EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009R1071

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 300, 14.11.2009, p. 51–71 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 06 Volume 007 P. 135 - 155

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 21/02/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/1071/oj

14.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 300/51


VERORDENING (EG) nr. 1071/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2009

tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelende volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De totstandbrenging van een interne wegvervoersmarkt met eerlijke mededingingsvoorwaarden vergt een eenvormige toepassing van de gemeenschappelijke regels inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen- of personenvervoer over de weg (het „beroep van wegvervoerondernemer”). De gemeenschappelijke regels dragen bij tot het bereiken van een hoger niveau van vakbekwaamheid van de wegvervoerondernemers, tot een rationalisering van de markt, tot een betere kwaliteit van de geleverde diensten waarbij zowel de wegvervoerondernemers, hun klanten als de gehele economie baat hebben, en tot een toename van de verkeersveiligheid. Deze regels bevorderen tevens de daadwerkelijke uitoefening van het vestigingsrecht door de wegvervoerondernemers.

(2)

Bij Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoersondernemers (4) worden de minimumvoorwaarden vastgesteld voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer alsmede voor de wederzijdse erkenning van de daartoe vereiste documenten. Uit de opgedane ervaring, een effectbeoordeling en diverse studies is echter gebleken dat die richtlijn door de lidstaten niet consistent ten uitvoer wordt gelegd. Dergelijke verschillen hebben verscheidene negatieve gevolgen, met name verstoringen van de mededinging, een gebrek aan doorzichtigheid van de markt en een ongelijk toezichtsniveau, alsmede het risico dat ondernemingen die personeel met beperkte beroepskwalificaties in dienst hebben het niet zo nauw nemen met de verkeersveiligheidsregels of de sociale regels, waardoor het aanzien van de sector kan worden geschaad.

(3)

Deze gevolgen zijn des te negatiever, omdat zij de goede werking van de interne markt voor wegvervoer dreigen te verstoren. De markt voor internationaal goederenvervoer en bepaalde vormen van cabotagevervoer is immers toegankelijk voor ondernemingen uit de gehele Gemeenschap. De enige voorwaarde waaraan deze ondernemingen moeten voldoen, is dat zij beschikken over een communautaire vergunning, die verkregen kan worden wanneer zij voldoen aan de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer neergelegd in Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (5) en Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (6).

(4)

De bestaande regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer moeten derhalve worden gemoderniseerd om een meer homogene en doeltreffende toepassing te waarborgen. Daar de naleving van die regels de belangrijkste voorwaarde is om toegang tot de communautaire markt te krijgen, en de belangrijkste communautaire instrumenten inzake de toegang tot de markt verordeningen zijn, is een verordening het meest geschikte instrument om de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer te regelen.

(5)

De lidstaten moeten de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer in de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden uit te oefenen, kunnen aanpassen in het licht van de bijzondere kenmerken van en de beperkingen in die gebieden. In ultraperifere gebieden gevestigde ondernemingen die alleen als gevolg van een dergelijke aanpassing aan de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer voldoen, zouden echter geen communautaire vergunning moeten kunnen krijgen. De aanpassing van de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer mag wegvervoerondernemingen die toegang zouden hebben gekregen tot het beroep en die aan alle algemene in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoen, niet beletten om in de ultraperifere gebieden vervoer te verrichten.

(6)

Ter wille van een eerlijke mededinging dienen de gemeenschappelijke regels inzake de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer zoveel mogelijk van toepassing te zijn op alle ondernemingen. Het is evenwel niet nodig ook ondernemingen die uitsluitend vervoer verrichten dat slechts een zeer geringe impact op de markt heeft, in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen.

(7)

De lidstaat waar de onderneming is gevestigd, moet ervoor zorgen dat de onderneming steeds aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, opdat de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat, indien nodig, kunnen besluiten de vergunning op grond waarvan de onderneming toegang tot de markt heeft, op te schorten of in te trekken. Een juiste naleving van en een betrouwbare controle op de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer vereisen dat een onderneming over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt.

(8)

Natuurlijke personen die over de vereiste betrouwbaarheid en vakbekwaamheid beschikken, moeten duidelijk worden geïdentificeerd en bij de bevoegde instanties worden aangemeld. Deze personen („vervoersmanagers”) dienen in een lidstaat te zijn gevestigd en het werkelijke en permanente beheer te hebben over de vervoersactiviteiten van de wegvervoerondernemingen. Derhalve moet worden gepreciseerd onder welke voorwaarden een persoon wordt geacht het werkelijke en permanente beheer te voeren over de vervoersactiviteiten van een onderneming.

(9)

De betrouwbaarheid van een vervoersmanager hangt ervan af of hij niet veroordeeld is geweest voor een ernstig strafbaar feit en of hem geen sanctie is opgelegd voor zware inbreuken, met name op de communautaire wetgeving inzake het wegvervoer. Wanneer een vervoersmanager of een wegvervoeronderneming in één of meer lidstaten voor zeer ernstige inbreuken van de communautaire wetgeving wordt veroordeeld of een sanctie krijgt opgelegd, zou dat moeten leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus, waarbij dient te worden aangetekend dat de bevoegde instantie zich ervan moet hebben vergewist dat een naar behoren afgewikkelde en gedocumenteerde onderzoeksprocedure met inachtneming van processuele grondrechten is gevolgd alvorens haar definitieve beslissing genomen wordt, en dat de nodige beroepsmogelijkheden geboden zijn.

(10)

Wegvervoerondernemingen dienen over een minimale financiële draagkracht te beschikken om een goede aanvang en een degelijk beheer te verzekeren. Een bankgarantie of een beroepsaansprakelijkheidsverzekering kan een eenvoudige en kostenefficiënte methode zijn voor het aantonen van de financiële draagkracht van ondernemingen.

(11)

Een hoog niveau van vakbekwaamheid verhoogt de sociaaleconomische efficiëntie van het wegvervoer. Daarom is het wenselijk dat kandidaat-vervoersmanagers beroepskennis van hoog niveau bezitten. Ter waarborging van een grotere eenvormigheid van de examenvoorwaarden en ter bevordering van een kwalitatief hoogwaardige opleiding moet worden bepaald dat de lidstaten vergunningen voor opleidings- en examencentra kunnen verlenen aan de hand van door hen vast te stellen criteria. Vervoersmanagers moeten over de nodige kennis beschikken om leiding te kunnen geven aan zowel binnenlandse als internationale vervoersoperaties. De lijst van onderwerpen waarvan kennis vereist is om een getuigschrift van vakbekwaamheid te behalen alsmede de procedures voor de organisatie van de examens kunnen evolueren met de vooruitgang van de techniek en moeten kunnen worden geactualiseerd. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om personen die continue ervaring in het managen van vervoersactiviteiten kunnen staven, vrij te stellen van examens.

(12)

Eerlijke mededinging en wegvervoer dat de voorschriften volledig naleeft, maken een homogeen niveau van toezicht in de lidstaten noodzakelijk. De nationale autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de ondernemingen en de geldigheid van hun vergunningen, spelen in dit verband een wezenlijke rol en dienen indien nodig passende maatregelen te nemen, met name, in de ernstigste gevallen, door schorsing of intrekking van vergunningen of het ongeschikt verklaren van vervoersmanagers die herhaaldelijk nalatig zijn of die te kwader trouw handelen. Dit dient te worden voorafgegaan door een nauwkeurige toetsing van de maatregel aan het evenredigheidsbeginsel. Een onderneming moet echter vooraf worden gewaarschuwd en moet een redelijke termijn krijgen om de situatie te herstellen, voordat haar een dergelijke sanctie wordt opgelegd.

(13)

Een beter georganiseerde bestuurlijke samenwerking tussen de lidstaten zou het toezicht op ondernemingen die actief zijn in verschillende lidstaten, verbeteren en zou in de toekomst de beheerskosten terugbrengen. Dankzij op Europees niveau gekoppelde elektronische ondernemingsregisters die in overeenstemming zijn met de communautaire regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, kan deze samenwerking worden vergemakkelijkt en kunnen de kosten van controles voor zowel de ondernemingen als de overheid worden teruggebracht. Verscheidene lidstaten beschikken reeds over een nationaal register. Er is ook infrastructuur aangelegd om de interconnectie tussen de lidstaten te bevorderen. Een systematischer gebruik van elektronische registers zou derhalve aanzienlijk kunnen bijdragen tot een vermindering van de administratieve kosten van controles en tot een grotere doeltreffendheid daarvan.

(14)

Bepaalde gegevens in de nationale elektronische registers met betrekking tot inbreuken en sancties zijn van persoonlijke aard. De lidstaten dienen derhalve de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7) wordt nageleefd, met name wat betreft de controle op de verwerking van persoonlijke gegevens door de overheid, het recht op informatie van de betrokkenen, hun recht van toegang en hun recht van verzet. Voor de toepassing van deze verordening is het noodzakelijk dergelijke gegevens ten minste twee jaar te bewaren om te voorkomen dat gediskwalificeerde ondernemingen zich in andere lidstaten vestigen.

(15)

Teneinde de transparantie te verbeteren en de klant van een vervoersonderneming de mogelijkheid te bieden na te gaan of deze onderneming over de juiste vergunning beschikt, dienen bepaalde gegevens die in het nationale elektronische register zijn opgenomen, algemeen toegankelijk te worden gemaakt, mits de relevante bepalingen inzake gegevensbescherming worden nageleefd.

(16)

De geleidelijke onderlinge koppeling van de nationale elektronische registers is van wezenlijk belang om een snelle en doeltreffende uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat wegvervoerondernemingen niet in de verleiding komen of het risico nemen om ernstige inbreuken te plegen in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Om deze interconnectie tot stand te brengen, moet een gemeenschappelijk gegevensformaat worden vastgesteld alsook een gemeenschappelijke technische procedure voor de uitwisseling van die gegevens.

(17)

Om een doeltreffende gegevensuitwisseling tussen de lidstaten tot stand te brengen, moeten nationale contactpunten worden aangewezen en moeten bepaalde gemeenschappelijke procedures die minimaal betrekking hebben op de termijnen en de aard van de uit te wisselen gegevens, worden vastgesteld.

(18)

Ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging moet de overlegging van de passende documenten die zijn afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat waar de wegvervoerondernemer zijn woonplaats had, als voldoende bewijs van betrouwbaarheid worden aanvaard om het beroep van wegvervoerondernemer te mogen uitoefenen in de lidstaat van vestiging, mits de betrokken personen in een andere lidstaat niet ongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van dat beroep.

(19)

Wat de vakbekwaamheid betreft, moet, teneinde de vrijheid van vestiging te bevorderen, een eenvormig, overeenkomstig deze verordening afgegeven getuigschrift door de lidstaat van vestiging als voldoende bewijs worden erkend.

(20)

Op communautair vlak moet strenger worden toegezien op de toepassing van deze verordening. Met het oog hierop dient op basis van gegevens uit de nationale registers regelmatig aan de Commissie verslag te worden uitgebracht over de betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid van de wegvervoerondernemingen.

(21)

De lidstaten dienen te voorzien in sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(22)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de modernisering van de regels inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, met het oog op een meer eenvormige en doeltreffende uitvoering van deze regels in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(23)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(24)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om een lijst op te stellen van de categorieën, de aard en de ernst van de inbreuken die tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus van wegvervoerondernemers leiden, om de bijlagen I, II en III bij deze verordening met de omschrijving van de voor de erkenning van de vakbekwaamheid door de lidstaten vereiste kennis en met het modelgetuigschrift van vakbekwaamheid, aan te passen aan de technische vooruitgang, en om een lijst op te stellen van inbreuken die naast de in bijlage IV bij deze verordening vastgelegde inbreuken tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus kunnen leiden. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(25)

Richtlijn 96/26/EG moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening regelt de toegang tot en de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer.

2.   Deze verordening is van toepassing op alle in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen. Zij is eveneens van toepassing op ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer willen gaan uitoefenen. Verwijzingen naar ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen, worden geacht, in voorkomend geval, ook te verwijzen naar ondernemingen die dat beroep willen gaan uitoefenen.

3.   Met betrekking tot de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde gebieden kunnen de betrokken lidstaten de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen, aanpassen voor zover het vervoer volledig in die gebieden door aldaar gevestigde bedrijven wordt uitgevoerd.

4.   In afwijking van lid 2 is deze verordening, tenzij in de nationale wetgeving anders is bepaald, niet van toepassing op:

a)

ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen die een maximaal toegestane massa van 3,5 t niet overschrijden. De lidstaten kunnen deze drempel echter voor alle of voor sommige soorten wegvervoer verlagen;

b)

ondernemingen die personenvervoer over de weg uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden verrichten, of die een ander hoofdberoep uitoefenen dan dat van ondernemer van personenvervoer over de weg;

c)

ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen met een toegestane maximumsnelheid van 40 km/h.

5.   De lidstaten kunnen alleen vrijstelling van de toepassing van alle of van een gedeelte van de bepalingen van deze verordening verlenen aan wegvervoerondernemingen die uitsluitend nationaal vervoer verrichten dat slechts een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt wegens:

a)

de aard van de vervoerde goederen, of

b)

de geringe afstanden die worden afgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg”: de activiteit van elke onderneming die met een motorvoertuig of met een samenstel van voertuigen goederen voor rekening van derden vervoert;

2.

„beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg”: de activiteit van elke onderneming die, met motorvoertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt en bestemd zijn om, met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren, voor het publiek of voor sommige categorieën gebruikers toegankelijk personenvervoer verricht tegen betaling door de vervoerde persoon of door degene die het vervoer organiseert;

3.

„beroep van wegvervoerondernemer”: het beroep van ondernemer van personenvervoer dan wel goederenvervoer over de weg;

4.

„onderneming”: elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon, met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid, met of zonder winstoogmerk, alsmede elk overheidsinstantie, ongeacht of zij zelf rechtspersoonlijkheid bezit dan wel afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid, die passagiers vervoert, of elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen vervoert;

5.

„vervoersmanager”: de door een onderneming tewerkgestelde natuurlijk persoon of, wanneer die onderneming een natuurlijke persoon is, die persoon, of een ander natuurlijke persoon die die onderneming op grond van een overeenkomst heeft aangesteld en die de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de onderneming;

6.

„vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer”: een bestuursrechtelijk besluit waarbij aan een onderneming die aan de in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoet, vergunning wordt verleend om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen;

7.

„bevoegde instantie”: een nationale, regionale of plaatselijke instantie in een lidstaat die, ten behoeve van de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, controleert of een onderneming aan de in deze verordening neergelegde voorwaarden voldoet en die bevoegd is voor de afgifte, schorsing of intrekking van de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer;

8.

„lidstaat van vestiging”: de lidstaat waar een onderneming gevestigd is, ongeacht het land van oorsprong van haar vervoersmanager.

Artikel 3

Vereisten voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer

1.   Ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefenen moeten:

a)

werkelijk en op duurzame wijze in een lidstaat gevestigd zijn;

b)

betrouwbaar zijn;

c)

voldoende financiële draagkracht bezitten, en

d)

de vereiste vakbekwaamheid bezitten.

2.   De lidstaten kunnen besluiten de ondernemingen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer aanvullende voorwaarden op te leggen die evenredig en niet-discriminerend moeten zijn.

Artikel 4

Vervoersmanager

1.   Een onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefent, wijst ten minste één natuurlijk persoon aan, de vervoersmanager, die voldoet aan de eisen van artikel 3, lid 1, onder b) en d), en die:

a)

de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de onderneming;

b)

een reële band heeft met de onderneming, bijvoorbeeld als werknemer, directeur, eigenaar of aandeelhouder, of de onderneming beheert of, indien de onderneming een natuurlijke persoon is, zelf die persoon is, en

c)

zijn woonplaats in de Gemeenschap heeft.

2.   Wanneer de onderneming de in artikel 3, lid 1, onder d), vastgestelde vakbekwaamheid niet bezit, kan de bevoegde instantie toestemming geven om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen, zonder overeenkomstig lid 1 van dit artikel aangewezen vervoersmanager op voorwaarde dat:

a)

de onderneming een in de Gemeenschap wonende natuurlijke persoon aanwijst die voldoet aan de eisen van artikel 3, lid 1, onder b) en d), en die op grond van een contract gerechtigd is de functie van vervoersmanager namens de onderneming uit te oefenen;

b)

het contract tussen de onderneming en de onder a) bedoelde persoon de taken omschrijft die die persoon daadwerkelijk en op permanente wijze moet uitvoeren, en diens verantwoordelijkheden als vervoersmanager bepaalt. De te omschrijven taken bestaan met name in die betreffende het beheren van het voertuigonderhoud, de controle van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, de basisboekhouding, de toewijzing van ladingen of diensten aan de bestuurders en voertuigen en de controle van de veiligheidsprocedures;

c)

de onder a) bedoelde persoon, in zijn hoedanigheid van vervoersmanager, geen vervoersactiviteiten beheert van meer dan vier verschillende vervoersondernemingen met een totaal wagenpark van maximaal 50 voertuigen. De lidstaten mogen een lager aantal ondernemingen en/of kleiner wagenpark vaststellen dat die persoon mag beheren;

d)

de onder a) bedoelde persoon de vastgestelde taken alleen in het belang van de onderneming uitvoert en zijn verantwoordelijkheden onafhankelijk van andere ondernemingen voor welke de onderneming vervoer verricht, uitoefent.

3.   De lidstaten kunnen besluiten dat een overeenkomstig lid 1 aangewezen vervoersmanager niet daarenboven overeenkomstig lid 2 aangewezen wordt, of alleen aangewezen wordt met betrekking tot een beperkt aantal ondernemingen of een wagenpark dat kleiner is dan het in lid 2, onder c), bedoelde wagenpark.

4.   De onderneming deelt de bevoegde instantie mee wie als vervoersmanager(s) is (zijn) aangewezen.

HOOFDSTUK II

VOORWAARDEN WAARAAN MOET WORDEN VOLDAAN OM TE VOLDOEN AAN DE EISEN VAN ARTIKEL 3

Artikel 5

Voorwaarden inzake de vestigingseis

Om aan de in artikel 3, lid 1, onder a), vastgestelde eis te voldoen, moet een onderneming in de betrokken lidstaat:

a)

beschikken over een vestiging in die lidstaat met ruimten waarin zij de documenten inzake haar hoofdactiviteiten bewaart, met name de boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, documenten met gegevens over de rij- en rusttijden en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie toegang moet krijgen om te kunnen controleren of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan. De lidstaten kunnen verlangen dat vestigingen op hun grondgebied ook andere documenten te allen tijde in hun ruimten beschikbaar houden;

b)

zodra vergunning is verleend, over één of meer voertuigen beschikken, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst of een huur- of leasingovereenkomst, die zijn ingeschreven of anderszins in het verkeer toegelaten overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat;

c)

daadwerkelijk en permanent haar activiteiten met betrekking tot de onder b) vermelde voertuigen verrichten met de nodige administratieve uitrusting en adequate technische voorzieningen en faciliteiten, in een in die lidstaat gelegen exploitatievestiging.

Artikel 6

Voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis

1.   Onverminderd lid 2 van het onderhavige artikel bepalen de lidstaten de voorwaarden die een onderneming en een vervoersmanager uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de in artikel 3, lid 1, onder b), vastgestelde betrouwbaarheidseis.

Om na te gaan of een onderneming aan die eis voldoet, houden de lidstaten rekening met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen. De verwijzingen in dit artikel naar veroordelingen, sancties of inbreuken omvatten veroordelingen, sancties of inbreuken van de onderneming zelf, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen.

De in de eerste alinea bedoelde voorwaarden omvatten ten minste het volgende:

a)

er mogen geen dwingende redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vervoersmanager of de vervoersonderneming, zoals veroordelingen of sancties in verband met ernstige inbreuken op de nationale voorschriften op het gebied van:

i)

handelsrecht;

ii)

insolventierecht;

iii)

de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;

iv)

wegverkeer;

v)

beroepsaansprakelijkheid;

vi)

mensen- of drugshandel, en

b)

jegens de vervoersmanager of de vervoersonderneming is niet, in één of meer lidstaten, een veroordeling voor een ernstig strafbaar feit uitgesproken of een sanctie wegens ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving opgelegd met betrekking tot met name:

i)

de rij- en rusttijden van de bestuurders, de arbeidstijd en de installatie of het gebruik van controleapparatuur;

ii)

het maximaal toegestane gewicht en de maximaal toegestane afmetingen van de voor internationaal vervoer gebruikte bedrijfsvoertuigen;

iii)

de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders;

iv)

de technische staat van de bedrijfsvoertuigen, inclusief de verplichte technische keuring van motorvoertuigen;

v)

de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg of in voorkomend geval tot de markt voor personenvervoer over de weg;

vi)

de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;

vii)

de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën voertuigen;

viii)

het rijbewijs;

ix)

de toegang tot het beroep;

x)

het vervoer van dieren.

2.   Voor de toepassing van lid 1, derde alinea, onder b),

a)

voert de bevoegde instantie van de lidstaat van vestiging, indien jegens de vervoersmanager of de vervoersonderneming in één of meer lidstaten een veroordeling voor een ernstig strafbaar feit uitgesproken is of een sanctie wegens een van de zeer ernstige inbreuken van de communautaire wetgeving als aangegeven in bijlage IV, is opgelegd, tijdig en op passende wijze een naar behoren afgewikkelde administratieve procedure uit waaronder, in voorkomend geval, een controle ter plaatse bij de betrokken onderneming.

De procedure strekt ertoe vast te stellen of het verlies van de betrouwbaarheidsstatus op grond van specifieke omstandigheden in het gegeven geval een onevenredig strenge sanctie is. Iedere conclusie in die zin wordt naar behoren gemotiveerd.

Indien de bevoegde instantie oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus een onevenredig strenge sanctie is, kan zij besluiten dat de betrouwbaarheid niet aangetast is. In een dergelijk geval worden de redenen geregistreerd in het nationale register. Het aantal van dergelijke besluiten wordt aangegeven in het in artikel 26, lid 1, bedoelde verslag.

Indien de bevoegde instantie oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus geen onevenredig strenge sanctie is, heeft de veroordeling of de sanctie het verlies van de betrouwbaarheidsstatus tot gevolg;

b)

stelt de Commissie een lijst op van categorieën en soorten ernstige overtredingen van de communautaire wetgeving, met inbegrip van de zwaarte daarvan die, naast die welke zijn vastgesteld in bijlage IV, kunnen leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus. De lidstaten houden bij het stellen van prioriteiten voor controles uit hoofde van artikel 12, lid 1, rekening met de informatie over deze inbreuken, met inbegrip van de informatie hierover van andere lidstaten.

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen en die betrekking hebben op die lijst, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Hiertoe zal de Commissie:

i)

de categorieën en de soorten inbreuken aangeven die het vaakst worden geconstateerd;

ii)

de ernst van de inbreuken vaststellen aan de hand van het eventuele risico van overlijden of ernstige verwondingen dat zij inhouden, en

iii)

vaststellen boven welke frequentie herhaalde inbreuken als ernstiger inbreuken worden beschouwd, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal bestuurders dat betrokken is bij de vervoersactiviteiten waarvoor de vervoersmanager de verantwoordelijkheid draagt.

3.   Aan de in artikel 3, lid 1, onder b), vastgestelde eis wordt niet voldaan, zolang niet overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van nationaal recht een rehabilitatie heeft plaatsgevonden of een andere maatregel van gelijke werking is getroffen.

Artikel 7

Voorwaarden betreffende de eis inzake financiële draagkracht

1.   Om te voldoen aan artikel 3, lid 1, onder c), moet een onderneming steeds in staat zijn haar financiële verplichtingen in het lopende boekjaar na te komen. Hiertoe toont de onderneming aan de hand van haar door een accountant of een daartoe naar behoren gemachtigde persoon gecertificeerde jaarrekeningen aan dat zij jaarlijks beschikt over kapitaal en reserves ter waarde van ten minste 9 000 EUR wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en 5 000 EUR per extra voertuig.

Voor de toepassing van deze verordening wordt de waarde van de euro, uitgedrukt in de munteenheden van de lidstaten die niet aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie deelnemen, ieder jaar vastgesteld. De toegepaste koersen zijn die welke van kracht zijn op de eerste werkdag in oktober, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze treden in werking op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.

De in de eerste alinea bedoelde boekhoudkundige posten zijn de posten die gedefinieerd worden in de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (9).

2.   In afwijking van lid 1 kan de bevoegde instantie toestaan of vereisen dat een onderneming haar financiële draagkracht aantoont door middel van een attest, zoals een bankgarantie of een verzekering, inclusief een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, van één of meerdere banken of andere financiële instellingen, waaronder verzekeringsmaatschappijen, die zich borg stellen en hoofdelijk verbinden voor de in de eerste alinea van lid 1 vastgestelde bedragen.

3.   De in lid 1 bedoelde jaarrekeningen en de in lid 2 bedoelde garantie die moeten worden gecontroleerd, zijn respectievelijk de jaarrekeningen of de bankgarantie van de economische entiteit die gevestigd is in de lidstaat waar de vergunning is aangevraagd en niet die van eventuele andere, in andere lidstaten gevestigde entiteiten.

Artikel 8

Voorwaarden betreffende de vakbekwaamheidseis

1.   Om te voldoen aan artikel 3, lid 1, onder d), moet de betrokken persoon of moeten de betrokken personen de kennis bezitten die overeenstemt met het in bijlage I, deel I, omschreven opleidingsniveau met betrekking tot de genoemde onderwerpen. Die kennis wordt aangetoond door middel van een verplicht schriftelijk examen dat, indien een lidstaat daartoe besluit, kan worden aangevuld met een mondeling examen. Deze examens worden georganiseerd overeenkomstig bijlage I, deel II. Met het oog hierop kunnen de lidstaten de betrokkenen ertoe verplichten voor het examen een opleiding te volgen.

2.   De betrokken personen leggen het examen af in de lidstaat waar ze hun gewone verblijfplaats hebben of in de lidstaat waar ze werken.

„Gewone verblijfplaats” betekent de plaats waar een persoon gewoonlijk leeft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke bindingen die aantonen dat de persoon nauw verbonden is met de plaats waar hij woont.

De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsen gelegen in twee of meer lidstaten, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt wanneer de betrokkene in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Het feit dat een universiteit of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst.

3.   Enkel daartoe door een lidstaat overeenkomstig de door hem vastgestelde criteria naar behoren gemachtigde autoriteiten of instanties zijn bevoegd voor de organisatie en certificering van de in lid 1 bedoelde schriftelijke en mondelinge examens. De lidstaten controleren geregeld of deze autoriteiten of instanties de examens organiseren overeenkomstig de in bijlage I vastgestelde voorwaarden.

4.   De lidstaten kunnen, overeenkomstig de door hen vastgestelde criteria, naar behoren instanties machtigen om een opleiding van hoge kwaliteit aan te bieden aan de kandidaten om hen doeltreffend voor te bereiden op de examens, alsmede nascholing aan vervoersmanagers zodat zij desgewenst hun kennis kunnen opfrissen. Deze lidstaten controleren geregeld of deze instanties nog steeds voldoen aan de criteria op grond waarvan zij zijn erkend.

5.   De lidstaten kunnen met tussenpozen van tien jaar periodieke bijscholing aanmoedigen met betrekking tot de in bijlage I genoemde onderwerpen, om te waarborgen dat vervoersmanagers op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in de sector.

6.   De lidstaten kunnen eisen dat personen die over een getuigschrift van vakbekwaamheid beschikken maar gedurende de afgelopen vijf jaar geen onderneming in goederen- of personenvervoer over de weg hebben beheerd, een herscholing volgen om hun kennis over de actuele ontwikkelingen op het gebied van de in bijlage I, deel I, vermelde wetgeving bij te werken.

7.   Een lidstaat kan de houders van bepaalde, in die lidstaat uitgereikte en speciaal daartoe aangewezen kwalificaties van hoger of technisch onderwijs betreffende de in de lijst van bijlage I genoemde onderwerpen, vrijstellen van de examens over de onderwerpen waarop deze kwalificaties betrekking hebben. Die vrijstelling geldt alleen voor de afdelingen van bijlage I, deel I, waarvoor de kwalificatie alle onderwerpen bestrijkt die genoemd worden onder de hoofdig van elke afdeling.

Een lidstaat kan de houders van getuigschriften van vakbekwaamheid geldig voor binnenlands vervoer in die lidstaat vrijstellen van sommige onderdelen van de examens.

8.   Als bewijs van vakbekwaamheid wordt een door de in lid 3 bedoelde autoriteit of instantie afgegeven getuigschrift overgelegd. Dit getuigschrift is niet overdraagbaar aan een andere persoon. Het wordt opgesteld overeenkomstig de beveiligingskenmerken en het modelgetuigschrift in bijlage II en III en draagt het stempel van de naar behoren gemachtigde autoriteit of instantie die het heeft afgegeven.

9.   De Commissie past de bijlagen I, II en III aan de technische vooruitgang aan. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

10.   De Commissie moedigt de uitwisseling van ervaringen en gegevens over opleidingen, examens en machtigingen tussen de lidstaten of via enig door haar aan te wijzen orgaan aan, en faciliteert deze uitwisseling.

Artikel 9

Vrijstelling van examens

De lidstaten kunnen besluiten personen die aantonen dat zij voor een periode van tien jaar voorafgaand aan 4 december 2009 in één of meerdere lidstaten ononderbroken een onderneming in goederen- of personenvervoer over de weg hebben beheerd, vrijstellen van de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens.

HOOFDSTUK III

VERGUNNING EN TOEZICHT

Artikel 10

Bevoegde instanties

1.   Elke lidstaat wijst één of meer bevoegde instanties aan om te zorgen voor de juiste uitvoering van deze verordening. Deze instanties zijn bevoegd om:

a)

de door ondernemingen ingediende aanvragen te behandelen;

b)

vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer te verlenen, en deze vergunningen te schorsen of in te trekken;

c)

een natuurlijke persoon ongeschikt te verklaren om als vervoersmanager de vervoersactiviteiten van een onderneming te leiden;

d)

de nodige controles uit te voeren om na te gaan of een onderneming aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten voldoet.

2.   De bevoegde instanties zorgen voor de bekendmaking van de krachtens deze verordening opgelegde voorwaarden, van eventuele aanvullende nationale bepalingen, van de door kandidaten te volgen procedures alsmede van de toelichting daarop.

Artikel 11

Beoordeling en registratie van aanvragen

1.   Een vervoersonderneming die voldoet aan de eisen van artikel 3, krijgt op aanvraag een vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. De bevoegde instantie ziet erop toe dat een onderneming die een aanvraag indient, voldoet aan de in dat artikel vastgestelde eisen.

2.   De bevoegde instantie vermeldt in het in artikel 16 bedoelde nationale elektronische register de in artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder a) tot en met d), bedoelde gegevens betreffende de ondernemingen waaraan zij een vergunning verstrekt.

3.   De bevoegde instantie behandelt een vergunningsaanvraag zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden na de datum van ontvangst van alle bescheiden die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. De bevoegde instantie kan deze periode in naar behoren gemotiveerde gevallen met een maand verlengen.

4.   Bij twijfel controleert de bevoegde instantie tot 31 december 2012 bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een onderneming, of de aangestelde vervoersmanager(s) op het moment van de aanvraag in een van de lidstaten krachtens artikel 14 ongeschikt is (zijn) verklaard om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming.

Vanaf 1 januari 2013 controleert de bevoegde instantie bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een onderneming, aan de hand van de in artikel 16, lid 2, eerste alinea, onder f), bedoelde gegevens, hetzij door directe beveiligde toegang tot het desbetreffende gedeelte van de nationale registers, hetzij op verzoek, of de aangestelde vervoersmanager(s) op het moment van de aanvraag in een van de lidstaten krachtens artikel 14 ongeschikt is (zijn) verklaard om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming.

De maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening die betrekking hebben op het uitstellen met maximaal drie jaar van de in dit lid genoemde data, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

5.   De ondernemingen die over een vergunning beschikken voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, delen wijzigingen van de in lid 2 bedoelde gegevens binnen 28 dagen of een door de lidstaat van vestiging vastgestelde kortere termijn mee aan de bevoegde instantie die de vergunning heeft afgegeven.

Artikel 12

Controles

1.   De bevoegde instanties controleren of de ondernemingen waaraan zij een vergunning hebben verleend voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerder, steeds aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten voldoen. Daartoe voeren de bevoegde instanties gerichte controles uit bij die ondernemingen die als risicobedrijf zijn aangemerkt. Ten behoeve daarvan breiden de lidstaten het risicoclassificatiesysteem dat door hen werd ingesteld overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (10), uit tot alle in artikel 6 van de onderhavige verordening bedoelde inbreuken.

2.   Tot 31 december 2014 voeren de lidstaten ten minste om de vijf jaar controles uit om na te gaan of de ondernemingen aan de voorwaarden van artikel 3 voldoen.

De maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening die betrekking hebben op het uitstellen van de in de eerste alinea bedoelde datum, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.   Wanneer de Commissie zulks in behoorlijk gemotiveerde gevallen vraagt, laten de lidstaten afzonderlijke controles uitvoeren om na te gaan of een onderneming voldoet aan de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer. Zij delen de Commissie de resultaten mee van dergelijke controles alsmede de maatregelen die zijn genomen wanneer is vastgesteld dat de onderneming niet meer aan de eisen van deze verordening voldoet.

Artikel 13

Procedure voor de schorsing en intrekking van vergunningen

1.   Indien de bevoegde instantie vaststelt dat een onderneming het risico loopt niet langer te voldoen aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten, stelt zij de betrokken onderneming daarvan in kennis. Indien de bevoegde instantie vaststelt dat niet meer wordt voldaan aan één of meer van de vereisten, kan zij de onderneming een van de volgende termijnen verlenen waarbinnen de situatie moet worden geregulariseerd:

a)

een termijn van zes maanden waarin een vervanger moet worden aangeworven voor de vervoersmanager, indien de vervoersmanager niet langer voldoet aan de vereisten inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid; deze termijn kan worden verlengd met drie maanden bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager;

b)

een termijn van zes maanden waarin de onderneming moet kunnen aantonen dat zij over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt;

c)

een termijn van zes maanden waarin de onderneming, indien niet is voldaan aan het vereiste inzake financiële draagkracht, moet aantonen dat zij opnieuw permanent aan dit vereiste zal voldoen.

2.   De bevoegde instanties kunnen een onderneming waarvan de vergunning is ingetrokken of geschorst, verplichten om, als voorwaarde voor een eventuele rehabilitatiemaatregel, ervoor te zorgen dat haar vervoersmanagers met goed gevolg de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens afleggen.

3.   Indien de bevoegde instantie vaststelt dat een onderneming niet meer aan één of meer van de voorwaarden van artikel 3 voldoet, schorst zij binnen de in lid 1 van onderhavig artikel bedoelde termijn de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer of trekt zij de vergunning in.

Artikel 14

Ongeschiktverklaring van de vervoersmanager

1.   Indien een vervoersmanager overeenkomstig artikel 6 zijn betrouwbaarheid verliest, verklaart de bevoegde instantie hem ongeschikt om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming.

2.   Zolang overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van nationaal recht geen rehabilitatiemaatregelen zijn getroffen, is het in artikel 8, lid 8, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid van een ongeschikt verklaarde vervoersmanager in geen enkele lidstaat meer geldig.

Artikel 15

Besluiten van de bevoegde instanties en beroepsmogelijkheden

1.   De door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig deze verordening genomen negatieve besluiten met inbegrip van besluiten waarbij een aanvraag wordt afgewezen, een bestaande vergunning wordt geschorst of ingetrokken, of een vervoersmanager ongeschikt wordt verklaard, worden met redenen omkleed.

Bij deze besluiten wordt rekening gehouden met de beschikbare informatie over inbreuken die de betrokken onderneming of vervoersmanager heeft gepleegd en waardoor de betrouwbaarheid van de onderneming in het geding kan komen, alsmede met alle andere informatie waarover de bevoegde instantie beschikt. In deze besluiten wordt aangegeven welke rehabilitatiemaatregelen moeten worden genomen in geval van schorsing van de vergunning of van een verklaring van ongeschiktheid.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken ondernemingen en personen tegen de in lid 1 bedoelde besluiten beroep kunnen instellen bij ten minste één onafhankelijke, onpartijdige instantie of een rechtbank.

HOOFDSTUK IV

VEREENVOUDIGING EN BESTUURLIJKE SAMENWERKING

Artikel 16

Nationale elektronische registers

1.   Met het oog op de uitvoering van de onderhavige verordening, en met name van de artikelen 11 tot en met 14 en artikel 26, houdt elke lidstaat een nationaal elektronisch register bij van de wegvervoerondernemingen die van een bevoegde instantie een vergunning hebben gekregen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. De verwerking van de gegevens in dat register staat onder toezicht van de daartoe aangewezen overheidsinstantie. De relevante gegevens in dit nationale elektronische register zijn toegankelijk voor alle bevoegde instanties van de betrokken lidstaat.

De Commissie geeft uiterlijk op 31 december 2009 een beschikking aangaande de minimumeisen inzake de gegevens die vanaf de oprichting in het nationale elektronische register ingevoerd moeten worden, teneinde de toekomstige koppeling van de registers te vergemakkelijken. Zij kan aanbevelen om naast de in lid 2 bedoelde gegevens ook de voertuigregistratienummers op te nemen.

2.   In het nationale elektronische register zijn ten minste de volgende gegevens opgenomen:

a)

de naam en de rechtsvorm van de onderneming;

b)

het adres van haar vestiging;

c)

de namen van de vervoersmanagers die zijn aangewezen om te voldoen aan de vereisten inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid of, in voorkomend geval, de naam van een juridische vertegenwoordiger;

d)

de aard van de vergunning, het aantal voertuigen waarop de vergunning betrekking heeft en in voorkomend geval het serienummer van de communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften;

e)

het aantal, de categorie en het type ernstige inbreuken als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b), die de afgelopen twee jaar hebben geleid tot een veroordeling of sanctie;

f)

de namen van de personen die de afgelopen twee jaar ongeschikt zijn verklaard om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming zolang de betrouwbaarheidsstatus van deze personen niet is hersteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, alsmede de toepasselijke rehabilitatiemaatregelen.

Met betrekking tot punt e) kunnen de lidstaten besluiten tot uiterlijk 31 december 2015 alleen de in bijlage IV vermelde zwaarste inbreuken in het nationale elektronische register op te nemen.

De lidstaten kunnen ervoor kiezen de gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder e) en f), op te nemen in afzonderlijke registers. In dat geval zullen de relevante gegevens op verzoek beschikbaar of rechtstreeks toegankelijk zijn voor alle bevoegde instanties van de betrokken lidstaat. De opgevraagde informatie zal binnen 30 werkdagen na ontvangst van het verzoek worden verschaft. De onder a) tot en met d) van de eerste alinea bedoelde gegevens zijn openbaar toegankelijk, overeenkomstig de relevante bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder e) en f), zijn alleen toegankelijk voor andere dan de bevoegde instanties, indien eerstgenoemde instanties naar behoren beschikken over controle- en sanctiebevoegdheden met betrekking tot het wegvervoer en de ambtenaren daarvan beëdigd zijn of een andere formele geheimhoudingsplicht hebben.

3.   De gegevens betreffende een onderneming waarvan de vergunning is geschorst of is ingetrokken, worden na het verstrijken van de schorsing of de intrekking van de vergunning gedurende twee jaar in het nationale elektronische register bewaard, en worden onmiddellijk daarna verwijderd.

Gegevens betreffende personen die ongeschikt voor het beroep van wegvervoerondernemer zijn verklaard, blijven in het nationale elektronische register bewaard, zolang de betrouwbaarheidsstatus van die personen niet is hersteld overeenkomstig artikel 6, lid 3. Wanneer een dergelijke rehabilitatiemaatregel of een andere maatregel met een gelijkwaardig effect genomen is, worden de gegevens onmiddellijk verwijderd.

In de gegevens bedoeld in de eerste en de tweede alinea wordt naar behoren vermeld om welke redenen de vergunning is geschorst of ingetrokken of om welke reden de betrokken persoon ongeschikt is verklaard, alsmede voor welke duur.

4.   De lidstaten doen al het nodige om ervoor te zorgen dat de in het nationale elektronische register opgenomen gegevens, in het bijzonder de in lid 2, eerste alinea, onder e) en f), bedoelde gegevens, bijgewerkt en juist zijn.

5.   Onverminderd lid 1 en lid 2 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de nationale elektronische registers vanuit de gehele Gemeenschap via de nationale contactpunten als aangegeven in artikel 18 onderling gekoppeld en toegankelijk zijn. De toegankelijkheid via de nationale contactpunten en de onderlinge koppeling moeten uiterlijk op 31 december 2012 zijn gerealiseerd en wel zodanig dat de bevoegde instanties uit alle lidstaten de nationale elektronische registers van alle andere lidstaten kunnen raadplegen.

6.   Gemeenschappelijke regels voor de uitvoering van lid 5, zoals het formaat van de uitgewisselde gegevens, de technische procedures voor de elektronische raadpleging van de nationale elektronische registers van andere lidstaten en de bevordering van de interoperabiliteit van deze registers met andere relevante databanken worden door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, en wel voor het eerst vóór 31 december 2010. Deze gemeenschappelijke regels moeten bepalen welke instantie verantwoordelijk is voor de toegang tot, het verdere gebruik en de bijwerking van de gegevens na raadpleging en moeten derhalve voorschriften bevatten over registratie van en toezicht op de gegevens.

7.   Maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening die betrekking hebben op het uitstellen van de termijnen van lid 1 en lid 5, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 17

Bescherming van persoonsgegevens

Met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 95/46/EG zorgen de lidstaten er met name voor dat:

a)

elke persoon wordt ingelicht wanneer gegevens die op hem betrekking hebben, worden opgeslagen of wanneer het voornemen bestaat deze gegevens aan derden door te geven. In de verstrekte mededeling moet de identiteit van de voor de verwerking van de gegevens verantwoordelijke instantie worden gepreciseerd, alsook het type verwerkte gegevens en de redenen voor zulke verrichtingen;

b)

eenieder recht heeft op toegang tot de door de voor de verwerking van die gegevens verantwoordelijke instantie gehouden gegevens die op hem betrekking hebben. Dit recht kan vrijelijk en zonder beperking worden uitgeoefend, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten voor de persoon die toegang vraagt;

c)

eenieder het recht heeft de rectificatie, de uitwissing of de afscherming te vragen van onvolledige of onjuiste gegevens die op hem betrekking hebben;

d)

eenieder het recht heeft zich, om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen, ertegen te verzetten dat hem betreffende gegevens worden verwerkt. In geval van gerechtvaardigd verzet mag de verwerking niet langer op deze gegevens betrekking hebben;

e)

ondernemingen, waar van toepassing, de relevante bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens naleven.

Artikel 18

Bestuurlijke samenwerking tussen de lidstaten

1.   De lidstaten wijzen een nationaal contactpunt aan dat wordt belast met de uitwisseling van gegevens met de andere lidstaten, voor wat de toepassing van deze verordening betreft. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 4 december 2011 in kennis van de naam en het adres van hun nationale contactpunt. De Commissie stelt een lijst op van alle contactpunten en zendt deze aan de lidstaten toe.

2.   De lidstaten die in het kader van deze verordening gegevens uitwisselen, gebruiken de overeenkomstig lid 1 aangewezen nationale contactpunten.

3.   De lidstaten die gegevens betreffende de in artikel 6, lid 2, bedoelde inbreuken of betreffende eventuele ongeschikt verklaarde vervoersmanagers uitwisselen, nemen de in artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1072/2009 of, in voorkomend geval, de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1073/2009 bedoelde procedure en termijnen in acht. Wanneer een lidstaat een melding ontvangt van een ernstige inbreuk die tot een veroordeling of een sanctie in een andere lidstaat heeft geleid, vermeldt hij deze inbreuk in zijn nationale elektronische register.

HOOFDSTUK V

ONDERLINGE ERKENNING VAN CERTIFICATEN EN ANDERE DOCUMENTEN

Artikel 19

Getuigschriften betreffende de betrouwbaarheid en gelijkwaardige documenten

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 11, lid 4, aanvaardt de lidstaat van vestiging voor toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer als voldoende bewijs van betrouwbaarheid de overlegging van een uittreksel uit het strafregister of, bij het ontbreken daarvan, een door de bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie van de lidstaat waar de vervoersmanager of enige andere relevante persoon zijn woonplaats had, afgegeven gelijkwaardig document.

2.   Wanneer een lidstaat aan zijn onderdanen bepaalde eisen inzake betrouwbaarheid stelt en het bewijs dat aan die eisen is voldaan, niet door middel van het in lid 1 genoemde document kan worden geleverd, erkent deze lidstaat voor de onderdanen van de andere lidstaten als voldoende bewijs een door de bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie van de lidstaat/lidstaten waar de vervoersmanager of enige andere relevante persoon zijn woonplaats had, afgegeven getuigschrift waaruit blijkt dat aan die eisen is voldaan. Een dergelijk getuigschrift heeft betrekking op de concrete informatie die in de lidstaat van vestiging in aanmerking worden genomen.

3.   Indien het in lid 1 bedoelde document of het in lid 2 bedoelde certificaat niet door de lidstaat waar de vervoersmanager of enige andere relevante persoon zijn woonplaats had, is afgegeven, kan dat document of certificaat worden vervangen door een door de vervoersmanager of enige andere relevante persoon onder ede afgelegde verklaring of door diens plechtige verklaring ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie of, in voorkomend geval, ten overstaan van een notaris van de lidstaat waar de vervoersmanager of enige andere relevante persoon woonde. Deze instantie of notaris geeft een getuigschrift af waarin de aflegging van deze eed of plechtige verklaring wordt bevestigd.

4.   Het in lid 1 bedoelde document en het in lid 2 bedoelde certificaat worden niet aanvaard, indien zij meer dan drie maanden vóór de overlegging ervan zijn afgegeven. Deze voorwaarde geldt ook voor de overeenkomstig lid 3 afgelegde verklaringen.

Artikel 20

Verklaringen in verband met de financiële draagkracht

Wanneer een lidstaat aan zijn onderdanen naast de in artikel 7 bedoelde voorwaarden aanvullende voorwaarden inzake financiële draagkracht oplegt, erkent deze lidstaat voor onderdanen van een andere lidstaat als voldoende bewijs een door een bevoegde instantie van de lidstaat/lidstaten waar de vervoersmanager of enige andere relevante persoon zijn woonplaats had, afgegeven verklaring waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan. Deze verklaringen hebben betrekking op de concrete informatie die in de nieuwe lidstaat van vestiging in aanmerking wordt genomen.

Artikel 21

Verklaringen inzake de vakbekwaamheid

1.   De lidstaten aanvaarden als voldoende bewijs van vakbekwaamheid een getuigschrift dat overeenkomt met het modelgetuigschrift in bijlage III en dat door de daarvoor naar behoren gemachtigde autoriteit of instantie is afgegeven.

2.   Een getuigschrift dat vóór 4 december 2011 als bewijs van vakbekwaamheid op grond van de tot die datum geldende bepalingen is afgegeven, wordt gelijkgesteld aan een getuigschrift dat overeenkomt met het modelgetuigschrift in bijlage III, en wordt in alle lidstaten erkend als bewijs van vakbekwaamheid. De lidstaten mogen eisen dat houders van een verklaring inzake de vakbekwaamheid die alleen geldig is voor het nationale vervoer, de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens of delen daarvan met goed gevolg afleggen.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Sancties

1.   De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te verzekeren dat zij worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 4 december 2011 van de getroffen maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarop onverwijld mee. Zij zien erop toe dat al deze maatregelen zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de onderneming ten uitvoer worden gelegd.

2.   De in lid 1 bedoelde sancties omvatten met name de schorsing van de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, de intrekking van deze vergunning en het ongeschikt verklaren van de vervoersmanager.

Artikel 23

Overgangsbepalingen

Ondernemingen die voor 4 december 2009 over een vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer beschikken, dienen uiterlijk op 4 december 2011 aan de bepalingen van deze verordening te voldoen.

Artikel 24

Wederzijdse bijstand

De bevoegde instanties van de lidstaten werken nauw samen en verlenen elkaar wederzijdse bijstand met het oog op de toepassing van deze verordening. De bevoegde instanties wisselen gegevens uit betreffende veroordelingen en sancties wegens ernstige inbreuken, en andere specifieke informatie die gevolgen kan hebben voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, zulks met inachtneming van de bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (11) ingestelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

Artikel 26

Verslagen

1.   De lidstaten stellen om de twee jaar een verslag op over de activiteiten van de bevoegde instanties en delen de Commissie dit verslag mede. Dit verslag omvat:

a)

een overzicht van de sector op het gebied van de betrouwbaarheid, de financiële draagkracht en de vakbekwaamheid;

b)

het aantal uitgereikte vergunningen per jaar en per categorie, het aantal geschorste of ingetrokken vergunningen, het aantal personen dat ongeschikt is verklaard en de redenen voor deze beslissingen;

c)

het jaarlijkse aantal afgegeven getuigschriften van vakbekwaamheid;

d)

kernstatistieken betreffende de nationale elektronische registers en het gebruik ervan door de bevoegde autoriteiten, en

e)

een overzicht van de uitwisseling van gegevens met de andere lidstaten ingevolge artikel 18, lid 2, met inbegrip van het jaarlijkse aantal vastgestelde inbreuken dat aan andere lidstaten is gemeld en het jaarlijkse aantal ontvangen antwoorden, alsmede het jaarlijkse aantal ingevolge artikel 18, lid 3, ontvangen verzoeken en antwoorden.

2.   De Commissie dient op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen elke twee jaar bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in betreffende de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer. In dit verslag wordt met name de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten geëvalueerd en worden de werking alsmede de in de nationale elektronische registers opgenomen gegevens getoetst. Dit verslag wordt op hetzelfde moment gepubliceerd als het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (12) bedoelde verslag.

Artikel 27

Lijst van bevoegde instanties

Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op 4 december 2011 de lijst mee van de bevoegde instanties die hij heeft aangewezen voor de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer, alsmede de lijst van de autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens en de afgifte van de getuigschriften. De Commissie maakt een geconsolideerde lijst van al deze autoriteiten en instanties in de Gemeenschap bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 28

Mededeling van nationale uitvoeringsmaatregelen

De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder deze verordening vallende gebied vaststellen, zulks binnen 30 dagen na aanneming van die bepalingen, en de eerste keer uiterlijk op 4 december 2011.

Artikel 29

Intrekking

Richtlijn 96/26/EG wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 30

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 4 december 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 21 oktober 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

C. MALMSTRÖM


(1)  PB C 151 van 17.6.2008, blz. 16.

(2)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 1.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 21 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 januari 2009 (PB C 62 E van 17.3.2009, blz. 1), standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 september 2009.

(4)  PB L 124 van 23.5.1996, blz. 1.

(5)  Zie bladzijde 72 van dit Publicatieblad.

(6)  Zie bladzijde 88 van dit Publicatieblad.

(7)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

(10)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35.

(11)  PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.

(12)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

I.   LIJST VAN DE IN ARTIKEL 8 BEDOELDE ONDERWERPEN

De voor de vaststelling van de vakbekwaamheid door de lidstaten in aanmerking te nemen kennis moet ten minste betrekking hebben op de in de onderstaande lijst genoemde onderwerpen voor het goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg. Voor deze onderwerpen moeten de kandidaat-wegvervoerders het kennis- en vaardigheidsniveau hebben dat nodig is om een vervoersonderneming te leiden.

Het hieronder beschreven minimumkennisniveau mag niet lager zijn dan niveau 3 van de structuur van de opleidingsniveaus als aangegeven in de bijlage bij Besluit 85/368/EEG van de Raad (1), namelijk het kennisniveau dat is bereikt door verplicht onderwijs aangevuld met hetzij beroepsopleiding en een aanvullende technische opleiding, hetzij een schoolopleiding op secundair niveau of een andere technische opleiding.

A.   Burgerlijk recht

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:

1.

kennis hebben van de belangrijkste contracten die in het wegvervoer worden gebruikt en van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen;

2.

in staat zijn een rechtsgeldige vervoersovereenkomst te bedingen, met name wat de vervoersvoorwaarden betreft;

met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg:

3.

in staat zijn een klacht van zijn of haar opdrachtgever te onderzoeken in verband met schade ten gevolge van verlies of beschadiging van goederen tijdens het transport dan wel van vertraging bij de aflevering, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid;

4.

kennis hebben van de regels en verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR);

met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:

5.

in staat zijn een klacht van zijn opdrachtgever te onderzoeken in verband met door reizigers opgelopen letsel of in verband met schade aan hun bagage ten gevolge van een ongeval tijdens het transport of in verband met schade als gevolg van vertraging, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid.

B.   Handelsrecht

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:

1.

kennis hebben van de voorwaarden en de regels inzake de bedrijfsuitoefening en de algemene verplichtingen van ondernemers (inschrijving, boekhouding enz.) en van de consequenties van een faillissement;

2.

de vereiste kennis hebben omtrent de verschillende ondernemingsvormen en de daarmee verband houdende voorschriften inzake oprichting en functioneren.

C.   Sociaal recht

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg, kennis hebben van:

1.

de rol en het functioneren van de verschillende sociale instellingen in de wegvervoersector (vakbonden, ondernemingsraden, personeelsvertegenwoordiging, arbeidsinspectie enz.);

2.

de verplichtingen van de werkgever op het gebied van de sociale zekerheid;

3.

de voorschriften inzake de arbeidsovereenkomsten voor de verschillende categorieën werknemers van wegvervoerondernemingen (vorm van de overeenkomst, verplichtingen van de partijen, arbeidsvoorwaarden en werktijden, vakanties met behoud van loon, salaris, verbreking van het contract enz.);

4.

de voorschriften inzake rij- en rusttijden alsmede werktijden en met name van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3821/85, Verordening (EEG) nr. 561/2006, Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en Richtlijn 2006/22/EG, alsmede van de wijze waarop deze wetgeving in de praktijk wordt toegepast, en

5.

de voorschriften, met name op grond van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), inzake de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders.

D.   Belastingrecht

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg, kennis hebben van de voorschriften inzake:

Vervoer van goederen en personen over de weg:

1.

de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op vervoerdiensten;

2.

de motorrijtuigenbelasting;

3.

de heffingen op bepaalde voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg alsmede de tolgelden en gebruiksrechten voor het gebruik van bepaalde infrastructuur;

4.

de inkomstenbelasting.

E.   Commercieel en financieel beheer van de onderneming

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:

1.

kennis hebben van de wettelijke bepalingen en de praktijken met betrekking tot het gebruik van cheques, wissels, promesses, kredietkaarten en andere betaalmiddelen of -methoden;

2.

kennis hebben van de verschillende kredietvormen (bankkrediet, documentair krediet, waarborgsommen, hypotheken, leasing, renting, factoring enz.) en de daaruit voortvloeiende lasten en verplichtingen;

3.

weten wat een balans is en hoe een balans is opgesteld en moet worden geïnterpreteerd;

4.

een winst-en-verliesrekening kunnen lezen en interpreteren;

5.

een analyse kunnen maken van de financiële situatie en de rentabiliteit van de onderneming, met name op basis van de financiële ratio’s;

6.

een begroting kunnen opstellen;

7.

weten hoe zijn kostprijs is samengesteld (vaste kosten, variabele kosten, bedrijfskosten, afschrijvingen enz.) en berekeningen per voertuig, per kilometer, per reis of per ton kunnen maken;

8.

een organisatieschema voor alle werknemers van de onderneming en werkplanningen enz. kunnen opstellen;

9.

kennis hebben van de beginselen van het marktonderzoek (marketing), de verkoopbevordering voor vervoerdiensten, het opzetten van klantenbestanden, reclame, public relations enz.;

10.

kennis hebben van de verschillende typen verzekeringen die voor vervoersactiviteiten van belang zijn (aansprakelijkheidsverzekering, verzekering van passagiers, goederen, bagage) en de daarmee verband houdende waarborgen en verplichtingen;

11.

kennis hebben van telematicatoepassingen op het gebied van het wegvervoer;

met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg:

12.

de regels betreffende de facturering van goederenvervoerdiensten over de weg kunnen toepassen en kennis hebben van de betekenis en de implicaties van de Incoterms;

13.

kennis hebben van de verschillende categorieën tussenpersonen, hun rol, hun functie en eventueel hun status;

met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:

14.

de regels met betrekking tot de tarieven en de prijsstelling in het openbaar en particulier personenvervoer kunnen toepassen;

15.

de regels inzake de facturering van personenvervoerdiensten over de weg kunnen toepassen.

F.   Toegang tot de markt

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg, kennis hebben van:

1.

de beroepsvoorschriften inzake het vervoer over de weg voor rekening van derden, het huren van bedrijfsvoertuigen, uitbesteding, en met name de voorschriften betreffende de officiële beroepsorganisatie, de toegang tot het beroep, vergunningen voor intracommunautair en extracommunautair wegvervoer alsmede handhaving en sancties;

2.

de voorschriften inzake de oprichting van een wegvervoeronderneming;

3.

de verschillende documenten die vereist zijn voor de uitvoering van wegvervoerdiensten en de invoering van controleprocedures om ervoor te zorgen dat op het kantoor van de onderneming en aan boord van de voertuigen met elkaar overeenstemmende documenten aanwezig zijn met betrekking tot ieder uitgevoerd transport, met name de documenten inzake het voertuig, de bestuurder, de goederen en de bagage;

met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg:

4.

de voorschriften inzake de marktordening voor het goederenvervoer over de weg, alsmede de voorschriften inzake expeditiebedrijven en logistiek;

5.

grensformaliteiten, de functie en betekenis van T-documenten en het carnet TIR en van de verplichtingen en verantwoordelijkheden die aan het gebruik daarvan zijn verbonden;

met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:

6.

de voorschriften betreffende de marktordening voor het personenvervoer over de weg;

7.

de voorschriften inzake de invoering van nieuwe vervoerdiensten en het opstellen van vervoerplannen.

G.   Technische normen en exploitatie

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:

1.

kennis hebben van de voorschriften betreffende gewichten en afmetingen van voertuigen in de lidstaten en van de procedures met betrekking tot uitzonderlijke transporten waarbij van deze voorschriften wordt afgeweken;

2.

afhankelijk van de behoefte van de onderneming de voertuigen en de onderdelen daarvan kunnen kiezen (chassis, motor, transmissiesystemen, remsystemen enz.);

3.

kennis hebben van de formaliteiten inzake de goedkeuring, de registratie en de technische keuring van de voertuigen;

4.

in staat zijn de nodige maatregelen te nemen tegen geluidsoverlast en tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen;

5.

periodieke onderhoudsplannen kunnen opstellen voor voertuigen en uitrusting;

met betrekking tot het vervoer van goederen over de weg:

6.

kennis hebben van de diverse typen laad- en losmachines (laadkleppen, containers, pallets enz.) en in staat zijn procedures en instructies te ontwikkelen voor het laden en lossen van goederen (belastingsverdeling, stapelen, beladen, vastzetten enz.);

7.

kennis hebben van de verschillende technieken voor gecombineerd vervoer in het railvervoer en rorovervoer;

8.

in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen en afvalstoffen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op Richtlijn 2008/68/EG (4) en Verordening (EG) nr. 1013/2006 (5);

9.

in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften betreffende het vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op de Overeenkomst inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer (ATP);

10.

in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften inzake vervoer van levende dieren toe te passen.

H.   Verkeersveiligheid

De kandidaat moet met name, met betrekking tot het vervoer van goederen en personen over de weg:

1.

weten over welke certificaten het rijdend personeel moet beschikken (rijbewijs, medische attesten, verklaring van geschiktheid enz.);

2.

maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat de bestuurders zich houden aan de in de verschillende lidstaten geldende verkeersvoorschriften en -verboden en -beperkingen (snelheidsbeperkingen, voorrangsregels, voorschriften inzake stoppen en parkeren, gebruik van lichten, verkeerssignalering enz.);

3.

in staat zijn voor de bestuurders instructies op te stellen met betrekking tot de controle op de veiligheidsnormen inzake de staat van het vervoermaterieel, de uitrusting, de lading en de te nemen preventieve maatregelen;

4.

in staat zijn procedures op te stellen die moeten worden gevolgd bij een ongeval, en de nodige procedures toe te passen om herhaling van ongevallen of ernstige inbreuken te voorkomen;

5.

in staat zijn procedures toe te passen om de goederen op een veilige manier vast te zetten en op de hoogte zijn van de technieken op dat gebied;

met betrekking tot het vervoer van personen over de weg:

6.

een elementaire kennis hebben van de structuur van het wegennet in de lidstaten.

II.   ORGANISATIE VAN HET EXAMEN

1.

De lidstaten zullen een verplicht schriftelijk examen organiseren, dat met een mondeling examen kan worden aangevuld, om na te gaan of de kandidaat-wegvervoerders beschikken over het in deel I vereiste kennisniveau omtrent de daar genoemde onderwerpen en met name in staat zijn de met die onderwerpen verband houdende instrumenten en technieken te gebruiken en de voorgeschreven uitvoerende en coördinerende taken te verrichten.

a)

Het verplichte schriftelijke examen zal bestaan uit twee onderdelen, namelijk:

i)

schriftelijke vragen in de vorm van hetzij meerkeuzevragen (vier antwoordmogelijkheden), hetzij vragen met één antwoord, hetzij een combinatie van de twee systemen;

ii)

schriftelijke opdrachten/casestudy's.

Elk onderdeel duurt ten minste twee uur.

b)

Wanneer een mondeling examen wordt georganiseerd, kunnen de lidstaten het slagen voor het schriftelijke examen als voorwaarde stellen voor de toelating tot het mondelinge examen.

2.

Wanneer de lidstaten ook een mondeling examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen die echter niet minder dan 25 % of meer dan 40 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen.

Wanneer de lidstaten alleen een schriftelijk examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen die echter niet minder dan 40 % of meer dan 60 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen.

3.

Voor alle onderdelen tezamen moeten de kandidaten een gemiddelde van ten minste 60 % van het puntentotaal behalen, zonder dat het voor elk onderdeel behaalde percentage minder mag bedragen dan 50 % van het totaal dat kan worden behaald. Een lidstaat mag voor één onderdeel het percentage van 50 terugbrengen tot 40.


(1)  Besluit 85/368/EEG van de Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap (PB L 199 van 31.7.1985, blz. 56).

(2)  Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).

(3)  Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

(4)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

(5)  Verordening (EG) nr. 1013/2006van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).


BIJLAGE II

Beveiligingskenmerken van het getuigschrift van vakbekwaamheid

Het getuigschrift moet zijn voorzien van ten minste twee van de volgende beveiligingskenmerken:

een hologram,

speciale in het papier verwerkte vezels die zichtbaar worden onder uv-licht,

ten minste één regel met microprint (die alleen met een vergrootglas zichtbaar is en niet met een fotokopieermachine kan worden gereproduceerd),

voelbare karakters, symbolen of patronen,

een dubbele nummering: serienummer en afgiftenummer,

een beveiligingsondergrond met fijne guillochepatronen en irisdruk.


BIJLAGE III

Model van het getuigschrift van vakbekwaamheid

EUROPESE GEMEENSCHAP

(Kleur: Pantone beige kraftpapier, formaat DIN A4 cellulosepapier, 100 g/m2 of meer)

(Tekst in (een van) de officiële talen van de lidstaat die het getuigschrift afgeeft)

Kenteken van de betrokken lidstaat (1)

Naam van de bevoegde autoriteit of instantie (2)

GETUIGSCHRIFT VAN VAKBEKWAAMHEID VOOR HET VERVOER VAN GOEDEREN/PERSONEN (3) OVER DE WEG

Nr.o

Wij …

verklaren dat (4)

geboren op … te …

geslaagd is voor de onderdelen van het examen (jaar: …; zitting: …) (5), zoals vereist voor het verkrijgen van het getuigschrift van vakbekwaamheid voor het vervoer van goederen/personen over de weg (3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (6).

Dit document geldt als voldoende bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1071/2009.

Afgegeven te …op … (7).


(1)  De kentekens van de lidstaten zijn: (B) België, (BG) Bulgarije, (CZ) Tsjechië, (DK) Denemarken, (D) Duitsland, (EST) Estland, (IRL) Ierland, (GR) Griekenland, (E) Spanje, (F) Frankrijk, (I) Italië, (CY) Cyprus, (LV) Letland, (LT) Litouwen, (L) Luxemburg, (H) Hongarije, (M) Malta, (NL) Nederland, (A) Oostenrijk, (PL) Polen, (P) Portugal, (RO) Roemenië, (SLO) Slovenië, (SK) Slowakije, (FIN) Finland, (S) Zweden, (UK) Verenigd Koninkrijk.

(2)  Daartoe vooraf door elke lidstaat van de Europese Gemeenschap aangewezen autoriteit of instantie die deze verklaring mag afgeven.

(3)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(4)  Naam en voornaam; geboorteplaats en -datum.

(5)  Opgave van het examen.

(6)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51.

(7)  Handtekening en stempel van de bevoegde autoriteit of instelling die de verklaring afgeeft.


BIJLAGE IV

Zwaarste inbreuken voor de toepassing van artikel 6, lid 2, onder a)

1.

a)

Overschrijden van de maximaal toegestane zesdaagse of tweewekelijkse rijtijden met 25 % of meer;

b)

overschrijden van de maximaal toegestane dagelijkse rijtijden op één dag met een marge van 50 % of meer zonder een onderbreking of zonder een ononderbroken rusttijd van ten minste 4,5 uur in te lassen.

2.

Nalaten een tachograaf en/of snelheidsbegrenzer te installeren of een frauduleus apparaat gebruiken dat de geregistreerde gegevens van het controleapparaat en/of de snelheidsbegrenzer kan wijzigen, of de registratiebladen of de van de tachograaf en/of de bestuurderskaart overgebrachte gegevens vervalsen.

3.

Rijden zonder een geldig bewijs van technische keuring (indien vereist door de Gemeenschapswetgeving) en/of rijden met een zeer ernstig gebrek aan onder meer het remsysteem, het stangenstelsel van de stuurinrichting, de wielen/banden, de ophanging of het chassis dat een zodanig onmiddellijk gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert dat het leidt tot het besluit het voertuig uit het verkeer te nemen.

4.

Het vervoer van gevaarlijke goederen die niet vervoerd mogen worden of het vervoer van dergelijke goederen in verboden of niet erkende middelen van omsluiting, of die niet op het voertuig vermeld zijn als gevaarlijke goederen, zodat er gevaar dreigt voor mensenlevens of het milieu in een mate die leidt tot het besluit het voertuig uit het verkeer te nemen.

5.

Het vervoer van passagiers of goederen zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs of vervoer door een onderneming die niet in het bezit van een geldige communautaire vergunning is.

6.

Rijden met een vervalst rijbewijs of met een rijbewijs waarvan de chauffeur niet de houder is of dat verkregen is op basis van valse verklaringen en/of nagemaakte documenten.

7.

Het vervoer van goederen waarbij de maximaal toegestane massa met 20 % of meer wordt overschreden voor voertuigen met een toegestaan geladen gewicht van meer dan 12 t, en met 25 % of meer voor voertuigen met een toegestaan geladen gewicht van maximaal 12 t.


Top