EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004L0072

Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 162, 30.4.2004, p. 70–75 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Estonian: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Latvian: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Lithuanian: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Hungarian Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Maltese: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Polish: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Slovak: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Slovene: Chapter 06 Volume 007 P. 413 - 418
Special edition in Bulgarian: Chapter 06 Volume 007 P. 166 - 171
Special edition in Romanian: Chapter 06 Volume 007 P. 166 - 171
Special edition in Croatian: Chapter 06 Volume 003 P. 110 - 115

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 02/07/2016; opgeheven door 32014R0596

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2004/72/oj

32004L0072

Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 162 van 30/04/2004 blz. 0070 - 0075


Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie

van 29 april 2004

tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik)(1), met name op artikel 1, punt 1, tweede alinea, artikel 1, punt 2, onder a), en artikel 6, lid 10, vierde, vijfde en zevende streepje,

Na raadpleging van het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER)(2) voor technisch advies,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Marktdeelnemers dienen eerlijk en efficiënt te werk te gaan opdat geen afbreuk wordt gedaan aan de normale marktactiviteit en marktintegriteit. Met name marktpraktijken die de wisselwerking tussen vraag en aanbod belemmeren doordat de mogelijkheden voor andere marktdeelnemers om op transacties te reageren worden beperkt, kunnen grotere risico's voor de marktintegriteit met zich meebrengen en zullen daardoor minder kans maken om door bevoegde autoriteiten te worden aanvaard. Daarnaast maken liquiditeitsbevorderende marktpraktijken een betere kans om te worden aanvaard dan praktijken die de marktliquiditeit verminderen. Ook marktpraktijken die inbreuk maken op de regels en voorschriften ter voorkoming van marktmisbruik of op gedragscodes, maken minder kans om door bevoegde autoriteiten te worden aanvaard. Aangezien marktpraktijken in snel tempo veranderen om op de behoeften van beleggers te kunnen inspelen, moeten de bevoegde autoriteiten steeds alert zijn op nieuwe en zich ontwikkelende marktpraktijken.

(2) Het is van cruciaal belang dat marktdeelnemers transparante marktpraktijken toepassen opdat kan worden uitgemaakt of een specifieke marktpraktijk aanvaardbaar is voor de bevoegde autoriteiten. Hoe minder transparant een praktijk is, des te groter de kans dat hij niet wordt aanvaard. Om structurele redenen kunnen op niet-gereglementeerde markten gangbare praktijken echter minder transparant zijn dan soortgelijke praktijken op gereglementeerde markten. Dit is op zich evenwel nog geen reden om dergelijke praktijken als onaanvaardbaar voor de bevoegde autoriteiten te beschouwen.

(3) Op een bepaalde markt gangbare specifieke marktpraktijken mogen in geen geval de marktintegriteit in het gedrang brengen van andere direct of indirect met die markt gelieerde markten elders in de Gemeenschap, ongeacht of deze markten al dan niet gereglementeerd zijn. Hoe groter derhalve het risico is voor de marktintegriteit van een dergelijke gelieerde markt elders in de Gemeenschap, des te kleiner de kans dat dergelijke praktijken door bevoegde autoriteiten worden aanvaard.

(4) Bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van een specifieke marktpraktijk dienen de bevoegde autoriteiten andere bevoegde autoriteiten te raadplegen, in het bijzonder in gevallen waarin er markten bestaan die vergelijkbaar zijn met die welke wordt onderzocht. Er kunnen zich evenwel omstandigheden voordoen waarin een marktpraktijk aanvaardbaar wordt geacht op een bepaalde markt maar niet op een andere vergelijkbare markt binnen de Gemeenschap. Ingeval er sprake is van afwijkende marktpraktijken en deze in de ene lidstaat aanvaardbaar zijn en in de andere niet, kan daarover eventueel worden beraadslaagd binnen het Comité van Europese effectenregelgevers om tot een oplossing te komen. Wanneer bevoegde autoriteiten een beslissing nemen omtrent de aanvaardbaarheid van een praktijk, dienen zij een hoge mate van overleg met en transparantie jegens marktdeelnemers en eindgebruikers te betrachten.

(5) Voor marktdeelnemers in markten voor derivaten waarvan de onderliggende waarde geen financieel instrument is, is het van essentieel belang dat zij meer rechtszekerheid hebben omtrent de vraag wat onder voorwetenschap moet worden verstaan.

(6) Het opstellen door emittenten of namens hen of voor hun rekening optredende personen van lijsten van personen die bij hen op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam zijn en toegang hebben tot voorwetenschap die direct of indirect op de emittent betrekking heeft, is een waardevolle maatregel ter bescherming van de marktintegriteit. Deze lijsten kunnen van nut zijn voor de emittenten of voor deze personen zelf om de stroom van dergelijke als voorwetenschap aan te merken informatie onder controle te houden en zich aldus van hun geheimhoudingsplicht te kwijten. Bovendien kunnen deze lijsten ook een nuttig hulpmiddel vormen voor de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van het toezicht op de toepassing van de wetgeving inzake marktmisbruik. Emittenten en bevoegde autoriteiten dienen over de mogelijkheid te beschikken om te bepalen tot welke voorwetenschap een persoon met voorwetenschap toegang heeft en op welke datum de betrokken persoon toegang tot deze voorwetenschap heeft verkregen. Het feit dat op bovengenoemde lijsten voorkomende personen toegang hebben tot voorwetenschap die direct of indirect op de emittent betrekking heeft, doet geen afbreuk aan de op deze personen rustende verplichting zich te onthouden van handel met voorwetenschap op grond van voorwetenschap zoals bedoeld in Richtlijn 2003/6/EG.

(7) De melding van transacties voor eigen rekening van personen met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent of van personen die nauw met hen gelieerd zijn, resulteert niet alleen in waardevolle informatie voor marktdeelnemers, maar vormt tevens een aanvullend hulpmiddel voor de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van het markttoezicht. De op kaderleden rustende verplichting transacties te melden, doet geen afbreuk aan hun verplichting zich te onthouden van handel met voorwetenschap op grond van voorwetenschap zoals bedoeld in Richtlijn 2003/6/EG.

(8) De melding van transacties dient te geschieden in overeenstemming met de voorschriften inzake de doorgifte van persoonsgegevens die vervat zijn in Richtlijn 95/46/EG(3) van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

(9) Wanneer personen die beroepshalve transacties in financiële instrumenten tot stand brengen, verdachte transacties bij de bevoegde autoriteit melden, moeten zij voldoende aanwijzingen hebben dat de transacties marktmisbruik kunnen inhouden; het moet met andere woorden gaan om transacties die een redelijk vermoeden doen rijzen dat er sprake is van handel met voorwetenschap of marktmanipulatie. Sommige transacties kunnen op zich totaal niet verdacht lijken, maar wanneer zij in combinatie met andere transacties, bepaalde gedragingen of andere informatie worden beschouwd, kunnen zij aanwijzingen van mogelijk marktmisbruik opleveren.

(10) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het bijzonder in artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens.

(11) De bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen sporen met het advies van het Europees comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1. "persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent": een persoon die

a) lid is van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van de emittent;

b) een kaderlid is dat een leidinggevende functie heeft maar die geen deel uitmaakt van de onder a) bedoelde organen en dat regelmatig toegang heeft tot voorwetenschap die direct of indirect op de emittent betrekking heeft, en tevens de bevoegdheid bezit managementbeslissingen te nemen die gevolgen hebben voor de toekomstige ontwikkelingen en bedrijfsvooruitzichten van deze emittent;

2. "persoon die nauw gelieerd is met een persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij een emittent van financiële instrumenten":

a) de echtgenoot of echtgenote van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid, dan wel de levenspartner van deze persoon die op grond van het nationale recht als gelijkwaardig met een echtgenoot of echtgenote wordt beschouwd;

b) kinderen die overeenkomstig het nationale recht onder de verantwoodelijkheid vallen van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid;

c) andere familieleden van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid die op de datum van de transactie in kwestie ten minste een jaar deel hebben uitgemaakt van hetzelfde huishouden als de betrokken persoon;

d) een rechtspersoon, trust of personenvennootschap waarvan de leidinggevende verantwoordelijkheid berust bij een persoon bedoeld in punt 1 van dit artikel of onder a), b) en c) van dit punt, die rechtstreeks of middellijk onder de zeggenschap staat van een dergelijke persoon, die is opgericht ten gunste van een dergelijke persoon, of waarvan de economische belangen in wezen gelijkwaardig zijn aan die van een dergelijke persoon;

3. "persoon die beroepshalve transacties tot stand brengt": onder meer een beleggingsonderneming of een kredietinstelling;

4. "beleggingsonderneming": een persoon zoals bedoeld in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 93/22/EEG(4) van de Raad;

5. "kredietinstelling": een persoon zoals bedoeld in artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad(5);

6. "bevoegde autoriteit": de bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 1, punt 7, van Richtlijn 2003/6/EG.

Artikel 2

In aanmerking te nemen factoren bij het onderzoeken van marktpraktijken

1. Voor de toepassing van artikel 1, punt 1, tweede alinea, en artikel 1, punt 2, onder a), van Richtlijn 2003/6/EG dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten, zonder dat zulks afbreuk doet aan hun samenwerking met andere autoriteiten, de volgende niet-limitatieve lijst van factoren in aanmerking nemen wanneer zij onderzoeken of zij een specifieke marktpraktijk al dan niet kunnen aanvaarden:

a) de mate van transparantie van de marktpraktijk in kwestie voor de hele markt;

b) de noodzaak de werking van de marktkrachten en de goede wisselwerking tussen vraag en aanbod te waarborgen;

c) het effect van de marktpraktijk in kwestie op de marktliquiditeit en -efficiëntie;

d) de mate waarin de praktijk in kwestie aansluit bij het handelsmechanisme van de betrokken markt en marktdeelnemers in staat stelt passend en tijdig te reageren op de nieuwe marktsituatie die door deze praktijk is ontstaan;

e) het risico dat de marktpraktijk in kwestie met zich brengt voor de integriteit van direct of indirect gelieerde markten voor het betrokken financiële instrument in de Gemeenschap als geheel, ongeacht of deze markten al dan niet gereglementeerd zijn;

f) het resultaat van enigerlei onderzoek van de marktpraktijk in kwestie door een bevoegde autoriteit of een andere in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 2003/6/EG bedoelde autoriteit, met name of de marktpraktijk in kwestie inbreuk maakt op de regels en voorschriften ter voorkoming van marktmisbruik of op gedragscodes, hetzij op de betrokken markt, hetzij op direct of indirect daarmee gelieerde markten in de Gemeenschap;

g) de structurele kenmerken van de betrokken markt, zoals onder meer het feit of deze al dan niet gereglementeerd is, de categorieën financiële instrumenten die erop worden verhandeld en de soorten marktdeelnemers, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met de mate waarin niet-professionele beleggers op de betrokken markt actief zijn.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten bij de inaanmerkingneming van de onder b) van de eerste alinea bedoelde noodzaak met name het effect van de marktpraktijk in kwestie analyseren in het licht van de voornaamste marktparameters, zoals de specifieke marktvoorwaarden vóór de toepassing van de marktpraktijk in kwestie, de gewogen gemiddelde koers van één enkele handelssessie of de dagelijkse slotkoers.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit bepaalde praktijken, zoals met name nieuwe of zich ontwikkelende marktpraktijken, niet onaanvaardbaar acht gewoon omdat zij deze praktijken nog niet aanvaard heeft.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de door hen aanvaarde marktpraktijken regelmatig aan een nieuw onderzoek onderwerpen, waarbij met name rekening wordt gehouden met veranderingen van betekenis in de relevante marktomgeving, zoals wijzigingen in de handelsregels of de marktinfrastructuur.

Artikel 3

Consultatieprocedures en openbaarmaking van beslissingen

1. Voor de toepassing van artikel 1, punt 1, tweede alinea, en artikel 1, punt 2, onder a), van Richtlijn 2003/6/EG dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgelegde procedures volgen wanneer zij onderzoeken of zij een specifieke marktpraktijk al dan niet zullen aanvaarden of zullen blijven aanvaarden.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 11, tweede alinea, van Richtlijn 2003/6/EG dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten, voordat zij de marktpraktijk in kwestie al dan niet aanvaarden, overgaan tot een passende raadpleging van belanghebbende organen, zoals vertegenwoordigers van emittenten, aanbieders van financiële diensten, consumenten, andere instanties en marktexploitanten.

In het kader van de consultatieprocedure dienen ook andere bevoegde autoriteiten geraadpleegd, in het bijzonder wanneer er markten bestaan die vergelijkbaar zijn qua structuur, omvang of type transacties.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten hun beslissingen ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de marktpraktijk in kwestie openbaar maken, waarbij tevens een passende beschrijving van deze praktijk wordt gegeven. De lidstaten dragen er voorts zorg voor dat de bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk van hun beslissingen kennis geven aan het Comité van Europese effectenregelgevers, dat deze beslissingen onmiddellijk op zijn website plaatst.

Bij de openbaarmaking wordt ook een beschrijving gegeven van de factoren die in aanmerking zijn genomen bij het uitmaken of de praktijk in kwestie aanvaardbaar is, in het bijzonder wanneer op verschillende nationale markten voor dezelfde praktijk tot uiteenlopende conclusies is gekomen wat de aanvaardbaarheid ervan betreft.

4. Wanneer reeds een onderzoek naar een specifiek geval is geopend, kunnen de in de leden 1, 2 en 3 vastgelegde consultatieprocedures worden uitgesteld tot na afloop van dit onderzoek en de eventueel naar aanleiding daarvan getroffen sancties.

5. Een marktpraktijk die is aanvaardt nadat de in de leden 1, 2 en 3 vastgelegde consultatieprocedures zijn gevolgd, wordt niet gewijzigd of aangepast zonder dat dezelfde consultatieprocedures worden doorlopen.

Artikel 4

Voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten

Voor de toepassing van artikel 1, punt 1, tweede alinea, van Richtlijn 2003/6/EG worden gebruikers van markten waarop van grondstoffen afgeleide instrumenten worden verhandeld, geacht te mogen verwachten dat zij direct of indirect met een of meer dergelijke afgeleide instrumenten verband houdende informatie zullen ontvangen die:

a) routinematig beschikbaar wordt gesteld aan gebruikers van die markten; of

b) openbaar moet worden gemaakt overeenkomstig wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, marktregels, overeenkomsten of gangbare gewoonten op de betrokken markt voor de onderliggende grondstof of voor van grondstoffen afgeleide instrumenten.

Artikel 5

Lijsten van personen met voorwetenschap

1. Voor de toepassing van artikel 6, lid 3, derde alinea, van Richtlijn 2003/6/EG dragen de lidstaten er zorg voor dat de lijsten van personen met voorwetenschap alle onder genoemde bepaling vallende personen bevatten die op regelmatige of incidentele basis toegang hebben tot voorwetenschap die direct of indirect op de emittent betrekking heeft.

2. De lijsten van personen met voorwetenschap bevatten ten minste de volgende gegevens:

a) de identiteit van alle personen die toegang hebben tot voorwetenschap;

b) de reden waarom deze personen op de lijst staan;

c) de datum waarop de lijst van personen met voorwetenschap is opgesteld en bijgewerkt.

3. De lijsten van personen met voorwetenschap worden onmiddellijk bijgewerkt

a) telkens als er zich een wijziging voordoet in de reden waarom een persoon op de lijst staat;

b) telkens als een nieuwe persoon aan de lijst dient te worden toegevoegd;

c) door te vermelden dat een reeds op de lijst staande persoon geen toegang meer heeft tot voorwetenschap, en sinds wanneer zulks het geval is.

4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de lijsten van personen met voorwetenschap tot ten minste vijf jaar na de opstelling of bijwerking ervan worden bijgehouden.

5. De lidstaten dragen er zorg voor dat de personen die lijsten van personen met voorwetenschap moeten opstellen, erop toezien dat enig op een dergelijke lijst voorkomende persoon die toegang heeft tot voorwetenschap zich rekenschap geeft van de daarmee samenhangende wettelijke en bestuursrechtelijke plichten en op de hoogte is van de sancties die verbonden zijn aan het misbruik of de ongeoorloofde verspreiding van deze informatie.

Artikel 6

Transacties van leidinggevende personen

1. Voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2003/6/EG en onverminderd het recht van de lidstaten om andere meldingsverplichtingen op te leggen dan die welke in genoemde bepaling zijn vastgesteld, dragen de lidstaten er zorg voor dat alle transacties in tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen of derivaten of andere daaraan verbonden financiële instrumenten voor eigen rekening van personen zoals bedoeld in artikel 1, punten 1 en 2, aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld. De door deze personen in acht te nemen meldingsvoorschriften zijn die van de lidstaat waar de emittent zijn statutaire zetel heeft. De melding aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat vindt plaats uiterlijk vijf werkdagen na de transactiedatum. Wanneer de statutaire zetel van de emittent zich niet in een lidstaat bevindt, geschiedt de melding aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de emittent gehouden is de jaarlijkse informatie in verband met aandelen te verstrekken overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2003/71/EG.

2. De lidstaten kunnen beslissen dat wanneer het totaalbedrag van de transacties aan het einde van een kalenderjaar geen vijfduizend euro bereikt, de melding achterwege kan worden gelaten of kan worden uitgesteld tot 31 januari van het volgende jaar. Het totaalbedrag van de transacties wordt berekend door de transacties voor eigen rekening van de in artikel 1, punt 1, bedoelde personen op te tellen bij de transacties voor eigen rekening van de in artikel 1, punt 2, bedoelde personen.

3. De melding bevat de volgende gegevens:

a) naam van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij de emittent of, in voorkomend geval, naam van de persoon die nauw met deze persoon gelieerd is;

b) reden voor de meldingsplicht;

c) naam van de betrokken emittent;

d) omschrijving van het financieel instrument;

e) aard van de transactie (bijvoorbeeld verwerving of vervreemding);

f) datum en plaats van de transactie;

g) prijs en omvang van de transactie.

Artikel 7

Verdachte transacties die moeten worden gemeld

Voor de toepassing van artikel 6, lid 9, van Richtlijn 2003/6/EG dragen de lidstaten er zorg voor dat de in artikel 1, punt 3, bedoelde personen per geval beslissen of er een redelijk vermoeden bestaat dat een transactie handel met voorwetenschap of marktmanipulatie inhoudt, rekening houdend met de op handel met voorwetenschap of marktmanipulatie wijzende elementen zoals bedoeld in de artikelen 1 tot en met 5 van Richtlijn 2003/6/EG, in Richtlijn 2003/124/EG(6) van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft, en artikel 4 van deze richtlijn. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van Richtlijn 2003/6/EG zijn personen die beroepshalve transacties tot stand brengen, onderworpen aan de meldingsvoorschriften van de lidstaat waar zij in een register zijn ingeschreven of waar hun hoofdkantoor is gelegen, of, ingeval het een bijkantoor betreft, de lidstaat waar het bijkantoor zich bevindt. De melding gebeurt bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten die een melding van verdachte transacties ontvangen, deze informatie onmiddellijk doorgeven aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken gereglementeerde markten.

Artikel 8

Tijdsbestek voor de melding

De lidstaten dragen er zorg voor dat ingeval in artikel 1, punt 3, bedoelde personen kennis hebben gekregen van enigerlei feit dat of inlichting die een redelijk vermoeden doet rijzen dat de transactie in kwestie verdacht is, dit onverwijld melden.

Artikel 9

Inhoud van de melding

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat meldingsplichtigen de volgende gegevens aan de bevoegde autoriteit meedelen:

a) een beschrijving van de transacties, met vermelding van het type order (bijvoorbeeld limietorder, marktorder of andere kenmerken van de order) en het type handelsmarkt (bijvoorbeeld blokhandel);

b) redenen voor het vermoeden dat de transacties marktmisbruik kunnen inhouden;

c) middelen voor de identificatie van de personen namens wie de transacties zijn uitgevoerd, alsmede van de andere personen die bij deze transacties betrokken waren;

d) hoedanigheid waarin de meldingsplichtige optreedt (bijvoorbeeld voor eigen rekening of namens derden);

e) enigerlei informatie die van betekenis kan zijn bij het onderzoek van de verdachte transacties.

2. Wanneer deze informatie niet beschikbaar is ten tijde van de melding, wordt ten minste opgave gedaan van de redenen waarom de melders vermoeden dat de transacties handel met voorwetenschap of marktmanipulatie kunnen inhouden. Alle overige informatie wordt aan de bevoegde autoriteit verstrekt zodra zij beschikbaar komt.

Artikel 10

Wijze van melding

De lidstaten dragen er zorg voor dat de melding aan de bevoegde autoriteit kan geschieden per post, elektronische post, fax of telefoon, met dien verstande dat in het laatste geval schriftelijke bevestiging in een of andere vorm moet worden verstrekt wanneer de bevoegde autoriteit daarom verzoekt.

Artikel 11

Aansprakelijkheid en beroepsgeheim

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de persoon die de overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 10 gedane melding aan de bevoegde autoriteit heeft verricht, niemand anders en zeker niet de personen namens wie de transacties zijn uitgevoerd of met deze personen gelieerde partijen, inlicht over deze melding, tenzij op grond van wettelijke bepalingen. De voldoening aan dit vereiste brengt voor de melder generlei aansprakelijkheid met zich, mits deze te goeder trouw handelt.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de identiteit van de persoon die de transacties heeft gemeld, aan niemand bekendmaken indien dit deze persoon schade zou of zou kunnen berokkenen. Deze bepaling laat de handhavings- en sanctieregelingen van Richtlijn 2003/6/EG en de in Richtlijn 95/46/EG vervatte voorschriften inzake de doorgifte van persoonsgegevens onverlet.

3. De overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 10 gedane melding te goeder trouw van informatie aan de bevoegde autoriteit vormt geen schending van een verbod op openbaarmaking van informatie uit hoofde van een overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling en brengt voor de melder generlei aansprakelijkheid met zich.

Artikel 12

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 oktober 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 april 2004.

Voor de Commissie

Frederik Bolkestein

Lid van de Commissie

(1) PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(2) Het CEER is ingesteld bij Besluit 2001/527/EG van de Commissie van 6 juni 2001, PB L 191 van 13.7.2001, blz. 43.

(3) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(4) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27.

(5) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.

(6) PB L 339 van 24.12.2003, blz. 70.

Top