EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0061

2006/61/EG: Besluit van de Raad van 2 december 2005 inzake de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen

OJ L 32, 4.2.2006, p. 54–55 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
OJ L 334M, 12.12.2008, p. 791–853 (MT)
Special edition in Bulgarian: Chapter 11 Volume 044 P. 201 - 202
Special edition in Romanian: Chapter 11 Volume 044 P. 201 - 202
Special edition in Croatian: Chapter 11 Volume 008 P. 290 - 291

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/61(1)/oj

Related international agreement

4.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/54


BESLUIT VAN DE RAAD

van 2 december 2005

inzake de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen

(2006/61/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, artikel 300, lid 3, eerste alinea, en artikel 300, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (hierna „het protocol” te noemen) heeft ten doel de toegang van het publiek tot informatie te verbeteren in overeenstemming met het VN-ECE-Verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus).

(2)

De Gemeenschap heeft het Verdrag van Aarhus op 25 juni 1998 ondertekend en heeft het op 17 februari 2005 bij Besluit 2005/370/EG (2) van de Raad goedgekeurd.

(3)

De Gemeenschap heeft het protocol op 21 mei 2003 ondertekend.

(4)

Het protocol staat open voor bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door de ondertekenende staten en regionale organisaties voor economische integratie.

(5)

Krachtens de bepalingen van het protocol dient een regionale organisatie voor economische integratie in haar instrument van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding de draagwijdte aan te geven van haar bevoegdheid ten aanzien van de onder het protocol vallende aangelegenheden.

(6)

Bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (3) zijn de bepalingen van het protocol in Gemeenschapsrecht omgezet.

(7)

Het protocol voorziet in artikel 20 in een eenvoudige en snelle procedure voor de wijziging van de bijlagen ervan.

(8)

Bijgevolg is het passend dat het protocol namens de Gemeenschap wordt goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

Het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van het protocol is opgenomen in bijlage A bij dit besluit.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn om overeenkomstig artikel 25 van het protocol het goedkeuringsinstrument bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties neder te leggen.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn om overeenkomstig artikel 26, lid 4, van het protocol namens de Gemeenschap de in bijlage B van dit besluit opgenomen bevoegdheidsverklaring neder te leggen.

Artikel 4

1.   Voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, wordt de Commissie gemachtigd om namens de Gemeenschap wijzigingen op de bijlagen bij het protocol overeenkomstig artikel 20 van dat protocol goed te keuren.

2.   De Commissie wordt bij het uitvoeren van deze taak bijgestaan door een speciaal comité dat door de Raad wordt aangewezen.

3.   De in lid 1 bedoelde machtiging is beperkt tot wijzigingen die geen wijziging in de communautaire wetgeving met zich meebrengen en die verenigbaar zijn met ter zake doende communautaire wetgeving over de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.

4.   Wanneer een wijziging van de bijlagen van het protocol niet binnen twaalf maanden na de datum van de mededeling door de depositaris in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving is verwerkt, doet de Commissie voor het verstrijken van die termijn van twaalf maanden de depositaris een schriftelijke verklaring van bezwaar toekomen, in overeenstemming met artikel 20, lid 8, van het protocol. Indien de wijziging na die termijn wordt verwerkt, herroept de Commissie de verklaring onverwijld.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  Advies uitgebracht op 30 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1.

(3)  PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.


BIJLAGE A

VERTALING

PROTOCOL BETREFFENDE REGISTERS INZAKE DE UITSTOOT EN OVERBRENGING VAN VERONTREINIGENDE STOFFEN

De partijen bij dit protocol,

Indachtig artikel 5, lid 9, en artikel 10, lid 2, van het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 1998 (het Verdrag van Aarhus),

Erkennend dat registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen een belangrijk mechanisme verschaffen om de aansprakelijkheid van bedrijven te vergroten, de verontreiniging te verminderen en duurzame ontwikkeling te bevorderen, zoals aangegeven in de Verklaring van Lucca die de partijen bij het Verdrag van Aarhus tijdens de eerste vergadering hebben goedgekeurd,

Gelet op beginsel 10 van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling van 1992,

Tevens gelet op de beginselen en verplichtingen met betrekking waartoe overeenstemming is bereikt tijdens de Conferentie van de Verenigde Naties van 1992 over milieu en ontwikkeling, inzonderheid de bepalingen van hoofdstuk 19 van Agenda 21,

Nota nemend van het programma voor de verdere uitvoering van Agenda 21, dat de algemene vergadering van de Verenigde Naties tijdens haar negentiende bijzondere zitting in 1997 heeft goedgekeurd, en waarin zij onder meer opriep tot het creëren van verbeterde nationale capaciteiten en mogelijkheden voor verzameling, verwerking en verspreiding van gegevens, teneinde de toegang van het publiek tot informatie over wereldomspannende milieuaangelegenheden via passende middelen te verbeteren,

Gelet op het plan van uitvoering van de in 2002 gehouden wereldtopconferentie inzake duurzame ontwikkeling, waarmee de ontwikkeling wordt aangemoedigd van coherente, geïntegreerde informatie over chemische stoffen, zoals door middel van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen,

Rekening houdend met de werkzaamheden van het Intergouvernementeel Forum inzake chemische veiligheid, in het bijzonder de van 2000 daterende Verklaring van Bahia betreffende chemische veiligheid, de prioriteiten van de na 2000 te nemen maatregelen en het actieplan „Registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen/emissie-inventaris” (PIOPPO),

Tevens rekening houdend met de activiteiten die worden ontplooid in het kader van het Inter-Organization Programme for the Sound Management of Chemicals,

Voorts rekening houdend met de werkzaamheden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, inzonderheid de aanbeveling van haar Raad betreffende de implementatie van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, waarbij deze van de lidlanden vraagt dat zij nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen instellen en publiekelijk toegankelijk maken,

In de wens een mechanisme te verschaffen waardoor alle mensen, zowel de huidige als de komende generaties, beter in staat zullen zijn in een voor hun gezondheid en welzijn geschikt milieu te leven, door zorg te dragen voor de ontwikkeling van voor iedereen toegankelijke milieu-informatiesystemen,

Tevens in de wens erop toe te zien dat er bij de ontwikkeling van dergelijke systemen rekening wordt gehouden met beginselen die bijdragen tot duurzame ontwikkeling, zoals het voorzorgsbeginsel (beginsel 15 van de Verklaring van Rio van 1992 inzake milieu en ontwikkeling),

Erkennend de relatie die er is tussen passende milieu-informatiesystemen en de uitoefening van de in het Verdrag van Aarhus neergelegde rechten,

Opmerkend dat er behoefte bestaat aan samenwerking met andere internationale initiatieven met betrekking tot verontreinigende stoffen en afval, met inbegrip van het Verdrag van Stockholm van 2001 inzake persistente organische verontreinigende stoffen en het Verdrag van Basel van 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan,

Erkennend dat er met een geïntegreerde opzet van maatregelen ter vermindering van de verontreiniging en de hoeveelheden afval van industriële installaties en andere bronnen een hoge mate van bescherming van het milieu als geheel wordt beoogd, en gestreefd wordt naar duurzame en ecologisch verantwoorde ontwikkeling, alsmede naar bescherming van de gezondheid van de huidige en komende generaties,

Overtuigd van de waarde van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen als kosteneffectief instrument voor het bevorderen van verbeteringen in het milieuprestatievermogen, voor het verschaffen van vrije toegang tot informatie over introducties van verontreinigende stoffen in, en overbrengingen van verontreinigende stoffen naar of tussen gemeenschappen, en — ten behoeve van regeringen — voor het opsporen van trends, het aantonen van de bij het anti-vervuilingsbeleid gemaakte vooruitgang, het toezien op de conformiteit met bepaalde internationale overeenkomsten, het vaststellen van prioriteiten en het evalueren van de met milieubeleidsmaatregelen en -programma’s gemaakte vooruitgang,

Gelovend dat registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen het bedrijfsleven concrete voordelen kunnen brengen, doordat verontreinigende stoffen aldus beter worden beheerd,

Opmerkend welke gelegenheden er zijn voor het gebruik van gegevens van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, in combinatie met gezondheids-, milieu-, demografische, economische of andere typen ter zake dienende informatie, met het oogmerk een beter inzicht in potentiële problemen te verkrijgen, de „hot spots” te kunnen opsporen, preventieve en mitigerende maatregelen te kunnen nemen, en prioriteiten voor het milieubeheer te kunnen vaststellen,

Erkennend hoe belangrijk het is de privacy te beschermen van geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen bij de verwerking van informatie die wordt opgetekend in registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, zulks in overeenstemming met toepasselijke internationale normen inzake de beschereming van gegevens,

Tevens erkennend hoe belangrijk het is internationaal compatibele systemen van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen te ontwikkelen teneinde de onderlinge vergelijkbaarheid van de gegevens te vergroten,

Opmerkend dat vele lidstaten van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, de Europese Gemeenschap en de partijen bij de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst het nodige doen om gegevens te verzamelen over uitstoot en overbrengingen van verontreinigende stoffen vanuit verscheidene bronnen en om deze gegevens publiekelijk toegankelijk te maken, en met name erkennend de waardevolle ervaring die in bepaalde landen reeds lange tijd op dit gebied is opgedaan,

Rekening houdend met de verschillende benaderingen waarvan bij bestaande emissieregisters wordt uitgegaan en met de noodzaak duplicatie te vermijden, en derhalve erkennend dat een zekere mate van flexibiliteit vereist is,

Aandringend op de geleidelijke ontwikkeling van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen,

Tevens aandringend op het totstandbrengen van koppelingen tussen nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en informatiesystemen betreffende andere vanuit het oogpunt van het openbaar welzijn zorgwekkende emissies,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doelstelling

Dit protocol heeft tot doel de toegang van het publiek tot informatie te verbeteren door middel van de totstandbrenging van coherente, geïntegreerde, het gehele land bestrijkende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol, waardoor het publiek gemakkelijker bij de besluitvorming op milieugebied kan worden betrokken en kan worden bijgedragen aan de preventie en vermindering van milieuverontreiniging.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

1)

„partij”: tenzij anderszins aangegeven, een staat of een organisatie voor regionale economische integratie, als bedoeld in artikel 24, die heeft aanvaard gebonden te zijn door dit protocol en waarvoor dit protocol van kracht is;

2)

„verdrag”: het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gesloten te Aarhus, Denemarken, op 25 juni 1998;

3)

„het publiek”: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken, hun verenigingen, organisaties of groeperingen;

4)

„installatie”: een of meer inrichtingen op hetzelfde terrein, of op aangrenzende terreinen, die bij een en dezelfde natuurlijke of rechtspersoon in eigendom of in beheer zijn;

5)

„bevoegde instantie”: de nationale autoriteit of autoriteiten, of enigerlei andere bevoegde instantie of instanties, die door een partij is (zijn) aangewezen om een nationaal registratiesysteem inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen te beheren;

6)

„verontreinigende stof”: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid;

7)

„introductie”: ieder incident waarbij verontreinigende stoffen als gevolg van enigerlei menselijke activiteit in het milieu worden gebracht, ongeacht de vraag of dit opzettelijk of accidenteel, routinematig of anderszins gebeurt, met inbegrip van morsen, emissies, lozingen, injecteren, verwijderen of dumpen, dan wel via rioleringen zonder voorziening voor de eindbehandeling van afvalwater;

8)

„overbrenging van het bedrijfsterrein naar elders”: de overbrenging, naar een plaats buiten de grenzen van het bedrijfsterrein, hetzij van verontreinigende stoffen of afval voor verwijderings- of terugwinningsdoeleinden, hetzij van verontreinigende stoffen in te behandelen afvalwater;

9)

„diffuse bronnen”: de talrijke kleinere of verspreide bronnen waaruit verontreinigende stoffen op het land, in de lucht of in het water terecht kunnen komen, wier gecombineerd effect op die milieumedia significant kan zijn en waarvoor het niet praktisch zou zijn van alle inviduele bronnen verslagen te verzamelen;

10)

de term „nationaal” of „nationale”: met betrekking tot de uit het protocol voortvloeiende verplichtingen voor partijen die regionale organisaties voor economische integratie zijn, op te vatten als van toepassing zijnd op de regio in kwestie, tenzij anders aangegeven;

11)

„afvalstoffen”: stoffen of voorwerpen die:

a)

worden verwijderd of teruggewonnen;

b)

die bestemd zijn om te worden verwijderd of teruggewonnen; of

c)

die bij de bepalingen van het nationaal recht moeten worden verwijderd of teruggewonnen;

12)

„gevaarlijk afval”: afval dat bij de bepalingen van het nationaal recht als gevaarlijk wordt omschreven;

13)

„ander afval”: afval dat geen gevaarlijk afval is;

14)

„afvalwater”: gebruikt water dat stoffen of voorwerpen bevat die aan bepalingen van het nationaal recht onderworpen zijn.

Artikel 3

Algemene bepalingen

1.   De partijen nemen de nodige wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen, en passende handhavingsmaatregelen om de bepalingen van dit protocol uit te voeren.

2.   De bepalingen van dit protocol gelden onverminderd het recht van een partij om een uitgebreider of voor het publiek nog gemakkelijker toegankelijk register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen bij te houden of in te voeren dan op grond van dit protocol vereist is.

3.   Elke partij neemt de nodige maatregelen om te verzekeren dat werknemers van een installatie en andere mensen die bij een overheidsinstantie aangifte doen van een overtreding door een installatie van nationale wetten ter uitvoering van dit protocol, niet door deze installatie of overheidsinstanties worden bestraft, vervolgd of anderszins lastiggevallen wegens de door hen gedane aangifte.

4.   Bij de tenuitvoerlegging van dit protocol, laat elke partij zich leiden door het voorzorgsbeginsel (beginsel 15 van de Verklaring van Rio van 1992 inzake milieu en ontwikkeling).

5.   Om dubbel werk bij de rapportage te beperken, kunnen systemen voor registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, voozover praktisch uitvoerbaar, worden geïntegreerd met bestaande informatiebronnen, zoals rapportagemechanismen in het kader van licenties of bedrijfsvergunningen.

6.   De partijen streven naar convergentie van hun nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.

Artikel 4

Kernelementen van een systeem van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen

In overeenstemming met dit protocol, zorgt elke partij voor het instellen en bijhouden van een voor het publiek toegankelijk nationaal register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen dat:

a)

met betrekking tot de rapportage over puntbronnen installatiespecifiek is;

b)

tevens in de mogelijkheid van rapportage over diffuse bronnen voorziet;

c)

naar gelang van het geval bedoeld is voor specifieke verontreinigende stoffen of afvalstoffen;

d)

meerdere milieumedia bestrijkt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen introducties in de lucht, op het land en in het water;

e)

informatie over overbrengingen omvat;

f)

gebaseerd is op verplichte rapportage op gezette tijden;

g)

genormaliseerde en tijdige gegevens, een beperkt aantal gestandaardiseerde rapportagedrempels en eventueel beperkte bepalingen ter bescherming van de vertrouwelijkheid omvat;

h)

coherent is en ontworpen is om het publiek een gebruiksvriendelijke toegang te bieden, ook in elektronische vorm;

i)

ruimte laat voor inspraak van het publiek bij ontwikkeling en wijziging van het systeem;

j)

uit een gestructureerde en gecomputeriseerde database of verscheidene onderling gekoppelde databases bestaat, welke door de bevoegde instanties wordt (worden) bijgehouden.

Artikel 5

Ontwerp en structuur

1.   Elke partij ziet erop toe dat de in artikel 4 bedoelde in het register opgeslagen gegevens worden aangeboden in zowel geaggregeerd als niet-geaggregeerd formaat, zodat introducties en overbrengingen kunnen worden opgespoord en geïdentificeerd op basis van:

a)

de installatie en haar geografische locatie;

b)

de activiteit in kwestie;

c)

de eigenaar of beheerder, en, naar gelang van het geval, het bedrijf;

d)

de verontreinigende stof of het afval, naar gelang van het geval;

e)

elk van de milieumedia waarin de verontreinigende stof wordt geïntroduceerd;

f)

als aangegeven in artikel 7, lid 5, de bestemming van de overbrenging en, in voorkomend geval, het gevolgde procédé voor de verwijdering of terugwinning van afval.

2.   Elke partij ziet er tevens op toe dat gegevens kunnen worden opgezocht en geïdentificeerd met betrekking tot die diffuse bronnen welke in het register zijn opgetekend.

3.   Elke partij ontwerpt haar register op dusdanige wijze dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een toekomstige uitbreiding en verzekerd wordt dat de rapportagegevens over ten minste de afgelopen tien rapportagejaren voor het publiek toegankelijk zijn.

4.   Het register wordt op dusdanige wijze ontworpen dat het publiek er, langs elektronische weg, zoals via het internet, zo gemakkelijk mogelijk toegang toe krijgt. Het ontwerp moet van dien aard zijn dat, in normale bedrijfsomstandigheden, de informatie in het register voortdurend en onmiddellijk langs elektronische weg opvraagbaar is.

5.   Elke partij zou in haar register links moeten verschaffen met haar bestaande relevante, voor het publiek toegankelijke databases betreffende met milieubescherming verband houdende onderwerpen.

6.   Elke partij verschaft in haar register links met de registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen van andere partijen bij het protocol en, waar mogelijk, met die van andere landen.

Artikel 6

In het register op te nemen informatie

1.   Elke partij ziet erop toe dat haar register informatie bevat over:

a)

introducties van verontreinigende stoffen die krachtens artikel 7, lid 2, moeten worden gerapporteerd;

b)

overbrengingen van het bedrijfsterrein naar elders die krachtens artikel 7, lid 2, moeten worden gerapporteerd;

c)

introducties van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen, als vereist bij artikel 7, lid 4.

2.   Na beoordeling van de ervaring die is opgedaan met de ontwikkeling van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en de tenuitvoerlegging van dit protocol, en de desbetreffende internationale processen in aanmerking nemend, beziet de vergadering van de partijen de krachtens dit protocol geldende rapportagevereisten en neemt zij de volgende bij de verdere ontwikkeling ervan rijzende kwesties in beschouwing:

a)

herziening van de in bijlage I genoemde activiteiten;

b)

herziening van de in bijlage II genoemde verontreinigende stoffen;

c)

herziening van de in de bijlagen I en II bedoelde drempels;

d)

opneming van andere relevante aspecten, zoals informatie over overbrengingen binnen de grenzen van het bedrijfsterrein, opslag, de specificatie van rapportagevereisten voor diffuse bronnen of de uitwerking van criteria om verontreinigende stoffen binnen de werkingssfeer van dit protocol te brengen.

Artikel 7

Rapportagevereisten

1.   Elke partij:

a)

verlangt van de eigenaar of exploitant van elke onder haar jurisdictie vallende afzonderlijke installatie welke een of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten ontplooit en daarbij de van toepassing zijnde, in bijlage I, kolom 1, gespecificeerde capaciteitsdrempel overschrijdt, en:

i)

enigerlei in bijlage II genoemde verontreinigende stof in het milieu brengt in hoeveelheden die de in bijlage II, kolom 1, aangegeven toepasbare drempels te boven gaan;

ii)

enigerlei in bijlage II genoemde verontreinigende stof van het bedrijfsterrein naar elders overbrengt in hoeveelheden die de in bijlage II, kolom 2, aangegeven toepasbare drempels te boven gaan, waar de partij heeft gekozen voor rapportage van overbrengingen per verontreinigende stof overeenkomstig lid 5, onder d);

iii)

meer dan 2 ton gevaarlijk afval per jaar of meer dan 2 000 ton ander afval per jaar van het bedrijfsterrein naar elders overbrengt, waar de partij heeft gekozen voor rapportage van overbrengingen per afvaltype overeenkomstig lid 5, onder d); of

iv)

enigerlei in bijlage II genoemde verontreinigende stof in te behandelen afvalwater van het bedrijfsterrein naar elders overbrengt in hoeveelheden die de in bijlage II, kolom 1b, aangegeven toepasbare drempels te boven gaan,

dat deze de krachtens lid 2 op hem/haar rustende verplichting nakomt; of

b)

verlangt van de eigenaar of exploitant van elke onder haar jurisdictie vallende afzonderlijke installatie welke een of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten ontplooit bij of boven de in bijlage I, kolom 2, aangegeven drempelwaarde voor het aantal werknemers, en enigerlei in bijlage II genoemde verontreinigende stof fabriceert, verwerkt of gebruikt in hoeveelheden die de in bijlage II, kolom 3, aangegeven toepasbare drempel te boven gaan, dat deze de krachtens lid 2 op hem/haar rustende verplichting nakomt.

2.   Elke partij verlangt van de eigenaar of exploitant van een in lid 1 bedoelde installatie dat hij/zij de in de leden 5 en 6 gespecificeerde informatie verstrekt, alsmede, in overeenstemming met de aldaar neergelegde voorschriften, met betrekking tot die verontreinigende stoffen en afvalstoffen informatie verstrekt waarvoor drempelwaarden zijn overschreden.

3.   Teneinde de met dit protocol nagestreefde doelstelling te verwezenlijken, kan een partij met betrekking tot een bepaalde verontreinigende stof besluiten een drempelwaarde te hanteren voor de introductie ervan, dan wel voor fabricage, bewerking of gebruik van deze stof, vooropgesteld dat de in haar register beschikbare relevante informatie over introducties en overbrengingen hierdoor wordt vergroot.

4.   Elke partij ziet erop toe dat haar bevoegde instantie de in de leden 7 en 8 gespecificeerde informatie over introducties van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen verzamelt, of wijst een of meer overheidsinstanties of bevoegde lichamen aan om deze informatie te verzamelen, om deze in haar register op te nemen.

5.   Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de op grond van lid 2 rapportageplichtige installaties dat zij haar bevoegde instantie, de volgende installatiespecifieke informatie verschaffen:

a)

de naam, het adres, de geografische lokatie en de activiteit of activiteiten van de rapporterende installatie, alsook de naam van de eigenaar of exploitant, en, naar gelang van het geval, het bedrijf;

b)

de naam en cijfercode van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof;

c)

de hoeveelheid van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof die tijdens het rapportagejaar vanuit de installatie in het milieu is geïntroduceerd, zowel in geaggregeerd formaat als uitgesplitst naar hoeveelheden die in de lucht, in het water of op het land, met inbegrip van injectie in de bodem, zijn geïntroduceerd;

d)

hetzij:

i)

de hoeveelheid van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof die tijdens het rapportagejaar van het bedrijfsterrein naar elders is overgebracht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de hoeveelheden die voor verwijderings- en die welke voor terugwinningsdoeleinden zijn overgebracht, en de naam en het adres van de installatie waarvoor de overbrenging bestemd is; hetzij

ii)

de hoeveelheid van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof die tijdens het rapportagejaar van het bedrijfsterrein naar elders is overgebracht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen gevaarlijk afval en ander afval, voor enigerlei terugwinnings- of verwijderingsdoeleinden, waarbij respectievelijk met „R” of „D” wordt aangegeven of het afval bestemd is voor verwijdering of terugwinning overeenkomstig bijlage III, en, in het geval van grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijk afval, de naam en het adres van degene die de verwijdering of terugwinning verzorgt en van de verwijderings- of terugwinningsinstallatie die het overgebrachte afval ontvangt;

e)

de hoeveelheid van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof in afvalwater die tijdens het rapportagejaar van het bedrijfsterrein naar elders is overgebracht; en

f)

het type methodologie dat wordt gebruikt om de informatie af te leiden als bedoeld onder c) tot en met e), waarbij, ingevolge artikel 9, lid 2, wordt aangegeven of de informatie verkregen is door middel van meting of berekening dan wel het resultaat is van een schatting.

6.   De in lid 5, onder c) tot en met e), bedoelde informatie omvat informatie inzake introducties en overbrengingen die het gevolg zijn van routinematige activiteiten en buitengewone gebeurtenissen.

7.   Elke partij neemt in haar register, naar behoren ruimtelijk gedisaggregeerd, die informatie op over introducties van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen, wanneer die partij vaststelt dat de overheidsinstanties in kwestie desbetreffend gegevens verzamelen die zeer wel in het register kunnen worden ondergebracht. Wanneer de partij vaststelt dat dergelijke gegevens niet bestaan, neemt zij de nodige maatregelen om te bereiken dat er een begin wordt gemaakt met de rapportage inzake introducties van relevante verontreinigende stoffen vanuit een of meerdere diffuse bronnen, zulks in overeenstemming met haar nationale prioriteiten.

8.   De in lid 7 bedoelde informatie omvat informatie over het type methodologie dat wordt gebruikt om de informatie te verkrijgen.

Artikel 8

Reportagecyclus

1.   Elke partij ziet erop toe dat de verplicht in haar register op te nemen informatie per kalenderjaar wordt gecompileerd en gepresenteerd, en als zodanig voor het publiek opvraagbaar is. Het rapportagejaar is het kalenderjaar waarop de informatie in kwestie betrekking heeft. Voor elke partij is het eerste rapportagejaar het kalenderjaar nadat het protocol voor die partij in werking treedt. De krachtens artikel 7 vereiste rapportage geschiedt jaarlijks. Het tweede rapportagejaar kan evenwel het tweede kalenderjaar na het eerste rapportagejaar zijn.

2.   Elke partij die geen regionale organisatie voor economische integratie is, ziet erop toe dat de informatie binnen vijftien maanden na het eind van ieder rapportagejaar in haar register wordt opgenomen. De informatie voor het eerste rapportagejaar wordt evenwel binnen twee jaar na het eind van dat rapportagejaar in haar register opgenomen.

3.   Elke partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, ziet erop toe dat de informatie voor een bepaald rapportagejaar in haar register wordt opgenomen zes maanden nadat de partijen die geen regionale organisaties voor economische integratie zijn, zulks moeten doen.

Artikel 9

Verzamelen en bewaren van gegevens

1.   Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de op grond van lid 7 rapportageplichtige installaties dat zij de benodigde gegevens verzamelen om, in overeenstemming met lid 2 hieronder en met een passende frequentie, vast te stellen welke onder de rapportagevereisten van artikel 7 vallende introducties vanaf de installatie en overbrengingen van het bedrijfsterrein naar elders hebben plaatsgevonden, en dat zij, gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf het begin van het rapportagejaar in kwestie, de opgetekende gegevens waarvan de gerapporteerde informatie is afgeleid, ter beschikking van de bevoegde instanties houden. In deze records moet ook een beschrijving van de voor de gegevensverzameling gebruikte methodologie worden opgenomen.

2.   Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de op grond van lid 7 rapportageplichtige installaties dat zij gebruikmaken van de best beschikbare informatie, waaronder monitoringgegevens, emissiefactoren, massabalansvergelijkingen, indirecte monitoring of andere berekeningen, technische beoordelingen en andere methoden. Waar aangewezen zou dit in overeenstemming met internationaal erkende methodologieën moeten gebeuren.

Artikel 10

Kwaliteitscontrole

1.   Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de onder de rapportagevereisten van artikel 7, lid 1, vallende installaties dat zij zorg dragen voor een goede kwaliteit van de door hen gerapporteerde informatie.

2.   Elke partij ziet erop toe dat de in haar register opgenomen gegevens door de bevoegde instantie op hun kwaliteit worden gecontroleerd, met name wat de volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid ervan betreft, hierbij rekening houdend met eventueel door de vergadering van de partijen ontwikkelde richtsnoeren.

Artikel 11

Toegang van het publiek tot informatie

1.   Elke partij ziet erop toe dat het publiek toegang heeft tot de informatie in haar register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, zonder dat er een belang hoeft te worden vermeld, en zulks overeenkomstig de bepalingen van dit protocol, door er in de eerste plaats voor te zorgen dat haar register, via de openbare telecommunicatienetwerken, rechtstreeks langs elektronische weg kan worden ingezien.

2.   Waar de in haar register opgenomen informatie voor het publiek niet gemakkelijk rechtstreeks langs elektronische weg toegankelijk is, ziet elke partij erop toe dat haar bevoegde instantie die informatie op aanvraag langs iedere andere doeltreffende weg ter beschikking stelt, en wel zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen één maand nadat het desbetreffende verzoek is ingediend.

3.   Behoudens het bepaalde in lid 4, ziet elke partij erop toe dat de in haar register opgenomen informatie gratis kan worden ingezien.

4.   Elke partij mag haar bevoegde instantie toestaan een bedrag aan te rekenen voor reproductie en verzending van de in lid 2 bedoelde specifieke informatie per post, maar dit bedrag moet wel binnen redelijke grenzen blijven.

5.   Waar de in haar register opgenomen informatie voor het publiek niet gemakkelijk rechtstreeks langs elektronische weg toegankelijk is, doet elke partij het nodige om elektronische inzage van haar register op voor het publiek toegankelijke lokaties, zoals openbare bibliotheken, kantoren van plaatselijke overheden of andere hiertoe geschikte plaatsen, te vergemakkelijken.

Artikel 12

Vertrouwelijkheid

1.   Elke partij mag de bevoegde instantie toestemming geven om in het register opgenomen informatie vertrouwelijk te houden, indien openbaarmaking van die informatie nadelig zou kunnen zijn voor:

a)

de internationale betrekkingen, de nationale defensie of de openbare veiligheid;

b)

de rechtsgang, de mogelijkheid voor een persoon om een eerlijk proces te krijgen of de mogelijkheid voor een overheid om een onderzoek van strafrechtelijke of disciplinaire aard in te stellen;

c)

de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, indien wettelijke bescherming van die vertrouwelijkheid dient ter bescherming van een legitiem economisch belang;

d)

de intellectuele eigendomsrechten; of

e)

de vertrouwelijkheid van persoonlijke gegevens en/of dossiers met betrekking tot een natuurlijke persoon, indien die persoon niet heeft ingestemd met de onthulling van de informatie aan het publiek, indien het nationaal recht in deze vertrouwelijkheid voorziet.

Bovengenoemde gronden voor vertrouwelijkheid dienen restrictief te worden geïnterpreteerd, waarbij de vraag gesteld dient te worden of het algemeen belang gediend is met openbaarmaking en of de gevraagde informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.

2.   Binnen het bestek van lid 1, onder c), wordt in het geval van voor de bescherming van het milieu relevante informatie inzake introducties, aan de hand van de bepalingen van nationaal recht, overwogen of openbaarmaking aangewezen is.

3.   Wanneer informatie, overeenkomstig lid 1, vertrouwelijk wordt gehouden, wordt in het register aangeduid van welke aard de niet onthulde informatie is, door, bijvoorbeeld, vermelding van generieke chemische informatie indien mogelijk, en van de reden waarom deze informatie niet openbaar is gemaakt.

Artikel 13

Inspraak van het publiek bij de ontwikkeling van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen

1.   Elke partij ziet erop toe dat er, binnen het kader van haar nationale wetgeving, passende mogelijkheden worden geschapen voor inspraak van het publiek bij de ontwikkeling van haar nationale register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 voorziet elke partij in de mogelijkheid van een vrije toegang van het publiek tot informatie over de voorgestelde maatregelen betreffende de ontwikkeling van haar nationale register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en in de mogelijkheid om opmerkingen, informatie, analyses of zienswijzen kenbaar te maken die voor het besluitvormingsproces ter zake dienend zijn, waarmee de overheidsinstantie in kwestie dan naar behoren rekening houdt.

3.   Elke partij ziet erop toe dat, wanneer het besluit is genomen een register in te stellen of in beduidende mate te wijzigen, informatie over het besluit en de hieraan ten grondslag liggende overwegingen tijdig openbaar worden gemaakt.

Artikel 14

Toegang tot de rechter

1.   Elke partij zorgt er binnen het kader van haar nationale wetgeving voor dat iedereen die van mening is dat zijn of haar verzoek om informatie krachtens artikel 11, lid 2, genegeerd is, ten onrechte geweigerd, voor een deel of volledig onvoldoende beantwoord is, dan wel anderszins niet overeenkomstig de bepalingen van dat lid is behandeld, toegang heeft tot een onderzoekprocedure voor een rechtbank of een ander bij de wet opgericht onafhankelijk en onpartijdig lichaam.

2.   Het bepaalde in lid 1 geldt onverminderd de respectieve rechten en verplichtingen van de partijen zoals deze voortvloeien uit bestaande, tussen de partijen van toepassing zijnde en het voorwerp van dit artikel betreffende verdragen.

Artikel 15

Capaciteitsvorming

1.   Elke partij doet het nodige om haar register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen grotere bekendheid onder het publiek te geven, en draagt zorg voor de nodige hulp en begeleiding bij de toegang tot haar register en met het oog op het begrip en het gebruik van de hierin opgenomen informatie.

2.   Elke partij voorziet in passende capaciteitsvorming voor en begeleiding van de verantwoordelijke overheidsinstanties en -lichamen om deze te helpen hun uit dit protocol voortvloeiende taken te verrichten.

Artikel 16

Internationale samenwerking

1.   Naar gelang van het geval werken de partijen samen en geven zij elkaar onderling passende steun:

a)

bij internationale acties ter ondersteuning van de doelstellingen van dit protocol;

b)

met wederzijdse instemming van de betrokken partijen, bij de tenuitvoerlegging van aan dit protocol beantwoordende nationale systemen;

c)

bij het delen van onder dit protocol vallende informatie over introducties en overbrengingen binnen grensgebieden; en

d)

bij het delen van onder dit protocol vallende informatie over overbrengingen tussen partijen.

2.   De partijen moedigen, naar gelang van het geval, onderlinge samenwerking en samenwerking met relevante internationale organisaties aan:

a)

om het publiek meer bewust te maken van wat er op internationaal niveau gebeurt;

b)

ter bevordering van de overdracht van technologie; en

c)

ter bevordering van de technische hulpverlening ten behoeve van partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met overgangseconomieën, in met dit protocol verband houdende aangelegenheden.

Artikel 17

Vergadering van partijen

1.   Hierbij wordt een vergadering van partijen ingesteld. De eerste vergadering wordt niet later bijeengeroepen dan twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit protocol. Daarna worden door de partijen, volgend op of tegelijk met de gewone vergaderingen van de partijen bij het verdrag, gewone vergaderingen gehouden, tenzij anders besloten door de partijen bij dit protocol. De partijen houden een buitengewone vergadering wanneer zij daartoe besluiten op een gewone vergadering of op schriftelijk verzoek van een partij, mits, binnen zes maanden na het mededelen van het verzoek aan alle partijen door de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, het genoemde verzoek gesteund wordt door ten minste een derde van de partijen.

2.   Op hun vergaderingen toetsen de partijen de uitvoering en verdere ontwikkeling van dit protocol voortdurend aan de hand van regelmatige rapportage door de partijen, en met dit doel voor ogen:

a)

toetsen zij de ontwikkeling van hun registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, en bevorderen zij de geleidelijke verbetering en convergentie ervan;

b)

stellen zij richtsnoeren vast ter vergemakkelijking van de rapportage door de partijen, met de noodzaak voor ogen dubbel werk in dit opzicht te vermijden;

c)

stellen zij een werkprogramma vast;

d)

overwegen zij maatregelen en keuren zij deze in voorkomend geval goed om de internationale samenwerking te versterken, zulks in overeenstemming met artikel 16;

e)

richten zij ondersteunende organen op, wanneer zij dit nodig achten;

f)

overwegen zij en nemen zij voorstellen aan voor die wijzigingen van dit protocol en diens bijlagen welke voor de doeleinden van dit protocol noodzakelijk worden geacht, zulks in overeenstemming met het bepaalde in artikel 20;

g)

overwegen zij en nemen zij bij hun eerste vergadering bij consensus een reglement van orde aan voor hun vergaderingen en de vergaderingen van de subsidiaire organen, hierbij rekening houdend met enig door de vergadering van partijen bij het verdrag goedgekeurd reglement van orde;

h)

overwegen zij bij consensus financiële regelingen en technische bijstandmechanismen vast te stellen om de uitvoering van dit protocol te vergemakkelijken;

i)

verzoeken zij, indien van toepassing, om de diensten van andere relevante internationale organen, bij de verwezenlijking van de doelstellingen van dit protocol; en

j)

overwegen zij en ondernemen zij elke aanvullende actie die vereist kan zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit protocol, zoals de goedkeuring van richtsnoeren en aanbevelingen die voor de uitvoering ervan bevorderlijk zijn.

3.   De vergadering van partijen doet het nodige om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken over de ervaring die is opgedaan bij de rapportage van overbrengingen op basis van specifieke verontreinigende stoffen en afvalstoffen, en evalueert die ervaring ten einde de mogelijkheid te onderzoeken van een convergentie tussen deze beide benaderingen, hierbij rekening houdend met het belang van het publiek bij informatie in overeenstemming met artikel 1 en de algehele doeltreffendheid van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.

4.   De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde bureaus en het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, alsmede alle staten of organisaties voor regionale economische integratie die krachtens artikel 24 het recht hebben dit protocol te ondertekenen, maar geen partij zijn bij dit protocol, en alle intergouvernementele organisaties die op gebieden waarop dit protocol betrekking heeft, bevoegd zijn, hebben het recht om als waarnemers aan de vergaderingen van de partijen deel te nemen. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het door de vergadering van partijen goedgekeurde reglement van orde

5.   Alle non-gouvernementele organisaties die bevoegd zijn op de gebieden waarop het protocol betrekking heeft en die aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa de wens te kennen gegeven hebben om op een vergadering van de partijen vertegenwoordigd te zijn, hebben het recht als waarnemer aanwezig te zijn, tenzij ten minste een derde van de op de vergadering aanwezige partijen daartegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het door de vergadering van partijen goedgekeurde reglement van orde

Artikel 18

Stemrecht

1.   Behalve in het in onderstaand lid 2 voorziene geval heeft elke partij bij dit protocol een stem.

2.   Regionale organisaties voor economische integratie oefenen ten aanzien van aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten dat partij is. Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit, indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd

Artikel 19

Bijlagen

De bijlagen bij dit protocol maken een integrerend deel uit van het protocol en een verwijzing naar het protocol vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 20

Wijzigingen

1.   Iedere partij kan voorstellen doen tot wijziging van dit protocol.

2.   Voorstellen voor wijziging van dit protocol worden besproken op de vergadering van de partijen.

3.   Voorstellen tot wijziging van dit protocol worden schriftelijk ingediend bij het secretariaat, die deze ten minste zes maanden vóór de vergadering waarop het voorstel moet worden goedgekeurd, doet toekomen aan alle partijen, aan de andere staten en regionale organisaties voor economische integratie die hebben aanvaard gebonden te zijn door dit protocol en waarvoor het nog niet in werking is getreden, alsmede aan de ondertekenaars.

4.   De partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging van dit protocol overeenstemming te bereiken bij consensus. Indien alles in het werk is gesteld om tot consensus te komen en geen overeenstemming is bereikt, wordt het voorstel in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de stemmen van de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen op de vergadering.

5.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen” verstaan de partijen die aanwezig zijn en een stem vóór of tegen een voorstel uitbrengen.

6.   Een in overeenstemming met lid 4 aangenomen wijziging op dit protocol wordt door het secretariaat medegedeeld aan de depositaris, die het doet toekomen aan alle partijen, aan de andere staten en regionale organisaties voor economische integratie die hebben aanvaard gebonden te zijn door dit protocol en en waarvoor het nog niet in werking is getreden, alsmede aan de ondertekenaars.

7.   Een wijziging, voorzover het geen wijziging van een bijlage betreft, treedt in werking voor die partijen welke deze hebben geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd, op de negentigste dag na de datum van ontvangst door de depositaris van de akten van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring door ten minste drie vierde van diegenen die ten tijde van de goedkeuring partij waren. Daarna treden zij voor iedere andere partij in werking op de negentigste dag nadat die partij haar akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding van de wijzigingen heeft nedergelegd.

8.   In geval van een wijziging van een bijlage stelt een partij die deze wijziging niet aanvaardt de depositaris hiervan, binnen twaalf maanden na de datum van de mededeling ervan door de depositaris, schriftelijk in kennis. De depositaris stelt alle partijen onverwijld in kennis van elke ontvangen kennisgeving. Een partij kan te allen tijde een eerdere verklaring van bezwaar herroepen, waarna de wijziging van een bijlage voor die partij van kracht wordt.

9.   Na verloop van twaalf maanden vanaf de datum van de mededeling door de depositaris als bedoeld in bovenstaand lid 6, wordt een wijziging van een bijlage van kracht voor die partijen die geen kennisgeving bij de depositaris hebben ingediend overeenkomstig lid 8, mits niet meer dan een derde van diegenen die ten tijde van de goedkeuring van de wijziging partijen waren, een dergelijke kennisgeving heeft ingediend.

10.   Indien een wijziging van een bijlage rechtstreeks samenhangt met een wijziging van dit protocol, wordt deze pas van kracht wanneer de wijziging van dit protocol van kracht wordt.

Artikel 21

Secretariaat

Het uitvoerend secretariaat van de Economische Commissie voor Europa verricht voor dit protocol de volgende secretariaatstaken:

a)

het voorbereiden en verzorgen van de vergaderingen van de partijen;

b)

het toezenden aan de partijen van verslagen en andere informatie die overeenkomstig de bepalingen van dit protocol worden ontvangen;

c)

de rapportage aan de vergadering van de partijen over de activiteiten van het secretariaat; en

d)

het verrichten van de overige taken die op de vergadering van de partijen kunnen worden vastgesteld op basis van de beschikbare middelen.

Artikel 22

Toetsing van de naleving

Tijdens hun eerste vergadering stellen de partijen bij consensus samenwerkingsprocedures en institutionele regelingen van niet-juridische, niet-conflictueuze en raadgevende aard vast om na te gaan of, en te bevorderen dat er in overeenstemming met het bepaalde in dit protocol wordt gehandeld, en om in gevallen van niet-naleving op te kunnen treden. Bij de vaststelling van deze procedures en regelingen neemt de vergadering van partijen, onder meer, de vraag in overweging of er informatie moet worden ingewacht van het publiek aangaande met dit protocol verband houdende aangelegenheden.

Artikel 23

Geschillenregeling

1.   Indien tussen twee of meer partijen een geschil ontstaat over de interpretatie of de toepassing van dit protocol, trachten zij dit op te lossen via onderhandelingen of volgens een andere voor de partijen bij het geschil aanvaardbare vreedzame methode voor de regeling van geschillen.

2.   Een staat kan bij zijn ondertekening, ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit protocol, of te allen tijde daarna, schriftelijk aan de depositaris mededelen dat hij, in geval van een geschil dat niet wordt opgelost in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel, de toepassing van de volgende twee methoden voor het regelen van geschillen, dan wel een van beide, als verplicht aanvaardt ten aanzien van iedere partij die dezelfde verplichting aanvaardt:

a)

voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof;

b)

arbitrage volgens de in bijlage IV beschreven procedure.

Een partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan een verklaring van gelijke strekking afleggen met betrekking tot arbitrage overeenkomstig de onder b) bedoelde procedure.

3.   Indien de partijen bij het geschil beide in het tweede lid genoemde methoden voor de regeling van geschillen hebben aanvaard, kan het geschil alleen aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, tenzij de partijen anders overeenkomen.

Artikel 24

Ondertekening

Dit protocol zal openstaan voor ondertekening te Kiev (Oekraïne) van 21 tot en met 23 mei 2003 ter gelegenheid van de vijfde ministeriële conferentie „Milieu voor Europa”, en daarna op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties te New York tot en met 31 december 2003, door alle staten die lid van de Verenigde Naties zijn en door regionale organisaties voor economische integratie bestaande uit soevereine lidstaten van de Verenigde Naties, aan welke organisaties de aangesloten staten de bevoegdheid hebben overgedragen inzake onder dit protocol vallende aangelegenheden, met inbegrip van de bevoegdheid ter zake van deze aangelegenheden, verdragen te sluiten.

Artikel 25

Depositaris

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties treedt op als depositaris van dit protocol.

Artikel 26

Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

1.   Dit protocol dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende staten en regionale organisaties voor economische integratie als bedoeld in artikel 24.

2.   Dit protocol staat vanaf 1 januari 2004 open voor toetreding door de in artikel 24 bedoelde staten en regionale organisaties voor economische integratie.

3.   Iedere regionale organisatie voor economische integratie als bedoeld in artikel 24 die partij wordt zonder dat een van het lidstaten partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dit protocol. Wanneer één of meer lidstaten van een dergelijke organisatie partij is/zijn, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens dit protocol. In dat geval mogen de organisatie en de lidstaten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit protocol uitoefenen.

4.   In hun akten van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven de in artikel 24 bedoelde regionale organisaties voor economische integratie de draagwijdte aan van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit protocol vallen. Deze organisaties doen de depositaris tevens mededeling van iedere relevante verandering in de draagwijdte van hun bevoegdheid.

Artikel 27

Inwerkingtreding

1.   Dit protocol treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt de door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast akten die zijn nedergelegd door lidstaten van die organisatie.

3.   Ten aanzien van elke staat of organisatie voor regionale economische integratie die dit protocol bekrachtigt, aanvaardt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het protocol in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door die staat of organisatie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel 28

Voorbehouden

Ten aanzien van dit protocol kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 29

Opzegging

Elke partij kan te allen tijde na drie jaar vanaf de datum waarop dit protocol ten aanzien van die partij in werking is getreden het protocol opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.

Artikel 30

Authentieke teksten

Het originele exemplaar van dit protocol, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Kiev, de eenentwintigste mei tweeduizend drie.

BIJLAGE I

ACTIVITEITEN

Nr.

Activiteit

Drempelwaarde capaciteit

(kolom 1)

Drempelwaarde werknemers

(kolom 2)

1.

Energiesector

a)

Raffinaderijen aardolie en gas

*

10 werknemers

b)

Installaties voor vergassing en vloeibaar maken van steenkool

*

c)

Thermische krachtcentrales en andere verbrandingsinstallaties

met een warmte-input van 50 megawatt (MW)

d)

Cokesovens

*

e)

Coal rolling mills

met een capaciteit van 1 ton per uur

f)

Installaties voor de fabricage van steenkoolproducten en vaste rookvrije brandstof

*

2.

Productie en verwerking van metalen

a)

Installaties voor het roosteren of sinteren van ertsen (inclusief sulfide-erts)

*

10 werknemers

b)

Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting) met inbegrip van uitrusting voor continugieten

met een capaciteit van 2,5 ton per uur

c)

Installaties voor de verwerking van ferrometalen door:

 

i)

warmwalserijen

met een capaciteit van 20 ton ruwstaal per uur

ii)

smeden met hamers

met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, bij een thermisch vermogen van meer dan 20 MW

iii)

het aanbrengen van deklagen van gesmolten staal

met een verwerkingscapaciteit van 2 ton ruwstaal per uur

d)

Ferrometaalgieterijen

met een productiecapaciteit van 20 ton per dag

e)

Installaties:

 

i)

voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés

*

ii)

voor het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van legeringen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten, enz.)

met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen

10 werknemers

f)

Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een electrolytisch of chemisch procédé

wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt

3.

Minerale industrie

a)

Ondergrondse mijnbouw en aanverwante activiteiten

*

10 werknemers

b)

Dagbouw

bij een productieareaal van 25 hectare

c)

Installaties voor de productie van:

 

i)

cementklinkers in draaiovens

met een productiecapaciteit van 500 ton per dag

ii)

ongebluste kalk in draaiovens

met een productiecapaciteit van 50 ton per dag

iii)

cementklinkers of ongebluste kalk in andere ovens

met een productiecapaciteit van 50 ton per dag

d)

Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten

*

e)

Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels

met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag

f)

Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels

met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag

g)

Fabricage van keramische producten door middel van bakken, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein.

met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag en of een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3

4.

Chemische industrie

a)

Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van organisch-chemische basisproducten, zoals:

i)

eenvoudige koolwaterstoffen, (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische)

ii)

zuurstofhoudende koolwaterstoffen zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxyden en epoxyharsen

iii)

zwavelhoudende koolwaterstoffen

iv)

stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso–, nitro– en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten en isocyanaten

v)

zwavelhoudende koolwaterstoffen

vi)

halogeenhoudende koolwaterstoffen

vii)

organometaalverbindingen

viii)

kunststof-basisproducten (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels)

ix)

synthetische rubber

x)

kleurstoffen en pigmenten

xi)

tensioactieve stoffen en tensiden

*

10 werknemers

b)

Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van anorganische chemische basisproducten, zoals:

i)

gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, cabonyldichloride

ii)

zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwavelig zuur

iii)

basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide

iv)

zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat

v)

niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide

*

c)

Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen)

*

d)

Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden

*

e)

Installaties voor de fabricage op industriële schaal van farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken

*

f)

Installaties voor de fabricage op industriële schaal van explosieven en pyrotechnische producten

*

10 werknemers

5.

Afval- en afvalwaterbeheer

a)

De installaties voor verbranding, pyrolyse, terugwinning, chemische behandeling of storting van gevaarlijke afvalstoffen

die 10 ton per dag ontvangen

10 werknemers

b)

Installaties voor de verbranding van stedelijk afval

met een capaciteit van 3 ton per uur

c)

Installaties voor de verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen

Met een capaciteit van 50 ton per dag

d)

Stortplaatsen (met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen)

die 10 ton per dag ontvangen of met een totale capaciteit van 25 000 ton

e)

Installaties voor de destructie of recyclage van kadavers en dierlijk afval

met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag

f)

Installaties voor de behandeling van het stedelijk afvalwater

met een capaciteit van 100 000 bevolkingsequivalenten

g)

Onafhankelijk geëxploiteerde installaties voor de behandeling van industrieel afvalwater, ten dienste van een of meer activiteiten in deze bijlage

met een capaciteit van 10 000 m3 per dag

6.

Papier en houtproducten

a)

Industriële installaties voor de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen

*

10 werknemers

b)

Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton en andere primaire houtproducten (zoals spaanplaat, vezelplaat en multiplex)

met een productiecapaciteit van 20 ton per dag

c)

Industriële installaties voor de conservering van hout en houtproducten met chemicaliën

met een productiecapaciteit van 50 m3 per dag

7.

Intensieve veeteelt en aquacultuur

a)

Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan

i)

40 000 plaatsen voor pluimvee

ii)

2000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg)

iii)

750 plaatsen voor zeugen

10 werknemers

b)

Intensieve aquacultuur

1 000 ton vis en schelpdieren per jaar

10 werknemers

8.

Dierlijke en plantaardige producten van de levensmiddelen- en drankensector

a)

Abattoirs

met een slachtcapaciteit van 50 ton per dag

10 werknemers

b)

Bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen en dranken op basis van:

 

i)

dierlijke grondstoffen (andere dan melk)

met een productiecapaciteit van 75 ton aan eindproducten per dag

ii)

plantaardige grondstoffen

met een productiecapaciteit van 300 ton eindproducten per dag (gemiddelde waarde op kwartaalbasis)

c)

Installaties voor de bewerking en verwerking van melk

met een ontvangstcapaciteit van 200 ton melk per dag (gemiddelde op jaarbasis)

9.

Overige activiteiten

a)

Installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel

met een verwerkingscapaciteit van 10 ton per dag

10 werknemers

b)

Installaties voor het looien van huiden

met een verwerkingscapaciteit van 12 ton eindproducten per dag

c)

Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten, waarin organische oplossingsmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het coaten, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren

met een verbruikscapaciteit van 150 kg per uur of 200 ton per jaar

d)

Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering

*

e)

Installaties voor het bouwen van, en het verven of de verwijdering van verf van schepen

met een capaciteit voor schepen van 100 m lang

Toelichting:

Kolom 1 bevat de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde drempelwaarden voor de capaciteit.

Een asterisk (*) betekent dat er geen capaciteitsdrempel van toepassing is (alle installaties vallen onder de rapportageplicht).

Kolom 2 bevat de in artikel 7, lid 1, onder b), bedoelde drempelwaarden voor het aantal werknemers.

„10 werknemers” houdt in 10 voltijdse werknemers.

BIJLAGE II

VERONTREINIGENDE STOFFEN

Nr.

CAS-nummer

Verontreinigende stof (VS)

Drempelwaarde voor introducties

(kolom 1)

Drempelwaarde voor overbrengingen van VS van het bedrijfsterrein naar elders

(kolom 2)

Drempelwaarde voor productie, verwerking of gebruik

(kolom 3)

in de lucht

(kolom 1a)

in het water

(kolom 1b)

op het land

(kolom 1c)

kg/jaar

kg/jaar

kg/jaar

kg/jaar

kg/jaar

1

74-82-8

Methaan (CH4)

100 000

-

-

-

*

2

630-08-0

Koolmonoxide (CO)

500 000

-

-

-

*

3

124-38-9

Kooldioxide (CO2)

100 miljoen

-

-

-

*

4

 

Fluorkoolwaterstoffen (HFK’s)

100

-

-

-

*

5

10024-97-2

Distikstofoxide (N2O)

10 000

-

-

-

*

6

7664-41-7

Ammonia (NH3)

10 000

-

-

-

10 000

7

 

Niet-methaan vluchtige organische stoffen (NMVOC)

100 000

-

-

-

*

8

 

Stikstofoxiden (NOx/NO2)

100 000

-

-

-

*

9

 

Perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s)

100

-

-

-

*

10

2551-62-4

Zwavelhexafluoride (SF6)

50

-

-

-

*

11

 

Zwaveloxiden (SOx/SO2)

150 000

-

-

-

*

12

 

Totaal stikstof

-

50 000

50 000

10 000

10 000

13

 

Totaal fosfor

-

5 000

5 000

10 000

10 000

14

 

Chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s)

1

-

-

100

10 000

15

 

Chloorfluorkoolstoffen (CFK’s)

1

-

-

100

10 000

16

 

Halonen

1

-

-

100

10 000

17

7440-38-2

Arsenicum en -verbindingen (als As)

20

5

5

50

50

18

7440-43-9

Cadmium en -verbindingen (als Cd)

10

5

5

5

5

19

7440-47-3

Chroom en -verbindingen (als Cr)

100

50

50

200

10 000

20

7440-50-8

Koper en -verbindingen (als Cu)

100

50

50

500

10 000

21

7439-97-6

Kwik en -verbindingen (als Hg)

10

1

1

5

5

22

7440-02-0

Nikkel en -verbindingen (als Ni)

50

20

20

500

10 000

23

7439-92-1

Lood en -verbindingen (als Pb)

200

20

20

50

50

24

7440-66-6

Zink en -verbindingen (als Zn)

200

100

100

1 000

10 000

25

15972-60-8

Alachloor

-

1

1

5

10 000

26

309-00-2

Aldrin

1

1

1

1

1

27

1912-24-9

Atrazine

-

1

1

5

10 000

28

57-74-9

Chlordaan

1

1

1

1

1

29

143-50-0

Chloordecone

1

1

1

1

1

30

470-90-6

Chloorfenvinfos

-

1

1

5

10 000

31

85535-84-8

Chlooralkanen, C10-C13

-

1

1

10

10 000

32

2921-88-2

Chloorpyrifos

-

1

1

5

10 000

33

50-29-3

DDT

1

1

1

1

1

34

107-06-2

1,2-dichloorethaan (EDC)

1 000

10

10

100

10 000

35

75-09-2

Dichloormethaan (DCM)

1 000

10

10

100

10 000

36

60-57-1

Dieldrin

1

1

1

1

1

37

330-54-1

Diuron

-

1

1

5

10 000

38

115-29-7

Endosulfaan

-

1

1

5

10 000

39

72-20-8

Endrin

1

1

1

1

1

40

 

Gehalogeneerde organische verbindingen (als AOX)

-

1 000

1 000

1 000

10 000

41

76-44-8

Heptachloor

1

1

1

1

1

42

118-74-1

Hexachloorbenzeen (HCB)

10

1

1

1

5

43

87-68-3

Hexachloorbutadieen (HCBD)

-

1

1

5

10 000

44

608-73-1

1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan (HCH)

10

1

1

1

10

45

58-89-9

Lindaan

1

1

1

1

1

46

2385-85-5

Mirex

1

1

1

1

1

47

 

PCDD + PCDF (dioxinen + furanen) (als Teq)

0,001

0,001

0,001

0,001

0,001

48

608-93-5

Pentachloorbenzeen

1

1

1

5

50

49

87-86-5

Pentachloorfenol (PCF)

10

1

1

5

10 000

50

1336-36-3

Gepolychloreerde bifenylen (PCB’s)

0,1

0,1

0,1

1

50

51

122-34-9

Simazine

-

1

1

5

10 000

52

127-18-4

Tetrachloorethyleen (PER)

2 000

-

-

1 000

10 000

53

56-23-5

Tetrachloormethaan (TCM)

100

-

-

1 000

10 000

54

12002-48-1

Trichloorbenzenen (TCB’s)

10

-

-

1 000

10 000

55

71-55-6

1,1,1-trichloorethaan

100

-

-

1 000

10 000

56

79-34-5

1,1,2,2-tetrachloorethaan

50

-

-

1 000

10 000

57

79-01-6

Trichloorethyleen

2 000

-

-

1 000

10 000

58

67-66-3

Trichloormethaan

500

-

-

1 000

10 000

59

8001-35-2

Toxafeen

1

1

1

1

1

60

75-01-4

Vinylchloride

1 000

10

10

100

10 000

61

120-12-7

Anthraceen

50

1

1

50

50

62

71-43-2

Benzeen

1 000

200 (als BTEX) (1)

200 (als BTEX) (1)

2 000 (als BTEX) (1)

10 000

63

 

Gebromeerde difenylethers (PBDE)

-

1

1

5

10 000

64

 

Nonylfenolethoxylaten (NP/NPE’s) en verwante stoffen

-

1

1

5

10 000

65

100-41-4

Ethylbenzeen

-

200 (als BTEX) (1)

200 (als BTEX) (1)

2 000 (als BTEX) (1)

10 000

66

75-21-8

Ethyleenoxide

1 000

10

10

100

10 000

67

34123-59-6

Isoproturon

-

1

1

5

10 000

68

91-20-3

Nafthaleen

100

10

10

100

10 000

69

 

Organotinverbindingen (als totaal Sn)

-

50

50

50

10 000

70

117-81-7

Di-(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)

10

1

1

100

10 000

71

108-95-2

Fenolen (als totaal C)

-

20

20

200

10 000

72

 

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (2)

50

5

5

50

50

73

108-88-3

Tolueen

-

200 (als BTEX) (1)

200 (als BTEX) (1)

2 000 (als BTEX) (1)

10 000

74

 

Tributyltin en -verbindingen

-

1

1

5

10 000

75

 

Trifenyltin en -verbindingen

-

1

1

5

10 000

76

 

Totaal organisch koolstof (TOK) (als totaal C of COD/3)

-

50 000

-

-

**

77

1582-09-8

Trifluralin

-

1

1

5

10 000

78

1330-20-7

Xylenen

-

200 (als BTEX) (1)

200 (als BTEX) (1)

2 000 (als BTEX) (1)

10 000

79

 

Chloriden (als totaal Cl)

-

2 miljoen

2 miljoen

2 miljoen

10 000 (3)

80

 

Chloor en anorganische verbindingen (als HCl)

10 000

-

-

-

10 000

81

1332-21-4

Asbest

1

1

1

10

10 000

82

 

Cyaniden (als totaal CN)

-

50

50

500

10 000

83

 

Fluoriden (als totaal F)

-

2 000

2 000

10 000

10 000 (3)

84

 

Fluor en anorganische verbindingen (als HF)

5 000

-

-

-

10 000

85

74-90-8

Waterstofcyanide (HCN)

200

-

-

-

10 000

86

 

Zwevende deeltjes (PM10)

50 000

-

-

-

*

Met het CAS-nummer van de verontreinigende stof wordt het identificatienummer in de Chemical Abstracts Service bedoeld.

Kolom 1 geeft de drempelwaarden waarnaar wordt verwezen in artikel 7, lid 1, onder a), i) en iv). Indien de drempelwaarde in een gegeven subkolom (lucht, water of land) wordt overschreden, is rapportage van introducties, of in het geval van verontreinigende stoffen in te behandelen afvalwater, van overbrengingen naar het in die subkolom genoemde milieucompartiment, voor de installatie in kwestie vereist, en wel voor die partijen welke gekozen hebben voor een rapportagesysteem in overeenstemming met artikel 7, lid 1, onder a).

Kolom 2 geeft de drempelwaarden waarnaar wordt verwezen in artikel 7, lid 1, onder a), ii). Indien de drempelwaarde in deze kolom wordt overschreden voor een bepaalde verontreinigende stof, is rapportage van de overbrenging van die verontreinigende stof van het bedrijfsterrein naar elders voor de installatie in kwestie vereist, en wel voor die partijen welke gekozen hebben voor een rapportagesysteem in overeenstemming met artikel 7, lid 1, onder a), ii).

Kolom 3 geeft de drempelwaarden waarnaar wordt verwezen in artikel 7, lid 1, onder b). Indien de drempelwaarde in deze kolom wordt overschreden voor een bepaalde verontreinigende stof, is rapportage van introducties en overbrengingen van die verontreinigende stof van het bedrijfsterrein naar elders voor de installatie in kwestie vereist, en wel voor die partijen welke gekozen hebben voor een rapportagesysteem in overeenstemming met artikel 7, lid 1, onder b).

Een streepje (-) geeft aan dat aan de parameter in kwestie geen rapportagevereiste verbonden is.

Een sterretje (*) geeft aan dat voor deze verontreinigende stof de introductiedrempel in kolom 1a moet worden gehanteerd en niet de drempelwaarden voor productie, bewerking of gebruik.

Een dubbel sterretje (**) geeft aan dat voor deze verontreinigende stof de introductiedrempel in kolom 1b moet worden gehanteerd en niet de drempelwaarden voor productie, bewerking of gebruik.

BIJLAGE III

DEEL A

VERWIJDERINGSHANDELINGEN („D”)

Storten in de bodem of op het land (bv. vuilnisstortplaatsen)

Uitrijden (bv. biodegradatie van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.)

Injectie in de diepe ondergrond (bv. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of natuurlijke gevormde holten, enz.)

Opslag in waterbekkens (bv. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.)

Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (bv. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die onderling en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.)

Lozen in wateren, behalve zeeën en oceanen

Verwijderen in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de bodem

Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd met een of meer van de alhier vermelde methoden

Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in dit artikel aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd met een of meer van de alhier vermelde methoden (bv. verdampen, drogen, calcineren, neutraliseren, precipiteren)

Verbranding op het land

Verbranding op zee

Permanente opslag (bv. plaatsing van houders in een mijn)

Vermengen vóór een of meer van de alhier vermelde handelingen

Herverpakken vóór een of meer van de alhier vermelde handelingen

Opslaan in afwachting van een of meer van de alhier vermelde handelingen

DEEL B

TERUGWINNING („R”)

Gebruik als brandstof (maar niet voor rechtstreekse verbranding) of andere middelen om energie op te wekken

Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen

Recyclage/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddelen worden gebruikt

Recyclage/terugwinning van metalen en metaalverbindingen

Recyclage/terugwinning van andere anorganische materialen

Regeneratie van zuren of basen

Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan

Terugwinning van componenten van katalysatoren

Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie

Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering

Gebruik van afvalstoffen die bij een of meer van de hierboven genoemde terugwinningshandelingen vrijkomen

Uitwisseling van afvalstoffen voor een of meer van de hierboven genoemde terugwinningshandelingen

Opslag van materiaal bestemd voor een of meer van de alhier genoemde terugwinningshandelingen.

BIJLAGE IV

ARBITRAGE

1.

Wanneer een geschil overeenkomstig artikel 23, lid 2, van dit protocol aan arbitrage wordt onderworpen, stelt (stellen) een partij (partijen) de andere partij(en) langs diplomatieke weg, alsmede het secretariaat in kennis van het onderwerp van arbitrage, en met name van de artikelen van dit protocol over de uitlegging of toepassing waarvan het geschil is ontstaan. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit protocol.

2.

Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden. De eisende partij(en) en de andere partij(en) bij het geschil benoemen een arbiter, en de twee aldus benoemde arbiters wijzen met gezamenlijke instemming de derde arbiter aan, die voorzitter van het scheidsgerecht wordt. De derde arbiter mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van één van die partijen hebben, of in dienst zijn bij één van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest.

3.

Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen bij het geschil, binnen een termijn van twee maanden de voorzitter aan.

4.

Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen twee maanden na ontvangst van de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst. Vervolgens verzoekt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen arbiter heeft benoemd, dit binnen twee maanden te doen. Indien die partij dit na het verstrijken van dat tijdvak niet heeft gedaan, deelt de voorzitter dit mede aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen twee maanden de benoeming verricht.

5.

Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing in overeenstemming met het internationaal recht en met de bepalingen van dit protocol.

6.

Ieder krachtens de bepalingen van deze bijlage ingesteld scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.

7.

De beslissingen van het scheidsgerecht betreffende zowel procedures als aan hen voorgelegde aangelegenheden, worden genomen met een meerderheid van de stemmen van zijn leden.

8.

Het scheidsgerecht kan alle passende maatregelen nemen ter vaststelling van de feiten.

9.

De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door:

a)

het scheidsgerecht alle relevante documenten, voorzieningen en informatie te verstrekken;

b)

het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en verklaringen van hen te verkrijgen.

10.

De partijen en de arbiters beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van het scheidsgerecht in vertrouwen verkrijgen.

11.

Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een van de partijen, tussentijdse maatregelen ter bescherming aanbevelen.

12.

Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en zijn uiteindelijke beslissing te nemen. Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure. Alvorens zich definitief uit te spreken, dient het scheidsgerecht zich ervan te overtuigen dat de eis in feite en in rechte gegrond is.

13.

Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, horen en erover beslissen

14.

Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de honorering van zijn leden, in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil. Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij, en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave.

15.

Iedere partij bij dit protocol die een belang van juridische aard heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht in de procedure voegen.

16.

Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het gerecht ingesteld is, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een tijdvak van ten hoogste vijf maanden.

17.

De uitspraak van het scheidsgerecht dient vergezeld te gaan van een uiteenzetting van de gronden. De uitspraak is onherroepelijk en bindend voor alle partijen bij het geschil. De uitspraak wordt door het scheidsgerecht toegezonden aan de partijen bij het geschil en aan het secretariaat. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit protocol.

18.

Ieder geschil dat tussen partijen ontstaat betreffende de uitlegging of tenuitvoerlegging van de uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat uitspraak heeft gedaan of indien het daaraan niet kan worden voorgelegd, aan een ander scheidsgerecht dat hiertoe wordt ingesteld op dezelfde wijze als het eerstbedoelde scheidsgerecht.


(1)  Rapportage voor afzonderlijke verontreinigende stoffen is vereist indien de drempelwaarde voor BTEX (de sommatieparameter voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) wordt overschreden.

(2)  Polycyclische aromatische koomwaterstoffen (PAK’s) moeten worden gemeten als benzo(a)pyreen (50-32-8), benzo(b)fluorantheen (205-99-2), benzo(k)fluorantheen (207-08-9), indeno(1,2,3-cd)pyreen (193-39-5) (gebaseerd op het protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand).

(3)  Als anorganische verbindingen.


BIJLAGE B

Verklaring van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 26, lid 4, van het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen

De Europese Gemeenschap verklaart dat zij overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 175, lid 1, bevoegd is om internationale verdragen te sluiten en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen die bijdragen tot het nastreven van de volgende doelstellingen:

behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

bescherming van de gezondheid van de mens;

behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.

Registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen zijn een geschikt instrument om verbeteringen van milieuprestaties te bevorderen en het publiek toegang te geven tot informatie met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen, en kunnen door de bevoegde autoriteiten worden gebruikt bij de bewaking van trends, het aantonen van vooruitgang bij de vermindering van verontreiniging, de ondersteuning van toezicht op de naleving en de beoordeling van de vooruitgang, waardoor een bijdrage wordt geleverd tot het bereiken van bovengenoemde doelstellingen.

Voorts verklaart de Europese Gemeenschap dat zij reeds voor haar lidstaten verbindende wetgeving heeft aangenomen inzake gebieden die binnen de werkingssfeer van dit protocol vallen en dat zij overeenkomstig artikel 26, lid 4, van het protocol een lijst van die wetgeving zal overleggen en, waar passend, zal bijwerken.

De Europese Gemeenschap is verantwoordelijk voor de naleving van de uit het protocol voortvloeiende verplichtingen waarop het vigerende Gemeenschapsrecht van toepassing is.

De uitoefening van communautaire bevoegdheden is uiteraard voortdurend in ontwikkeling.


Top