EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0500

2006/500/EG: Besluit van de Raad van 29 mei 2006 betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap

OJ L 335M, 13.12.2008, p. 374–382 (MT)
OJ L 198, 20.7.2006, p. 15–17 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Bulgarian: Chapter 01 Volume 006 P. 137 - 139
Special edition in Romanian: Chapter 01 Volume 006 P. 137 - 139
Special edition in Croatian: Chapter 01 Volume 013 P. 126 - 128

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/500/oj

Related international agreement

20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/15


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 mei 2006

betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap

(2006/500/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, de artikelen 55, 83, 89, 95, 133 en 175 in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Commissie heeft overeenkomstig het Besluit van de Raad van 17 mei 2004 onderhandeld over een verdrag tot oprichting van een energiegemeenschap met de Republiek Albanië, de Republiek Bulgarije, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Montenegro, Roemenië, de Republiek Servië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (uit hoofde van Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties) met het oog op de oprichting van een organisatie voor een geïntegreerde energiemarkt in Zuidoost-Europa.

(2)

Overeenkomstig het Besluit van de Raad van 17 oktober 2005 is het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap op 25 oktober 2005 namens de Gemeenschap ondertekend.

(3)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap voorziet in de totstandbrenging van een geïntegreerde markt voor aardgas en elektriciteit in Zuidoost-Europa die zal leiden tot een stabiel regelgevingskader en marktklimaat waardoor investeringen in gasnetten, stroomopwekking en elektriciteitstransportnetten kunnen worden aangetrokken, zodat alle partijen toegang hebben tot een betrouwbare en continue gas- en stroomvoorziening die van essentieel belang is voor de economische ontwikkeling en sociale stabiliteit. Hierdoor kan een regelgevend kader worden ingesteld waardoor de energiemarkten in de regio efficiënt kunnen functioneren, onder meer op het punt van congestiebeheersing, grensoverschrijdende elektriciteitsstromen, uitwisseling van elektriciteit enz. Daarom heeft het verdrag tot doel een kwalitatief hoogwaardige gas- en elektriciteitsvoorziening voor alle burgers op basis van openbaredienstverplichtingen te bevorderen en economische en sociale vooruitgang en een hoog werkgelegenheidsniveau te bewerkstelligen.

(4)

De door de Europese Raad in juni 2003 aangenomen „Agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” beoogt de bijzondere banden tussen de Europese Unie en de Westelijke Balkan nauwer aan te halen. Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap schept gunstige economische voorwaarden en stelt de implementatie van het relevante communautaire acquis verplicht, en draagt aldus bij tot de economische integratie van de overige partijen bij dat Verdrag.

(5)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap verbetert de energievoorziening voor de partijen bij het Verdrag door Griekenland op de gas- en elektriciteitsmarkten van de rest van de Europese Unie aan te sluiten en door prikkels te bieden om de Balkan te verbinden met de gasvoorraden in het gebied rond de Kaspische Zee, in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten.

(6)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap maakt de grootschaliger ontwikkeling van de concurrentie op de energiemarkt en de benutting van schaalvoordelen mogelijk.

(7)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap verbetert de milieusituatie met betrekking tot gas en elektriciteit en bevordert energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.

(8)

In bijzondere omstandigheden, zoals bij verstoring van de netwerkenergievoorziening, moet de continuïteit van de voorziening in de energiegemeenschap worden gewaarborgd. Het in het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap opgenomen mechanisme inzake wederzijdse bijstand kan de gevolgen van de verstoring helpen lenigen, met name op het grondgebied van de partijen in de zin van dat Verdrag.

(9)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap biedt belangstellende aangrenzende staten als Moldavië de gelegenheid waarnemer te worden bij de energiegemeenschap.

(10)

Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap dient derhalve te worden goedgekeurd.

(11)

De energiegemeenschap beschikt over autonome beslissingsbevoegdheden. De Europese Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door twee vertegenwoordigers in de bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap ingestelde ministerraad en permanente groep op hoog niveau. Daarom dienen er passende regels en procedures te worden vastgesteld met betrekking tot de wijze van vertegenwoordiging van de Europese Gemeenschap in de instellingen van de energiegemeenschap en de wijze waarop het standpunt van de Europese Gemeenschap wordt bepaald en tot uitdrukking gebracht.

(12)

Ten aanzien van besluiten van de energiegemeenschap die rechtsgevolgen hebben, bepaalt de Raad overeenkomstig artikel 300, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag het standpunt van de Europese Gemeenschap.

(13)

De lidstaten waarop titel III rechtstreeks van toepassing is, hebben een cruciale rol te vervullen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de energiegemeenschap. Daarom is het noodzakelijk dat zij, onverminderd de toepasselijke procedures van het EG-Verdrag, hun actieve deelname aan het besluitvormingsproces en hun volledige steun aan de op grond van titel III vast te stellen uitvoeringsmaatregelen verlenen.

(14)

Er dienen regels te worden opgesteld voor de gevallen waarin een vertegenwoordiger van de Raad of van de Commissie namens de Europese Gemeenschap standpunten inneemt.

(15)

Er dient een specifieke procedure te worden vastgesteld voor de toepassing van de in artikel 100, i), iii), en iv), van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde procedure voor interne herziening,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap wordt namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

2.   De tekst van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is namens de Europese Gemeenschap de secretaris-generaal van de Raad, die overeenkomstig artikel 105 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap als depositaris optreedt, kennis te geven van de in artikel 1 bedoelde akte van goedkeuring teneinde uitdrukking te geven aan de instemming van de Gemeenschap om gebonden te zijn.

Artikel 3

1.   De Europese Gemeenschap wordt in de bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap ingestelde ministerraad en permanente groep op hoog niveau vertegenwoordigd door:

a)

een vertegenwoordiger van de Raad die is aangewezen door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt; wanneer die lidstaat een vertegenwoordiger van één van de lidstaten waarop titel III van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap rechtstreeks van toepassing is, als vertegenwoordiger van de Raad aanwijst, dient dat te gebeuren op basis van een toerbeurtsysteem tussen die lidstaten; en

b)

een vertegenwoordiger van de Commissie.

2.   Een vertegenwoordiger van de Commissie bekleedt het vice-voorzitterschap van de ministerraad en van de permanente groep op hoog niveau.

3.   Een vertegenwoordiger van de Commissie vertegenwoordigt de Europese Gemeenschap in de commissie voor regelgeving en het forum die bij het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap zijn ingesteld.

Artikel 4

1.   Het door de Europese Gemeenschap in de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau en de commissie voor regelgeving in te nemen standpunt ten aanzien van in artikel 76 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde besluiten, die door de energiegemeenschap krachtens de artikelen 82, 84, 91, 92, 96 en 100 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap worden vastgesteld en die rechtsgevolgen hebben, wordt door de Raad bepaald overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

2.   Overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde standpunten ten aanzien van onder titel III van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap vallende besluiten van de energiegemeenschap die van toepassing zijn op het grondgebied van één of meerdere lidstaten van toepassing zijn, gaan niet verder dan het communautaire acquis.

3.   Overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde standpunten ten aanzien van onder titel IV van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap vallende besluiten van de energiegemeenschap die van toepassing zijn op het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap onder de daarin gestelde voorwaarden van toepassing is, gaan niet verder dan het communautaire acquis. Overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde standpunten kunnen in bijzondere omstandigheden evenwel verder gaan dan het communautaire acquis wat betreft hoofdstuk IV van die titel.

4.   Onverminderd de toepasselijke procedures van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, pleegt de Commissie, alvorens een voorstel in te dienen voor een in titel III van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde maatregel, naar behoren overleg met de lidstaten waarop het voorstel rechtstreeks betrekking heeft.

5.   Het Europees Parlement wordt onmiddellijk en volledig in kennis gesteld van alle in lid 1 bedoelde besluiten van de Raad betreffende de bepaling van het standpunt van de Gemeenschap binnen de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau en de commissie voor regelgeving.

6.   Bij de door de Europese Gemeenschap in de instellingen van de energiegemeenschap in te nemen standpunten wordt gewaarborgd dat de energiegemeenschap geen maatregel treft die rechtsgevolgen heeft welke

strijdig zijn met enig onderdeel van het communautaire acquis;

discriminatie tussen de lidstaten veroorzaken;

afbreuk doen aan de bevoegdheid en het recht van een EU-lidstaat om de voorwaarden voor de benutting van zijn energiebronnen, de keuze tussen energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening vast te stellen.

7.   De binnen de commissie voor regelgeving in te nemen standpunten van de Europese Gemeenschap worden bepaald na raadpleging van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas overeenkomstig Besluit 2003/796/EG van de Commissie van 11 november 2003 tot oprichting van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (2).

Artikel 5

1.   Voordat overeenkomstig artikel 4, lid 1, een standpunt van de Europese Gemeenschap kan worden ingenomen ten aanzien van de krachtens artikel 100, i), iii), en iv), van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de energiegemeenschap vastgestelde besluiten, wordt de in lid 2 bedoelde procedure gevolgd.

2.   De Raad machtigt de Commissie — op haar aanbeveling — overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap deel te nemen aan de besprekingen binnen de instellingen van de energiegemeenschap. De Commissie voert deze besprekingen in overleg met een bijzonder comité, dat door de Raad is ingesteld om haar hierin bij te staan, met inachtneming van de richtsnoeren die de Raad haar kan geven.

Artikel 6

1.   Onverminderd lid 2 verwoordt de vertegenwoordiger van de Commissie het standpunt van de Europese Gemeenschap binnen de instellingen van de energiegemeenschap.

2.   Binnen de ministerraad verwoordt de vertegenwoordiger van de Raad het standpunt van de Europese Gemeenschap ten aanzien van de in artikel 92 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap bedoelde beschikkingen.

Artikel 7

Drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de ervaring die met de uitvoering van het besluit is opgedaan, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel voor verdere maatregelen.

Artikel 8

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARTENSTEIN


(1)  Advies van 18 mei 2005 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  PB L 296 van 14.11.2003, blz. 34.


Top

20.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/18


VERTALING

VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

De partijen, zijnde:

de EUROPESE GEMEENSCHAP enerzijds,

en

de volgende VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN anderzijds:

de Republiek Albanië, de Republiek Bulgarije, Bosnië-Herzegovina, de Republiek Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Montenegro, Roemenië, de Republiek Servië (hierna „de deelnemende partijen” genoemd),

en

het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo krachtens Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,

VOORTBOUWENDE op het proces van Athene en de memoranda van overeenstemming van 2002 en 2003,

VASTSTELLENDE dat de Republiek Bulgarije, Roemenië en de Republiek Kroatië kandidaat-lidstaten van de Europese Unie zijn, en dat ook de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om toetreding tot de Europese Unie heeft verzocht,

VASTSTELLENDE dat de Europese Raad van Kopenhagen in december 2002 het perspectief van de Republiek Albanië, Bosnië-Herzegovina en Servië en Montenegro op toetreding tot de Europese Unie heeft bevestigd, en heeft verklaard vastbesloten te zijn hun inspanningen in de zin van een nauwere aansluiting bij de Europese Unie te steunen,

ERAAN HERINNERENDE dat de Europese Raad van Thessaloniki van juni 2003 „De agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” heeft onderschreven, die ten doel heeft de bijzondere betrekkingen tussen de Europese Unie en de Westelijke Balkan nauwer aan te halen, en de landen uit die regio heeft aangemoedigd een juridisch bindende overeenkomst inzake de Zuidoost-Europese energiemarkt te sluiten,

GEDACHTIG aan de ontwikkeling van het Euro-mediterrane partnerschap en het Europees nabuurschapsbeleid,

HERINNERENDE aan de bijdrage van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa dat als voornaamste doel heeft de samenwerking tussen de landen en volkeren van Zuidoost-Europa te versterken en de voorwaarden te scheppen voor vrede, stabiliteit en economische groei,

VASTBESLOTEN een geïntegreerde markt voor aardgas en elektriciteit op basis van gemeenschappelijke belangen en solidariteit tot stand te brengen,

OVERWEGENDE dat deze geïntegreerde markt in een later stadium tot andere energieproducten en energiedragers, zoals vloeibaar aardgas, benzine, waterstof, of tot andere belangrijke netinfrastructuren kan worden uitgebreid,

VASTBESLOTEN een stabiele regelgeving en markt tot stand te brengen die een aantrekkelijk kader vormen voor investeringen in gasnetten, elektriciteitsproductie en transmissienetten, zodat alle partijen toegang hebben tot een stabiele, continue gas- en elektriciteitsvoorziening die een voorwaarde voor economische ontwikkeling en sociale stabiliteit is,

VASTBESLOTEN voor de handel in gas en elektriciteit een gemeenschappelijke regelgevingsruimte te scheppen die overeenkomt met het geografische gebied van de desbetreffende productmarkten,

ERKENNENDE dat het grondgebied van de Republiek Oostenrijk, de Helleense Republiek, de Republiek Hongarije, de Italiaanse Republiek en de Republiek Slovenië op natuurlijke wijze in de gas- en elektriciteitsmarkten van de verdragsluitende partijen geïntegreerd is of de rechtstreekse invloed van de werking van die markten ondervindt,

VASTBESLOTEN een kwalitatief hoogwaardige gas- en elektriciteitsvoorziening voor alle burgers op basis van openbaredienstverplichtingen te bevorderen, en door de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen voor gas en elektriciteit niet alleen economische en sociale vooruitgang en een hoog werkgelegenheidsniveau maar ook een evenwichtige en duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen,

VERLANGEND de continuïteit van de energievoorziening van de gemeenschappelijke regelgevingsruimte beter te waarborgen door de regio een stabiel regelgevingskader te geven waarbinnen verbindingen met de gasvoorraden in het gebied rond de Kaspische Zee, in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten kunnen worden ontwikkeld en binnenlandse aardgas-, kolen- en waterkrachtreserves kunnen worden geëxploiteerd,

STREVEND naar verbetering van de milieusituatie met betrekking tot gas en elektriciteit, de daarmee verbonden energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen,

VASTBESLOTEN de gas- en elektriciteitsmarkt op ruimere geografische schaal voor mededinging open te stellen en schaalvoordelen te benutten,

OVERWEGENDE dat daartoe een brede en geïntegreerde structuur tot regeling van de markt noodzakelijk is die wordt geschraagd door sterke instellingen en een doeltreffend toezicht, met voldoende betrokkenheid van de particuliere sector,

OVERWEGENDE dat specifieke regels moeten worden ingevoerd om de handel in gas en elektriciteit te vergemakkelijken en daardoor de druk op de nationale gas- en elektriciteitssystemen te verminderen en bij te dragen tot de opheffing van plaatselijke gas- en elektriciteitstekorten; dat deze regels noodzakelijk zijn om een gemeenschappelijke regelgevingsruimte tot stand te brengen die overeenkomt met het geografische gebied van de desbetreffende productmarkten,

HEBBEN BESLOTEN een energiegemeenschap op te richten.

TITEL I

DE BEGINSELEN

Artikel 1

1.   Bij dit verdrag richten de partijen samen een energiegemeenschap op.

2.   De lidstaten van de Europese Gemeenschap kunnen overeenkomstig artikel 95 van dit verdrag deelnemer van de energiegemeenschap worden.

Artikel 2

1.   De energiegemeenschap heeft tot taak de betrekkingen tussen de partijen te regelen en een juridisch en economisch kader voor netenergie, zoals bedoeld in lid 2, te scheppen, teneinde:

a)

een stabiele regelgeving en markt tot stand te brengen die een aantrekkelijk kader vormen voor investeringen in gasnetten, elektriciteitsproductie en transmissie- en voorzieningsnetten, zodat alle partijen toegang hebben tot een stabiele, continue gas- en elektriciteitsvoorziening die een voorwaarde voor economische ontwikkeling en sociale stabiliteit is;

b)

een gemeenschappelijke regelgevingsruimte voor de handel in netenergie tot stand te brengen die overeenkomt met het geografische gebied van de desbetreffende productmarkten;

c)

de continuïteit van de energievoorziening van de gemeenschappelijke regelgevingsruimte beter te waarborgen door een stabiel investeringsklimaat te scheppen waarin verbindingen met de gasvoorraden in het gebied rond de Kaspische Zee, in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten kunnen worden ontwikkeld en binnenlandse aardgas-, kolen- en waterkrachtreserves kunnen worden geëxploiteerd;

d)

de milieusituatie op het gebied van netenergie en de daarmee verbonden energie-efficiëntie te verbeteren, het gebruik van hernieuwbare energie aan te moedigen en de voorwaarden voor de handel in energie in de gemeenschappelijke regelgevingsruimte vast te stellen;

e)

de netenergiemarkt op ruimere geografische schaal voor mededinging open te stellen en schaalvoordelen te benutten.

2.   Onder „netenergie” vallen de elektriciteitssector en de gassector als bedoeld in de Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG van de Europese Gemeenschap (1).

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 2 omvatten de activiteiten van de energiegemeenschap:

a)

de uitvoering door de verdragsluitende partijen van het acquis communautaire op het gebied van energie, milieu, mededinging en hernieuwbare energie, zoals beschreven in titel II, aangepast aan het institutionele kader van de energiegemeenschap en aan de specifieke situatie van elk van de verdragsluitende partijen (hierna „de uitbreiding van het acquis communautaire” genoemd), zoals nader beschreven in titel II;

b)

de totstandbrenging van een specifiek regelgevingskader met het oog op de efficiënte werking van de markten voor netenergie op het grondgebied van alle verdragsluitende partijen en een deel van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van de oprichting van een gemeenschappelijk mechanisme voor de grensoverschrijdende transmissie en/of het grensoverschrijdende transport van netenergie en het toezicht op unilaterale vrijwaringsmaatregelen (hierna „het mechanisme voor de werking van de netenergiemarkten” genoemd), zoals nader beschreven in titel III;

c)

de totstandbrenging van een netenergiemarkt zonder binnengrenzen ten behoeve van de partijen, waaronder de coordinatie van de onderlinge bijstand bij ernstige verstoringen van de energienetten of bij externe stoornissen, en eventueel ook de vaststelling van een gemeenschappelijk buitenlands beleid inzake de handel in energie (hierna „de oprichting van een interne markt voor energie” genoemd), zoals nader beschreven in titel IV.

Artikel 4

De Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna „de Europese Commissie” genoemd) coördineert de drie activiteiten van artikel 3.

Artikel 5

De energiegemeenschap volgt het in titel II beschreven acquis communautaire, aangepast aan het institutionele kader van dit verdrag en aan de specifieke situatie van elk van de verdragsluitende partijen, teneinde een hoog niveau van investeringszekerheid te waarborgen en de investeringen te optimaliseren.

Artikel 6

De partijen nemen alle nodige maatregelen van algemene of specifieke aard om aan de uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen te voldoen. De partijen bevorderen de uitvoering van de taken van de energiegemeenschap. De partijen zien af van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag in gevaar kunnen brengen.

Artikel 7

Bij de toepassing van dit verdrag is elke vorm van discriminatie verboden.

Artikel 8

Dit verdrag laat de rechten van een partij om zelf de voorwaarden voor de benutting van zijn energiebronnen, de door hem gebruikte energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening te bepalen, onverlet.

TITEL II

DE UITBREIDING VAN HET ACQUIS COMMUNAUTAIRE

HOOFDSTUK I

Geografisch toepassingsgebied

Artikel 9

De bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zijn van toepassing op het grondgebied van de deelnemende partijen en op het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo.

HOOFDSTUK II

Het acquis op energiegebied

Artikel 10

Elke verdragsluitende partij voert het acquis communautaire op energiegebied volgens het tijdschema in bijlage I uit.

Artikel 11

Voor de toepassing van dit verdrag wordt onder het „acquis communautaire op energiegebied” verstaan: i) Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit; ii) Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas; iii) Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (2).

HOOFDSTUK III

Het acquis op milieugebied

Artikel 12

Elke verdragsluitende partij voert het acquis communautaire op milieugebied volgens het daartoe opgenomen tijdschema in bijlage II uit.

Artikel 13

De partijen erkennen het belang van het Protocol van Kyoto. Elke verdragsluitende partij streeft ernaar tot dit Protocol toe te treden.

Artikel 14

De partijen erkennen het belang van de voorschriften in Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Elke verdragsluitende partij streeft ernaar die richtlijn uit te voeren.

Artikel 15

Na de inwerkingtreding van dit verdrag wordt bij de bouw en werking van nieuwe installaties voor de opwekking van energie aan het acquis communautaire op milieugebied voldaan.

Artikel 16

Voor de toepassing van dit verdrag wordt onder het „acquis communautaire op milieugebied” verstaan: i) Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003; ii) Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG; iii) Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties; iv) artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand.

Artikel 17

De bepalingen van dit hoofdstuk en de op grond daarvan genomen maatregelen gelden alleen voor netenergie.

HOOFDSTUK IV

Het acquis op mededingingsgebied

Artikel 18

1.   De volgende praktijken kunnen de handel in netenergie tussen de verdragsluitende partijen ongunstig beïnvloeden en zijn derhalve onverenigbaar met de goede werking van het verdrag:

a)

alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

b)

misbruik van een machtspositie op de markt tussen de verdragsluitende partijen of op een wezenlijk deel daarvan door een of meer ondernemingen;

c)

staatssteun die de mededinging verstoort of dreigt te verstoren doordat bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen worden begunstigd.

2.   Met dit artikel strijdige praktijken worden beoordeeld op basis van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de regels van de artikelen 81, 82 en 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (zie bijlage III).

Artikel 19

Met betrekking tot openbare bedrijven en ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn verleend, ziet elke verdragsluitende partij erop toe dat vanaf zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit verdrag wordt voldaan aan de beginselen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 86, leden 1 en 2 (zie bijlage III).

HOOFDSTUK V

Het acquis op het gebied van hernieuwbare energie

Artikel 20

Elke verdragsluitende partij verstrekt de Europese Commissie binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag een plan voor de uitvoering van Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt en van Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer. De Europese Commissie legt de plannen van de verdragsluitende partijen ter vaststelling aan de ministerraad voor.

HOOFDSTUK VI

Naleving van de algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap

Artikel 21

Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag stelt het secretariaat een lijst van de algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap op, die ter vaststelling aan de ministerraad wordt voorgelegd.

Artikel 22

Binnen een jaar na de vaststelling van de lijst namen de verdragsluitende partijen ontwikkelingsplannen aan om hun netenergiesectoren in overeenstemming te brengen met de algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap.

Artikel 23

Onder „algemeen geldende normen van de Europese Gemeenschap” worden verstaan alle binnen de Europese Gemeenschap toegepaste normen voor technische systemen die nodig zijn voor de veilige en efficiënte exploitatie van netwerksystemen, met name voor aspecten van de transmissie, grensoverschrijdende verbindingen, modulatie alsmede algemene veiligheidsnormen voor technische systemen, die naargelang van het geval via het Europees Comité voor normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) of soortgelijke normalisatie-instellingen zijn vastgesteld of die met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke regels en handelsgebruiken door de Unie voor de coördinatie van de transmissie van elektriciteit (UCTE) of door de European Association for the Streamlining of Energy Exchanges (Easeegas) zijn opgesteld.

HOOFDSTUK VII

De aanpassing en ontwikkeling van het acquis

Artikel 24

Voor de toepassing van deze titel treft de energiegemeenschap maatregelen om het in deze titel beschreven acquis communautaire aan te passen, zowel met het oog op het institutionele kader van dit verdrag als met het oog op de specifieke situatie van elk van de verdragsluitende partijen.

Artikel 25

De energiegemeenschap kan maatregelen treffen om in overeenstemming met de ontwikkeling van het recht van de Europese Gemeenschap wijzigingen van het in deze titel beschreven acquis communautaire ten uitvoer te leggen.

TITEL III

HET MECHANISME VOOR DE WERKING VAN DE NETENERGIEMARKTEN

HOOFDSTUK I

geografisch toepassingsgebied

Artikel 26

De bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zijn van toepassing op het grondgebied van de deelnemende partijen en op het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo, alsmede op het grondgebied van de in artikel 27 genoemde lidstaten van de Europese Gemeenschap.

Artikel 27

Wat de Europese Gemeenschap betreft, zijn de bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen van toepassing op het grondgebied van de Republiek Oostenrijk, de Helleense Republiek, de Republiek Hongarije, de Italiaanse Republiek en de Republiek Slovenië. Indien een deelnemende partij tot de Europese Unie toetreedt, zijn de bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zonder verdere formaliteiten ook op het grondgebied van die nieuwe lidstaat van toepassing.

HOOFDSTUK II

Mechanisme voor het transport over lange afstand van netenergie

Artikel 28

De energiegemeenschap treft aanvullende maatregelen tot instelling van een gemeenschappelijk mechanisme voor de grensoverschrijdende transmissie en/of het grensoverschrijdende transport van netenergie.

HOOFDSTUK III

Continuïteit van de voorziening

Artikel 29

Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag keuren de partijen verklaringen betreffende de continuïteit van de voorziening goed, waarin met name wordt ingegaan op de diversiteit van de energievoorziening, de technologische betrouwbaarheid en de geografische oorsprong van ingevoerde brandstoffen. De verklaringen worden bij het secretariaat ingediend en staan alle partijen bij dit verdrag ter beschikking. Zij worden om de twee jaar bijgewerkt. Het secretariaat verleent advies en bijstand bij deze verklaringen.

Artikel 30

Artikel 29 impliceert niet dat het energiebeleid of aankoopprocedures moeten worden gewijzigd.

HOOFDSTUK IV

Energievoorziening voor de burgers

Artikel 31

De energiegemeenschap bevordert een kwalitatief hoogwaardige netenergievoorziening voor alle burgers binnen de grenzen van de openbaredienstverplichtingen die in het acquis communautaire op energiegebied zijn vastgelegd.

Artikel 32

Hiertoe treft de energiegemeenschap maatregelen om:

a)

ervoor te zorgen dat iedereen over elektriciteit kan beschikken;

b)

een doeltreffend beleid ter beheersing van de vraag aan te moedigen;

c)

eerlijke mededinging te waarborgen.

Artikel 33

De energiegemeenschap kan ook aanbevelingen doen voor een doelmatige hervorming van de netenergiesectoren van de partijen, bijvoorbeeld door een grotere financiële bijdrage van alle verbruikers in de kosten van energie en door het stimuleren van betaalbare netenergieprijzen voor consumenten.

HOOFDSTUK V

Harmonisatie

Artikel 34

De energiegemeenschap kan maatregelen treffen inzake de verenigbaarheid van modellen voor de werking van de netenergiemarkten en de wederzijdse erkenning van vergunningen, alsmede maatregelen ter bevordering van de vrijheid van vestiging voor netenergiebedrijven.

HOOFDSTUK VI

Hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie

Artikel 35

De energiegemeenschap kan maatregelen treffen om ontwikkelingen op het gebied van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie te bevorderen, daarbij rekening houdend met de voordelen ervan voor de continuïteit van de voorziening, de bescherming van het milieu, de sociale samenhang en de regionale ontwikkeling.

HOOFDSTUK VII

Vrijwaringsmaatregelen

Artikel 36

Wanneer zich op het grondgebied van een deelnemende partij, in het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo of op het grondgebied van een van de in artikel 27 genoemde lidstaten van de Europese Gemeenschap een plotselinge crisis op de netenergiemarkt voordoet, waardoor de fysieke veiligheid van personen, de apparaten of installaties van het net of de integriteit van het systeem in dat gebied gevaar lopen, mag de betrokken partij tijdelijk de nodige vrijwaringmaatregelen nemen.

Artikel 37

Deze vrijwaringsmaatregelen verstoren zo min mogelijk de werking van de netenergiemarkt van de partijen en gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is om de plotseling ontstane problemen op te lossen. Zij vervalsen niet de mededinging en beïnvloeden de handel niet ongunstig op een wijze die in strijd is met het gemeenschappelijk belang.

Artikel 38

De betrokken partij stelt het secretariaat onverwijld van deze vrijwaringsmaatregelen in kennis, dat onmiddellijk de andere partijen hierover inlicht.

Artikel 39

De energiegemeenschap kan concluderen dat de door de betrokken partij getroffen vrijwaringsmaatregelen niet met de bepalingen van dit hoofdstuk in overeenstemming zijn en de partij verzoeken de maatregelen te beëindigen of te wijzigen.

TITEL IV

DE OPRICHTING VAN EEN INTERNE MARKT VOOR ENERGIE

HOOFDSTUK I

Geografisch toepassingsgebied

Artikel 40

De bepalingen van deze titel en de op grond daarvan genomen maatregelen zijn van toepassing op het gebied dat onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap volgens de in dat verdrag vastgelegde voorwaarden valt, op het grondgebied van de deelnemende partijen en op het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo.

HOOFDSTUK II

Interne markt voor energie

Artikel 41

1.   Douanerechten en kwantitatieve beperkingen van de invoer en uitvoer van netenergie en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de partijen verboden. Dit verbod geldt ook voor douanerechten van fiscale aard.

2.   Lid 1 vormt geen beletsel voor kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten of van de industriële en commerciële eigendom. Dergelijke beperkingen of maatregelen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de partijen vormen.

Artikel 42

1.   De energiegemeenschap kan maatregelen treffen om een interne markt voor netenergie zonder binnengrenzen tot stand te brengen.

2.   Lid 1 geldt niet voor fiscale maatregelen, voor maatregelen betreffende het vrije verkeer van personen noch voor die betreffende de rechten en belangen van werknemers.

HOOFDSTUK III

Buitenlands beleid inzake de handel in energie

Artikel 43

De energiegemeenschap kan de nodige maatregelen treffen om de invoer en uitvoer van netenergie uit en naar derde landen te regelen, teneinde een gelijkwaardige toegang tot en vanuit de markten van derde landen met inachtneming van fundamentele milieunormen alsmede een veilige werking van de interne markt voor energie te waarborgen.

HOOFDSTUK IV

Onderlinge bijstand bij verstoringen

Artikel 44

Wanneer de netenergievoorziening van een partij is verstoord en een andere partij of een derde land daarbij betrokken is, trachten de partijen in overeenstemming met de bepalingen van dit hoofdstuk snel een oplossing te vinden.

Artikel 45

Wanneer de partij die rechtstreeks hinder van de verstoring ondervindt daarom verzoekt, komt de ministerraad bijeen. De ministerraad kan de nodige maatregelen treffen om de verstoring op te heffen.

Artikel 46

Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag neemt de ministerraad een procedureel besluit betreffende de praktische uitvoering van de in dit hoofdstuk vastgelegde verplichting tot onderlinge bijstand aan, waarbij aan de permanente groep op hoog niveau bevoegdheid kan worden verleend om voorlopige maatregelen te treffen.

TITEL V

INSTELLINGEN VAN DE ENERGIEGEMEENSCHAP

HOOFDSTUK I

De ministerraad

Artikel 47

De ministerraad ziet erop toe dat de in dit verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij:

a)

stelt algemene richtsnoeren voor het beleid vast;

b)

treft maatregelen;

c)

neemt procedurele besluiten aan, waarbij hij onder duidelijk vastgestelde voorwaarden aan de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving of het secretariaat specifieke taken, bevoegdheden en verplichtingen voor de uitvoering van het beleid van de energiegemeenschap kan opleggen of verlenen.

Artikel 48

De ministerraad bestaat uit een vertegenwoordiger van elk van de verdragsluitende partijen en twee vertegenwoordigers van de Europese Gemeenschap. Elke deelnemer mag een vertegenwoordiger zonder stemrecht naar de vergaderingen van de ministerraad sturen.

Artikel 49

De ministerraad stelt zijn reglement van orde bij procedureel besluit vast.

Artikel 50

Het voorzitterschap rouleert onder de verdragsluitende partijen voor perioden van zes maanden, in de volgorde die bij procedureel besluit door de ministerraad is vastgesteld. Het voorzitterschap roept de ministerraad bijeen op een door het voorzitterschap te bepalen plaats. De ministerraad komt ten minste een keer per zes maanden bijeen. De vergaderingen worden voorbereid door het secretariaat.

Artikel 51

Het voorzitterschap zit de ministerraad voor en wordt bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap en een vertegenwoordiger van het eerstvolgende voorzitterschap, die de vice-voorzitters zijn. Het voorzitterschap en de vice-voorzitters stellen de ontwerp-agenda op.

Artikel 52

De ministerraad legt elk jaar aan het Europees Parlement en de parlementen van de deelnemende partijen en deelnemers een verslag over de werkzaamheden van de energiegemeenschap voor.

HOOFDSTUK II

De permanente groep op hoog niveau

Artikel 53

De permanente groep op hoog niveau:

a)

bereidt de werkzaamheden van de ministerraad voor;

b)

willigt verzoeken om technische bijstand van internationale donororganisaties, internationale financiële instellingen en bilaterale donoren in;

c)

brengt verslag uit aan de ministerraad over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag;

d)

treft maatregelen, indien hem daartoe door de ministerraad de bevoegdheid is verleend;

e)

neemt procedurele besluiten aan die geen taken, bevoegdheden of verplichtingen aan andere instellingen van de energiegemeenschap opleggen of verlenen;

f)

bespreekt de ontwikkeling van het in titel II beschreven acquis communautaire op basis van een periodiek verslag van de Europese Commissie.

Artikel 54

De permanente groep op hoog niveau bestaat uit een vertegenwoordiger van elk van de verdragsluitende partijen en twee vertegenwoordigers van de Europese Gemeenschap. Elke deelnemer mag een vertegenwoordiger zonder stemrecht naar de vergaderingen van de permanente groep op hoog niveau sturen.

Artikel 55

De permanente groep op hoog niveau stelt zijn reglement van orde bij procedureel besluit vast.

Artikel 56

Het voorzitterschap roept de permanente groep op hoog niveau op een door het voorzitterschap te bepalen plaats bijeen. De vergaderingen worden voorbereid door het secretariaat.

Artikel 57

Het voorzitterschap zit de permanente groep op hoog niveau voor en wordt bijgestaan door een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap en een vertegenwoordiger van het eerstvolgende voorzitterschap, die de vice-voorzitters zijn. Het voorzitterschap en de vice-voorzitters stellen de ontwerp-agenda op.

HOOFDSTUK III

De commissie voor regelgeving

Artikel 58

De commissie voor regelgeving:

a)

adviseert de ministerraad of de permanente groep op hoog niveau over specifieke aspecten van wettelijke en technische aard en op het gebied van de regelgeving;

b)

doet aanbevelingen bij grensoverschrijdende geschillen tussen twee of meer regelgevende instanties, indien een van hen daarom verzoekt;

c)

treft maatregelen, indien hem daartoe door de ministerraad de bevoegdheid is verleend;

d)

neemt procedurele besluiten aan.

Artikel 59

De commissie voor regelgeving bestaat uit een vertegenwoordiger per verdragsluitende partij, te weten van de instantie die ingevolge het acquis communautaire op energiegebied voor de regelgeving op het desbetreffende gebied verantwoordelijk is. De Europese Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Europese Commissie, die wordt bijgestaan door een regelgevende instantie per deelnemer en een vertegenwoordiger van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (ERGEG). Indien een verdragsluitende partij of een deelnemer een regelgevende instantie voor de gassector en een andere voor de elektriciteitssector heeft, bepaalt de verdragsluitende partij of deelnemer aan de hand van de agenda welke instantie een vergadering van de commissie voor regelgeving bijwoont.

Artikel 60

De commissie voor regelgeving stelt haar reglement van orde bij procedureel besluit vast.

Artikel 61

De commissie voor regelgeving kiest een voorzitter voor een door haar vastgestelde periode. De Europese Commissie treedt als vice-voorzitter op. De voorzitter en de vice-voorzitter stellen de ontwerp-agenda op.

Artikel 62

De commissie voor regelgeving vergadert in Athene.

HOOFDSTUK IV

De fora

Artikel 63

De energiegemeenschap wordt geadviseerd door twee fora, die zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle belanghebbende groepen, waaronder ondernemingen, regelgevende instanties, ondernemersorganisaties en consumenten.

Artikel 64

De fora worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Commissie.

Artikel 65

De conclusies van de fora worden in algemene overeenstemming aangenomen. Zij worden naar de permanente groep op hoog niveau gestuurd.

Artikel 66

Het elektriciteitsforum vergadert in Athene. Het gasforum vergadert op een door de ministerraad bij procedureel besluit te bepalen plaats.

HOOFDSTUK V

Het secretariaat

Artikel 67

Het secretariaat:

a)

verleent administratieve ondersteuning aan de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora;

b)

gaat na of de partijen hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag naar behoren nakomen en legt de ministerraad elk jaar een voortgangsverslag voor;

c)

evalueert de donoractiviteiten op het grondgebied van de deelnemende partijen en in het gebied onder de jurisdictie van het tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo, assisteert de Europese Commissie bij de coördinatie hiervan, en verleent administratieve ondersteuning aan de donoren;

d)

voert andere taken uit die hem uit hoofde van dit verdrag of bij procedureel besluit van de ministerraad zijn opgelegd, waarbij hem echter geen bevoegdheid kan worden verleend om maatregelen te treffen;

e)

neemt procedurele besluiten aan.

Artikel 68

Het secretariaat bestaat uit een directeur en uit het personeel dat voor de energiegemeenschap benodigd is.

Artikel 69

De directeur van het secretariaat wordt bij procedureel besluit van de ministerraad benoemd. De ministerraad stelt bij procedureel besluit de regels vast voor de aanwerving, arbeidsvoorwaarden en de vanuit geografisch oogpunt evenwichtige samenstelling van het personeel van het secretariaat. De directeur selecteert het personeel en stelt het aan.

Artikel 70

Bij de vervulling van hun taken mogen de directeur en het personeel geen instructies van een partij bij dit verdrag vragen of ontvangen. De directeur en het personeel zijn onpartijdig en bevorderen de belangen van de energiegemeenschap.

Artikel 71

De directeur van het secretariaat of zijn benoemde plaatsvervanger woont de vergaderingen van de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora bij.

Artikel 72

Het secretariaat is in Wenen gevestigd.

HOOFDSTUK VI

Begroting

Artikel 73

Elke partij draagt volgens het schema in bijlage IV aan de begroting van de energiegemeenschap bij. De hoogte van de bijdragen kan om de vijf jaar bij procedureel besluit van de ministerraad worden herzien, wanneer een partij daarom verzoekt.

Artikel 74

Elke twee jaar stelt de ministerraad de begroting van de energiegemeenschap bij procedureel besluit vast. De begroting dekt de operationele uitgaven van de energiegemeenschap voor het functioneren van haar instellingen. De uitgaven van de verschillende instellingen worden in aparte delen van de begroting opgenomen. De ministerraad stelt bij procedureel besluit de precieze procedure voor de uitvoering van de begroting, de overlegging en controle van de rekeningen en de inspectie vast.

Artikel 75

De directeur van het secretariaat voert de begroting overeenkomstig het krachtens artikel 74 aangenomen procedurele besluit uit en brengt jaarlijks hierover verslag uit aan de ministerraad. Zo nodig kan de ministerraad onafhankelijke accountants opdragen te controleren of de begroting naar behoren is uitgevoerd, nadat hij daartoe een procedureel besluit heeft aangenomen.

TITEL VI

BESLUITVORMING

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 76

Maatregelen kunnen de vorm hebben van een besluit of van een aanbeveling.

Een besluit is in al haar onderdelen bindend voor degenen tot wie zij is gericht.

Een aanbeveling heeft geen bindende kracht. De partijen doen hun best de aanbevelingen uit te voeren.

Artikel 77

Onverminderd artikel 80 heeft elke partij één stem.

Artikel 78

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving kunnen alleen maatregelen vaststellen wanneer twee derde van de partijen vertegenwoordigd is. Stemonthoudingen door aanwezige partijen worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend.

HOOFDSTUK II

Maatregelen uit hoofde van titel II

Artikel 79

Maatregelen uit hoofde van titel II worden door de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving op een voorstel van de Europese Commissie getroffen. De Europese Commissie kan haar voorstel wijzigen of intrekken zolang de maatregel nog niet is vastgesteld.

Artikel 80

Elke verdragsluitende partij heeft één stem.

Artikel 81

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving besluiten bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

HOOFDSTUK III

Maatregelen uit hoofde van titel III

Artikel 82

Maatregelen uit hoofde van titel III worden door de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving op een voorstel van een partij of het secretariaat getroffen.

Artikel 83

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving besluiten bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, waarbij de Europese Gemeenschap een positieve stem moet hebben uitgebracht.

HOOFDSTUK IV

Maatregelen uit hoofde van titel IV

Artikel 84

Maatregelen uit hoofde van titel IV worden door de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving op een voorstel van een partij getroffen.

Artikel 85

De ministerraad, de permanente groep op hoog niveau of de commissie voor regelgeving besluiten bij eenparigheid van stemmen.

HOOFDSTUK V

Procedurele besluiten

Artikel 86

Procedurele besluiten regelen de organisatie-, begrotings- en transparantievraagstukken van de energiegemeenschap, waaronder de delegatie van bevoegdheden van de ministerraad aan de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving of het secretariaat, en hebben bindende kracht voor de instellingen van de energiegemeenschap en, indien daartoe een bepaling in het procedurele besluit is opgenomen, voor de partijen.

Artikel 87

Onverminderd artikel 88 worden de procedurele besluiten overeenkomstig de besluitvormingsprocedure van hoofdstuk III van deze titel aangenomen.

Artikel 88

Het procedurele besluit tot benoeming van de directeur van het secretariaat, als bedoeld in artikel 69, wordt bij gewone meerderheid op een voorstel van de Europese Commissie aangenomen. De procedurele besluiten over begrotingsvraagstukken, als bedoeld in de artikelen 73 en 74, worden met eenparigheid van stemmen op een voorstel van de Europese Commissie aangenomen. De procedurele besluiten ter verlening van bevoegdheden aan de commissie voor regelgeving, als bedoeld in artikel 47, onder c), worden met eenparigheid van stemmen op een voorstel van een partij of het secretariaat aangenomen.

TITEL VII

DE UITVOERING VAN BESLUITEN EN DE OPLOSSING VAN GESCHILLEN

Artikel 89

De partijen voeren de tot hen gerichte besluiten in hun interne rechtssysteem uit binnen de termijn die in het besluit is vastgesteld.

Artikel 90

1.   Wanneer een partij binnen de gestelde termijn een verplichting uit hoofde van het verdrag niet nakomt of een tot hem gericht besluit niet uitvoert, kan een partij, het secretariaat of de commissie voor regelgeving de ministerraad door middel van een met redenen omkleed verzoek daarvan in kennis stellen. Particuliere instellingen kunnen bij het secretariaat een klacht indienen.

2.   De betrokken partij krijgt gelegenheid in antwoord op het verzoek of de klacht zijn standpunt uiteen te zetten.

Artikel 91

1.   De ministerraad kan vaststellen dat een partij zijn verplichtingen niet is nagekomen. De ministerraad besluit:

a)

bij gewone meerderheid, indien een verplichting uit hoofde van titel II niet is nagekomen;

b)

bij tweederde meerderheid, indien een verplichting uit hoofde van titel III niet is nagekomen;

c)

met eenparigheid van stemmen, indien een verplichting uit hoofde van titel IV niet is nagekomen.

2.   De ministerraad kan vervolgens bij gewone meerderheid besluiten om uit hoofde van dit artikel genomen besluiten te herroepen.

Artikel 92

1.   De ministerraad kan op verzoek van een partij, het secretariaat of de commissie voor regelgeving met eenparigheid van stemmen vaststellen dat een partij in ernstige mate en langdurig in gebreke blijft bij de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van dit verdrag en besluiten bepaalde, door dit verdrag aan de betrokken partij verleende rechten op te schorten, bijvoorbeeld stemrechten of het recht op deelneming aan vergaderingen of aan in dit verdrag vastgelegde mechanismen.

2.   De ministerraad kan vervolgens bij gewone meerderheid besluiten tot herroeping van de uit hoofde van dit artikel genomen besluiten.

Artikel 93

Bij de stemming in de ministerraad over de in de artikelen 91 en 92 bedoelde besluiten, wordt de stem van de vertegenwoordiger van de betrokken partij niet meegeteld.

TITEL VIII

UITLEG

Artikel 94

De instellingen leggen de termen of andere begrippen in dit verdrag, dat van het recht van de Europese Gemeenschap is afgeleid, uit in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie of van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen. Wanneer geen uitleg van deze rechterlijke instanties beschikbaar is, adviseert de ministerraad bij de uitleg van dit verdrag. Hij kan deze taak ook opdragen aan de permanente groep op hoog niveau. Dit advies prejudicieert niet op de uitleg die het Hof van Justitie of het Gerecht van eerste aanleg later aan het acquis communautaire zou kunnen geven.

TITEL IX

DEELNEMERS EN WAARNEMERS

Artikel 95

Op verzoek van de ministerraad kan een lidstaat van de Europese Gemeenschap volgens de voorwaarden van de artikelen 48, 54 en 59 als deelnemer in de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau en de commissie voor regelgeving vertegenwoordigd zijn en kan hij toestemming krijgen aan het overleg in de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora deel te nemen.

Artikel 96

1.   De ministerraad kan met eenparigheid van stemmen besluiten een naburig derde land als waarnemer toe te laten, wanneer het daartoe van dat land een met redenen omkleed verzoek ontvangt. Moldavië wordt als waarnemer toegelaten, indien dit land binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag daartoe een verzoek indient.

2.   Waarnemers mogen de vergaderingen van de ministerraad, de permanente groep op hoog niveau, de commissie voor regelgeving en de fora bijwonen zonder aan de discussie deel te nemen.

TITEL X

LOOPTIJD

Artikel 97

De looptijd van dit verdrag is 10 jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding. De ministerraad kan met eenparigheid van stemmen besluiten de looptijd ervan te verlengen. Als daarbij geen eenparigheid wordt bereikt, kan het verdrag van kracht blijven tussen de partijen die voor verlenging hebben gestemd, mits hun aantal overeenkomt met ten minste twee derde van de partijen bij de energiegemeenschap.

Artikel 98

Elke partij kan zijn deelname aan het verdrag opzeggen nadat hij het secretariaat minstens zes maanden van tevoren daarover heeft ingelicht.

Artikel 99

Bij toetreding van een deelnemende partij tot de Europese Gemeenschap wordt die partij deelnemer als bedoeld in artikel 95.

TITEL XI

HERZIENING EN TOETREDING

Artikel 100

De ministerraad kan met eenparigheid van stemmen besluiten:

i)

tot wijziging van de bepalingen van de titels I tot en met VII;

ii)

tot uitvoering van andere delen van het acquis communautaire met betrekking tot netenergie;

iii)

tot uitbreiding van dit verdrag tot andere energieproducten en energiedragers of andere belangrijke netinfrastructuur;

iv)

tot goedkeuring van de toetreding van een nieuwe partij tot de energiegemeenschap.

TITEL XII

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 101

Onverminderd de artikelen 102 en 103 laten de bepalingen van dit verdrag de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een verdragsluitende partij vóór de ondertekening van dit verdrag zijn gesloten, onverlet. Voor zover deze overeenkomsten niet verenigbaar met dit verdrag zijn, treft de verdragsluitende partij alle nodige maatregelen om de vastgestelde onverenigbaarheden binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag weg te nemen.

Artikel 102

Alle uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen laten de bestaande wettelijke verplichtingen van de partijen uit hoofde van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie onverlet.

Artikel 103

Dit verdrag laat alle verplichtingen die uit een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en een verdragsluitende partij anderzijds voortvloeien, onverlet. Ook verplichtingen die in het kader van de onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie zijn aangegaan, blijven door dit verdrag onverlet.

Artikel 104

Totdat het in artikel 50 genoemde procedurele besluit wordt aangenomen, is de volgorde voor het voorzitterschap die in het memorandum van overeenstemming van Athene van 2003 (3).

Artikel 105

De partijen keuren dit verdrag overeenkomstig hun eigen procedures goed.

Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de Europese Gemeenschap en zes verdragsluitende partijen mededelen dat de hiertoe benodigde procedures beëindigd zijn.

Er wordt kennisgeving gedaan aan de Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, die als depositaris van dit verdrag optreedt.

TEN BLIJKE waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit verdrag hebben gesteld.

Gedaan te Athene, de vijfentwintigste oktober tweeduizend vijf.


(1)  Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37-56); en Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EG (PB L 176 of 15.7.2003, blz. 57-78).

(2)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 1-10.

(3)  Memorandum van overeenstemming over de regionale energiemarkt in Zuidoost-Europa en de integratie daarvan in de interne energiemarkt van de Europese Gemeenschap, op 8 december 2003 in Athene ondertekend.


 

Athene, 25 oktober 2005

De heer Minčo Jordanov,

Vice-minister-president van de regering

van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

Mijnheer de vice-minister-president,

De Europese Gemeenschap neemt nota van uw brief van heden en bevestigt dat uw brief en dit antwoord samen in de plaats komen van de ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap door de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Dit kan echter geenszins worden uitgelegd als een aanvaarding of erkenning door de Europese Gemeenschap van een andere benaming dan „Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië”.

Met de meeste hoogachting,

Namens de Europese Gemeenschap

Athene, 25 oktober 2005

Excellentie,

Hierbij verklaar ik dat de tekst van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap aanvaardbaar is voor de regering van de Republiek Macedonië.

Door middel van deze brief beschouwt de regering van de Republiek Macedonië zichzelf als ondertekenaar van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap.

Hierbij verklaar ik echter dat de Republiek Macedonië de in bovengenoemde documenten voor mijn land gebruikte benaming niet aanvaardt, aangezien de grondwettelijke naam van mijn land „de Republiek Macedonië” luidt.

Met de meeste hoogachting,

Minčo Jordanov


BIJLAGE I

Tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG en van Verordening (EG) nr. 1228/2003, van 26 juni 2003

1.

Behoudens lid 2 en artikel 24 van dit verdrag legt elke verdragsluitende partij binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag de volgende besluiten ten uitvoer:

i)

Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit;

ii)

Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas;

iii)

Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit.

2.

Elke verdragsluitende partij ziet erop toe dat volgende afnemers na onderstaande data als „in aanmerking komende afnemers” in de zin van Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG worden beschouwd:

i)

alle niet-huishoudelijke afnemers, vanaf 1 januari 2008; en

ii)

alle afnemers, vanaf 1 januari 2015.


BIJLAGE II

Tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het acquis communautaire op milieugebied

1.

Elke verdragsluitende partij legt Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit verdrag ten uitvoer.

2.

Elke verdragsluitende partij legt Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG uiterlijk 31 december 2011 ten uitvoer.

3.

Elke verdragsluitende partij legt Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties uiterlijk 31 december 2017 ten uitvoer.

4.

Elke verdragsluitende partij legt artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit verdrag ten uitvoer.


BIJLAGE III

Artikel 81 van het EG-Verdrag

1.

Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:

(a)

het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden,

(b)

het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen,

(c)

het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen,

(d)

het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,

(e)

het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

2.

De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.

3.

De bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard

voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,

voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen, en

voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen

die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

(a)

beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn,

(b)

de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

Artikel 82 van het EG-Verdrag

Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan.

Dit misbruik kan met name bestaan in:

(a)

het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden,

(b)

het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers,

(c)

het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging,

(d)

het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

Artikel 86, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag

1.

De lidstaten nemen of handhaven met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen enkele maatregel welke in strijd is met de regels van dit Verdrag, met name die bedoeld in de artikelen 12 en 81 tot en met 89.

2.

De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de regels van dit Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voorzover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

Artikel 87 van het EG-Verdrag

1.

Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

2.

Met de gemeenschappelijke markt zijn verenigbaar:

(a)

steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten,

(b)

steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen,

(c)

steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland, voorzover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze deling berokkende economische nadelen te compenseren.

3.

Als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd:

(a)

steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst,

(b)

steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen,

(c)

steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad,

(d)

steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Gemeenschap niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad,

e)

andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie.


BIJLAGE IV

Bijdrage aan de begroting

Partijen

Bijdrage in %

Europese Gemeenschap

94,9 %

Republiek Albanië

0,1 %

Republiek Bulgarije

1 %

Bosnië-Herzegovina

0,3 %

Republiek Kroatië

0,5 %

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

0,1 %

Republiek Montenegro

0,1 %

Roemenië

2,2 %

Republiek Servië

0,7 %

Tijdelijk bestuur van de Verenigde Naties in Kosovo

0,1 %

Top