31987L0372

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 25 juni 1987

inzake de voor een gecooerdineerde invoering van openbare paneuropese digitale cellulaire mobiele communicatie te land in de Gemeenschap beschikbaar te stellen frequentiebanden

(87/372/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Overwegende dat het volgens Aanbeveling 84/549/EEG (3) wenselijk is dat er diensten worden ingevoerd op basis van een gemeenschappelijke geharmoniseerde benadering op het gebied van telecommunicatie;

Overwegende dat de door de moderne telecommunicatie geboden mogelijkheden ten volle moeten worden benut voor de economische ontwikkeling van de Gemeenschap;

Overwegende dat mobiele radiodiensten het enige middel zijn om met zich verplaatsende gebruikers contact op te nemen en voor deze gebruikers tevens het meest efficiënte middel zijn om met de openbare telecommunicatienetwerken verbinding te krijgen;

Overwegende dat mobiele communicatie afhankelijk is van de reservering en beschikbaarheid van frequentiebanden om tussen vaste basisstations en mobiele stations te zenden en te ontvangen;

Overwegende dat momenteel in de Gemeenschap zeer uiteenlopende frequenties en systemen voor mobiele communicatie te land worden gebruikt, waardoor niet alle gebruikers die zich binnen de Gemeenschap, kust- en binnenwateren inbegrepen, per voertuig, boot, trein of te voet verplaatsen, hun voordeel kunnen doen met diensten en markten die geheel Europa bestrijken;

Overwegende dat de omschakeling op het cellulaire digitale mobiele communicatiesysteem van de tweede generatie een unieke gelegenheid vormt om een werkelijk paneuropese mobiele communicatie tot stand te brengen;

Overwegende dat de Europese Conferentie van PTT-administraties (CEPT) heeft aanbevolen voor een dergelijk systeem de frequenties 890-915 en 935-960 MHz te bestemmen overeenkomstig de radiovoorschriften van de Internationale Telecommunicatie-Unie (ITU) waarbij deze frequenties eveneens aan mobiele radiodiensten worden toegewezen;

Overwegende dat deze frequentiebanden in sommige Lid-Staten gedeeltelijk worden of zullen worden gebruikt voor tijdelijke systemen en voor andere radiodiensten;

Overwegende dat het voor de totstandbrenging van een werkelijk paneuropese mobiele communicatie onontbeerlijk is dat bovengenoemde frequentiebanden geleidelijk volledig beschikbaar komen;

Overwegende dat tenuitvoerlegging van Aanbeveling 87/371/EEG van de Raad van 25 juni 1987 inzake de gecooerdineerde invoering van openbare paneuropese digitale cellulaire mobiele communicatie te land in de Gemeenschap (4) die erop gericht is uiterlijk in 1991 een paneuropees systeem in werking te stellen, een spoedige specificatie van de radiotransmissieband mogelijk maakt;

Overwegende dat op basis van de huidige technologie- en marktontwikkelingen mag worden verwacht dat de frequentiebanden 890-915 en 935-960 MHz binnen ten hoogste tien jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1991, uitsluitend door het paneuropese systeem kunnen worden bezet;

Overwegende dat Richtlijn 86/361/EEG van de Raad van 24 juli 1986 (5) betreffende de eerste fase van de wederzijdse erkenning van goedkeuringen de mogelijkheid biedt om spoedig gemeenschappelijke specificaties van conformiteit voor het paneuropese cellulaire digitale mobiele communicatiesysteem vast te stellen;

Overwegende dat in het door de Groep Analyse en Vooruitzichten (GAP) ten behoeve van de Groep Hoge Ambtenaren Telecommunicatie (SOG-T) opgestelde verslag over openbare mobiele communicatie is beklemtoond dat de beschikbaarheid van adequate frequentiebanden een essentiële voorwaarde is voor paneuropese cellulaire digitale mobiele communicatie;

Overwegende dat de telecommunicatie-administraties, de Europese Conferentie van PTT-administraties (CEPT) en de telecommunicatie-industrie in de Lid-Staten over dit veslag gunstig hebben geadviseerd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de frequentiebanden 905-914 MHz en 950-959 MHz of equivalente delen van de lid 2 genoemde banden vanaf 1 januari 1991 uitsluitend (1) voor een openbare paneuropese cellulaire digitale mobiele communicatiedienst beschikbaar worden gesteld.

2. De Lid-Staten zorgen voor de nodige plannen zodat deze openbare paneuropese cellulaire digitale mobiele communicatiedienst de banden 890-915 MHz en 935-960 MHz naar gelang van de vraag op de markt zo spoedig mogelijk volledig in beslag kan nemen.

Artikel 2

De Commisie brengt uiterlijk eind 1996 verslag uit aan de Raad over de toepassing van deze richtlijn.

Artikel 3

In deze richtlijn wordt onder »openbare paneuropese cellulaire digitale mobiele communicatiedienst te land" verstaan een openbare cellulaire radiodienst die in elke Lid-Staat wordt geboden volgens een gemeenschappelijke specificatie welke met name inhoudt dat alle stemsignalen binair worden gecodeerd voordat radiotransmissie plaatsvindt en die de gebruikers van een dienst in een Lid-Staat tevens toegang geeft tot de dienst die in een andere Lid-Staat bestaat.

Artikel 4

1. De Lid-Staten doen de nodige bepalingen in werking treden om uiterlijk 18 maanden na aanneming van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen (2). Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 1987.

Voor de Raad

De Voorzitter

H. DE CROO

(1) PB nr. C 69 de 17. 3. 1987, blz. 9.

(2) PB nr. C 125 van 11. 5. 1987, blz. 159.

(3) PB nr. L 298 van 16. 11. 1984, lz. 49.

(4) Zie bladzijde 81 van dit Publikatieblad.

(5) PB nr. L 217 van 5. 8. 1986, blz. 21.

(1) Met uitzondering van het gebruik van deze frequenties voor verbindingen tussen vaste punten die bij de inwerkingtreding van deze richtlijn bestaan, voor zover zij de openbare paneuropese cellulaire digitale mobiele communicatie niet storen of haar totstandbrenging of uitbreiding beletten.

(2) Van deze richtlijn is aan de Lid-Staten kennis gegeven op 26 juni 1987.