EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R0504

Verordening (EG) nr. 504/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 ter uitvoering van de Richtlijnen 90/426/EEG en 90/427/EEG van de Raad wat betreft methoden voor de identificatie van paardachtigen (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 149, 7.6.2008, p. 3–32 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 03 Volume 020 P. 110 - 139

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2015; opgeheven door 32015R0262

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/504/oj

7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/3


VERORDENING (EG) Nr. 504/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

ter uitvoering van de Richtlijnen 90/426/EEG en 90/427/EEG van de Raad wat betreft methoden voor de identificatie van paardachtigen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (1), en met name op artikel 4, lid 4,

Gelet op Richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (2), en met name op artikel 4, lid 2, onder c) en d), artikel 6, lid 2, tweede streepje, en artikel 8, punt 1, eerste alinea,

Gelet op Richtlijn 94/28/EG van de Raad van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (3), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 93/623/EEG van de Commissie van 20 oktober 1993 tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen (4) werd een identificatiemethode geïntroduceerd voor geregistreerde paardachtigen tijdens hun vervoer in verband met de diergezondheid.

(2)

In Beschikking 2000/68/EG van de Commissie van 22 december 1999 houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (5) worden de regels vastgelegd voor het identificatiedocument dat paardachtigen moet vergezellen tijdens hun vervoer.

(3)

De Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG zijn door de lidstaten op verschillende manieren ten uitvoer gelegd. Bovendien is de identificatiemethode voor paardachtigen in deze beschikkingen gerelateerd aan hun vervoer, terwijl in de communautaire wetgeving betreffende andere veesoorten de identificatiemethode, onder andere in verband met maatregelen op het gebied van dierziektebestrijding, losstaat van de vervoerssituatie. Vanwege dit tweeledige systeem, met enerzijds de als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen, en anderzijds de geregistreerde paardachtigen, is het daarnaast nog mogelijk dat voor een en hetzelfde dier meer dan één identificatiedocument wordt verstrekt, wat uitsluitend tegengegaan kan worden door ten tijde van de eerste identificatie op het dier een onuitwisbaar, maar niet noodzakelijkerwijs zichtbaar, merkteken aan te brengen.

(4)

De ingetekende schets die is opgenomen in het identificatiedocument in Beschikking 93/623/EEG, is niet volledig uitwisselbaar met de gegevens die worden voorgeschreven door internationale organisaties die paardachtigen voor wedstrijden en races gebruiken en door de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE). In deze verordening dient derhalve een schets te worden opgesteld die aan de eisen van de Gemeenschap voldoet en in overeenstemming is met die internationaal aanvaarde voorschriften.

(5)

De invoer van paardachtigen dient nog steeds te voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 90/426/EEG en met name van Beschikking 93/196/EEG van de Commissie van 5 februari 1993 inzake veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor de invoer van voor de slacht bestemde paardachtigen (6) en Beschikking 93/197/EEG van de Commissie van 5 februari 1993 inzake veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor de invoer van geregistreerde paardachtigen en van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (7).

(6)

Wanneer de douaneregelingen van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (8) worden toegepast, dient hiernaast ook Verordening (EEG) nr. 706/73 van de Raad van 12 maart 1973 betreffende de communautaire regeling voor de Kanaaleilanden en het eiland Man inzake het handelsverkeer in landbouwproducten (9) in aanmerking te worden genomen. In Verordening (EEG) nr. 706/73 staat dat vanaf 1 september 1973 de communautaire regeling in de veterinaire sector van toepassing is, met uitzondering van de zoötechnische wetgeving van de Gemeenschap. Deze verordening dient Verordening (EEG) nr. 706/73 onverlet te laten.

(7)

In Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (10) wordt een definitie gegeven van een houder van dieren. In contrast hiermee wordt in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 90/426/EEG verwezen naar de eigenaar of fokker van het dier. In Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardenpest (11) wordt een gecombineerde definitie gegeven van eigenaar en houder. Aangezien overeenkomstig de communautaire en nationale wetgeving de eigenaar van een paardachtige niet noodzakelijkerwijs ook de verantwoordelijke persoon voor het dier is, moet worden verduidelijkt dat met name de houder van de paardachtige, die tevens de eigenaar kan zijn, verantwoordelijk dient te zijn voor de identificatie van paardachtigen overeenkomstig deze verordening.

(8)

Omwille van de consistentie van de communautaire wetgeving dienen de identificatiemethoden voor paardachtigen in deze verordening te gelden onverminderd Beschikking 96/78/EG van de Commissie van 10 januari 1996 tot vaststelling van de criteria voor de inschrijving en de registratie van paardachtigen in de stamboeken voor de fokkerij (12).

(9)

Deze methoden dienen overeen te komen met de beginselen die zijn vastgesteld door stamboekorganisaties die zijn erkend overeenkomstig Beschikking 92/353/EEG van de Commissie van 11 juni 1992 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen die stamboeken voor geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen (13). Overeenkomstig die beschikking draagt de organisatie of vereniging die het oorspronkelijke stamboek van het ras bijhoudt, de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de beginselen voor het opzetten van een identificatiesysteem voor paardachtigen, voor de indeling van het stamboek in klassen en voor de in het stamboek ingevoerde gegevens over de voorouders.

(10)

Bovendien dienen in het in artikel 4, lid 2, onder d), van Richtlijn 90/427/EEG bedoelde certificaat van oorsprong dat bijgesloten moet zijn bij het identificatiedocument, alle gegevens te staan die nodig zijn om paardachtigen bij het overzetten naar een ander stamboek in de juiste klasse te kunnen indelen op basis van de vastgestelde criteria.

(11)

Overeenkomstig artikel 1, derde streepje, van Beschikking 96/510/EG van de Commissie van 18 juli 1996 tot vaststelling van de stamboek- en fokkerijcertificaten voor de invoer van fokdieren en van sperma, eicellen en embryo's daarvan (14) dienen de stamboek- en fokkerijcertificaten voor geregistreerde paardachtigen te voldoen aan de eisen voor een identificatiedocument van Beschikking 93/623/EEG. Derhalve moet ter verduidelijking worden vermeld dat elke verwijzing naar Beschikking 93/623/EEG, maar ook naar Beschikking 2000/68/EG, geldt als een verwijzing naar deze verordening.

(12)

Aangezien alle paardachtigen die in de Gemeenschap zijn geboren of zijn ingevoerd overeenkomstig deze verordening, door middel van één identificatiedocument dienen te worden geïdentificeerd, zijn er speciale bepalingen nodig voor het omzetten van de status van het dier van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige naar geregistreerde paardachtige zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG.

(13)

Omwille van de consistentie met artikel 2, tweede alinea, van Richtlijn 92/35/EEG moeten de lidstaten in staat worden gesteld specifieke systemen op te zetten om paardachtigen te identificeren die in duidelijk omschreven gebieden, waaronder natuurreservaten, in het wild of half in het wild leven.

(14)

Elektronische identificatiemiddelen („transponders”) voor paardachtigen wordt op internationaal niveau al wijdverbreid gebruikt. Deze technologie dient te worden gebruikt om te zorgen voor een nauwe samenhang tussen de paardachtige en het identificatiemiddel. Paardachtigen moeten worden voorzien van een transponder, ofschoon alternatieve methoden ter controle van de identificatie van het dier ook mogelijk moeten zijn, mits die alternatieve methoden gelijkwaardige garanties bieden ter voorkoming van het meervoudig verstrekken van identificatiedocumenten.

(15)

Overeenkomstig de communautaire wetgeving moeten paardachtigen altijd vergezeld gaan van hun identificatiedocument, maar van deze eis moet kunnen worden afgeweken ingeval het onmogelijk of onpraktisch is het identificatiedocument gedurende het hele leven van de paardachtige te behouden, of ingeval er geen identificatiedocument is verstrekt omdat het dier, voordat het de vereiste maximumleeftijd voor identificatie bereikt, zal worden geslacht.

(16)

Dergelijke afwijkingen dienen te worden toegepast onverminderd artikel 14 van Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer (15), waarin wordt toegestaan voor geïdentificeerde paardachtigen af te wijken van bepaalde ziektebestrijdingsmaatregelen op bedrijven waar een uitbraak van deze ziekte is vastgesteld.

(17)

Tevens dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen een vereenvoudigd identificatiedocument te gebruiken voor paardachtigen die binnen hun grondgebied worden verplaatst. Op diverse gebieden worden plastic kaarten met computerchips („smartcards”) gebruikt voor de opslag van gegevens. Dergelijke smartcards zouden verstrekt moeten kunnen worden als extra optie naast het identificatiedocument en onder bepaalde omstandigheden ter vervanging kunnen dienen om de paardachtigen te vergezellen, ingeval deze binnen een lidstaat worden verplaatst.

(18)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van overgangsregelingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (16) dienen de voorschriften voor informatie over de voedselketen voor wat betreft paardachtigen eind 2009 te zijn ingevoerd.

(19)

Er zijn bepalingen nodig voor het geval het oorspronkelijke overeenkomstig deze verordening voor het hele leven afgegeven identificatiedocument kwijtgeraakt is. Die bepalingen moeten voor zover mogelijk uitsluiten dat iemand onrechtmatig over meer dan één identificatiedocument beschikt, zodat de status van het dier als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie correct wordt beschreven. Wanneer er voldoende verifieerbare informatie beschikbaar is, moet een duplicaat van het document worden afgegeven dat als zodanig gekenmerkt is en waarbij in de regel uitgesloten wordt dat het dier in de voedselketen terechtkomt; in andere gevallen moet een vervangend document worden afgegeven, dat ook als zodanig is gekenmerkt en waarbij een dier dat eerder de status van geregistreerde paardachtige had nu de status van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige krijgt.

(20)

Overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 90/426/EEG dient het identificatiedocument ook als hulpmiddel bij het blokkeren van het vervoer van de paardachtigen, ingeval er een ziekte uitbreekt op het bedrijf waar zij worden gehouden of gefokt. Er dient derhalve ook te kunnen worden overgegaan tot schorsing van de geldigheid van het document voor vervoersdoeleinden ingeval er een bepaalde ziekte uitbreekt, door middel van een daartoe strekkende aantekening in het identificatiedocument.

(21)

Bij het overlijden van de paardachtige op een andere manier dan door slachting in een slachthuis dient het identificatiedocument aan de instantie van afgifte te worden teruggestuurd door de instantie die toeziet op de verwerking van het dode dier overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (17), en verder dient te worden gewaarborgd dat de transponder of alternatieve methoden, waaronder herkenningsmerken, ter identificatie van de paardachtige, niet kunnen worden hergebruikt.

(22)

Om te voorkomen dat transponders in de voedselketen terechtkomen, dient vlees van dieren waarvan de transponder tijdens de slacht niet kon worden verwijderd ongeschikt te worden verklaard voor menselijke consumptie overeenkomstig sectie II, hoofdstuk V, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (18).

(23)

Het standaardiseren van de plek waar de transponder wordt geïmplanteerd en het vastleggen van deze plek in het identificatiedocument maken het eenvoudiger de geïmplanteerde transponder te lokaliseren.

(24)

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (19) vallen levende dieren die gereedgemaakt worden om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie onder de definitie van „levensmiddel”. In die verordening krijgen de exploitanten van levensmiddelenbedrijven vergaande verantwoordelijkheden in alle verschillende stadia van de voedselproductie, inclusief wat betreft de traceerbaarheid van voedselproducerende dieren.

(25)

Paardachtigen die als fok- en gebruiksdier worden gehouden en geregistreerde paardachtigen kunnen op een bepaald moment van hun leven als slachtdieren gehouden paardachtigen worden zoals gedefinieerd in artikel 2, onder d), van Richtlijn 90/426/EEG. Het vlees van eenhoevigen, een synoniem voor paardachtigen, wordt gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (20).

(26)

Overeenkomstig sectie III, punt 7, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 dient de exploitant van het slachthuis informatie over de voedselketen, waaronder details over de oorsprong, het verleden en de verzorging van dieren die bestemd zijn voor voedselproductie, te ontvangen en te controleren en daar actief gebruik van te maken. De bevoegde autoriteit mag toestaan dat de informatie betreffende de voedselketen over eenhoevige landbouwhuisdieren gelijktijdig met de dieren naar het slachthuis wordt gestuurd, in plaats van vooraf. Het identificatiedocument dat paardachtigen voor de slacht vergezelt, dient derhalve deel uit te maken van de informatie over de voedselketen.

(27)

Overeenkomstig sectie II, hoofdstuk III, punt 1, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 dient de officiële dierenarts na te gaan of de exploitant van het levensmiddelenbedrijf voldoet aan zijn verplichting om dieren die geaccepteerd zijn voor menselijke consumptie te worden geslacht, naar behoren worden geïdentificeerd.

(28)

Overeenkomstig sectie III, punt 8, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 dienen exploitanten van een levensmiddelenbedrijf de paspoorten van eenhoevige landbouwhuisdieren te controleren om zich ervan te vergewissen dat het dier bestemd is voor de slacht voor menselijke consumptie en indien zij het dier voor slachting aanvaarden, moeten zij het paspoort aan de officiële dierenarts overhandigen.

(29)

Onverminderd Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (21) en Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten (22) is Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (23) van toepassing op geneesmiddelen die aan paardachtigen worden toegediend.

(30)

Op basis van artikel 10, leden 2 en 3, van Richtlijn 2001/82/EG kan specifiek voor paardachtigen worden afgeweken van artikel 11 van die richtlijn wat betreft het behandelen van voedselproducerende dieren met geneesmiddelen waarvoor een maximumwaarde voor residuen is vastgesteld voor andere diersoorten dan de soort die behandeld wordt, of die zijn toegelaten voor een andere aandoening, mits deze paardachtigen geïdentificeerd zijn overeenkomstig de communautaire wetgeving en in hun identificatiedocument speciaal vermeld wordt dat zij niet bestemd zijn voor de slacht voor menselijke consumptie, of dat zij pas voor menselijke consumptie worden geslacht na een wachttijd van ten minste zes maanden volgend op hun behandeling met stoffen die vermeld staan in Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen (24).

(31)

Om controle te houden over de verstrekking van identificatiedocumenten moet een minimale hoeveelheid gegevens betreffende de verstrekking van dergelijke documenten worden opgenomen in een database. Er dient wat betreft het beheer van de databases van de verschillende lidstaten te worden samengewerkt overeenkomstig Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (25), om de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken.

(32)

De belangrijkste paardenfok- en wedstrijdorganisaties zijn het Universal Equine Life Number-(UELN)-systeem overeengekomen. Dit is ontwikkeld op verzoek van de World Breeding Federation for Sport Horses (WBFSH), het International Stud-Book Committee (ISBC), de World Arabian Horse Organization (WAHO), de European Conference of Arabian Horse Organisations (ECAHO), de Conférence Internationale de l’Anglo-Arabe (CIAA), de Fédération Equestre Internationale (FEI) en de Union Européenne du Trot (UET), en informatie over dit systeem is verkrijgbaar op de UELN-website (26).

(33)

Het UELN-systeem is geschikt om zowel geregistreerde paardachtigen als paardachtigen die als fok- of gebruiksdier worden gehouden, te registreren en kan op computernetwerken geleidelijk worden geïnstalleerd, zodat in geval van geregistreerde paardachtigen de identiteit van dieren gecontroleerd kan blijven worden overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 90/427/EEG.

(34)

Indien er een nieuwe code aan een database wordt toegevoegd, mogen deze code en het formaat van de opgeslagen identificatienummers van individuele dieren op geen enkele wijze in conflict komen met het vastgestelde UELN-systeem. Alvorens een nieuwe code aan een database toe te voegen dient derhalve eerst de lijst van vastgestelde UELN-codes te worden geraadpleegd.

(35)

In artikel 7, lid 3 van Richtlijn 90/426/EEG staat dat de officiële dierenarts het identificatienummer of het identificatiedocumentnummer van de geslachte paardachtige in een register dient aan te tekenen en desgevraagd aan de bevoegde autoriteit van de plaats van verzending een verklaring dient toe te zenden waarin wordt bevestigd dat de paardachtigen zijn geslacht. Overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder i), van die richtlijn dient na het slachten van een geregistreerde paardachtige het identificatiedocument daarvan te worden teruggegeven aan de instantie die het heeft afgegeven. Deze eisen dienen ook te gelden voor identificatiedocumenten die zijn afgegeven voor paardachtigen die als fok- of gebruiksdier worden gehouden. Door een levensnummer vast te leggen dat compatibel is met het UELN, en door aan de hand van dit nummer aan te geven welke instantie of welk orgaan het identificatiedocument heeft verstrekt, kan eenvoudiger aan deze eisen worden voldaan. Voor zover mogelijk dienen de lidstaten gebruik te maken van de contactinstanties die zij hebben aangewezen overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (27).

(36)

Het veterinaire toezicht dat nodig is voor de diergezondheidsgaranties overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 90/426/EEG, kan uitsluitend worden uitgeoefend indien het bedrijf, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van die richtlijn, bekend is bij de bevoegde autoriteit. Vergelijkbare eisen zijn het gevolg van de toepassing van de levensmiddelenwetgeving op paardachtigen als voedselproducerende dieren. Gelet op de regelmaat waarmee paardachtigen worden verplaatst vergeleken met andere veesoorten, zouden er echter geen pogingen moeten worden ondernomen om tot een realtime traceerbaarheid van paardachtigen te komen. De identificatie van paardachtigen dient derhalve een eerste stap te zijn in de richting van een systeem voor identificatie en registratie van paardachtigen dat binnen het kader van het nieuwe Gemeenschapsbeleid voor diergezondheid zal worden voltooid.

(37)

Met het oog op een uniforme toepassing van de communautaire wetgeving inzake de identificatie van paardachtigen in de lidstaten en om ervoor te zorgen dat die wetgeving duidelijk en transparant is, moeten de Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG ingetrokken en door deze verordening vervangen worden.

(38)

Er dienen overgangsmaatregelen te komen om de lidstaten in staat te stellen zich aan de bepalingen van deze verordening aan te passen.

(39)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het Permanent Zoötechnisch Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening stelt bepalingen vast voor de identificatie van paardachtigen:

a)

die geboren zijn in de Gemeenschap, of

b)

die in het vrije verkeer van de Gemeenschap zijn gebracht overeenkomstig de douaneregeling zoals bedoeld in artikel 4, punt 16, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

2.   Deze verordening geldt onverminderd:

a)

Verordening (EEG) nr. 706/73 en Beschikking 96/78/EG, en

b)

door de lidstaten genomen maatregelen om houderijen te registreren die paardachtigen houden.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 2, onder a), c) tot en met f), h) en i), van Richtlijn 90/426/EEG en artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/427/EEG vastgestelde definities.

2.   Voorts wordt verstaan onder:

a)

„houder”: elke natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht heeft over of in het bezit is van een paardachtige of belast is met het houden ervan, al dan niet tegen financiele vergoeding, zowel permanent als tijdelijk, ook tijdens het vervoer, op markten of tijdens wedstrijden, races of culturele evenementen;

b)

„transponder”: een passief read-only radiofrequentie-identificatiemiddel:

i)

dat voldoet aan ISO-norm 11784 en is gebaseerd op HDX- of FDX-B-technologie, en

ii)

dat door een uitleesapparaat dat voldoet aan ISO-norm 11785, kan worden gelezen op een minimumafstand van 12 cm;

c)

„paardachtigen”: wilde of gedomesticeerde eenhoevige zoogdieren van alle soorten binnen het geslacht Equus van de familie der paardachtigen en hun kruisingen;

d)

„uniek levensnummer”: een unieke alfanumerieke code van 15 tekens waarin gegevens zijn verwerkt over de individuele paardachtige en de database en het land waarin dergelijke gegevens voor het eerst werden opgeslagen overeenkomstig het coderingssysteem van het Universal Equine Life Number (UELN) en bestaande uit:

i)

een identificatiecode van zes tekens die compatibel is met het UELN, bestemd voor de in artikel 21, lid 1 bedoelde database, gevolgd door

ii)

een individueel identificatienummer van negen tekens dat is toegekend aan de paardachtige.

e)

„smartcard”: een plastic kaartje met ingebedde computerchip die gegevens kan opslaan en verzenden naar een compatibel computersysteem.

HOOFDSTUK II

IDENTIFICATIEDOCUMENT

Artikel 3

Algemene principes en de verplichting om paardachtigen te identificeren

1.   Paardachtigen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, worden niet gehouden tenzij zij overeenkomstig deze verordening zijn geïdentificeerd.

2.   Indien de houder geen eigendomsrecht heeft over de paardachtige, handelt hij binnen het kader van deze verordening namens en in overeenstemming met de natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht over de paardachtige heeft („de eigenaar”).

3.   Voor de toepassing van deze verordening bestaat het identificatiesysteem voor paardachtigen uit de volgende onderdelen:

a)

één identificatiedocument voor het hele leven;

b)

een methode om een eenduidige koppeling te waarborgen tussen het identificatiedocument en de paardachtige;

c)

een database waarin de identificatiegegevens betreffende het dier waarvoor een identificatiedocument aan een in die database geregistreerde persoon werd verstrekt, onder een uniek identificatienummer worden geregistreerd.

Artikel 4

Instanties van afgifte van identificatiedocumenten voor paardachtigen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het in artikel 5, lid 1, bedoelde identificatiedocument voor geregistreerde paardachtigen wordt verstrekt door de volgende instanties („instanties van afgifte”):

a)

de organisatie of vereniging die officieel is erkend door de lidstaat, of de officiële dienst van de betrokken lidstaat, zoals bedoeld in artikel 2, onder c), eerste streepje, van Richtlijn 90/427/EEG, die het stamboek voor het ras van dat dier bijhoudt, zoals omschreven in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG, of

b)

een filiaal van een internationale vereniging of organisatie waarvan het hoofdkantoor in een lidstaat is gevestigd, en die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen, zoals bedoeld in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG.

2.   Een identificatiedocument dat is verstrekt door een autoriteit uit een derde land, die stamboekcertificaten afgeeft overeenkomstig artikel 1, derde streepje, van Beschikking 96/510/EG, wordt beschouwd als in overeenstemming met deze verordening voor geregistreerde paardachtigen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b).

3.   De instantie van afgifte van het in artikel 5, lid 1, bedoelde identificatiedocument voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen wordt door de bevoegde autoriteit aangewezen.

4.   De in leden 1, 2 en 3 bedoelde instanties van afgifte handelen in overeenstemming met deze verordening en met name met de artikelen 5, 8 tot en met 12, 14, 16, 17, 21 en 23.

5.   De lidstaten stellen een lijst van instanties van afgifte op, actualiseren deze regelmatig en stellen deze gegevens op een website beschikbaar voor de andere lidstaten en het publiek.

De informatie over de instanties van afgifte omvat minimaal de nodige contactgegevens om aan de eisen van artikel 19 te kunnen voldoen.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van de geactualiseerde lijsten stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

6.   De lijsten van instanties van afgifte in derde landen zoals bedoeld in lid 2, worden samengesteld en geactualiseerd overeenkomstig de volgende voorschriften:

a)

de bevoegde autoriteit van het derde land waarin de instantie van afgifte is gevestigd, geeft de garantie dat:

i)

de instantie van afgifte voldoet aan lid 2;

ii)

een instantie van afgifte die is erkend overeenkomstig Richtlijn 94/28/EG voldoet aan de informatieverplichting van artikel 21, lid 3, van deze verordening;

iii)

lijsten van instanties van afgifte worden opgesteld, worden geactualiseerd en naar de Commissie worden gestuurd;

b)

de Commissie:

i)

stelt de lidstaten regelmatig in kennis van nieuwe of geactualiseerde lijsten die zij overeenkomstig het bepaalde onder a) iii) van de bevoegde autoriteiten van betrokken derde landen heeft ontvangen;

ii)

draagt zorg voor geactualiseerde versies van dergelijke lijsten die voor het publiek beschikbaar worden gesteld;

iii)

plaatst zo nodig de kwestie van de lijst van instanties van afgifte in derde landen onverwijld op de agenda van het Permanent Zoötechnisch Comité, zodat hierover volgens de in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 88/661/EEG van de Raad (28) bedoelde procedure kan worden beslist.

Artikel 5

Identificatie van in de Gemeenschap geboren paardachtigen

1.   Paardachtigen die in de Gemeenschap zijn geboren, worden geïdentificeerd door middel van een enkel identificatiedocument overeenkomstig het voorbeeld van een identificatiedocument dat is opgenomen in bijlage I („identificatiedocument” of „paspoort”). Het document wordt voor de gehele levensduur van de paardachtige afgegeven.

Het identificatiedocument is een gedrukt, ondeelbaar document waarin de vereiste gegevens voor de verschillende secties kunnen worden opgenomen zoals hieronder aangegeven:

a)

in geval van geregistreerde paardachtigen: de secties I tot en met X;

b)

in geval van als fok- of gebruiksdier gehouden paardachtigen: ten minste de secties I, III, IV en VI tot en met IX.

2.   De instantie van afgifte ziet erop toe dat er pas een identificatiedocument voor een paardachtige wordt afgegeven als ten minste sectie I ervan naar behoren is ingevuld.

3.   Onverminderd artikel 1, lid 1, van Beschikking 96/78/EG en niettegenstaande de bepalingen van lid 1, onder a), en lid 2, van dit artikel worden geregistreerde paardachtigen in het identificatiedocument geïdentificeerd overeenkomstig de regels van de in artikel 4, lid 1 of 2, van deze verordening bedoelde instanties van afgifte.

4.   Voor geregistreerde paardachtigen vult de in artikel 4, lid 1, onder a), en lid 2, bedoelde instantie van afgifte in sectie II van het identificatiedocument de gegevens van het in artikel 4, lid 2, onder d), van Richtlijn 90/427/EEG bedoelde certificaat van oorsprong in.

In overeenstemming met de beginselen van de erkende stamboekvereniging die het oorspronkelijke stamboek van het ras van de betrokken geregistreerde paardachtige bijhoudt, bevat het certificaat van oorsprong de volledige stamboekgegevens, alsmede de sectie van het stamboek, zoals bedoeld in artikel 2 of 3 van Beschikking 96/78/EG, en, indien vastgesteld, de klasse van de hoofdsectie waarin de paardachtige is ingedeeld.

5.   Om een identificatiedocument te verkrijgen dient de houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier geboren is, de eigenaar, binnen de in lid 6 van dit artikel en artikel 7, lid 1, genoemde termijnen een aanvraag voor het in lid 1 van dit artikel bedoelde identificatiedocument in bij de in artikel 4, lid 1, 2 of 3, bedoelde instantie van afgifte, en verstrekt hij alle gegevens die nodig zijn om aan deze verordening te voldoen.

6.   Onverminderd artikel 13, lid 1, worden in de Gemeenschap geboren paardachtigen overeenkomstig deze verordening geïdentificeerd vóór 31 december van het jaar waarin de paardachtige is geboren, of binnen zes maanden na de geboorte, indien dit later is.

In afwijking van de eerste alinea kan een lidstaat ertoe besluiten de maximaal toegestane periode ter identificatie van paardachtigen te verkorten tot zes maanden.

Lidstaten die gebruikmaken van de in de tweede alinea genoemde afwijking stellen de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.

7.   De volgorde van de secties en de nummering ervan worden in het identificatiedocument ongewijzigd overgenomen, met uitzondering van sectie I, die in het midden van het document mag worden geplaatst.

8.   Behalve in de in artikelen 16 en 17 genoemde gevallen mag er geen duplicaat van het identificatiedocument of vervangend identificatiedocument worden afgegeven.

Artikel 6

Afwijking van de invulling van sectie I van het identificatiedocument

Indien er een transponder is geïmplanteerd overeenkomstig artikel 11 of indien er een individueel, onuitwisbaar en zichtbaar alternatief herkenningsmerk is aangebracht overeenkomstig artikel 12, hoeven, in afwijking van artikel 5, lid 2, de gegevens in sectie I, deel A, punt 3, onder b) tot en met g), en in de punten 12 tot en met 18 in de schets in sectie I, deel B, van het identificatiedocument niet te worden ingevuld of mag een foto of afdruk worden gebruikt waarop voldoende details zichtbaar zijn om de paardachtige te kunnen identificeren, in plaats van de schets in te tekenen.

De in de eerste alinea genoemde afwijking laat de regels betreffende de identificatie van paardachtigen die zijn vastgesteld door de in artikel 4, leden 1, 2 en 3, bedoelde instanties van afgifte onverlet.

Artikel 7

Afwijkingen betreffende de identificatie van bepaalde in het wild of half in het wild levende paardachtigen

1.   In afwijking van artikel 5, leden 1, 3 en 5, kan de bevoegde autoriteit besluiten om paardachtigen die welomschreven populaties vormen en in het wild of half in het wild leven in een door die autoriteit te bepalen gebied, zoals een natuurreservaat, uitsluitend te identificeren indien zij uit dergelijke gebieden worden verwijderd of worden gedomesticeerd.

2.   Lidstaten die van plan zijn van de afwijking in lid 1 gebruik te maken, stellen de Commissie van deze populaties en gebieden in kennis:

a)

binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, of

b)

voordat zij van die afwijking gebruikmaken.

Artikel 8

Identificatie van ingevoerde paardachtigen

1.   De houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier is ingevoerd, de eigenaar, dient binnen dertig dagen na afsluiting van de douaneregeling zoals bedoeld in artikel 4, punt 16, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92, een aanvraag in voor een identificatiedocument of voor het opnemen van het bestaande identificatiedocument in de database van de toepasselijke instantie van afgifte overeenkomstig artikel 21, indien:

a)

paardachtigen in de Gemeenschap worden ingevoerd, of

b)

een tijdelijke toelating, zoals omschreven in artikel 2, onder i), van Richtlijn 90/426/EEG, wordt omgezet in een definitieve toelating overeenkomstig artikel 19, onder iii), van die richtlijn.

2.   Indien een paardachtige als bedoeld in lid 1 vergezeld gaat van documenten die niet voldoen aan artikel 5, lid 1, of waaraan gegevens ontbreken die volgens deze verordening vereist zijn, neemt de instantie van afgifte op verzoek van de houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier is ingevoerd, de eigenaar, de volgende maatregelen:

a)

zij vult dergelijke documenten aan zodat deze voldoen aan de voorschriften van artikel 5, en

b)

zij neemt de identificatiegegevens van deze paardachtige en de aanvullende gegevens in de database op overeenkomstig artikel 21.

3.   Indien de documenten van paardachtigen als bedoeld in lid 1 niet zodanig kunnen worden aangevuld dat zij voldoen aan de voorschriften van artikel 5, leden 1 en 2, worden zij als ongeldig beschouwd voor de identificatiedoeleinden overeenkomstig deze verordening.

Indien de in de eerste alinea bedoelde documenten worden overgedragen aan of ongeldig verklaard door de instantie van afgifte, wordt dit in de in artikel 21 bedoelde database geregistreerd en worden de paardachtigen geïdentificeerd overeenkomstig artikel 5.

HOOFDSTUK III

VOORGESCHREVEN CONTROLES VOORAFGAAND AAN DE AFGIFTE VAN IDENTIFICATIEDOCUMENTEN EN TRANSPONDERS

Artikel 9

Controle van de uniciteit van identificatiedocumenten voor paardachtigen

Voordat een identificatiedocument wordt afgegeven, neemt de instantie van afgifte, of de persoon die namens haar optreedt, alle nodige maatregelen om:

a)

te controleren of voor de betrokken paardachtige een dergelijk identificatiedocument nog niet is afgegeven;

b)

te voorkomen dat frauduleuze afgifte van meerdere identificatiedocumenten voor dezelfde paardachtige plaatsvindt.

Tot deze maatregelen behoren op zijn minst het raadplegen van de toepasselijke documenten en beschikbare elektronische bestanden, het nagaan of het dier tekens of merken heeft die wijzen op een eerdere identificatie, en het toepassen van de in artikel 10 genoemde maatregelen.

Artikel 10

Maatregelen om te achterhalen of al eerder herkenningsmerken bij paardachtigen zijn aangebracht

1.   Tot de in artikel 9 bedoelde maatregelen behoren op zijn minst maatregelen ter opsporing van:

a)

een transponder die in het verleden geïmplanteerd is, door gebruik te maken van een uitleesapparaat dat voldoet aan ISO-norm 11785 en in staat is HDX- en FDX-B-transponders te lezen, ten minste als het uitleesapparaat op de plek waar normaal gesproken een transponder geïmplanteerd hoort te zijn, in direct contact met de huid wordt gebracht;

b)

klinische tekenen die erop wijzen dat een in het verleden geïmplanteerde transponder via een chirurgische ingreep is verwijderd;

c)

alternatieve herkenningsmerken die overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder b), op het dier zijn aangebracht.

2.   Indien de in lid 1 genoemde maatregelen wijzen op de aanwezigheid van een in het verleden geïmplanteerde transponder of op een alternatief herkenningsmerk dat is aangebracht overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder b), neemt de instantie van afgifte de volgende maatregelen:

a)

ingeval de paardachtige in een lidstaat is geboren, geeft zij een duplicaat of vervangend identificatiedocument af overeenkomstig de artikelen 16 en 17;

b)

ingeval de paardachtige is ingevoerd, handelt zij overeenkomstig artikel 8, lid 2.

3.   Indien de in lid 1, onder b), genoemde maatregelen wijzen op een in het verleden geïmplanteerde transponder of de in lid 1, onder c), genoemde maatregelen wijzen op de aanwezigheid van alternatieve herkenningsmerken, vermeldt de instantie van afgifte deze informatie op adequate wijze in deel A en in de schets in deel B van sectie I van het identificatiedocument.

4.   Indien kan worden bevestigd dat bij een in de Gemeenschap geboren paardachtige een ongedocumenteerde verwijdering van een transponder of alternatief herkenningsmerk, als bedoeld in lid 3, heeft plaatsgevonden, geeft de in artikel 4, lid 1 of 3, bedoelde instantie van afgifte een vervangend identificatiedocument af overeenkomstig artikel 17.

Artikel 11

Elektronische methoden om de identiteit te controleren

1.   De instantie van afgifte zorgt ervoor dat paardachtigen bij eerste identificatie actief worden gemerkt door implantatie van een transponder.

De lidstaten bepalen welke minimumkwalificaties vereist zijn voor de in de eerste alinea bedoelde ingreep, of wijzen een persoon of beroepsgroep aan waaraan het uitvoeren van dergelijke ingrepen kan worden toevertrouwd.

2.   De transponder wordt parenteraal onder aseptische omstandigheden geïmplanteerd tussen nek en schoft in het midden van de hals, waar zich het ligamentum nuchae bevindt.

De bevoegde autoriteit kan evenwel toestaan de transponder op een andere plek in de nek van de paardachtige te implanteren, mits deze alternatieve implantatie het welzijn van het dier niet schaadt en er geen verhoogd risico is op verplaatsing van de transponder in vergelijking met de in de eerste alinea bedoelde methode.

3.   Nadat de transponder overeenkomstig de leden 1 en 2 is geïmplanteerd, noteert de instantie van afgifte de volgende gegevens in het identificatiedocument:

a)

in sectie I, deel A, punt 5, minimaal de laatste 15 tekens van de code die na implantatie door de transponder wordt uitgezonden en door het uitleesapparaat wordt weergegeven tezamen met, indien nodig, een zelfklevende sticker met een barcode of een afdruk van deze barcode die minimaal bestaat uit de laatste 15 tekens van de door de transponder uitgezonden code;

b)

in sectie I, deel A, punt 11, de handtekening en het stempel van de in lid 1 bedoelde persoon die de identificatie en de implantatie van de transponder heeft uitgevoerd;

c)

in punt 12 of 13 van de ingetekende schets in sectie I, deel B, afhankelijk van de zijde waaraan de transponder is geïmplanteerd, de plek waar de transponder in de paardachtige werd ingebracht.

4.   Ingeval de in artikel 26, lid 2, genoemde maatregelen worden toegepast op een paardachtige waarbij in het verleden een transponder is geïmplanteerd die niet voldoet aan de normen van artikel 2, lid 2, onder b), wordt in afwijking van lid 3, onder a), van dit artikel in sectie I, deel A, punt 5, van het identificatiedocument de naam van de fabrikant of van het uitleessysteem ingevuld.

5.   Indien een lidstaat voorschriften vaststelt om, overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde normen, de uniciteit te waarborgen van de codes van de transponders die zijn geïmplanteerd door de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde instanties van afgifte die overeenkomstig Beschikking 92/353/EEG door de bevoegde autoriteit van die lidstaat zijn erkend, worden die voorschriften toegepast zonder afbreuk te doen aan het identificatiesysteem dat is vastgelegd door de instantie van afgifte van een andere lidstaat die of een derde land dat de identificatie overeenkomstig deze verordening heeft uitgevoerd op verzoek van de houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier geboren is, de eigenaar.

Artikel 12

Alternatieve identificatiemethoden

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, kan een lidstaat identificatie van paardachtigen door middel van geschikte alternatieve methoden, waaronder herkenningsmerken, toestaan, die — alleen of in combinatie met andere methoden — een vergelijkbare wetenschappelijke garantie bieden dat de identiteit van de paardachtige kan worden gecontroleerd en dat op effectieve wijze kan worden voorkomen dat een identificatiedocument meermaals wordt afgegeven („alternatieve methode”).

De instantie van afgifte zorgt ervoor dat het identificatiedocument voor een paardachtige pas wordt afgegeven, als de alternatieve methode zoals bedoeld in de eerste alinea, in sectie I, deel A, punt 6 of 7, van het identificatiedocument is genoteerd en overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder f), in de database is opgenomen.

2.   Indien een alternatieve methode wordt gebruikt, verstrekt de houder de middelen om toegang tot deze gegevens te krijgen, of neemt hij, indien van toepassing, de kosten op zich om de identiteit van het dier te controleren.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

alternatieve methoden niet als enige manier van identiteitscontrole worden gebruikt voor het merendeel van de paardachtigen die overeenkomstig deze verordening worden geïdentificeerd;

b)

de zichtbare herkenningsmerken voor als fok- of gebruiksdier gehouden paardachtigen niet kunnen worden verward met merken die binnen hun grondgebied zijn gereserveerd voor geregistreerde paardachtigen.

4.   Lidstaten die van plan zijn gebruik te maken van de afwijking in lid 1 verstrekken deze informatie aan de Commissie, de andere lidstaten en het publiek via een website.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van deze informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

HOOFDSTUK IV

VERPLAATSING EN VERVOER VAN PAARDACHTIGEN

Artikel 13

Verplaatsing en vervoer van geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen

1.   Geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruikdier gehouden paardachtigen gaan te allen tijde vergezeld van hun identificatiedocument.

2.   In afwijking van lid 1 hoeven de in dat lid bedoelde paardachtigen niet vergezeld te gaan van hun identificatiedocument ingeval zij:

a)

zich in een stal of in de wei bevinden, en de houder onverwijld het identificatiedocument kan laten zien;

b)

tijdelijk lopend worden verplaatst:

i)

naar een plek in de nabijheid van het bedrijf binnen een lidstaat zodanig dat het identificatiedocument binnen drie uur kan worden getoond, of

ii)

tijdens het verweiden van paardachtigen naar en van zomergraasweiden waarbij het identificatiedocument op het bedrijf van vertrek kan worden getoond;

c)

niet gespeend zijn en vergezeld worden door hun moeder- of zoogmerrie;

d)

deelnemen aan een training of test voor een paardenwedstrijd of -evenement, waardoor zij het wedstrijd- of evenementterrein moeten verlaten;

e)

worden verplaatst of vervoerd vanwege een noodsituatie met betrekking tot de paardachtigen zelf of, onverminderd artikel 14, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2003/85/EG, het bedrijf waar de paardachtigen worden gehouden.

Artikel 14

Afwijking voor verplaatsing of vervoer zonder of met vereenvoudigde identificatiedocumenten

1.   In afwijking van artikel 13, lid 1, kan de bevoegde autoriteit verplaatsing of vervoer toestaan van de in dat lid bedoelde paardachtigen binnen dezelfde lidstaat zonder dat deze vergezeld gaan van hun identificatiedocument, mits zij vergezeld gaan van een smartcard die is afgegeven door de instantie die hun identificatiedocument heeft verstrekt, en waarop de in bijlage II vermelde gegevens staan.

2.   Lidstaten die gebruikmaken van de afwijking in lid 1, kunnen elkaar afwijkingen toestaan betreffende verplaatsing of vervoer van in artikel 13, lid 1, bedoelde paardachtigen binnen hun eigen grondgebied.

Zij stellen de Commissie op de hoogte van hun voornemen om dergelijke afwijkingen toe te staan.

3.   De instantie van afgifte geeft een tijdelijk document af waarin ten minste een verwijzing staat naar het unieke levensnummer en, indien beschikbaar, de transpondercode, en op basis waarvan de paardachtige binnen dezelfde lidstaat mag worden verplaatst of vervoerd voor een periode die niet langer is dan 45 dagen, gedurende welke het identificatiedocument is overgedragen aan de instantie van afgifte of de bevoegde autoriteit om de identificatiegegevens te actualiseren.

4.   Indien een paardachtige gedurende de in lid 3 bedoelde periode wordt vervoerd naar een andere lidstaat of via een andere lidstaat naar een derde land, moet het dier, ongeacht de registratiestatus, in aanvulling op het tijdelijke document, voorzien zijn van een gezondheidscertificaat overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 90/426/EEG. Indien het dier niet van een transponder voorzien is en evenmin overeenkomstig artikel 12 van deze verordening met een alternatieve methode geïdentificeerd is, moet dat gezondheidscertificaat worden aangevuld met een beschrijving overeenkomstig sectie I van het identificatiedocument.

Artikel 15

Verplaatsing en vervoer van als slachtdieren gehouden paardachtigen

1.   Als slachtdieren gehouden paardachtigen gaan tijdens hun verplaatsing of vervoer naar het slachthuis vergezeld van het identificatiedocument dat is afgegeven overeenkomstig artikel 5, lid 1 of artikel 8.

2.   In afwijking van lid 1 kan de bevoegde autoriteit toestemming verlenen om een als slachtdier gehouden paardachtige die niet is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 5, rechtstreeks te vervoeren van zijn bedrijf van geboorte naar het slachthuis binnen dezelfde lidstaat, mits:

a)

de paardachtige jonger is dan 12 maanden en zichtbare tandsterren heeft in de tijdelijke hoeksnijtanden;

b)

er een ononderbroken traceerbaarheid is van het bedrijf van geboorte tot het slachthuis;

c)

de paardachtige tijdens het vervoer naar het slachthuis individueel identificeerbaar is overeenkomstig de artikelen 11 en 12;

d)

de lading vergezeld gaat van informatie over de voedselketen overeenkomstig sectie III van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004, waarin tevens een verwijzing is opgenomen naar de onder c) bedoelde individuele identificatie.

3.   Artikel 19, lid 1, onder b), c) en d), is niet van toepassing in geval van verplaatsing of vervoer van als slachtdier gehouden paardachtigen overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

HOOFDSTUK V

DUPLICATEN, VERVANGING EN SCHORSING VAN IDENTIFICATIEDOCUMENTEN

Artikel 16

Duplicaten van identificatiedocumenten

1.   Indien het originele identificatiedocument is kwijtgeraakt, maar de identiteit van de paardachtige kan worden vastgesteld, met name door de door de transponder verzonden code of de alternatieve methode, en een eigendomsverklaring beschikbaar is, geeft de instantie van afgifte als bedoeld in artikel 4, lid 1, met verwijzing naar het unieke levensnummer een duplicaat identificatiedocument af, dat duidelijk als zodanig is aangeduid („duplicaat van het identificatiedocument”).

In dergelijke gevallen wordt de paardachtige in sectie IX, deel II, van het duplicaat van het identificatiedocument ingedeeld als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie.

De gegevens van het afgegeven duplicaat van het identificatiedocument en de in sectie IX opgenomen indeling van de paardachtige worden onder vermelding van het unieke levensnummer in de in artikel 21 bedoelde database opgenomen.

2.   In afwijking van lid 1, tweede alinea, kan de bevoegde autoriteit besluiten om de status van de paardachtige als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie voor een periode van zes maanden te schorsen, indien de houder binnen dertig dagen na de datum waarop het identificatiedocument als vermist werd opgegeven, afdoende kan aantonen dat de status van de paardachtige als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie niet is aangetast door een behandeling met geneesmiddelen.

Hiertoe vult de bevoegde autoriteit de begindatum van de schorsingsperiode van zes maanden in de eerste kolom van deel III van sectie IX van het duplicaat van het identificatiedocument in en vult zij tevens de derde kolom in.

3.   Indien het kwijtgeraakte originele identificatiedocument was afgegeven door een instantie van afgifte in een derde land zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, wordt het duplicaat van het identificatiedocument afgegeven door dezelfde instantie van afgifte en doorgezonden naar de houder, of, indien dit specifiek vereist is volgens de wetgeving van de lidstaat waar het dier zich bevindt, de eigenaar, via de instantie van afgifte of de bevoegde autoriteit in die lidstaat.

In dergelijke gevallen wordt de paardachtige in sectie IX, deel II, van het duplicaat van het identificatiedocument ingedeeld als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie en wordt de vermelding in de database als bedoeld in artikel 21, lid 1, onder l), dienovereenkomstig aangepast.

Het duplicaat van het identificatiedocument mag echter ook worden afgegeven door een in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde instantie van afgifte die paardachtigen van het betrokken ras registreert, of door een in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde instantie van afgifte die paardachtigen voor dit doel registreert in de lidstaat waar de paardachtige zich bevindt, mits de oorspronkelijke instantie van afgifte in het derde land hiermee akkoord gaat.

4.   Indien het kwijtgeraakte originele identificatiedocument was afgegeven door een niet meer bestaande instantie van afgifte, wordt het identificatiedocument overeenkomstig lid 1 afgegeven door een instantie van afgifte in de lidstaat waar de paardachtige zich bevindt.

Artikel 17

Vervanging van een identificatiedocument

Indien het originele identificatiedocument is kwijtgeraakt en de identiteit van de paardachtige niet meer kan worden vastgesteld, geeft de in artikel 4, lid 3, bedoelde instantie van afgifte in de lidstaat waar de paardachtige zich bevindt, een vervangend identificatiedocument af („vervangend identificatiedocument”), dat duidelijk als zodanig wordt aangeduid en aan de voorschriften van artikel 5, lid 1, onder b), voldoet.

In dergelijke gevallen wordt de paardachtige in deel II van sectie IX van het vervangend identificatiedocument ingedeeld als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie.

De gegevens van het afgegeven vervangend identificatiedocument en de registratiestatus en indeling van de paardachtige in sectie IX worden dienovereenkomstig in de in artikel 21 bedoelde database verwerkt onder vermelding van het unieke levensnummer.

Artikel 18

Schorsing van identificatiedocumenten ten behoeve van verplaatsing

De officiële dierenarts schorst de geldigheid voor vervoersdoeleinden van een identificatiedocument door een daartoe strekkende vermelding in sectie VIII ervan op te nemen, indien een paardachtige wordt gehouden op of afkomstig is van een bedrijf:

a)

waarvoor een in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 90/426/EEG bedoelde verbodsmaatregel geldt, of

b)

dat zich in een lidstaat of deel daarvan bevindt dat niet vrij is van paardenpest.

HOOFDSTUK VI

DOOD VAN PAARDACHTIGEN EN PAARDACHTIGEN BESTEMD VOOR DE SLACHT VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE EN REGISTRATIE VAN DE TOEGEDIENDE MEDICATIE

Artikel 19

Dood van paardachtigen

1.   Bij slachting of dood van de paardachtige worden de volgende maatregelen genomen:

a)

de transponder wordt tegen toekomstig frauduleus gebruik beschermd, met name door deze te recupereren, te vernietigen of ter plaatse te verwijderen;

b)

het identificatiedocument wordt ongeldig gemaakt door op zijn minst op de eerste pagina een stempel met „ongeldig” erin aan te brengen;

c)

er wordt een verklaring gestuurd naar de instantie van afgifte, hetzij rechtstreeks, hetzij via een in artikel 23, lid 4, bedoeld contactpunt, waarin onder vermelding van het unieke levensnummer van de paardachtige wordt aangegeven dat de paardachtige is geslacht, gedood, of gestorven, met de datum waarop dit is gebeurd, en

d)

het ongeldig gemaakte identificatiedocument wordt vernietigd.

2.   De in lid 1 genoemde maatregelen worden uitgevoerd door of onder toezicht van:

a)

de officiële dierenarts:

i)

in het geval van het slachten of doden in verband met maatregelen op het gebied van dierziektebestrijding, overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder i), van Richtlijn 90/426/EEG, of

ii)

na het slachten, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 90/426/EEG, of

b)

de bevoegde autoriteit zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder i), van Verordening (EG) nr. 1774/2002, in geval van het verwijderen of verwerken van het karkas overeenkomstig artikel 4 of 5 van die verordening.

3.   Indien de transponder niet, zoals vereist in lid 1, onder a), kan worden verwijderd bij een paardachtige die is geslacht voor menselijke consumptie, verklaart de officiële dierenarts het vlees of het gedeelte van het vlees waarin zich de transponder bevindt, ongeschikt voor menselijke consumptie overeenkomstig sectie II, hoofdstuk V, punt 1, onder n), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004.

4.   In afwijking van lid 1, onder d), en onverminderd de bepalingen die de instantie van afgifte in het identificatiedocument heeft aangebracht, kunnen de lidstaten procedures invoeren om het ongeldig gemaakte document naar de instantie van afgifte terug te sturen.

5.   In alle gevallen waarbij paardachtigen, anders dan bedoeld in dit artikel, zijn gestorven of verdwenen, stuurt de houder binnen dertig dagen na de dood of het verdwijnen van het dier het identificatiedocument naar de desbetreffende instantie van afgifte als bedoeld in artikel 4, lid 1, 2 of 3, terug.

Artikel 20

Voor de slacht voor menselijke consumptie bestemde paardachtigen en registratie van toegediende medicatie

1.   Een paardachtige wordt geacht bestemd te zijn voor de slacht voor menselijke consumptie, tenzij onherroepelijk is verklaard dat de paardachtige hiervoor niet bestemd is, wat moet worden bekrachtigd in deel II van sectie IX van het identificatiedocument door ondertekening:

a)

door de houder of eigenaar op basis van zijn/haar eigen beslissing, of

b)

door de houder en de verantwoordelijke dierenarts, handelend in overeenstemming met artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG.

2.   Voorafgaand aan behandelingen overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG of met een geneesmiddel dat op grond van artikel 6, lid 3, van die richtlijn is toegelaten, stelt de verantwoordelijke dierenarts vast wat de status van de paardachtige is: bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie (het normale geval), of niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie, zoals aangegeven in deel II van sectie IX van het identificatiedocument.

3.   Indien de in lid 2 bedoelde behandeling niet is toegestaan voor een paardachtige die bestemd is voor de slacht voor menselijke consumptie, zorgt de verantwoordelijke dierenarts ervoor dat overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG genoemde afwijking de desbetreffende paardachtige onherroepelijk als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie wordt verklaard door:

a)

het invullen en ondertekenen van deel II van sectie IX van het identificatiedocument, en

b)

het ongeldig maken van deel III van sectie IX van het identificatiedocument.

4.   Indien een paardachtige onder in artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde omstandigheden moet worden behandeld, vermeldt de verantwoordelijke dierenarts in deel III van sectie IX van het identificatiedocument de vereiste gegevens van de stoffen in het geneesmiddel die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen en vermeld staan in Verordening (EG) nr. 1950/2006.

De verantwoordelijke dierenarts vermeldt de datum van de laatste toediening, zoals voorgeschreven, van dit geneesmiddel en deelt de houder overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2001/82/EG mee op welke datum de wachttijd die is vastgesteld overeenkomstig artikel 10, lid 3, van die richtlijn zal verstrijken.

HOOFDSTUK VII

REGISTRATIE EN SANCTIES

Artikel 21

Database

1.   Bij het afgeven van het identificatiedocument of het registreren van eerder afgegeven identificatiedocumenten slaat de instantie van afgifte minimaal de volgende gegevens betreffende de paardachtige in haar database op:

a)

het unieke levensnummer;

b)

de soort;

c)

het geslacht;

d)

de kleur;

e)

de geboortedatum (dag, maand en jaar);

f)

indien van toepassing ten minste de laatste 15 tekens van de code die door de transponder wordt uitgezonden, of de code die wordt uitgezonden door een radiofrequentie-identificatiemiddel dat niet aan de in artikel 2, lid 2, onder b), genoemde norm voldoet, tezamen met informatie over het vereiste uitleessysteem, of de alternatieve methode;

g)

het land van geboorte;

h)

de datum van afgifte en van eventuele wijzigingen van het identificatiedocument;

i)

de naam en het adres van de persoon aan wie het identificatiedocument is afgegeven;

j)

de status „geregistreerde paardachtige” of „als fok- of gebruiksdier gehouden paardachtige”;

k)

de naam van het dier (naam bij geboorte en, indien van toepassing, de commerciële naam);

l)

de status „niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie”, indien dit bekend is;

m)

informatie betreffende duplicaten en vervangende identificatiedocumenten overeenkomstig de artikelen 16 en 17;

n)

de gemelde datum waarop het dier is gestorven.

2.   De instantie van afgifte bewaart de in lid 1 bedoelde gegevens gedurende ten minste 35 jaar of ten minste twee jaar na de overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder c), gemelde dood van de paardachtige in haar database.

3.   Onmiddellijk nadat zij de in lid 1 bedoelde gegevens heeft opgeslagen, stuurt de instantie van afgifte de onder a) tot en met f) en n) van dat lid bedoelde gegevens naar de centrale database van de lidstaat waarin de paardachtige is geboren, indien een dergelijke database overeenkomstig artikel 23 beschikbaar is gesteld.

Artikel 22

Communiceren over codes van databases van instanties van afgifte

De lidstaten maken de namen, adressen, inclusief contactgegevens, en met het UELN compatibele identificatiecodes van zes tekens van de databases van de instanties van afgifte op een website beschikbaar voor de andere lidstaten en voor het publiek.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van dergelijke informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

Artikel 23

Centrale databases en hun onderlinge samenwerking en contactpunten

1.   Een lidstaat mag besluiten dat de instantie van afgifte de in artikel 21 bedoelde gegevens betreffende paardachtigen die zijn geboren of geïdentificeerd op zijn grondgebied, dient toe te voegen aan een centrale database of dat de database van deze instantie van afgifte dient te worden gekoppeld aan die centrale database („de centrale database”).

2.   De lidstaten werken bij het gebruiken van hun centrale databases samen overeenkomstig Richtlijn 89/608/EEG.

3.   De lidstaten maken de naam, het adres en de met het UELN compatibele identificatiecode van zes tekens van hun centrale database op een website beschikbaar voor de andere lidstaten en voor het publiek.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van dergelijke informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

4.   De lidstaten stellen een contactpunt beschikbaar dat de in artikel 19, lid 1, onder c), bedoelde verklaring in ontvangst kan nemen en deze verder kan distribueren naar de respectievelijke instanties van afgifte op hun grondgebied.

Dit contactpunt mag de in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 882/2004 bedoelde contactinstantie zijn.

De gegevens van het contactpunt, die in de centrale database mogen worden opgeslagen, worden op een website beschikbaar gemaakt voor de andere lidstaten en het publiek.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van dergelijke informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

Artikel 24

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening, en nemen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 30 juni 2009 van die regels in kennis. Zij delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die regels mee.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Intrekking

De Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG worden ingetrokken met ingang van 1 juli 2009.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikkingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 26

Overgangsbepalingen

1.   Paardachtigen die uiterlijk 30 juni 2009 zijn geboren en uiterlijk op die datum overeenkomstig Beschikking 93/623/EEG of Beschikking 2000/68/EG zijn geïdentificeerd, worden beschouwd als geïdentificeerd overeenkomstig deze verordening.

Uiterlijk 31 december 2009 moeten de identificatiedocumenten voor deze paardachtigen zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 21, lid 1, van deze verordening.

2.   Paardachtigen die uiterlijk op 30 juni 2009 zijn geboren, maar op die datum nog niet overeenkomstig Beschikking 93/623/EEG of Beschikking 2000/68/EG zijn geïdentificeerd, worden uiterlijk 31 december 2009 overeenkomstig deze verordening geïdentificeerd.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 juli 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 55.

(3)  PB L 178 van 12.7.1994, blz. 66.

(4)  PB L 298 van 3.12.1993, blz. 45. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2000/68/EG (PB L 23 van 28.1.2000, blz. 72).

(5)  PB L 23 van 28.1.2000, blz. 72.

(6)  PB L 86 van 6.4.1993, blz. 7. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1792/2006 (PB L 362 van 20.12.2006, blz. 1).

(7)  PB L 86 van 6.4.1993, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1792/2006.

(8)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(9)  PB L 68 van 15.3.1973, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1174/86 (PB L 107 van 24.4.1986, blz. 1).

(10)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.

(11)  PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/729/EG van de Commissie (PB L 294 van 13.11.2007, blz. 26).

(12)  PB L 19 van 25.1.1996, blz. 39.

(13)  PB L 192 van 11.7.1992, blz. 63.

(14)  PB L 210 van 20.8.1996, blz. 53. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2004/186/EG (PB L 57 van 25.2.2004, blz. 27).

(15)  PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.

(16)  PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1246/2007 (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 21).

(17)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1432/2007 van de Commissie (PB L 320 van 6.12.2007, blz. 13).

(18)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.

(19)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).

(20)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 van de Commissie (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).

(21)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 61/2008 van de Commissie (PB L 22 van 25.1.2008, blz. 8).

(22)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2003/74/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 17).

(23)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).

(24)  PB L 367 van 22.12.2006, blz. 33.

(25)  PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34.

(26)  http://www.ueln.net

(27)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.

(28)  PB L 382 van 31.12.1988, blz. 36.


BIJLAGE I

IDENTIFICATIEDOCUMENT VOOR PAARDACHTIGEN

PASPOORT

Algemeen — Aanwijzingen

Deze aanwijzingen zijn opgesteld om de gebruiker te helpen, onverminderd Verordening (EG) nr. 504/2008.

I.   In het paspoort dienen alle aanwijzingen te staan die nodig zijn voor het gebruik ervan, alsmede de gegevens van de instantie van afgifte, in het Frans, het Engels en in een van de officiële talen van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de instantie van afgifte is gevestigd.

II.   Inhoud van het paspoort

A.   Het paspoort moet de volgende gegevens bevatten:

1.   Secties I en II — Identificatie

De paardachtige wordt geïdentificeerd door de bevoegde autoriteit. Het identificatienummer moet het dier en de instantie die het identificatiedocument heeft afgegeven, duidelijk identificeren en moet compatibel zijn met het UELN.

In punt 5 van sectie I dient er ruimte te zijn voor ten minste 15 tekens van de transpondercode.

In het geval van geregistreerde paardachtigen dient het paspoort de stamboekgegevens te bevatten, alsmede de klasse waarin het dier is ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van het erkende stamboek dat het paspoort heeft afgegeven.

2.   Sectie III — Eigenaar

De naam van de eigenaar of zijn/haar afgevaardigde/vertegenwoordiger dient te worden vermeld, indien de instantie van afgifte dit vereist.

3.   Sectie IV — Registratie van identiteitscontroles

Telkens wanneer dit op grond van wet- en regelgeving vereist is, moet de identiteit van de paardachtige worden geverifieerd en moet deze verificatie door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd.

4.   Secties V en VI — Registratie van de inentingen

Alle inentingen dienen te worden geregistreerd in sectie V (alleen paardeninfluenza) en sectie VI (alle andere inentingen). De gegevens mogen in de vorm van een sticker worden weergegeven.

5.   Sectie VII — Door laboratoria verrichte gezondheidscontroles

De resultaten van alle onderzoeken om een overdraagbare ziekte op te sporen, moeten worden geregistreerd.

6.   Sectie VIII — Geldigheid van het document voor vervoersdoeleinden

Ongeldigverklaring of hernieuwde geldigverklaring van het document overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 90/426/EEG en een lijst van aangifteplichtige ziekten.

7.   Sectie IX — Toediening van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik

De delen I en II of deel III van deze sectie dienen naar behoren te worden ingevuld overeenkomstig de in deze sectie gegeven aanwijzingen.

B.   Het paspoort mag de volgende gegevens bevatten:

Sectie X — Basiseisen inzake de gezondheid

SECTIE I

Deel A — Identificatiegegevens

Image

SECTIE I

Deel B — Schets

Image

SECTIE II

Certificat d'origine

Certificate of Origin

Certificaat van oorsprong

Image

SECTIE III

[Alleen invullen indien vereist volgens de regels van de in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG bedoelde organisaties]

Détails de droit de propriété

1.

Pour les compétitions sous compétence de la Fédération équestre internationale, la nationalité du cheval est celle de son propriétaire.

2.

En cas de changement de propriétaire, le passeport doit être immédiatement déposé auprès de l'organisation, l'association ou le service officiel l'ayant délivré avec le nom et l'adresse du nouveau propriétaire afin de le lui transmettre après réenregistrement.

3.

S'il y a plus d'un propriétaire ou si le cheval appartient à une société, le nom de la personne responsable pour le cheval doit être inscrit dans le passeport ainsi que sa nationalité. Si les propriétaires sont de nationalités différentes, ils doivent préciser la nationalité du cheval.

4.

Lorsque la Fédération équestre internationale approuve la location d'un cheval par une Fédération équestre nationale, les détails de ces transactions doivent être enregistrés par la Fédération équestre nationale intéressée.

Details van eigendom

1.

Voor wedstrijden onder auspiciën van de Fédération équestre internationale is de nationaliteit van het paard gelijk aan die van zijn eigenaar

2.

Bij verandering van eigenaar moet het identificatiedocument onmiddellijk worden ingediend bij de instantie, organisatie of officiële dienst van afgifte met opgave van de naam en het adres van de nieuwe eigenaar, zodat de nieuwe eigenaar kan worden geregistreerd en het document naar hem kan worden teruggezonden.

3.

Indien er meer dan één eigenaar is of het paard eigendom is van een onderneming, moeten de naam en de nationaliteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het paard, in het paspoort worden ingevuld. Indien de eigenaren verschillende nationaliteiten hebben, moeten zij aangeven wat de nationaliteit van het paard is.

4.

Indien de Fédération équestre internationale ermee instemt dat een paard door een nationale ruiterfederatie wordt gehuurd, moeten de gegevens van deze transactie door de betrokken nationale paardensportfederatie worden geregistreerd.

Details of ownership

1.

For competition purposes under the auspices of the Fédération équestre internationale the nationality of the horse is that of its owner.

2.

On change of ownership the passport must immediately be lodged with the issuing organization, association or official agency, giving the name and address of the new owner, for re-registration and forwarding to the new owner.

3.

If there is more than one owner or the horse is owned by a company, then the name of the individual responsible for the horse must be entered in the passport together with his nationality. If the owners are of different nationalities, they have to determine the nationality of the horse.

4.

When the Fédération équestre internationale approves the leasing of a horse by a national equestrian federation, the details of these transactions must be recorded by the national equestrian federation concerned.


Date d'enregistrement par l'organisation, l'association ou le service officiel

Date of registration, by the organisation, association, or official agency

Datum van registratie door de organisatie, vereniging of officiële dienst

Nom du propriétaire

Name of owner

Naam van de eigenaar

Adresse du propriétaire

Address of owner

Adres van de eigenaar

Nationalité du propriétaire

Nationality of owner

Nationaliteit van de eigenaar

Signature du propriétaire

Signature of owner

Handtekening van de eigenaar

Cachet de l'organisation, association ou service officiel et signature

Organization, association or official agency stamp and signature

Stempel en handtekening van de organisatie, vereniging of officiële dienst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerking voor de instantie van afgifte [niet afdrukken in het identificatiedocument]: De tekst in de punten 1 tot en met 4 van deze sectie, of delen ervan, dienen uitsluitend te worden afgedrukt als deze in overeenstemming is met de regels van de in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG genoemde organisaties.

SECTIE IV

Contrôles d'identité du cheval décrit dans ce passeport

L'identité de l'équidé doit être contrôlée chaque fois que les lois et règlements l'exigent: signer cette page signifie que le signalement du cheval/de l'équidé présenté est conforme à celui de la section I du passeport.

Identiteitscontroles van het in het paspoort beschreven paard

Identiteitscontrole van de paardachtige moet worden uitgevoerd telkens wanneer dit op grond van wet- en regelgeving vereist is. Door ondertekening van deze bladzijde wordt bevestigd dat de paardachtige beantwoordt aan de beschrijving in sectie I van dit paspoort.

Control of identification of the horse described in the passport

The identity of the equine animal must be checked each time this is required by rules and regulations and certified that it conforms to the description given in Section I of the passport.


Date

Date

Datum

Ville et pays

Town and country

Plaats en land

Motif du contrôle (concours, certificat sanitaire, etc.)

Reason for check (event, health certificate, etc.)

Reden voor de controle (wedstrijd, gezondheidscertificaat, enz.)

Signature, nom en capitales et qualité de la personne ayant vérifié l'identité

Signature, name (in capital letters) and capacity of official verifying the identification

Handtekening, naam (in blokletters) en functie van de functionaris die de identiteitscontrole heeft verricht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE V

Grippe équine seulement

ou

Grippe équine dans le cadre de vaccins combinés

Enregistrement des vaccinations

Toute vaccination subie par le cheval/l'équidé doit être portée dans le cadre ci-dessous de façon lisible et précise avec le nom et la signature du vétérinaire.

Alleen paardeninfluenza

of

paardeninfluenza in gecombineerde inenting

Vaccinatiegegevens

Elke inenting van het paard/de paardachtige moet duidelijk en nauwkeurig worden vermeld, met naam en handtekening van de dierenarts.

Equine influenza only

or

equine influenza using combined vaccines

Vaccination record

Details of every vaccination which the horse/equine animal undergoes must be entered clearly and in detail, and certified with the name and signature of veterinarian.


Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Pays

Country

Land

Vaccin/Vaccine/Vaccin

Nom en capitales et signature du vétérinaire

Name (in capital letters) and signature of veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de dierenarts

Nom

Name

Naam

Numéro du lot

Batch number

Chargenummer

Maladie(s)

Disease(s)

Ziekte(n)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE VI

Maladies autres que la grippe équine

Enregistrement des vaccinations

Toute vaccination subie par l'équidé doit être portée dans le cadre ci-dessous de façon lisible et précise avec le nom et la signature du vétérinaire.

Andere ziekten dan paardeninfluenza

Vaccinatiegegevens

Elke inenting van de paardachtige moet duidelijk en nauwkeurig worden vermeld, met naam en handtekening van de dierenarts.

Diseases other than equine influenza

Vaccination record

Details of every vaccination which the equine animal undergoes must be entered clearly and in detail, and certified with the name and signature of veterinarian.


Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Pays

Country

Land

Vaccin/Vaccine/Vaccin

Nom en capitales et signature du vétérinaire

Name (in capital letters) and signature of veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de dierenarts

Nom

Name

Naam

Numéro du lot

Batch number

Chargenummer

Maladie(s)

Disease(s)

Ziekte(n)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE VII

Contrôles sanitaires effectués par des laboratoires

Le résultat de tout contrôle effectué par un vétérinaire pour une maladie transmissible ou par un laboratoire agréé par le service vétérinaire gouvernemental du pays doit être noté clairement et en détails par le vétérinaire qui représente l'autorité demandant le contrôle.

Door laboratoria verrichte gezondheidscontroles

Het resultaat van elke controle op een overdraagbare ziekte die door een dierenarts of een door de officiële diergeneeskundige dienst van het land erkend laboratorium is verricht, moet duidelijk en nauwkeurig worden vermeld door de dierenarts die de instantie vertegenwoordigt die de controle heeft aangevraagd.

Laboratory health test

The result of every test carried out for a transmissible disease by a veterinarian or a laboratory authorised by the official veterinary service of the country must be entered clearly and in detail by the veterinarian acting on behalf of the authority requesting the test.


Date de prélèvement

Sampling date

Datum monster

Maladies transmissibles concernées

Transmissible disease tested for

Overdraagbare ziekte waarop is gecontroleerd

Nature de l’examen

Type of test

Aard van het onderzoek

Résultat de l’examen

Result of test

Resultaat van het onderzoek

Laboratoire officiel d’analyse du prélèvement

Official laboratory to which sample is sent

Officieel laboratorium waar het monster naartoe is gestuurd

Nom en capitales et signature du vétérinaire

Name (in capital letters) and signature of veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de dierenarts

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE VIII

INVALIDATION/REVALIDATION DU DOCUMENT DANS LE CADRE DES MOUVEMENTS

Conformément à l’article 4, paragraphe 4, de la directive 90/426/CEE

INVALIDATION/REVALIDATION OF THE DOCUMENT FOR MOVEMENT PURPOSES

in accordance with Article 4(4) of Directive 90/426/EEC

ONGELDIGVERKLARING/HERNIEUWDE GELDIGVERKLARING VAN HET DOCUMENT VOOR VERVOERSDOELEINDEN

overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 90/426/EEG

Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Validité du document

Validity of document

Geldigheid van het document

Maladie

Disease

Ziekte

[vul cijfer in uit onderstaande lijst]

Nom en capitales et signature du vétérinaire officiel

Name in capitals and signature of official veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de officiële dierenarts

Validité suspendue

Validity suspended

Geldigheid geschorst

Validité rétablie

Validity re-established

Geldigheid hernieuwd

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

MALADIES À DÉCLARATION OBLIGATOIRE — COMPULSORILY NOTIFIABLE DISEASES — AANGIFTEPLICHTIGE ZIEKTEN

1.

Peste équine — African horse sickness — paardenpest

2.

Stomatite vésiculeuse — vesicular stomatitis — vesiculaire stomatitis

3.

Dourine — dourine — dourine

4.

Morve — glanders — kwade droes

5.

Encéphalomyélites équines (sous toutes ses formes, y compris la VEE) — equine encephalomyelitis (all types including VEE) — paardenencefalomyelitis (alle vormen, met inbegrip van VEE)

6.

Anémie infectieuse — equine infectious anaemia — infectieuze anemie bij paarden

7.

Rage — rabies — rabiës

8.

Fièvre charbonneuse — anthrax — miltvuur

SECTIE IX

Medische behandelingen

Image

Image

SECTIE X

Exigences sanitaires de base

Les exigences ne sont pas valables pour l'introduction dans la Communauté

Basic health requirements

These requirements are not valid to enter the Community

Basiseisen inzake gezondheid

Deze eisen gelden niet voor de invoer in de Gemeenschap

Je soussigné (1) certifie que l'équidé décrit dans ce passeport satisfait aux conditions suivantes:

I, the undersigned (1), hereby certify that the equine animal described in this passport satisfies the following conditions:

Ondergetekende (1) verklaart dat de in dit paspoort beschreven paardachtige aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a)

il a été examiné ce jour, ne présente aucun signe clinique de maladie et est apte au transport;

it has been examined this day, presents no clinical sign of disease and is fit for transport;

het dier is heden onderzocht, vertoont geen klinische ziekteverschijnselen en is geschikt om te worden getransporteerd;

(b)

il n'est pas destiné à l'abattage dans le cadre d'un programme national d'éradication d'une maladie transmissible;

it is not intended for slaughter under a national eradication programme for a transmissible disease;

het gaat niet om een dier dat moet worden geslacht in het kader van een nationaal programma voor de uitroeiing van een overdraagbare ziekte;

(c)

il ne provient pas d'une exploitation faisant l'objet de mesures de restriction pour des motifs de police sanitaire et n'a pas été en contact avec des équidés d'une telle exploitation;

it does not come from a holding subject to restrictions for animal health reasons and has not been in contact with equidae on such a holding;

het dier is niet afkomstig van een houderij waarvoor om veterinairrechtelijke redenen verbodsmaatregelen gelden en is niet in aanraking geweest met paardachtigen van een dergelijke houderij;

(d)

à ma connaissance, il n'a pas été en contact avec des équidés atteints d'une maladie transmissible au cours des 15 jours précédant l'embarquement.

to the best of my knowledge, it has not been in contact with equidae affected by a transmissible disease during the 15 days prior to loading.

het dier is bij mijn weten in de laatste 15 dagen vóór het laden niet in contact geweest met paardachtigen met een overdraagbare ziekte.

LA PRÉSENTE CERTIFICATION EST VALABLE 10 JOURS À COMPTER DE LA DATE DE SA SIGNATURE PAR LE VÉTÉRINAIRE OFFICIEL

THIS CERTIFICATION IS VALID FOR 10 DAYS FROM THE DATE OF SIGNATURE BY THE OFFICIAL VETERINARIAN

DIT CERTIFICAAT IS GELDIG GEDURENDE TIEN DAGEN VANAF DE DATUM VAN ONDERTEKENING DOOR DE OFFICIËLE DIERENARTS

Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Pour des raisons épidémiologiques particulières, un certificat sanitaire séparé accompagne le présent passeport

For particular epidemiological reasons, a separate health certificate accompanies this passport

Om bijzondere epizoötiologische redenen is bij dit paspoort een afzonderlijk gezondheidscertificaat gevoegd

Nom en capitales et signature du vétérinaire officiel

Name in capital letters and signature of official veterinarian

Naam in hoofdletters en handtekening van de officiële dierenarts

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 


(1)  Ce document doit être signé dans les 48 heures précédant le déplacement international de l’équidé.

This document must be signed within 48 hours prior to international transport of equine animal.

Dit document moet binnen 48 uur vóór het internationaal vervoer van de paardachtige worden ondertekend.


BIJLAGE II

Op de smartcard opgeslagen gegevens

Op de smartcard moet ten minste het volgende zijn opgeslagen:

1.

Zichtbare gegevens:

instantie van afgifte

uniek levensnummer

naam

geslacht

kleur

de laatste 15 tekens van de code die door de transponder wordt uitgezonden (indien van toepassing)

foto van de paardachtige

2.

Elektronische gegevens die toegankelijk zijn voor standaardsoftware:

ten minste alle verplichte gegevens overeenkomstig sectie I, deel A, van het identificatiedocument.


Top