EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007R1098

Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97

OJ L 248, 22.9.2007, p. 1–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 04 Volume 004 P. 186 - 195

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/07/2016; afgeschaft en vervangen door 32016R1139

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/1098/oj

22.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/1


VERORDENING (EG) Nr. 1098/2007 VAN DE RAAD

van 18 september 2007

tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Blijkens recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) is het kabeljauwbestand in de ICES-deelsectoren 25 tot en met 32 van de Oostzee afgenomen tot niveaus waarop het lijdt onder een verminderde voortplantingscapaciteit, en wordt dit bestand op niet-duurzame wijze bevist.

(2)

Blijkens recent wetenschappelijk advies van de ICES wordt het kabeljauwbestand in de ICES-deelsectoren 22, 23 en 24 van de Oostzee overgeëxploiteerd en heeft het niveaus bereikt waarop het een risico op een verminderde voortplantingscapaciteit loopt.

(3)

Er moeten maatregelen worden genomen om te komen tot een meerjarenplan voor het beheer van de visserij op de kabeljauwbestanden in de Oostzee.

(4)

Het plan heeft tot doel ervoor te zorgen dat de kabeljauwbestanden in de Oostzee kunnen worden geëxploiteerd onder duurzame omstandigheden op economisch, milieu- en sociaal gebied.

(5)

Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) vergt onder meer dat de Gemeenschap, om dat doel te bereiken, de voorzorgsaanpak toepast bij het nemen van maatregelen om de betrokken kabeljauwbestanden te beschermen en in stand te houden, om voor een duurzame exploitatie van die bestanden te zorgen en om het effect van de visserij op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. De Gemeenschap dient te streven naar een geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer en bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserijsector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van de kabeljauwvisserij op de Oostzee afhankelijk zijn, en rekening houdend met de belangen van de consumenten.

(6)

Om het doel te verwezenlijken moet het oostelijke bestand zich kunnen herstellen tot het zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt, en moeten voor beide bestanden niveaus worden gewaarborgd waarop hun volledige voortplantingscapaciteit behouden blijft en de hoogste fysieke opbrengsten op lange termijn kunnen worden verkregen.

(7)

Dit kan worden bereikt door een passende methode in te voeren om de visserijinspanning bij de op kabeljauw vissende visserijtakken geleidelijk te verlagen tot niveaus die in overeenstemming zijn met het doel, en door de totaal toegestane vangsten (TAC’s) voor de kabeljauwbestanden vast te stellen op niveaus die in overeenstemming zijn met de visserijinspanning.

(8)

Aangezien de vangsten van kabeljauw bij de haring- en de sprotvisserij en bij de zalmvisserij met kieuw- en warnetten zeer beperkt zijn, hoeft de geleidelijke verlaging van de visserijinspanning niet te gelden voor die visserijtakken.

(9)

Om stabiliteit bij de vangstmogelijkheden te waarborgen dient de verandering van de TAC’s ten opzichte van het voorgaande jaar te worden beperkt.

(10)

Een passend instrument voor de beheersing van de visserijinspanning is regulering van de duur van de perioden waarin de kabeljauwvisserij is toegestaan. De lidstaten kunnen gemeenschappelijke dagen vaststellen waarop het alle vaartuigen die hun vlag voeren is toegestaan zich niet in de haven te bevinden.

(11)

Om ervoor te zorgen dat de bij de onderhavige verordening vastgestelde maatregelen worden nageleefd, zijn controlemaatregelen nodig ter aanvulling of in afwijking van die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (3), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4) en Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (5).

(12)

In de eerste drie jaar van de toepassing geldt het meerjarenplan als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

(13)

De deelsectoren 27 en 28 kunnen uitgesloten worden van de bepalingen voor het beheer van de visserijinspanning op grond van de geringe vangsten in die deelsectoren.

(14)

Het meerjarenplan van deze verordening vervangt de bestaande regelingen inzake het beheer van de visserijinspanning in de Oostzee. Derhalve dient Verordening (EG) nr. 779/97 van de Raad van 24 april 1997 tot instelling van een regeling voor het beheer van de visserijinspanning in de Oostzee (6) te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een meerjarenplan vastgesteld voor de volgende kabeljauwbestanden (hierna „de betrokken kabeljauwbestanden” genoemd) en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren:

a)

kabeljauw die verblijft in gebied A;

b)

kabeljauw die verblijft in de gebieden B en C.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening geldt voor de communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van acht meter of meer die in de Oostzee vissen, en voor de lidstaten die aan de Oostzee liggen (hierna „de betrokken lidstaten” genoemd). Artikel 9 geldt evenwel voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan acht meter die in de Oostzee vissen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities naast die welke zijn vastgesteld bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en bij artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (7):

a)

„de sectoren en deelsectoren van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES)”: de bij Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordwestelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (8) begrensde sectoren en deelsectoren;

b)

„Oostzee”: de ICES-sectoren III b, III c en III d;

c)

„totaal toegestane vangsten (TAC’s)”: de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen;

d)

„VMS”: een satellietvolgsysteem in de zin van Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (9), voor vaartuigen van elke lengte;

e)

„gebied A”: de deelsectoren 22 tot en met 24,

„gebied B”: de deelsectoren 25 tot en met 28,

„gebied C”: de deelsectoren 29 tot en met 32;

f)

„het aantal buitengaats doorgebrachte dagen”: elke ononderbroken periode van 24 uur of gedeelte van de periode waarin het vaartuig zich niet in de haven bevindt.

HOOFDSTUK II

DOEL EN STREEFWAARDEN

Artikel 4

Doel en streefwaarden

Het plan waarborgt de duurzame exploitatie van de betrokken kabeljauwbestanden door de visserijsterftecoëfficiënten geleidelijk te verlagen tot en te handhaven op niveaus die niet lager zijn dan:

a)

0,6 bij de leeftijden van drie tot en met zes jaar voor het kabeljauwbestand in gebied A, en

b)

0,3 bij de leeftijden van vier tot en met zeven jaar voor het kabeljauwbestand in de gebieden B en C.

HOOFDSTUK III

TOTAAL TOEGESTANE VANGSTEN

Artikel 5

Vaststelling van de TAC’s

1.   Elk jaar neemt de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de TAC’s voor de betrokken kabeljauwbestanden voor het volgende jaar.

2.   De TAC’s voor de betrokken kabeljauwbestanden worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6 en 7.

Artikel 6

Procedure voor de vaststelling van de TAC’s voor de betrokken kabeljauwbestanden

1.   De Raad stelt de TAC voor de betrokken kabeljauwbestanden vast die, volgens een wetenschappelijke evaluatie die is uitgevoerd door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), de hoogste is van de volgende twee hoeveelheden:

a)

de TAC die in het jaar van toepassing ervan zou resulteren in een verlaging met 10 % van de visserijsterftecoëfficiënt vergeleken met de voor het voorgaande jaar geschatte visserijsterftecoëffciënt;

b)

de TAC die zou resulteren in het in artikel 4 bepaalde niveau van de visserijsterftecoëfficiënt.

2.   Wanneer de toepassing van lid 1 zou resulteren in een TAC die meer dan 15 % groter is dan de TAC van het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die 15 % groter is dan de TAC van dat jaar.

3.   Wanneer de toepassing van lid 1 zou resulteren in een TAC die meer dan 15 % kleiner is dan de TAC van het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die 15 % kleiner is dan de TAC van dat jaar.

4.   Lid 3 geldt niet in het geval dat uit een door het WTECV uitgevoerde wetenschappelijke evaluatie blijkt dat de visserijsterftecoëfficiënt in het jaar van toepassing van de TAC hoger zal zijn dan een waarde van 1 per jaar bij de leeftijden van drie tot en met zes jaar voor het kabeljauwbestand in gebied A of dan een waarde van 0,6 per jaar bij de leeftijden van vier tot en met zeven jaar voor het kabeljauwbestand in de gebieden B en C.

Artikel 7

Afwijking

In afwijking van artikel 6 kan de Raad, indien hij dat passend acht, een TAC vaststellen die kleiner is dan de TAC die voortvloeit uit de toepassing van artikel 6.

HOOFDSTUK IV

BEPERKING VAN DE VISSERIJINSPANNING

Artikel 8

Procedure voor de vaststelling van de perioden waarin mag worden gevist met bepaalde soorten vistuig

1.   De visserij door vissersvaartuigen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, met geankerde beugen, of beuglijnen, met uitzondering van vrije beuglijnen of met handlijnen of de peur is verboden:

a)

van 1 tot en met 30 april in gebied A, en

b)

van 1 juli tot en met 31 augustus in gebied B.

2.   Vaartuigen die vissen met vrije beuglijnen mogen geen kabeljauw aan boord houden.

3.   Elk jaar neemt de Raad volgens de in de leden 4 en 5 vastgestelde regels met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over het maximumaantal buitengaats doorgebrachte dagen buiten de in lid 1 vermelde perioden in het volgende jaar tijdens welke de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan.

4.   Wanneer de visserijsterftecoëfficiënt voor één van de betrokken kabeljauwbestanden door het WTECV is geschat op ten minste 10 % boven de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënt, wordt het totale aantal dagen waarop de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan, met 10 % verlaagd ten opzichte van het totale aantal dagen waarop die visserij in het lopende jaar is toegestaan.

5.   Wanneer de visserijsterftecoëfficiënt voor één van de betrokken kabeljauwbestanden door het WTECV is geschat op minder dan 10 % boven de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënt, is het totale aantal dagen waarop de visserij met het in lid 1 genoemde vistuig is toegestaan, gelijk aan het totale aantal dagen waarop die visserij in het lopende jaar is toegestaan, vermenigvuldigd met het resultaat van de deling van de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënt door de door het WTECV geschatte visserijsterftecoëfficiënt.

6.   In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m tijdens de in lid 1 bedoelde gesloten perioden tot maximum vijf dagen per maand, verdeeld in blokken van ten minste twee opeenvolgende dagen, gebruiken van het maximumaantal buitengaats doorgebrachte dagen dat resulteert uit de toepassing van de leden 3 tot en met 5. Tijdens deze dagen mogen vissersvaartuigen alleen hun netten uitwerpen en vis lossen van maandag 6.00 uur tot vrijdag 18.00 uur in dezelfde week.

Artikel 16 geldt voor de in de eerste alinea bedoelde vissersvaartuigen die niet over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij beschikken.

7.   Op verzoek van de Commissie of een lidstaat zetten de lidstaten een beschrijving van de ter naleving van de leden 3, 4 en 5 toegepaste regeling op hun website of bezorgen zij die aan de Commissie en aan alle andere lidstaten.

Artikel 9

Gebieden waar beperkingen voor de visserij gelden

1.   Alle visserij is van 1 mei tot en met 31 oktober verboden binnen de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)

Gebied 1:

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

55° 45′ NB, 16° 30′ OL

55° 00′ NB, 16° 30′ OL

55° 00′ NB, 16° 00′ OL

55° 15′ NB, 16° 00′ OL

55° 15′ NB, 15° 30′ OL

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

b)

Gebied 2:

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

54° 48′ NB, 19° 20′ OL

54° 45′ NB, 19° 19′ OL

54° 45′ NB, 18° 55′ OL

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

c)

Gebied 3:

56° 13′ NB, 18° 27′ OL

56° 13′ NB, 19° 31′ OL

55° 59′ NB, 19° 13′ OL

56° 03′ NB, 19° 06′ OL

56° 00′ NB, 18° 51′ OL

55° 47′ NB, 18° 57′ OL

55° 30′ NB, 18° 34′ OL

56° 13′ NB, 18° 27′ OL.

2.   In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten, warnetten en schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer of met vrije beuglijnen toegestaan. Er mag geen ander vistuig aan boord worden gehouden.

3.   Bij de visserij met één van de in lid 2 genoemde soorten vistuig mag geen kabeljauw aan boord worden gehouden.

HOOFDSTUK V

CONTROLE, INSPECTIE EN TOEZICHT

Artikel 10

Speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee

1.   In afwijking van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 moeten alle communautaire vaartuigen met een lengte over alles van 8 m of meer die in de Oostzee vistuig voor de kabeljauwvisserij aan boord hebben of gebruiken in overeenstemming met artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2187/2005, beschikken over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee.

2.   De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij slechts afgeven aan communautaire vaartuigen die in 2005 over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee beschikten overeenkomstig punt 6.2.1 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (10). Een lidstaat mag evenwel een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij afgeven aan een communautair vaartuig dat de vlag van die lidstaat voert en in 2005 niet over een speciaal visdocument beschikte, indien hij zich ervan vergewist dat voor ten minste een gelijkwaardig vermogen, gemeten in kilowatt (kW), visserij in de Oostzee met in lid 1 van het onderhavige artikel bedoeld vistuig onmogelijk is gemaakt.

3.   Elke betrokken lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee beschikken, houdt deze lijst bij en maakt haar toegankelijk via zijn officiële website.

4.   De kapitein van een vissersvaartuig waaraan een lidstaat een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee heeft afgegeven, of diens gemachtigde vertegenwoordiger bewaart een kopie van dat visdocument aan boord van het vissersvaartuig.

Artikel 11

Logboeken

1.   In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 houden de kapiteins van alle communautaire vaartuigen met een lengte over alles van 8 m of meer overeenkomstig artikel 6 van die verordening een logboek van hun activiteiten bij.

In afwijking van de eerste alinea houden schepen met een lengte over alles van tussen 8 en 10 m die kabeljauw uit gebied C aan boord hebben een logboek bij dat voldoet aan de voorschriften in punt 2 van bijlage IV bij Verordening (EEG) nr. 2807/83.

2.   Voor vaartuigen die zijn voorzien van VMS-volgapparatuur, gaan de lidstaten aan de hand van de VMS-gegevens na of de in het visserijcontrolecentrum (VCC) ontvangen gegevens in overeenstemming zijn met de in het logboek vermelde activiteiten. Deze kruiscontroles worden in een voor computers leesbare vorm bewaard gedurende een periode van drie jaar.

3.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de contactgegevens voor de indiening van de logboeken, de aanvoeraangiften en de in artikel 17 bedoelde voorafgaande kennisgevingen zijn bijgewerkt, en maakt deze gegevens via zijn officiële website toegankelijk.

Artikel 12

Elektronische vastlegging en verzending van de vangstgegevens

In afwijking van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2807/83 kunnen de lidstaten de kapitein van een vaartuig dat met VMS is uitgerust, toestaan de in het logboek op te nemen informatie met elektronische middelen te verstrekken. De informatie wordt dagelijks overgemaakt aan het VCC van de vlaggenlidstaat nadat de visserijactiviteiten van die kalenderdag zijn beëindigd. De logboekinformatie wordt verstrekt op verzoek van het VCC van de kuststaat aan vaartuigen die zich in de wateren van de kuststaat bevinden, en desgevraagd in het kader van een inspectie.

Artikel 13

Vastlegging van gegevens over de visserijinspanning

1.   In afwijking van artikel 19 ter van Verordening (EEG) nr. 2847/93 zendt de kapitein van een communautair vaartuig dat vistuig als bedoeld in artikel 8, lid 1, van deze verordening aan boord heeft bij het verlaten of binnenvaren van een haven, of bij het binnenvaren of verlaten van de Oostzee, het VCC van de vlaggenlidstaat een visserijinspanningsrapport met de volgende informatie toe.

a)

Bij het verlaten van de haven of bij het binnenvaren van de Oostzee:

i)

de naam van het vaartuig, het externe identificatiemerkteken en het radio-oproepsignaal;

ii)

datum en tijdstip van vertrek uit de haven of binnenkomst in de Oostzee (plaatselijke tijd);

iii)

het gebied waar het vaartuig zal vissen als omschreven in artikel 3, onder e).

b)

Bij het binnenvaren van de haven of het verlaten van de Oostzee:

i)

de naam van het vaartuig, het externe identificatiemerkteken en het radio-oproepsignaal;

ii)

datum en tijdstip van binnenkomst in de haven of vertrek uit de Oostzee (plaatselijke tijd).

2.   De punten a), i) en ii), en b), i) en ii), van lid 1, gelden niet voor de vaartuigen die zijn voorzien van VMS-volgapparatuur.

3.   De VCC van de vlaggenlidstaat slaat het visserijinspanningsrapport op in de geautomatiseerde gegevensbank.

4.   Desgevraagd verstrekt de vlaggenlidstaat de in lid 1 bedoelde informatie aan de kustlidstaat.

Artikel 14

Toezicht en controle op de visserijinspanning

De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat oefenen toezicht en controle uit op de naleving van:

a)

de beperkingen van de visserijinspanning waarin artikel 8 voorziet;

b)

de beperkingen voor de visserij waarin artikel 9 voorziet.

Artikel 15

Tolerantiemarge in het logboek

In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 bedraagt de tolerantiemarge die mag worden toegepast bij de raming van de in kg uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis waarvoor een TAC is vastgesteld, 10 % van het cijfer in het logboek, doch voor kabeljauw 8 %.

Voor in gebieden A en B verrichte vangsten die ongesorteerd worden aangeland, bedraagt de tolerantiemarge die bij de raming van de hoeveelheden mag worden toegepast, 10 % van de totale hoeveelheid die aan boord wordt gehouden.

Artikel 16

Binnenvaren of verlaten van specifieke gebieden

1.   Een vissersvaartuig dat over een speciaal visdocument voor kabeljauw beschikt, mag tijdens één visreis alleen in gebied A, gebied B of gebied C vissen.

2.   Een vissersvaartuig mag alleen in gebied A, gebied B of gebied C beginnen te vissen als het geen kabeljauw aan boord heeft.

Indien het vissersvaartuig zonder de vis aan land te brengen een haven aandoet binnen het gebied waar het gevist heeft, mag het de visserijactiviteiten in dat gebied hervatten met kabeljauw aan boord.

3.   Wanneer een vissersvaartuig gebied A, gebied B of gebied C met kabeljauw aan boord verlaat:

a)

vaart het rechtstreeks naar een haven buiten het gebied waar het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land;

b)

wanneer een vaartuig het gebied verlaat waar het heeft gevist, moeten de netten overeenkomstig de onderstaande bepalingen zijn opgeborgen zodat zij niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt:

i)

de netten, de gewichten en soortgelijk tuig moeten zijn losgemaakt van hun visborden en van hun trek- of sleepkabels en -touwen,

ii)

netten die zich op of boven het dek bevinden, moeten stevig zijn vastgemaakt aan enig deel van de bovenbouw.

4.   In afwijking van de leden 1, 2 en 3 mag een vissersvaartuig in 2008 tijdens één visreis in gebied A en gebied B vissen en mag het alleen beginnen te vissen in een van beide gebieden wanneer het minder dan 150 kg kabeljauw aan boord heeft. De lidstaten nemen specifieke maatregelen om te zorgen voor effectieve controle. De lidstaten doen uiterlijk op 31 januari 2008 aan de Commissie verslag van deze maatregelen.

Artikel 17

Voorafgaande kennisgeving

1.   De kapitein van een communautair vaartuig dat met meer dan 300 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord gebied A, gebied B of gebied C verlaat, stelt de bevoegde autoriteiten van de kuststaat waar het de vis aan land wil brengen ten minste één uur vóór het verlaten van het gebied in kennis van:

a)

het tijdstip waarop het gebied zal worden verlaten, en de positie waarop het vaartuig zich dan zal bevinden,

b)

de in levend gewicht uitgedrukte hoeveelheden kabeljauw en het totaalgewicht van de andere soorten van de aan boord gehouden vangsten,

c)

de aanvoerplaats,

d)

de vermoedelijke tijd van aankomst op de aanvoerplaats.

De kuststaat stelt de vlaggenlidstaat in kennis van de aanvoer.

2.   Wanneer een communautair vissersvaartuig van plan is om met meer dan 300 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord een haven binnen te varen in het gebied waar het gevist heeft, verstrekt de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde autoriteiten van de kuststaat, en verstrekt de kuststaat de vlaggenlidstaat, ten minste één uur voor het binnenvaren van de haven de in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde informatie.

3.   Vaartuigen die onder artikel 12 vallen, hoeven de in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie niet te verstrekken.

4.   Lid 1, onder a), geldt niet voor vaartuigen met VMS-apparatuur.

5.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie kan ook verstrekt worden door een vertegenwoordiger van de kapitein van het communautaire vissersvaartuig.

Artikel 18

Aangewezen havens

1.   Wanneer een vaartuig meer dan 750 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, mag de kabeljauw uitsluitend in aangewezen havens worden aangeland.

2.   Elke lidstaat kan de havens aanwijzen waar hoeveelheden kabeljauw uit de Oostzee van meer dan 750 kg, uitgedrukt in levend gewicht, moeten worden aangeland.

3.   Uiterlijk op 10 oktober 2007 moet elke lidstaat die een lijst van aangewezen havens heeft opgesteld, een lijst van aangewezen havens bijgewerkt houden en via zijn officiële website toegankelijk maken.

Artikel 19

Weging van kabeljauw bij de eerste aanlanding ervan

De kapitein van een vissersvaartuig zorgt ervoor dat alle kabeljauw die in de Oostzee gevangen en in een communautaire haven aangeland is, vóór de verkoop of alvorens vanuit de aanvoerhaven naar elders te worden vervoerd, gewogen wordt. De daarvoor gebruikte weegschalen zijn door de bevoegde nationale autoriteiten goedgekeurd. De uitkomst van de weging wordt gebruikt voor de in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde verklaring.

Artikel 20

IJkpunten voor de inspectie

Elke aan de Oostzee gelegen lidstaat stelt specifieke ijkpunten voor de inspectie vast. Deze ijkpunten worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De ijkpunten voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in bijlage I omschreven streefijkpunten worden bereikt.

Artikel 21

Verbod op doorvoer en overlading

1.   Doorvoer in voor de kabeljauwvisserij gesloten gebieden is verboden tenzij het vistuig dat zich aan boord bevindt overeenkomstig artikel 16, lid 3, onder b), stevig vastgemaakt en opgeborgen is.

2.   Kabeljauw mag niet worden overgeladen.

Artikel 22

Vervoer van kabeljauw uit de Oostzee

In afwijking van artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vult de kapitein van een vissersvaartuig met een lengte over alles van 8 m of meer een aanvoeraangifte in wanneer vis naar een andere plaats dan de plaats van aanlanding wordt vervoerd.

In afwijking van artikel 13, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vergezelt de aanvoeraangifte de in artikel 13, lid 1, van die verordening bedoelde vervoerdocumenten aangaande de vervoerde hoeveelheden. De in artikel 13, lid 4, onder b), van die verordening bedoelde uitzondering is niet van toepassing.

Artikel 23

Gezamenlijke bewaking en uitwisseling van inspecteurs

De betrokken lidstaten ondernemen gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten.

Artikel 24

Nationale actieprogramma’s op controlegebied

1.   De aan de Oostzee gelegen lidstaten stellen in overeenstemming met bijlage II nationale actieprogramma’s op controlegebied voor de Oostzee vast.

2.   De aan de Oostzee gelegen lidstaten stellen in overeenstemming met bijlage I specifieke ijkpunten voor de inspectie vast. Deze ijkpunten worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De ijkpunten voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in bijlage I omschreven streefijkpunten worden bereikt.

3.   Jaarlijks maken de aan de Oostzee gelegen lidstaten vóór 31 januari hun nationale actieprogramma’s op controlegebied zoals bedoeld in lid 1 samen met een uitvoeringsschema via hun officiële website toegankelijk voor de Commissie en de andere aan de Oostzee gelegen lidstaten.

4.   Ten minste eenmaal per jaar belegt de Commissie een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de naleving en de resultaten van de nationale actieprogramma’s op controlegebied voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee te evalueren.

Artikel 25

Specifiek toezichtsprogramma

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, vijfde alinea, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 kan de looptijd van het specifieke controle- en inspectieprogramma voor de betrokken kabeljauwbestanden langer zijn dan drie jaar.

HOOFDSTUK VI

VERVOLGACTIES

Artikel 26

Evaluatie van het plan

1.   In het derde jaar van toepassing van deze verordening en in elk van de daaropvolgende jaren evalueert de Commissie op basis van adviezen van het WTECV en van de Regionale Adviesraad (RAR) voor de Oostzee het effect van de beheersmaatregelen op de betrokken visbestanden en op de visserijtakken die deze bestanden exploiteren.

2.   In het derde jaar van toepassing van deze verordening en vervolgens om de drie jaar zolang deze verordening van toepassing is, wint de Commissie een wetenschappelijk advies van het WTECV in over het tempo van de voortgang in de richting van de in artikel 4 bepaalde streefwaarden. Indien uit het advies blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat de streefwaarden worden gehaald, neemt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de aanvullende en/of alternatieve maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de doelstellingen worden verwezenlijkt.

Artikel 27

Herziening van de minimale visserijsterftecoëfficiënten

Indien de Commissie op basis van een advies van het WTECV constateert dat de in artikel 4 bepaalde minimale visserijsterftecoëfficiënten niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het beheersplan, neemt de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over herziene minimale visserijsterftecoëfficiënten die in overeenstemming zijn met het beoogde doel.

Artikel 28

Europees Visserijfonds

In de eerste drie jaar van de toepassing geldt het meerjarenplan als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, en voor de toepassing van artikel 21, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

Artikel 29

Deelsectoren 27 en 28

1.   De lidstaten die in gebied B vissen dienen uiterlijk op 31 oktober van ieder jaar bij de Commissie een verslag in van alle vangsten, bijvangsten en overboordzettingen van kabeljauw in dat gebied gedurende de voorgaande twaalf maanden, per deelsector en per categorie vistuig als omschreven in artikel 8, lid 1.

2.   De Commissie neemt ieder jaar uiterlijk op 15 december overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en op basis van het in lid 1 bedoelde verslag van de lidstaten en het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij een besluit over de uitsluiting van de ICES-deelsectoren 27 en/of 28.2 van de in artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, en artikel 13 bedoelde beperkingen indien er aanwijzingen zijn dat de kabeljauwvangst in deze ICES-deelsectoren minder bedraagt dan 3 % van de totale kabeljauwvangst in gebied B.

3.   De uitsluiting van ICES-deelsector 27 en/of deelsector 28.2 geldt van 1 januari tot 31 december van het daaropvolgende jaar.

4.   Artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, zijn niet van toepassing op ICES-deelsector 28.1. Indien er evenwel aanwijzingen zijn dat de kabeljauwvangst meer bedraagt dan 1,5 % van de totale kabeljauwvangst in gebied B, zijn artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5 van toepassing en gelden de leden 1, 2 en 3 van dit artikel.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Intrekkingen

1.   Verordening (EG) nr. 779/97 van de Raad wordt ingetrokken.

2.   Artikel 19 bis, lid 1 bis, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wordt ingetrokken.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)  Advies uitgebracht op 7 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(4)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(5)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 10).

(6)  PB L 113 van 30.4.1997, blz. 1.

(7)  PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1.

(8)  PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 448/2005 van de Commissie (PB L 74 van 19.3.2005, blz. 5).

(9)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

(10)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).


BIJLAGE I

SPECIFIEKE IJKPUNTEN VOOR DE INSPECTIE

Doel

1.

Elke lidstaat stelt in overeenstemming met deze bijlage specifieke ijkpunten voor de inspectie vast.

Strategie

2.

De inspectie en bewaking van de visserijactiviteiten worden toegespitst op de vaartuigen die waarschijnlijk kabeljauw vangen. Aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van kabeljauw worden gebruikt als een aanvullend kruiscontrolemechanisme om te testen of de inspectie en bewaking doeltreffend zijn.

Prioriteiten

3.

Voor verschillende typen van vistuig moeten onderscheiden prioriteitsniveaus gelden, afhankelijk van de mate waarin de vloten te maken hebben met beperkingen van de vangstmogelijkheden. Om die reden moet elke lidstaat specifieke prioriteiten vaststellen.

Streefijkpunten

4.

Binnen één maand te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening geven de lidstaten uitvoering aan hun inspectieschema’s met inachtneming van de hierna aangegeven streefniveaus.

De lidstaten specificeren welke steekproefstrategie zal worden toegepast, en beschrijven deze strategie.

Op verzoek van de Commissie wordt haar inzage verleend van het door de lidstaat gebruikte steekproefplan.

a)   Inspectieniveau in de havens

In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijkwaardig is aan die welke zou worden verkregen als met behulp van een eenvoudige aselecte steekproefmethode inspecties zouden worden verricht die betrekking hebben op 20 gewichtsprocent van alle aangelande kabeljauw in een lidstaat.

b)   Inspectieniveau bij de afzet

Inspectie van 5 % van de op veilingen te koop aangeboden hoeveelheden kabeljauw.

c)   Inspectieniveau op zee

Flexibel ijkpunt: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. IJkpunten voor de inspectie op zee hebben betrekking op het aantal patrouilledagen op zee in de kabeljauwbeheersgebieden, eventueel met een afzonderlijk ijkpunt voor de dagen waarop in specifieke gebieden wordt gepatrouilleerd.

d)   Inspectieniveau bij de luchtbewaking

Flexibel ijkpunt: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en met inachtneming van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.


BIJLAGE II

INHOUD VAN DE NATIONALE ACTIEPROGRAMMA’S OP CONTROLEGEBIED

Er dient naar te worden gestreefd om in de nationale actieprogramma’s op controlegebied onder meer het volgende te vermelden.

1.   CONTROLEMIDDELEN

Personele middelen

1.1.

De aantallen aan de wal en op zee in te zetten inspecteurs en de perioden en gebieden waarin zij zullen worden ingezet.

Technische middelen

1.2.

De aantallen patrouillevaartuigen en -vliegtuigen en de perioden en gebieden waarin deze zullen worden ingezet.

Financiële middelen

1.3.

De budgettaire toewijzing voor de inzet van personele middelen en van patrouillevaartuigen en -vliegtuigen.

2.   ELEKTRONISCHE VASTLEGGING EN MELDING VAN GEGEVENS OVER DE VISSERIJACTIVITEITEN

Beschrijving van de systemen die ter naleving van de artikelen 13, 14, 15 en 18 worden gebruikt.

3.   AANWIJZING VAN HAVENS

In voorkomend geval, de lijst van de havens die overeenkomstig artikel 19 zijn aangewezen voor de aanlanding van kabeljauw.

4.   BINNENVAREN OF VERLATEN VAN SPECIFIEKE GEBIEDEN

Beschrijving van de systemen die ter naleving van artikel 17 worden gebruikt.

5.   CONTROLE VAN DE AANLANDINGEN

Beschrijving van de voorzieningen en/of systemen die ter naleving van de artikelen 12, 16, 20, 22 en 23 worden gebruikt.

6.   INSPECTIEPROCEDURES

In de nationale actieprogramma’s op controlegebied wordt vermeld welke procedures zullen worden gevolgd:

a)

bij de uitvoering van inspecties op zee en aan de wal;

b)

bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten zijn aangewezen als verantwoordelijk voor het nationale actieprogramma op controlegebied voor kabeljauw;

c)

bij de gezamenlijke bewaking en de uitwisseling van inspecteurs, met vermelding van de bevoegdheden en de autoriteit van inspecteurs die werkzaamheden verrichten in wateren van andere lidstaten.


Top