te concurreren, zijn afhankelijk van de onbeperkte toegang tot de essentiële middelen, zoals reserveonderdelen en technische informatie.

(14)

Gelet op deze bijzondere kenmerken, zijn de regels van Verordening (EU) nr. 330/2010, waaronder de eenvormige marktaandeeldrempel van 30 %, noodzakelijk doch niet voldoende om te garanderen dat de groepsvrijstelling alleen ten goede komt aan verticale overeenkomsten betreffende de distributie van reserveonderdelen en betreffende het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen, dat aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag is voldaan.

(15)

Verticale overeenkomsten betreffende de distributie van reserveonderdelen en betreffende het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten moeten daarom alleen een groepsvrijstelling krijgen indien zij, behalve aan de in Verordening (EU) nr. 330/2010 vastgestelde vrijstellingsvoorwaarden, ook aan de strengere eisen voldoen betreffende bepaalde soorten ernstige mededingingsbeperkingen die de levering en het gebruik van reserveonderdelen op de vervolgmarkt voor motorvoertuigen kunnen beperken.

(16)

Met name dient de groepsvrijstelling niet te worden verleend voor overeenkomsten die de verkoop beperken van reserveonderdelen door leden van een selectief distributiestelsel van een voertuigfabrikant aan onafhankelijke herstellers, die deze onderdelen gebruiken voor het verrichten van herstellings- of onderhoudsdiensten. Zonder de toegang tot deze reserveonderdelen zouden onafhankelijke herstellers niet daadwerkelijk kunnen concurreren met erkende herstellers, omdat zij de consumenten geen diensten van goede kwaliteit kunnen leveren die tot het veilige en betrouwbare functioneren van motorvoertuigen bijdragen.

(17)

Bovendien dient, ten einde daadwerkelijke mededinging op de herstellings- en onderhoudsmarkt te garanderen en herstellers in staat te stellen de eindgebruikers concurrerende reserveonderdelen aan te bieden, de groepsvrijstelling niet te gelden voor verticale overeenkomsten die weliswaar voldoen aan Verordening (EU) nr. 330/2010, maar die de mogelijkheden van een producent van reserveonderdelen beperken om die onderdelen te verkopen aan erkende herstellers binnen het distributiestelsel van een voertuigfabrikant, aan onafhankelijke distributeurs van reserveonderdelen, aan onafhankelijke herstellers of aan eindgebruikers. Dit doet niets af aan de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de producenten van reserveonderdelen of aan de mogelijkheid voor voertuigfabrikanten, van erkende herstellers binnen hun distributiestelsel te eisen dat zij alleen reserveonderdelen gebruiken die beantwoorden aan de kwaliteit van de onderdelen die bij de assemblage van een bepaald motorvoertuig worden gebruikt. Bovendien dient, gezien de directe contractuele betrokkenheid van de voertuigfabrikanten bij herstellingen onder garantie, bij kosteloze onderhoudsbeurten en bij terugroepacties, de vrijstelling te gelden voor overeenkomsten die aan erkende herstellers de verplichting opleggen voor deze herstellingen alleen reserveonderdelen te gebruiken die door de voertuigfabrikant zijn geleverd.

(18)

Ten slotte dient, ten einde de erkende en onafhankelijke herstellers en eindgebruikers in staat te stellen de fabrikant van onderdelen voor motorvoertuigen of van reserveonderdelen te identificeren en tussen alternatieve onderdelen te kiezen, de groepsvrijstelling niet te gelden voor overeenkomsten waarbij een fabrikant van motorvoertuigen de mogelijkheid van een fabrikant van onderdelen of originele reserveonderdelen beperkt om zijn merk of logo daadwerkelijk en zichtbaar op die onderdelen aan te brengen.

(19)

Om alle marktdeelnemers de tijd te bieden zich aan deze verordening aan te passen dient de toepassingsduur van Verordening (EG) nr. 1400/2002 met betrekking tot verticale overeenkomsten betreffende de aankoop, verkoop en wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen tot en met 31 mei 2013 te worden verlengd. Ten aanzien van verticale overeenkomsten betreffende de distributie van reserveonderdelen en betreffende het verrichten van herstellings- en onderhoudsdiensten dient deze verordening vanaf 1 juni 2010 van toepassing te zijn, zodat een afdoende bescherming van de mededinging op de vervolgmarkten voor motorvoertuigen verzekerd blijft.

(20)

De Commissie zal doorlopend toezicht houden op de ontwikkelingen in de motorvoertuigensector en de nodige correctieve maatregelen nemen indien zich op het gebied van de mededinging tekortkomingen voordoen die schade voor de consumenten doen ontstaan op de markten voor de distributie van nieuwe motorvoertuigen, voor de levering van reserveonderdelen of voor de service na verkoop voor motorvoertuigen.

(21)

De Commissie kan, overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (8), deze verordening intrekken wanneer zij in een bepaald geval van oordeel is, dat een overeenkomst waarop de in de onderhavige verordening vastgestelde vrijstelling van toepassing is, niettemin met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft.

(22)

De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003, ten aanzien van het grondgebied van die lidstaat, of een gedeelte daarvan, deze verordening intrekken wanneer in een bepaald geval een overeenkomst die onder de toepassing van de bij de onderhavige verordening vastgestelde vrijstelling valt, toch op het grondgebied van die lidstaat, of een gedeelte daarvan, met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft en wanneer dat grondgebied alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont.

(23)

Ter bepaling, of de onderhavige verordening overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1/2003 dient te worden ingetrokken, zijn de mededingingverstorende gevolgen welke eventueel voortvloeien uit het bestaan van naast elkaar bestaande netwerken van verticale overeenkomsten die gelijkaardige gevolgen hebben welke de toegang tot een relevante markt of de mededinging op die markt aanzienlijk beperken, van bijzonder belang. Dergelijke cumulatieve gevolgen kunnen bijvoorbeeld optreden in het geval van selectieve distributie of niet-concurrentiebedingen.

(24)

Ter versterking van het toezicht op naast elkaar bestaande netwerken van verticale overeenkomsten die soortgelijke mededingingsbeperkende gevolgen hebben en meer dan 50 % van een bepaalde markt bestrijken, kan de Commissie bij verordening deze verordening voor verticale overeenkomsten die bepaalde met de betrokken markt verband houdende beperkingen bevatten, buiten toepassing verklaren en daardoor de volledige toepassing van artikel 101 van het Verdrag op die overeenkomsten herstellen.

(25)

Om te kunnen beoordelen wat de gevolgen van deze verordening zijn voor de mededinging bij de kleinhandel in motorvoertuigen, bij het leveren van reserveonderdelen en bij de service na verkoop voor motorvoertuigen op de interne markt, is het passend dat een beoordelingsverslag over de werking van deze verordening wordt opgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

:

„verticale overeenkomst”

:

een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging waarbij twee of meer, met het oog op de toepassing van de overeenkomst of de onderling afgestemde feitelijke gedraging, elk in een verschillend stadium van de productie- of distributieketen werkzame ondernemingen partij zijn en die betrekking heeft op de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen of diensten kunnen kopen, verkopen of wederverkopen;

b)

:

„verticale beperking”

:

een beperking van de mededinging in een verticale overeenkomst die binnen het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, van het Verdrag valt;

c)

:

„erkende hersteller”

:

een verrichter van herstellings- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen, die actief is binnen het distributiestelsel dat door een leverancier van motorvoertuigen is opgezet;

d)

:

„erkende distributeur”

:

een distributeur van reserveonderdelen voor motorvoertuigen, die actief is binnen het distributiestelsel dat door een leverancier van motorvoertuigen is opgezet;

e)

:

„onafhankelijke hersteller”

:

i)

een verrichter van herstellings- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen, die niet actief is binnen het distributiestelsel dat is opgezet door de leverancier van de motorvoertuigen waarvoor hij herstellingen of het onderhoud verricht,

ii)

een erkende hersteller binnen het distributiestelsel van een bepaalde leverancier, voor zover deze herstellings- of onderhoudsdiensten verricht voor motorvoertuigen ten aanzien waarvan hij geen lid is van het distributiestelsel van de betrokken leverancier;

f)

:

„onafhankelijke distributeur”

:

i)

een distributeur van reserveonderdelen voor motorvoertuigen, die niet actief is binnen het distributiestelsel dat is opgezet door de leverancier van de motorvoertuigen waarvoor hij reserveonderdelen distribueert,

ii)

een erkende distributeur binnen het distributiestelsel van een bepaalde leverancier, voor zover deze reserveonderdelen voor motorvoertuigen distribueert, ten aanzien waarvan hij geen lid is van het distributiestelsel van de betrokken leverancier;

g)

:

„motorvoertuig”

:

een voertuig met drie of meer wielen dat zich op eigen kracht voortbeweegt en bestemd is voor gebruik op de openbare weg;

h)

:

„reserveonderdelen”

:

producten die ter vervanging van onderdelen van het voertuig in of op dat voertuig worden gemonteerd, met inbegrip van producten zoals smeermiddelen, die voor het gebruik van het voertuig noodzakelijk zijn, met uitzondering van brandstof;

i)

:

„selectief distributiestelsel”

:

een distributiestelsel waarbij de leverancier zich ertoe verbindt de contractgoederen of -diensten, direct of indirect, slechts aan distributeurs te verkopen die op grond van vastgestelde criteria zijn uitgekozen, en waarbij deze distributeurs zich ertoe verbinden deze goederen of diensten niet te verkopen aan niet-erkende distributeurs binnen het grondgebied waarop de leverancier heeft besloten dat systeem toe te passen.

2.   Voor de toepassing van deze verordening omvatten de termen „onderneming”, „leverancier”, „fabrikant” en „afnemer” de respectievelijk met hen verbonden ondernemingen.

„Verbonden ondernemingen” zijn:

a)

ondernemingen waarbij een partij bij de overeenkomst rechtstreeks of onrechtstreeks:

i)

de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen,

ii)

de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, de raad van bestuur of de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, of

iii)

het recht heeft de zaken van de onderneming te leiden;

b)

ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de overeenkomst rechtstreeks of onrechtstreeks over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

c)

ondernemingen waarin een onderneming als onder b) rechtstreeks of onrechtstreeks over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

d)

ondernemingen waarin een partij bij de overeenkomst gezamenlijk met één of meer van de ondernemingen als bedoeld onder a), b) of c), of waarin twee of meer van de laatstgenoemde ondernemingen gezamenlijk over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

e)

ondernemingen waarin over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden gezamenlijk wordt beschikt door:

i)

partijen bij de overeenkomst of de respectieve met hen verbonden ondernemingen als bedoeld onder a) tot en met d), of

ii)

één of meer van de partijen bij de overeenkomst of één of meer van de met hen verbonden ondernemingen als bedoeld onder a) tot en met d) en één of meer derde partijen.

HOOFDSTUK II

VERTICALE OVEREENKOMSTEN BETREFFENDE DE AANKOOP, VERKOOP OF WEDERVERKOOP VAN NIEUWE MOTORVOERTUIGEN

Artikel 2

Toepassing van Verordening (EG) nr. 1400/2002

Overeenkomstig artikel 101, lid 3, van het Verdrag, is artikel 101, lid 1, van het Verdrag van 1 juni 2010 tot en met 31 mei 2013 niet van toepassing op verticale overeenkomsten betreffende de voorwaarden waaronder de partijen nieuwe motorvoertuigen kunnen kopen, verkopen of wederverkopen die voldoen aan de vrijstellingsvoorwaarden van Verordening (EG) nr. 1400/2002 welke specifiek op verticale overeenkomsten voor de aankoop, verkoop of wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen betrekking hebben.

Artikel 3

Toepassing van Verordening (EU) nr. 330/2010

Vanaf 1 juni 2013 is Verordening (EU) nr. 330/2010 van toepassing op verticale overeenkomsten betreffende de aankoop, verkoop of wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen.

HOOFDSTUK III

VERTICALE OVEREENKOMSTEN BETREFFENDE DE VERVOLGMARKT VOOR MOTORVOERTUIGEN

Artikel 4

Vrijstelling

Overeenkomstig artikel 101, lid 3, van het Verdrag en onverminderd deze verordening, is artikel 101, lid 1, van het Verdrag niet van toepassing ten aanzien van verticale overeenkomsten betreffende de voorwaarden waaronder de partijen reserveonderdelen voor motorvoertuigen kunnen kopen, verkopen of wederverkopen of herstellings- en onderhoudsdiensten voor motorvoertuigen kunnen verrichten die voldoen aan de vrijstellingsvoorwaarden op grond van Verordening (EU) nr. 330/2010, en die geen van de in artikel 5 van de onderhavige verordening genoemde hardcore bepalingen bevatten.

Deze vrijstelling geldt voor zover die overeenkomsten verticale beperkingen bevatten.

Artikel 5

Beperkingen die het voordeel van de groepsvrijstelling tenietdoen — hardcore beperkingen

De in artikel 4 vervatte vrijstelling is niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:

a)

de beperking van de verkoop van reserveonderdelen voor motorvoertuigen door leden van een selectief distributiestelsel aan onafhankelijke herstellers die deze onderdelen gebruiken voor de herstelling en het onderhoud van een motorvoertuig;

b)

de tussen een leverancier van reserveonderdelen, herstellingsgereedschap, diagnose- of andere apparatuur en een fabrikant van motorvoertuigen overeengekomen beperking van de mogelijkheid van de leverancier, deze goederen aan erkende of onafhankelijke distributeurs of aan erkende of onafhankelijke herstellers of eindgebruikers te verkopen;

c)

de tussen een fabrikant van motorvoertuigen die onderdelen gebruikt voor de aanvankelijke assemblage van motorvoertuigen, en de leverancier van die onderdelen overeengekomen beperking van de mogelijkheid van de leverancier, zijn merk of logo daadwerkelijk en op een duidelijk zichtbare wijze op de geleverde onderdelen of op de reserveonderdelen aan te brengen.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 6

Niet-toepassing van deze verordening

De Commissie kan overeenkomstig artikel 1 bis van Verordening nr. 19/65/EEG, wanneer naast elkaar bestaande netwerken van gelijksoortige verticale beperkingen meer dan 50 % van een relevante markt bestrijken, bij verordening verklaren dat de onderhavige verordening niet van toepassing is op verticale overeenkomsten die bepaalde beperkingen bevatten die op die markt betrekking hebben.

Artikel 7

Toezicht en beoordelingsverslag

De Commissie houdt toezicht op de werking van deze verordening en stelt uiterlijk op 31 mei 2021 een verslag op over de werking ervan, in het bijzonder gelet op de in artikel 101, lid 3, van het Verdrag neergelegde voorwaarden.

Artikel 8

Geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2010.

Zij vervalt op 31 mei 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB 36 van 6.3.1965, blz. 533/65.

(2)  Artikel 81 van het EG-Verdrag is met ingang van 1 december 2009 artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geworden. De twee artikelen zijn in wezen identiek. Voor zover van toepassing, dienen in deze verordening de verwijzingen naar artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te worden gelezen als verwijzingen naar artikel 81 van het EG-Verdrag.

(3)  PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1.

(4)  PB L 336 van 29.12.1999, blz. 21.

(5)  PB L 203 van 1.8.2002, blz. 30.

(6)  SEC(2008) 1946.

(7)  COM(2009) 388.

(8)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.


Top