EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002D0601

2002/601/EG: Besluit van de Raad van 27 juni 2002 tot wijziging van Besluit 1999/311/EG tot goedkeuring van de derde fase van het trans-Europees mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs (Tempus III) (2000-2006)

OJ L 195, 24.7.2002, p. 34–37 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Estonian: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Latvian: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Lithuanian: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Hungarian Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Maltese: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Polish: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Slovak: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Slovene: Chapter 11 Volume 042 P. 167 - 171
Special edition in Bulgarian: Chapter 11 Volume 029 P. 96 - 100
Special edition in Romanian: Chapter 11 Volume 029 P. 96 - 100

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2002/601/oj

32002D0601

2002/601/EG: Besluit van de Raad van 27 juni 2002 tot wijziging van Besluit 1999/311/EG tot goedkeuring van de derde fase van het trans-Europees mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs (Tempus III) (2000-2006)

Publicatieblad Nr. L 195 van 24/07/2002 blz. 0034 - 0037


Besluit van de Raad

van 27 juni 2002

tot wijziging van Besluit 1999/311/EG tot goedkeuring van de derde fase van het trans-Europees mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs (Tempus III) (2000-2006)

(2002/601/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op 23 juli 1996 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 1488/96 inzake financiële en technische maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en maatschappelijke structuren in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap (MEDA)(4) vastgesteld.

(2) Het Middellandse-Zeegebied is voor de Gemeenschap een prioriteitsgebied en de politieke, economische en sociale ontwikkeling van de mediterrane partners vormt een uitdaging van steeds toenemende omvang.

(3) De samenwerking binnen het bij de Verklaring van Barcelona van 27 november 1995 ingestelde Europees-mediterrane partnerschap moet worden voortgezet en geïntensiveerd.

(4) In de Verklaring van Barcelona wordt erkend dat de tradities op het gebied van cultuur en beschaving in het gehele mediterrane gebied, de dialoog tussen deze culturen en de uitwisseling van personen, wetenschappelijke kennis en technologie een essentiële factor vormen voor de toenadering tussen de mediterrane volkeren, voor het bevorderen van wederzijds begrip en om te zorgen dat zij een juister beeld van elkaar krijgen. In de Verklaring wordt gewezen op het wezenlijke belang van de ontwikkeling van het menselijk potentieel, zowel voor onderwijs en opleiding van met name jongeren als op cultureel gebied, en wordt erkend dat de civiele samenleving een essentiële rol kan spelen in de ontwikkeling van het Europees-mediterrane partnerschap, mede als essentiële factor voor een beter begrip van en toenadering tussen de volkeren.

(5) De Europees-mediterrane samenwerking op hogeronderwijsgebied is een onontbeerlijk instrument voor de verwezenlijking van de hoofddoelstellingen van de Verklaring van Barcelona, met name de ontwikkeling van het menselijke potentieel, de bevordering van wederzijds begrip tussen culturen en de toenadering tussen de volkeren van de Europees-mediterrane regio, en de ontwikkeling van vrije en bloeiende civiele samenlevingen.

(6) Op 29 april 1999 heeft de Raad Besluit 1999/311/EG tot goedkeuring van de derde fase van het trans-Europees mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs (Tempus III) (2000-2006)(5) aangenomen.

(7) Het Tempus III-programma is een doeltreffend instrument gebleken voor samenwerking en ontwikkeling op hogeronderwijsgebied en de bevordering van het menselijke potentieel en beroepsvaardigheden. Via de universiteiten en het universiteitspersoneel kan het ook een daadwerkelijke bijdrage leveren tot de ontwikkeling van de overheidsadministratie en de onderwijsstructuren in de begunstigde landen.

(8) Een uitbreiding van de geografische werkingssfeer van het Tempus III-programma tot de in Verordening (EG) nr. 1488/96 bedoelde derde landen en gebieden in het Middellandse-Zeegebied zou het mogelijk maken voort te bouwen op de sterke punten van het programma, schaalvoordelen te verkrijgen en regionale samenwerking in het gehele Europees-mediterrane gebied te bevorderen.

(9) Het is passend de duur van het Tempus III-programma met zes maanden te verlengen tot 31 december 2006, zonder de financiële voorziening te wijzigen, daar deze termijn overeenkomt met die van de financiële vooruitzichten en de voornaamste andere communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma's.

(10) De voor de uitvoering van dit programma vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6).

(11) Besluit 1993/311/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

BESLUIT:

Artikel 1

Besluit 1999/311/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. de artikelen 1 en 2 komen als volgt te luiden: "Artikel 1

Duur van Tempus III

De derde fase van het trans-Europees mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs, hierna 'Tempus III' genoemd, wordt aangenomen voor de termijn van 1 juli 2000 tot 31 december 2006.

Artikel 2

Begunstigde landen

1. Tempus III betreft de begunstigde landen van Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië(7), de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie en Mongolië bedoeld in Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000 van de Raad van 29 december 1999 betreffende bijstand aan de partnerstaten in Oost-Europa en Centraal-Azië(8), en de in Verordening (EG) nr. 1488/96 van de Raad van 23 juli 1996 inzake financiële en technische maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en maatschappelijke structuren in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap (MEDA)(9) genoemde derde landen en gebieden in het Middellandse-Zeegebied. Deze landen worden hierna 'begunstigde landen' genoemd.

2. Op basis van een beoordeling van de specifieke situatie van elk land komt de Commissie, overeenkomstig de procedures bedoeld in de in lid 1 genoemde verordeningen, met de betrokken begunstigde landen overeen, of zij aan Tempus III deelnemen, alsook de aard en de voorwaarden van hun deelname. Op begunstigde landen die niet aan Tempus III deelnemen, zijn de bepalingen van artikel 10, lid 1, van toepassing.";

2. de artikelen 5, 6 en 7 komen als volgt te luiden: "Artikel 5

Doelstellingen

1. Tempus III is erop gericht om, als onderdeel van de algemene doelstellingen en richtsnoeren van de in artikel 2, lid 1, genoemde verordeningen en in aanvulling op de daaruit voortvloeiende programma's en sectorale benaderingen, de ontwikkeling van de hogeronderwijsstelsels in de begunstigde landen te bevorderen door een zo evenwichtig mogelijke samenwerking met partners uit alle lidstaten.

2. In het bijzonder dient Tempus III:

a) begrip en toenadering tussen culturen te bevorderen en vrije en bloeiende civiele samenlevingen te helpen ontwikkelen:

b) de aanpassing en de ontwikkeling van het hoger onderwijs als antwoord op de nieuwe sociaal-economische en culturele eisen in de begunstigde landen te vergemakkelijken door het aanpakken van:

i) vraagstukken in verband met de ontwikkeling en herziening van leerplannen op prioritaire gebieden;

ii) de hervorming en de ontwikkeling van structuren en instellingen in het hoger onderwijs en van het beheer daarvan;

iii) de ontwikkeling van op de verwerving van bepaalde vaardigheden gerichte opleidingen, teneinde gedurende de economische hervormingen en de ontwikkeling specifieke tekorten aan vaardigheden op het niveau van het hoger onderwijs te dekken, met name door verbetering en uitbreiding van de contacten met het bedrijfsleven;

iv) de bijdrage van hoger onderwijs en opleidingen tot het burgerschap en de versterking van de democratie.

3. Wanneer de Commissie de doelstellingen van Tempus III verwezenlijkt, houdt zij zich aan het algemene beleid van de Gemeenschap inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen. De Commissie zorgt ervoor dat geen enkele groep burgers om welke reden dan ook wordt uitgesloten of benadeeld.

Artikel 6

Dialoog met de begunstigde landen

De Commissie komt met de bevoegde autoriteiten in elk begunstigd land gedetailleerde doelstellingen en prioriteiten overeen voor de rol van Tempus III, op basis van de doelstellingen van het programma en het bepaalde in de bijlage, en in overeenstemming met in het bijzonder:

a) de algemene doelstellingen van de in artikel 2, lid 1, genoemde verordeningen;

b) het economische, sociale en onderwijsbeleid van elk begunstigd land;

c) de noodzaak van een passend evenwicht tussen de geselecteerde prioritaire gebieden en de aan Tempus III toegewezen middelen.

Artikel 7

Comité

1. De Commissie voert Tempus III uit overeenkomstig het bepaalde in de bijlage, aan de hand van jaarlijks aan te nemen gedetailleerde richtsnoeren en volgens de overeenkomstig artikel 6 met de bevoegde autoriteiten in elk begunstigd land overeengekomen gedetailleerde prioriteiten en doelstellingen.

2. Met name staat het in de leden 4 en 5 bedoelde comité de Commissie bij bij de uitvoering van het programma, gelet op de in artikel 5 genoemde doelstellingen, en coördineert het zijn werkzaamheden met die van de andere comités voor programma's op het gebied van onderwijs (Socrates) en opleiding (Leonardo).

3. De voor de uitvoering van dit programma vereiste maatregelen die betrekking hebben op de volgende aangelegenheden moeten worden vastgesteld volgens de procedure van lid 4:

a) de algemene richtsnoeren voor Tempus III;

b) de selectieprocedures en de algemene richtsnoeren voor de financiële steun die door de Gemeenschap wordt verstrekt (bedragen, looptijd en begunstigden);

c) vraagstukken inzake het algemene evenwicht van Tempus III, met inbegrip van de uitsplitsing daarvan over de verschillende acties;

d) de met de bevoegde autoriteiten in elk begunstigd land overeen te komen gedetailleerde doelstellingen en prioriteiten;

e) regelingen voor toezicht op en evaluatie van Tempus III.

4. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

5. De Commissie kan voorts het comité raadplegen over alle andere aangelegenheden die op de tenuitvoerlegging van Tempus III betrekking hebben, met inbegrip van het jaarverslag.

In dat geval zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.";

3. de artikelen 9 en 10 komen als volgt te luiden: "Artikel 9

Verband met andere acties van de Gemeenschap

De Commissie draagt, overeenkomstig de in artikel 7, lid 4, van dit besluit bedoelde procedure, en, in voorkomend geval, de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 2666/2000, artikel 13 van Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000 en artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1488/96 bedoelde procedure, binnen de grenzen van de jaarlijkse begrotingsbesluiten, zorg voor de samenhang en waar nodig de complementariteit van Tempus III met de andere communautaire acties, zowel binnen de Gemeenschap als ten behoeve van de begunstigde landen, in het bijzonder met betrekking tot de werkzaamheden van de Europese Stichting voor opleiding.

Artikel 10

Coördinatie met acties van derde landen

1. De Commissie zorgt voor passende coördinatie met acties van derde landen(10) of van universiteiten en bedrijven in deze landen die op hetzelfde gebied als Tempus III werkzaam zijn, met inbegrip, waar zulks dienstig is, van deelneming aan Tempus III-projecten.

2. Deze deelneming kan verschillende vormen aannemen, waaronder een of meer van de volgende:

a) deelneming aan Tempus III-projecten via medefinanciering;

b) gebruik van Tempus III-faciliteiten voor het sturen van uitwisselingsprojecten met bilaterale financiering;

c) coördinatie van Tempus III met nationale initiatieven die op dezelfde doelstellingen gericht zijn doch afzonderlijk gefinancierd en beheerd worden;

d) onderlinge uitwisseling van informatie over alle relevante initiatieven op dit gebied.";

4. artikel 12, tweede alinea, komt als volgt te luiden: "Vóór 30 juni 2004 legt zij een tussentijds verslag voor betreffende de resultaten van de evaluatie, eventueel met voorstellen tot verlenging of aanpassing van Tempus III voor de periode na 1 januari 2007.";

5. in de bijlage wordt de tekst onder "Individuele beurzen" vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Luxemburg, 27 juni 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

M. Arias Cañete

(1) PB C 151 E van 25.6.2002, blz. 118.

(2) Advies uitgebracht op 14 mei 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 149 van 21.6.2002, blz. 36.

(4) PB L 189 van 30.7.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2698/2000 (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 1).

(5) PB L 120 van 8.5.1999, blz. 30. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2666/2000 (PB L 306 van 7.12.2000, blz.1).

(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7) PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2415/2001 (PB L 327 van 12.12.2001, blz. 3).

(8) PB L 12 van 18.1.2000, blz. 1.

(9) PB L 189 van 30.7.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2698/2000 (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 1).

(10) Dit zijn de landen van de Groep van 24 die geen lidstaat zijn van de Gemeenschap, de republieken Cyprus en Malta en de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa; de deelneming heeft betrekking op projecten met de niet-geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa die in aanmerking komen voor het Phare-programma, alsook eventuele andere landen die de Gemeenschap later kan besluiten toe te laten.

BIJLAGE

"Individuele beurzen

De Europese Gemeenschap zal naast de gezamenlijke Europese projecten en de structurele en/of aanvullende maatregelen ook de toekenning van individuele beurzen aan docenten, onderzoekers, opleiders en universiteitsadministrateurs, hoge functionarissen van ministeries, onderwijsplanners en andere opleidingsdeskundigen uit een begunstigd land of uit de Gemeenschap ondersteunen, voor bezoeken ter bevordering van de kwaliteit, de ontwikkeling en de herstructurering van het hoger onderwijs en hoger beroepsonderwijs in de begunstigde landen.

Tijdens deze bezoeken kunnen met name de volgende onderwerpen aan bod komen:

- de ontwikkeling van cursussen en leermiddelen;

- de opleiding van personeel, met name door perioden van herscholing en stages in het bedrijfsleven;

- onderwijs-, onderzoeks- en opleidingsopdrachten;

- activiteiten ter ondersteuning van de ontwikkeling van het hoger onderwijs;

- deelname aan de activiteiten van Europese verenigingen, met name van universiteiten."

Top