EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004D0280

Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto

OJ L 49, 19.2.2004, p. 1–8 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Estonian: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Latvian: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Lithuanian: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Hungarian Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Maltese: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Polish: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Slovak: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Slovene: Chapter 15 Volume 008 P. 57 - 64
Special edition in Bulgarian: Chapter 15 Volume 010 P. 194 - 201
Special edition in Romanian: Chapter 15 Volume 010 P. 194 - 201
Special edition in Croatian: Chapter 15 Volume 017 P. 98 - 105

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 07/07/2013; opgeheven door 32013R0525

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/280(1)/oj

32004D0280

Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto

Publicatieblad Nr. L 049 van 19/02/2004 blz. 0001 - 0008


Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 11 februari 2004

betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Beschikking 93/389/EEG van de Raad van 24 juni 1993 inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de Gemeenschap(3) is een systeem ingesteld voor de bewaking van de antropogene emissies van broeikasgassen en de evaluatie van de vorderingen bij het nakomen van de verplichtingen ten aanzien van deze emissies. Teneinde rekening te houden met de internationale ontwikkelingen op dit gebied en met het oog op de duidelijkheid is het wenselijk deze beschikking te vervangen.

(2) Het uiteindelijke doel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat werd goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993(4), is het bewerkstelligen van een stabilisering van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen.

(3) Het UNFCCC verplicht de Gemeenschap en haar lidstaten tot het opstellen, periodiek bijwerken, openbaar maken en aan de Conferentie der Partijen rapporteren van nationale inventarisaties van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen die niet vallen onder het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (hierna "broeikasgassen" te noemen), met gebruikmaking van vergelijkbare, door de Conferentie der Partijen overeengekomen methodieken.

(4) De uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap moet grondig worden bestudeerd en regelmatig worden beoordeeld. Tevens moeten de maatregelen die de Gemeenschap en haar lidstaten inzake klimaatbeleid hebben genomen in een vroeg stadium worden geanalyseerd.

(5) Nauwkeurige verslaglegging in een vroeg stadium uit hoofde van deze beschikking maakt een tijdige vaststelling van emissieniveaus overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring namens de Europese Gemeenschap van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen mogelijk(5), en daarmee de tijdige vaststelling van het recht om deel te nemen aan de flexibele mechanismen van het Protocol van Kyoto.

(6) Het UNFCCC verplicht alle partijen tot het opstellen, uitvoeren, openbaar maken en regelmatig bijwerken van nationale en, waar passend, regionale programma's die maatregelen bevatten ter beperking van klimaatverandering, toegespitst op antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen.

(7) Het Protocol van Kyoto bij het UNFCCC werd goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG. Artikel 3, lid 2, van het Protocol van Kyoto bepaalt dat de in bijlage I van het UNFCCC opgenomen partijen bij het Protocol van Kyoto in 2005 aantoonbare vorderingen dienen te hebben gemaakt bij de nakoming van hun verplichtingen ingevolge het protocol.

(8) Overeenkomstig deel II, onderdeel A, van de bijlage bij Besluit 19/CP.7 van de Conferentie der partijen is elke in bijlage I van het UNFCCC opgenomen partij bij het Protocol van Kyoto ertoe gehouden een nationaal register in te stellen en bij te houden om te garanderen dat een nauwkeurige boekhouding wordt gevoerd van verlening, bezit, overdracht, annulering en afboeking van emissiereductie-eenheden (ERU), gecertificeerde emissiereducties (CER), toegewezen eenheden (AAU) en verwijderingseenheden (RMU).

(9) Overeenkomstig Besluit 19/CP.7 wordt elke emissiereductie-eenheid, gecertificeerde emissiereductie, toegewezen eenheid en verwijderingseenheid slechts in één register tegelijk bijgehouden.

(10) Het register van de Gemeenschap zou kunnen worden gebruikt voor het bijhouden van de emissiereductie-eenheden en de gecertificeerde emissiereducties die via door de Gemeenschap gefinancierde projecten worden gegenereerd, waardoor stimulansen kunnen worden geboden voor door de Gemeenschap in derde landen te ontplooien activiteiten om het probleem van de klimaatverandering in een ruimere context aan te pakken, en kan samen met de registers van de lidstaten in een geconsolideerd systeem worden bijgehouden.

(11) Op de aankoop en het gebruik van emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties door de Gemeenschap zijn nadere bepalingen van toepassing die op voorstel van de Commissie moeten worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad.

(12) De Gemeenschap en de lidstaten dienen krachtens Beschikking 2002/358/EG de nodige maatregelen te treffen om de overeenkomstig die beschikking vastgestelde emissieniveaus in acht te nemen. In bepalingen inzake het gebruik van emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties die worden bijgehouden in het register van de Gemeenschap moet ook rekening worden gehouden met de verantwoordelijkheid van de lidstaten om hun eigen verplichtingen na te komen overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG.

(13) De Gemeenschap en haar lidstaten hebben gebruikgemaakt van artikel 4 van het Protocol van Kyoto, dat partijen bij het protocol toestaat hun emissiebeperkings- en emissiereductieverplichtingen gezamenlijk na te komen. Daarom is het passend te voorzien in doeltreffende samenwerking en coördinatie met betrekking tot de verplichting uit hoofde van deze beschikking, waaronder het opstellen van de communautaire broeikasgasinventaris, de evaluatie van de vorderingen, het opstellen van verslagen, evenals de toetsings- en nalevingsprocedures die de Gemeenschap in staat moeten stellen haar rapportageverplichtingen in het kader van het Protocol van Kyoto na te komen overeenkomstig de politieke akkoorden en juridisch verbindende besluiten die op de zevende Conferentie der Partijen bij het UNFCCC in Marrakech tot stand zijn gekomen (hierna "akkoorden van Marrakech" genoemd).

(14) De Gemeenschap en de lidstaten zijn partij bij het Verdrag en het Protocol van Kyoto en als zodanig verantwoordelijk voor de verslaglegging, vaststelling en verrekening van de hun toegewezen hoeveelheden, alsmede voor het vaststellen en handhaven van hun recht om deel te nemen aan de mechanismen van het Protocol van Kyoto.

(15) Overeenkomstig Besluit 19/CP.7 verleent elke in bijlage I bij het UNFCCC genoemde partij een hoeveelheid toegewezen eenheden die overeenkomt met de aan hem toegewezen hoeveelheid in zijn nationale register, overeenkomstig zijn emissieniveaus zoals vastgesteld overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto.

(16) Overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG verleent de Gemeenschap geen toegewezen eenheden.

(17) Het Europees Milieuagentschap (EMA) staat de Commissie waar passend terzijde bij de bewaking, in het bijzonder in het kader van het communautair inventarisatiesysteem, alsmede bij de analyse door de Commissie van de vooruitgang bij het uitvoeren van de verplichtingen uit hoofde van het UNFCCC-besluit en het Protocol van Kyoto.

(18) In het licht van de rol die het EMA speelt bij het opmaken van de jaarlijkse communautaire inventaris, is het wenselijk dat de nationale systemen van de lidstaten worden opgezet op een wijze die het werk van het EMA vergemakkelijkt.

(19) Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde maatregelen, namelijk het nakomen van de verplichtingen van de Gemeenschap in het kader van het Protocol van Kyoto en met name de daarin vervatte bewakings- en rapportageverplichtingen, uit de aard der zaak niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op het niveau van de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(20) De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6),

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

Bij deze beschikking wordt een systeem ingesteld voor:

a) de bewaking van alle in de lidstaten plaatsvindende antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen die niet vallen onder het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken;

b) de evaluatie van de vorderingen bij het nakomen van de verplichtingen ten aanzien van deze emissies per bron en verwijderingen per put;

c) de uitvoering van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, voor wat betreft nationale programma's, broeikasgasinventarissen en nationale systemen en registers van de Gemeenschap en haar lidstaten, en van relevante procedures uit hoofde van het Protocol van Kyoto en

d) het garanderen van de tijdige voltooiing, volledigheid, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en transparantie van de rapportage door de Gemeenschap en haar lidstaten aan het secretariaat van het UNFCCC.

Artikel 2

Nationale en communautaire programma's

1. De lidstaten en de Commissie ontwerpen en verwezenlijken respectievelijk nationale programma's en een communautair programma, met als doel bij te dragen tot:

a) de nakoming van de verplichtingen van de Gemeenschap en haar lidstaten betreffende de beperking en/of vermindering van de emissies van alle broeikasgassen uit hoofde van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en

b) de transparante en nauwgezette bewaking van de feitelijke en verwachte vorderingen van de lidstaten, met inbegrip van de door communautaire maatregelen tot stand gebrachte bijdrage, bij het nakomen van de verplichtingen van de Gemeenschap en haar lidstaten met betrekking tot de beperking en/of vermindering van de emissies van alle broeikasgassen uit hoofde van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

Deze programma's omvatten de in artikel 3, lid 2, genoemde informatie en worden dienovereenkomstig geactualiseerd.

2. Met het oog hierop moet het gebruik van Joint Implementation, het Clean Development Mechanism en de internationale handel in emissierechten aanvullend zijn ten opzichte van interne maatregelen, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Protocol van Kyoto en de besluiten van Marrakech.

3. De lidstaten maken de nationale programma's en de bijgestelde versies daarvan openbaar en stellen de Commissie daarvan in kennis binnen drie maanden na de vaststelling daarvan.

Op de daaropvolgende vergaderingen van het in artikel 9, lid 1, bedoelde comité stelt de Commissie de lidstaten in kennis van alle nationale programma's en bijgestelde versies daarvan die zij heeft ontvangen.

Artikel 3

Verslaglegging door de lidstaten

1. Met het oog op de beoordeling van de feitelijke vooruitgang en om de opstelling van jaarverslagen door de Gemeenschap mogelijk te maken, overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, bepalen de lidstaten en rapporteren zij uiterlijk op 15 januari van ieder jaar (jaar X) aan de Commissie:

a) hun antropogene emissies van de in bijlage A van het Protocol van Kyoto genoemde broeikasgassen (kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride (SF6)) gedurende het voorlaatste jaar (jaar X-2);

b) voorlopige gegevens over hun emissies van koolmonoxide (CO), zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige organische stoffen (VOS) gedurende het voorlaatste jaar (jaar X-2) samen met definitieve gegevens voor het op twee na laatste jaar (jaar X-3);

c) hun antropogene emissies van broeikasgassen per bron en verwijderingen via putten van kooldioxide als gevolg van landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw gedurende het voorlaatste jaar (jaar X-2);

d) informatie over de boekhouding met betrekking tot de emissies en verwijderingen als gevolg van landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw, overeenkomstig artikel 3, lid 3, en, indien een lidstaat besluit er gebruik van te maken, artikel 3, lid 4, van het Protocol van Kyoto, alsmede de relevante besluiten uit hoofde daarvan, voor de jaren tussen 1990 en het voorlaatste jaar (jaar X-2);

e) eventuele wijzigingen in de onder a) tot en met d) genoemde informatie met betrekking tot de jaren tussen 1990 en het op twee na laatste jaar (jaar X-3);

f) de elementen van het verslag betreffende de nationale inventarisatie, noodzakelijk voor het opstellen van het verslag betreffende de communautaire broeikasgasinventaris, zoals gegevens over het plan voor de kwaliteitsevaluatie en kwaliteitsbeheersing van de lidstaten, een algemene onzekerheidsevaluatie, een algemene volledigheidsbeoordeling en gegevens over uitgevoerde herberekeningen;

g) informatie uit het nationale register - zodra dit tot stand is gebracht - betreffende verlening, verwerving, bezit, overdracht, annulering en afboeking en overbrenging van toegewezen eenheden, verwijderingseenheden, emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties in de loop van het vorige jaar (jaar X-1);

h) informatie over de rechtspersonen die gemachtigd zijn deel te nemen aan de mechanismen waarin wordt voorzien bij de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto, conform de desbetreffende nationale of communautaire bepalingen;

i) de stappen die werden ondernomen om de ramingen te verbeteren, bijvoorbeeld op gebieden van de inventaris waar bijstellingen werden doorgevoerd;

j) informatie betreffende de indicatoren voor het voorlaatste jaar (jaar X-2) en

k) eventuele veranderingen in het nationale inventarisatiesysteem.

De lidstaten dienen bij de Commissie uiterlijk op 15 maart van elk jaar (jaar X) het volledige verslag betreffende hun nationale inventaris in.

2. Met het oog op de beoordeling van de verwachte vorderingen rapporteren de lidstaten uiterlijk op 15 maart 2005 en vervolgens om de twee jaar aan de Commissie:

a) informatie over de nationale beleidsinitiatieven en maatregelen ter beperking en/of vermindering van de emissies van broeikasgassen per bron of ter intensivering van de verwijdering door putten, voor ieder broeikasgas per sector gepresenteerd en met inbegrip van:

i) het doel van de beleidsinitiatieven en maatregelen;

ii) het type beleidsinstrument;

iii) het stadium van uitvoering van het beleidsinitiatief of de maatregel;

iv) indicatoren voor de bewaking en evaluatie van de in de loop der tijd geboekte vorderingen met behulp van beleid en maatregelen, met inbegrip van onder meer de indicatoren die worden genoemd in de overeenkomstig lid 3 aangenomen uitvoeringsbepalingen;

v) kwantitatieve ramingen van de effecten van de beleidsinitiatieven en maatregelen op de emissies per bron en de verwijderingen per put van broeikasgassen tussen het referentiejaar en latere jaren, met name 2005, 2010 en 2015, voorzover haalbaar met inbegrip van de economische effecten en

vi) de mate waarin interne maatregelen daadwerkelijk een belangrijk onderdeel vormen van de op nationaal niveau geleverde inspanningen alsmede de mate waarin het gebruik van Joint Implementation, het Clean Development Mechanism en de internationale handel in emissierechten op grond van de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto daadwerkelijk aanvullend is ten opzichte van de interne maatregelen overeenkomstig de relevante bepalingen van het Protocol van Kyoto en de akkoorden van Marrakech;

b) nationale prognoses inzake de emissies van broeikassen per bron en de verwijdering van die gassen door putten, tenminste voor de jaren 2005, 2010, 2015 en 2020, uitgesplitst per gas en per sector, met inbegrip van:

i) prognoses "met bestaande maatregelen" en "met aanvullende maatregelen" zoals vermeld in de richtsnoeren van het UNFCCC en nader omschreven in de op grond van lid 3 aangenomen uitvoeringsbepalingen;

ii) een duidelijke identificatie van de beleidsinitiatieven en maatregelen die in de prognoses zijn meegenomen;

iii) de resultaten van een gevoeligheidsanalyse met betrekking tot de prognoses en

iv) een beschrijving van de methodieken, modellen, onderliggende aannames en belangrijkste input- en output-parameters;

c) informatie over de maatregelen die worden genomen of die zijn gepland ter uitvoering van relevante communautaire wetgeving en beleid en informatie over de juridische en institutionele stappen ter voorbereiding van de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto en informatie over de regelingen voor, en de toepassing op nationaal niveau van, de nalevings- en handhavingsprocedures;

d) informatie over de institutionele en financiële regelingen en besluitvormingsprocedures ter coördinatie en ondersteuning van activiteiten met betrekking tot de deelname aan de mechanismen van de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto, met inbegrip van de participatie van rechtspersonen.

3. Uitvoeringsbepalingen betreffende de rapportage van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure.

Deze uitvoeringsbepalingen kunnen, waar passend, worden gewijzigd rekening houdend met in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto genomen besluiten.

Artikel 4

Inventarisatiesysteem van de Gemeenschap

1. De Commissie stelt in samenwerking met de lidstaten jaarlijks een communautaire broeikasgasinventarisatie en een verslag betreffende de communautaire broeikasgasinventarisatie op, doet uiterlijk op 28 februari de ontwerp-versie daarvan aan de lidstaten toekomen, publiceert ze en dient ze uiterlijk op 15 april van ieder jaar in bij het UNFCCC-secretariaat. Ramingen voor de in de nationale inventarisaties ontbrekende gegevens worden daarin opgenomen conform de op grond van lid 2, onder b), aangenomen uitvoeringsbepalingen, tenzij uiterlijk op 15 maart van dat jaar geactualiseerde gegevens worden ontvangen van de lidstaten.

2. De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure en rekening houdend met de nationale systemen van de lidstaten uiterlijk op 30 juni 2006 een communautair inventarisatiesysteem vast om de nauwkeurigheid, vergelijkbaarheid, consistentie, volledigheid en tijdige beschikbaarheid van de nationale inventarissen in relatie tot de communautaire broeikasgasinventaris te garanderen.

Dit systeem dient te voorzien in:

a) een kwaliteitsevaluatie- en kwaliteitsbeheersingsprogramma dat de vaststelling van kwaliteitsdoelstellingen alsook een plan voor de kwaliteitsevaluatie en kwaliteitsbeheersing van de inventaris omvat. De Commissie biedt de lidstaten ondersteuning bij de implementatie van kwaliteitsevaluatie- en kwaliteitsbeheersingsprogramma's en

b) een procedure voor de raming van in een nationale inventaris ontbrekende gegevens, inclusief overleg met de betreffende lidstaat.

3. Het Europees Milieuagentschap verleent in overeenstemming met zijn jaarlijkse werkprogramma de Commissie waar passend assistentie bij de uitvoering van de leden 1 en 2, onder meer door het uitvoeren van studies en het verzamelen van gegevens.

4. Zo snel mogelijk, maar in ieder geval uiterlijk op 31 december 2005 voeren de lidstaten op grond van het Protocol van Kyoto nationale inventarisatiesystemen in voor de raming van de antropogene emissies van broeikasgassen per bron en de door putten verwijderde hoeveelheden kooldioxide.

Artikel 5

Evaluatie van de vorderingen en rapportage

1. De Commissie beoordeelt jaarlijks in overleg met de lidstaten de vorderingen die de Gemeenschap en haar lidstaten hebben gemaakt bij het nakomen van hun verplichtingen op grond van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto als omschreven in Beschikking 2002/358/EG, teneinde te evalueren of bedoelde vorderingen volstaan om deze verplichtingen na te komen.

Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de vorderingen op het gebied van communautaire beleidsinitiatieven en maatregelen en met de informatie die door de lidstaten wordt ingediend overeenkomstig artikel 3 en artikel 6, lid 2, van deze beschikking alsmede artikel 21 van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasuitstootrechten binnen de Gemeenschap(7).

De beoordeling heeft om de twee jaar ook betrekking op de verwachte vorderingen van de Gemeenschap en haar lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

2. Op basis van de in lid 1 bedoelde beoordeling dient de Commissie jaarlijks een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

Dit verslag bevat hoofdstukken over de feitelijke en verwachte emissies per bron en verwijderingen door putten, over beleidsinitiatieven en maatregelen en over het gebruik van de mechanismen waarin de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto voorzien.

3. De Commissie stelt een rapport op over het aantonen van de door de Gemeenschap tegen 2005 gemaakte vorderingen, rekening houdend met de geactualiseerde informatie inzake emissieprognoses die uiterlijk 15 juni 2005 overeenkomstig de op grond van artikel 3, lid 3, aangenomen uitvoeringsbepalingen door de lidstaten werd ingediend, en dient dit uiterlijk op 1 januari 2006 in bij het secretariaat van het UNFCCC.

4. Elke lidstaat stelt een rapport op over het aantonen van de door die lidstaat tegen 2005 gemaakte vorderingen, rekening houdend met de informatie die overeenkomstig de op grond van artikel 3, lid 3, aangenomen uitvoeringsbepalingen werd ingediend, en dient dit uiterlijk op 1 januari 2006 in bij het secretariaat van het UNFCCC.

5. De Gemeenschap en elke lidstaat dienen bij het secretariaat van het UNFCCC een rapport in over de extra periode voor het nakomen van de verplichtingen, en wel direct na het verstrijken van die periode.

6. Overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie bepalingen goedkeuren waarin eisen zijn vastgelegd met betrekking tot de rapportage voor het aantonen van vorderingen, zoals vereist krachtens artikel 3, lid 2, van het Protocol van Kyoto, en met betrekking tot de rapportage in samenhang met de extra periode voor het nakomen van de verplichtingen.

7. Het Europees Milieuagentschap verleent in overeenstemming met zijn jaarlijkse werkprogramma de Commissie waar passend assistentie bij de uitvoering van de leden 1, 2 en 3.

Artikel 6

Nationale registers

1. Door de Gemeenschap en haar lidstaten worden registers ingesteld en bijgehouden teneinde te garanderen dat een nauwkeurige boekhouding wordt gevoerd van verlening, bezit, overdracht, verwerving, annulering en afboeking van toegewezen eenheden, verwijderingseenheden, emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties en de overbrenging van toegewezen eenheden, emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties. In deze registers worden de registers opgenomen die werden ingesteld bij artikel 19 van Richtlijn 2003/87/EG, overeenkomstig bepalingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, van deze beschikking bedoelde procedure.

De Gemeenschap en de lidstaten mogen hun registers samen met één of meer andere lidstaten in een geconsolideerd systeem bijhouden.

2. De in de eerste zin van lid 1 genoemde elementen worden medegedeeld aan de krachtens artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG aangewezen centrale administrateur.

Artikel 7

Toegewezen hoeveelheid

1. De Gemeenschap en elke lidstaat dienen uiterlijk op 31 december 2006 een rapport in bij het secretariaat van het UNFCCC waarbij de hun toegewezen hoeveelheid wordt gelijkgesteld aan hun respectieve emissieniveaus zoals bepaald overeenkomstig artikel 3, alinea 1, van Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto. De lidstaten en de Gemeenschap streven ernaar hun verslagen op hetzelfde tijdstip in te dienen.

2. Nadat de toetsing van hun nationale inventaris in het kader van het Protocol van Kyoto voor ieder jaar van de eerste verplichtingsperiode van het Protocol van Kyoto is voltooid en eventuele vragen met betrekking tot de uitvoering zijn opgelost, boeken de lidstaten onverwijld van de hun toegewezen eenheden, verwijderingseenheden, emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties het aantal eenheden af dat overeenstemt met hun netto-emissies in de loop van dat jaar.

Met betrekking tot het laatste jaar van de verplichtingsperiode vindt afboeking plaats voordat de extra periode voor het nakomen van de verplichtingen is verstreken.

3. Lidstaten verlenen toegewezen eenheden in hun nationale registers in overeenstemming met hun emissieniveaus zoals vastgesteld overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto.

Artikel 8

Procedures in het kader van het Protocol van Kyoto

1. De lidstaten en de Gemeenschap zien erop toe dat er volledige en doeltreffende onderlinge samenwerking en coördinatie plaatsvindt inzake verplichtingen uit hoofde van deze beschikking betreffende:

a) het opstellen van de communautaire broeikasgasinventarisatie en het rapport betreffende de communautaire broeikasgasinventarisatie, overeenkomstig artikel 4, lid 1;

b) de toetsings- en nalevingsprocedures in het kader van het Protocol van Kyoto, overeenkomstig de relevante beschikkingen in dat verband;

c) eventuele aanpassingen in het kader van het toetsingsproces van het UNFCCC of andere veranderingen in de inventarisaties en rapporten betreffende de inventarisaties die bij het secretariaat van het UNFCCC werden of worden ingediend;

d) het opstellen van het rapport van de Gemeenschap en de rapporten van de lidstaten over het aantonen van de tegen 2005 gemaakte vorderingen, overeenkomstig artikel 5, lid 3 en lid 4;

e) de opstelling en indiening van de in artikel 7, lid 1, bedoelde verslagen en

f) verslaglegging met betrekking tot de extra periode voor het nakomen van de verplichtingen overeenkomstig artikel 5, leden 5 en 6.

2. De lidstaten dienen uiterlijk op 15 april van ieder jaar bij het secretariaat van het UNFCCC een nationale inventaris in die identieke informatie bevat als die welke overeenkomstig artikel 3, lid 1, werd ingediend, tenzij aan de Commissie uiterlijk op 15 maart van dat jaar informatie werd verstrekt waardoor inconsistenties of hiaten werden weggewerkt.

3. De Commissie kan volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure termijnen en procedures voor deze samenwerking en coördinatie vaststellen.

Artikel 9

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een "Comité klimaatverandering".

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het Comité klimaatverandering stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 10

Verdere maatregelen

Na de indiening van het rapport over het aantonen van de tegen 2005 gemaakte vorderingen overeenkomstig artikel 5, lid 3, beziet de Commissie onverwijld in welke mate de Gemeenschap en haar lidstaten vorderingen maken bij het bereiken van de overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto vastgestelde emissieniveaus en in welke mate zij hun verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto nakomen. In het licht van deze beoordeling kan de Commissie passende voorstellen formuleren en deze voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad om te garanderen dat de Gemeenschap en haar lidstaten hun emissieniveaus niet overschrijden en dat al hun verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto worden nagekomen.

Artikel 11

Intrekking

Beschikking 93/389/EEG wordt hierbij ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar deze beschikking en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 12

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 februari 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDowell

(1) PB C 234 van 30.9.2003, blz. 51.

(2) Advies van het Europees Parlement van 21 oktober 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 januari 2004.

(3) PB L 167 van 9.7.1993, blz. 31. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4) PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11.

(5) PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1.

(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

BIJLAGE

Concordantietabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top