EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D1926

Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 404, 30.12.2006, p. 39–45 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Bulgarian: Chapter 15 Volume 018 P. 260 - 266
Special edition in Romanian: Chapter 15 Volume 018 P. 260 - 266
Special edition in Croatian: Chapter 15 Volume 014 P. 50 - 56

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2013; opgeheven door 32014R0254

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/1926/oj

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 404/39


BESLUIT Nr. 1926/2006/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 december 2006

tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 153,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door acties op het gebied van consumentenbescherming kan de Gemeenschap bijdragen tot de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van de burgers.

(2)

Daarom is het zinvol een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid vast te stellen ter vervanging van Besluit nr. 20/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 december 2003 tot vaststelling van een algemeen kader voor de financiering van communautaire acties ter ondersteuning van het consumentenbeleid in de periode 2004-2007 (4). Dat besluit moet bijgevolg worden ingetrokken.

(3)

Hoge prioriteit dient te worden gegeven aan de integratie van de consumentenbelangen in elk beleid van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 153 van het Verdrag en aan de in dit programma vastgelegde doelstellingen van consumentenbeleid. Coördinatie met andere communautaire beleidsgebieden en programma's vormt een essentieel onderdeel van de doelstelling om op andere beleidsgebieden volledig rekening te houden met de consumentenbelangen. Om synergieën te bevorderen en dubbel werk te voorkomen, dienen andere communautaire middelen en programma's te voorzien in financiële steun voor het integreren van de consumentenbelangen in hun respectieve gebieden.

(4)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (5).

(5)

Het is van algemeen Europees belang dat de gezondheid en de veiligheid van diensten en niet-voedingsproducten, de economische en juridische belangen van de burger, en de belangen van de consument bij de ontwikkeling van normen voor producten en diensten, op communautair niveau worden behartigd. Gezien de specifieke aard van de organisaties in kwestie kan bij de verlenging van communautaire steun voor het functioneren van deze organisaties worden afgeweken van het beginsel van geleidelijke degressie van het bedrag van de communautaire steun.

(6)

Er moet worden gezorgd voor een overgang tussen dit programma en het voorafgaande programma dat het vervangt, met name wat betreft de continuïteit van meerjarige maatregelen en de beoordeling van de resultaten van het vorige programma en van de gebieden die meer aandacht nodig hebben. Vanaf 1 januari 2014 dienen de kredieten voor de technische en administratieve bijstand, zo nodig, in te staan voor de uitgaven voor het beheer van acties die eind 2013 nog niet zijn afgesloten.

(7)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(8)

Bij de uitvoering van het programma dient ermee rekening te worden gehouden dat de interne markt niet behoorlijk zal functioneren als de consumenten in sommige lidstaten minder goed beschermd worden dan in andere. Het programma moet daarom bijzondere nadruk leggen op de bescherming en het bewustzijn van de consumenten in de op of na 1 mei 2004 toegetreden lidstaten om gelijke voorwaarden voor alle lidstaten van de Europese Unie te creëren.

(9)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd) voorziet in samenwerking op het gebied van consumentenbescherming tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (hierna „de EVA/EER-landen” genoemd) anderzijds. Ook andere landen moeten aan het programma kunnen deelnemen, met name de buurlanden van de Europese Unie, de landen die lidmaatschap van de Europese Unie aanvragen, de kandidaat-lidstaten en de toetredingslanden.

(10)

Bij de uitvoering van het programma dient samenwerking met derde landen die niet aan het programma deelnemen, te worden aangemoedigd, rekening houdend met eventuele overeenkomsten tussen die landen en de Gemeenschap.

(11)

De waarde en de impact van de in het kader van het programma genomen maatregelen moeten regelmatig worden gemonitord en beoordeeld, ook door onafhankelijke externe beoordelaars. Met het oog op de evaluatie van het consumentenbeleid is het wenselijk meetbare doelstellingen te formuleren en indicatoren te ontwikkelen.

(12)

Aangezien de doelstellingen van dit besluit door de grensoverschrijdende aard van de desbetreffende kwesties niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege het grotere communautair potentieel om de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van de burgers efficiënt en effectief te beschermen, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

Voor de periode vanaf 31 december 2006 tot en met 31 december 2013 wordt een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld.

Artikel 2

Algemeen doel en specifieke doelstellingen

1.   Het programma dient ter aanvulling, ondersteuning en monitoring van het beleid van de lidstaten en draagt bij tot de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van de consumenten en tot de bevordering van hun recht op voorlichting en vorming, en hun recht van vereniging om hun belangen te behartigen.

2.   Het in lid 1 genoemde doel wordt nagestreefd aan de hand van de volgende doelstellingen:

a)

een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen, met name door verbeterde gegevens en informatie, meer overleg en een betere behartiging van de consumentenbelangen;

b)

doeltreffende toepassing van de voorschriften inzake consumentenbescherming verzekeren, met name door samenwerking bij de handhaving, voorlichting, vorming en verhaalsmogelijkheden.

Deze doelstellingen worden verwezenlijkt door middel van een combinatie van acties en instrumenten uit de in bijlage I bij dit besluit opgenomen lijst, in overeenstemming met de prioriteiten van het in artikel 7, lid 2, onder a), bedoelde jaarlijkse werkprogramma.

Artikel 3

Financiering

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma in de periode van 31 december 2006 tot en met 31 december 2013 worden vastgesteld op 156 800 000 EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden binnen de grenzen van het financieel kader door de begrotingsautoriteit toegestaan.

Artikel 4

Financiële bijdragen

1.   De financiële bijdragen van de Gemeenschap bedragen maximaal:

a)

50 % van de kosten van acties die gemeenschappelijk zijn gefinancierd door de Gemeenschap en één of meer lidstaten, of door de Gemeenschap en de bevoegde autoriteiten van de derde landen die deelnemen overeenkomstig artikel 8, behalve in gevallen van uitzonderlijk nut, waarin de bijdrage van de Gemeenschap maximaal 70 % bedraagt;

b)

85 % van de kosten van acties om geïntegreerde Europese masteropleidingen op het gebied van consumentenzaken te ontwikkelen;

c)

50 % van de functioneringsuitgaven van Europese consumentenorganisaties;

d)

95 % van de functioneringsuitgaven van Europese consumentenorganisaties die de belangen van de consument behartigen bij de ontwikkeling op communautair niveau van normen voor producten en diensten.

2.   De financiële bijdragen van de Gemeenschap kunnen de vorm aannemen van:

a)

de toekenning van individuele mobiliteitsbeurzen aan docenten en studenten in het kader van geïntegreerde Europese masteropleidingen op het gebied van consumentenzaken. Het beheer van deze beurzen kan worden uitbesteed aan de nationale Erasmus-agentschappen van het programma voor levenslang leren;

b)

reis- en verblijfkostenvergoedingen voor de uitwisseling van handhavingsfunctionarissen.

3.   De criteria om te beoordelen of er al dan niet sprake is van uitzonderlijk nut zoals bedoeld in lid 1, onder a), worden vooraf vastgesteld in het jaarlijkse werkprogramma. Acties met uitzonderlijk nut komen met name ten goede aan consumenten uit de op of na 1 mei 2004 toegetreden lidstaten.

4.   Bij de verlenging van financiële bijdragen als bedoeld in lid 1, onder c) en d), mag worden afgeweken van het degressiebeginsel.

5.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 mogen de financiële bijdragen van de Gemeenschap ook in de vorm van een forfaitaire financiering of een forfaitair bedrag worden verstrekt, mits dit gezien de aard van de desbetreffende acties, zoals vastgesteld in het jaarlijkse werkprogramma, gepast is. In geval van forfaitaire financieringen of forfaitaire bedragen zijn de in lid 1 genoemde maximale percentages niet van toepassing, hoewel cofinanciering nog altijd vereist is.

Artikel 5

Begunstigden

Bijlage II bij dit besluit bevat de begunstigden van de financiële bijdragen zoals aangegeven in artikel 4.

Artikel 6

Administratieve en technische bijstand

1.   De financiële toewijzing voor het programma kan ook de uitgaven dekken die samenhangen met voorbereidings-, monitoring-, controle-, doorlichtings- en evaluatieactiviteiten die rechtstreeks zijn vereist voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelen ervan, en met name studies, vergaderingen, informatie- en publicatieacties, uitgaven in verband met informaticanetwerken die zijn gericht op informatie-uitwisseling, samen met alle andere uitgaven aan technische en administratieve bijstand van de Commissie voor het beheer van het programma.

2.   De financiële toewijzing voor het programma kan ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve uitgaven om de overgang tussen het programma en de maatregelen uit hoofde van Besluit nr. 20/2004/EG te waarborgen. Zo nodig kunnen er voor het beheer van acties die op 31 december 2013 nog niet zijn afgerond, eventueel ook na 2013 kredieten om deze uitgaven te dekken in de begroting worden opgenomen.

Artikel 7

Uitvoering

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma.

Bij acties ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2 wordt ten volle gebruik gemaakt van de passende beschikbare uitvoeringsmethoden, waaronder met name de rechtstreekse of onrechtstreekse uitvoering door de Commissie op een gecentraliseerde grondslag.

2.   De procedure bedoeld in artikel 10, lid 2, geldt voor de aanneming van:

a)

het jaarlijks werkprogramma voor de uitvoering van het programma, met:

de prioriteiten en de uit te voeren acties, met inbegrip van de toewijzing van de financiële middelen;

selectie- en toewijzingscriteria en criteria voor het percentage van de financiële bijdrage van de Gemeenschap;

de mate waarin forfaitaire financiering of forfaitaire bedragen worden gebruikt; en

het geplande tijdschema van de aanbestedingen, de gezamenlijke acties en de oproepen tot het indienen van voorstellen;

b)

de regelingen, met inbegrip van selectie- en toewijzingscriteria, voor de uitvoering van de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde acties.

3.   De Commissie houdt het in artikel 10 bedoelde comité op de hoogte van de ter uitvoering van het programma ondernomen acties.

Artikel 8

Deelname van derde landen

Aan het programma kan worden deelgenomen door:

a)

de EVA/EER-landen overeenkomstig de voorwaarden die worden gesteld in de EER-Overeenkomst;

b)

derde landen, met name de landen die onder het Europees Nabuurschapsbeleid vallen, de landen die het lidmaatschap van de Europese Unie aanvragen, de kandidaat-lidstaten, de toetredende landen en de landen van de westelijke Balkan die bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken zijn, overeenkomstig de voorwaarden van de respectieve bilaterale of multilaterale overeenkomsten met die landen tot vaststelling van de algemene beginselen voor hun deelname aan communautaire programma's.

Artikel 9

Monitoring, evaluatie en verspreiding van de resultaten

1.   De Commissie houdt in nauwe samenwerking met de lidstaten toezicht op de uitvoering van de acties in het kader van het programma met het oog op de doelstellingen van het programma. De Commissie brengt daarover verslag uit aan het in artikel 10 bedoelde comité en houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte.

2.   Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten informatie over de uitvoering en het effect van het programma.

3.   De Commissie zorgt ervoor dat het programma drie jaar na het begin ervan en na afloop ervan wordt geëvalueerd. De Commissie deelt de conclusies van die evaluaties met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

De Commissie maakt de resultaten van de acties die overeenkomstig dit besluit worden ondernomen, openbaar.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Intrekking

Besluit nr. 20/2004/EG wordt ingetrokken.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


(1)  PB C 88 van 11.4.2006, blz. 1.

(2)  PB C 192 van 16.8.2006, blz. 8.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 maart 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 14 november 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van 12 december 2006.

(4)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

(5)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).


BIJLAGE I

ACTIES EN INSTRUMENTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2

Doelstelling I

Een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen, met name door middel van betere gegevens, meer overleg en een betere behartiging van de consumentenbelangen.

Actie 1:

Verzameling, uitwisseling en analyse van gegevens en informatie die een gedocumenteerde basis verschaffen om de ontwikkeling van het consumentenbeleid en de integratie van de belangen van de consument in ander EU-beleid te onderbouwen, met inbegrip van:

1.1.

monitoring en evaluatie van marktontwikkelingen met effect op de economische en overige belangen van de consument, onder andere door studies, prijsenquêtes, onderzoek naar veranderingen in de marktstructuur, onderzoek naar consumenten en bedrijven, verzameling en analyse van consumentenklachten, verzameling en analyse van gegevens over grensoverschrijdende „business-to-consumer”-handel en -markten;

1.2.

ontwikkeling en onderhoud van databanken;

1.3.

verzameling en analyse van statistische en andere relevante gegevens; het statistische onderdeel zal waar nodig worden ontwikkeld met behulp van het communautair statistisch programma.

Actie 2:

Verzameling, uitwisseling en analyse van gegevens en informatie, en ontwikkeling van evaluatie-instrumenten die een gedocumenteerde basis verschaffen over de veiligheid van consumentenproducten en -diensten, met inbegrip van de blootstelling van de consument aan chemische stoffen die vrijkomen uit producten, risico's en ongevallen in verband met specifieke consumentenproducten en -diensten, en technische analyse van waarschuwingsmeldingen.

Actie 3:

Steun voor wetenschappelijk advies en risicobeoordeling, waaronder de taken van de onafhankelijke wetenschappelijke comités die zijn ingesteld bij Besluit 2004/210/EG van de Commissie tot instelling van wetenschappelijke comités op het gebied van de consumentenveiligheid, de volksgezondheid en het milieu (1).

Actie 4:

Voorbereiding van wetgevings- en andere regelgevingsinitiatieven en bevordering van initiatieven op het gebied van gezamenlijke regelgeving en zelfregulering, met name:

4.1.

juridische en technische deskundigheid, met inbegrip van studies, met betrekking tot regelgeving en de gevolgen ervan;

4.2.

juridische en technische knowhow, met inbegrip van studies, voor de ontwikkeling van beleidsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid van producten en diensten en de economische en juridische belangen van de consumenten;

4.3.

juridische en technische deskundigheid, met inbegrip van studies, voor de beoordeling van de behoefte aan normen voor productveiligheid en de opstelling van normalisatiemandaten voor producten en diensten;

4.4.

seminars, conferenties, workshops en vergaderingen met belanghebbenden en deskundigen.

Actie 5:

Financiële bijdragen aan het functioneren van Europese consumentenorganisaties.

Actie 6:

Financiële bijdragen aan het functioneren van Europese consumentenorganisaties die de belangen van de consument behartigen bij de ontwikkeling op communautair niveau van normen voor producten en diensten.

Actie 7:

Capaciteitsopbouw van regionale, nationale en Europese consumentenorganisaties, met name door middel van scholing en de uitwisseling van beste praktijken en expertise ten behoeve van personeelsleden, in het bijzonder voor consumentenorganisaties in de op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden lidstaten.

Doelstelling II

Doeltreffende toepassing van consumentenbeschermingsvoorschriften verzekeren, met name door samenwerking bij de handhaving, voorlichting, vorming en verhaalsmogelijkheden.

Actie 8:

Acties ter verbetering van de doeltreffende toepassing van de Europese wetgeving inzake consumentenbescherming, met name Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (2) en Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (3), waaronder:

8.1.

acties ter verbetering van de coördinatie van monitoring en handhaving en de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, waaronder ontwikkeling en beheer van IT-tools (bijvoorbeeld databanken en informatie- en communicatiesystemen) en het organiseren van seminars, conferenties, workshops en vergaderingen met belanghebbenden en deskundigen over handhaving, uitwisselingen van handhavingfunctionarissen en scholing, ook voor leden van de rechterlijke macht;

8.2.

monitoring en evaluatie van de veiligheid van niet-voedingsproducten en diensten, onder andere verbetering en uitbreiding van het toepassingsgebied en de werking van het RAPEX-waarschuwingssysteem, rekening houdend met ontwikkelingen op het gebied van de informatie-uitwisseling over markttoezicht, en de verdere ontwikkeling van het netwerk voor productveiligheid als bedoeld in Richtlijn 2001/95/EG;

8.3.

gezamenlijke monitoring- en handhavingsacties en andere acties ter verbetering van de administratieve samenwerking en de samenwerking bij de handhaving;

8.4.

acties voor administratieve samenwerking en samenwerking bij de handhaving met derde landen die niet aan het programma deelnemen.

Actie 9:

Juridische en technische deskundigheid, met inbegrip van studies, voor de monitoring en beoordeling van de omzetting, uitvoering en handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming door de lidstaten, met name Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (4) en Verordening (EG) nr. 2006/2004. Dit omvat ook de ontwikkeling en het beheer van openbaar en gemakkelijk toegankelijke databanken over de uitvoering van communautaire wetgeving inzake consumentenbescherming.

Actie 10:

Acties op het gebied van informatie, advies en verhaalsmogelijkheden, waaronder:

10.1.

monitoring van het functioneren van alternatieve regelingen voor geschillenbeslechting en beoordeling van het effect ervan;

10.2.

financiële bijdragen aan gezamenlijke acties in samenwerking met communautaire netwerken van overheidsinstanties of non-profitorganisaties die informatie verstrekken en bijstand verlenen aan consumenten om hen te helpen hun rechten uit te oefenen en toegang te krijgen tot passende geschillenbeslechting (het Europees netwerk van centra voor de consument — ECC-net);

10.3.

acties voor betere communicatie met de EU-burgers over consumentenkwesties, met name in de op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden lidstaten, met inbegrip van publicaties over kwesties die van belang zijn voor het consumentenbeleid, online-informatieverstrekking en voorlichtingsacties over consumentenbeschermingsmaatregelen en consumentenrechten.

Actie 11:

Acties op het gebied van consumentenvorming, waaronder:

11.1.

specifieke acties gericht op jonge consumenten, op oudere consumenten en op kwetsbare groepen van duidelijk minder weerbare consumenten, en de ontwikkeling van interactieve instrumenten voor consumentenvorming;

11.2.

financiële bijdragen voor de ontwikkeling van geïntegreerde Europese masteropleidingen op het gebied van consumentenzaken, met een stelsel van studiebeurzen voor een verblijf tot zes maanden in een ander land.


(1)  PB L 66 van 4.3.2004, blz. 45.

(2)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(3)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Richtlijn 2005/29/EG (PB L 149 van 11.6.2006, blz. 22).

(4)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.


BIJLAGE II

BEGUNSTIGDEN DIE VOOR DE FINANCIËLE BIJDRAGEN UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 4 IN AANMERKING KOMEN

1.

De financiële bijdragen voor acties als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), kunnen worden toegekend aan overheidsinstanties of non-profitorganisaties die middels een transparante procedure door de betrokken lidstaat of bevoegde autoriteit worden aangewezen en door de Commissie worden aanvaard.

2.

De financiële bijdragen voor de acties als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), kunnen worden toegekend aan hoger-onderwijsinstellingen van de lidstaten of derde landen die deelnemen overeenkomstig artikel 8 van dit besluit, in de zin van artikel 2 van Besluit nr. 2317/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 tot invoering van een programma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2004-2008) (1).

3.

De financiële bijdragen voor de acties als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), kunnen worden toegekend aan studenten en docenten die deelnemen aan geïntegreerde Europese masteropleidingen op het gebied van consumentenzaken die cofinanciering ontvangen op grond van artikel 4, lid 1, onder b).

4.

De financiële bijdragen voor de acties als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), kunnen worden toegekend aan met de handhaving van de consumentenbescherming belaste ambtenaren in de zin van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2001/95/EG.

5.

De in artikel 4, lid 1, onder c), bedoelde financiële bijdragen kunnen worden toegekend aan Europese consumentenorganisaties die:

a)

niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk zijn, die onafhankelijk van het bedrijfsleven, de handel en het zakenleven zijn en ook geen andere strijdige belangen hebben, en waarvan de belangrijkste doelstellingen en activiteiten betrekking hebben op de bevordering en bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van de consument in de Gemeenschap;

b)

in minstens de helft van de lidstaten de opdracht hebben gekregen van nationale consumentenorganisaties die de consument overeenkomstig nationale voorschriften of praktijken vertegenwoordigen en regionaal of nationaal actief zijn, om de belangen van de consument in de Gemeenschap te behartigen, en

c)

tot tevredenheid van de Commissie rekenschap hebben afgelegd over hun leden, reglement van orde en financieringsbronnen.

6.

De in artikel 4, lid 1, onder d), bedoelde financiële bijdragen kunnen worden toegekend aan Europese consumentenorganisaties die:

a)

niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk zijn, die onafhankelijk van het bedrijfsleven, de handel en het zakenleven zijn en ook geen andere strijdige belangen hebben, en waarvan de belangrijkste doelstellingen en activiteiten betrekking hebben op de behartiging van de consumentenbelangen bij het normalisatieproces op communautair niveau;

b)

in ten minste twee derde van de lidstaten de opdracht hebben gekregen om de consumentenbelangen op communautair niveau te behartigen;

van organen die overeenkomstig nationale voorschriften of praktijken de nationale consumentenorganisaties in de lidstaten vertegenwoordigen, of

wanneer de onder het eerste streepje bedoelde organen ontbreken, van nationale consumentenorganisaties in de lidstaten die, overeenkomstig de nationale voorschriften of praktijken, de consument vertegenwoordigen en nationaal actief zijn;

c)

tot tevredenheid van de Commissie rekenschap hebben afgelegd over hun leden, reglement van orde en financieringsbronnen.


(1)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 1.


Top