EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31973L0362

Richtlijn 73/362/EEG van de Raad van 19 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake stoffelijke lengtematen

OJ L 335, 5.12.1973, p. 56–63 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)
Greek special edition: Chapter 13 Volume 002 P. 146 - 153
Spanish special edition: Chapter 13 Volume 003 P. 98 - 105
Portuguese special edition: Chapter 13 Volume 003 P. 98 - 105
Special edition in Finnish: Chapter 13 Volume 003 P. 173 - 178
Special edition in Swedish: Chapter 13 Volume 003 P. 173 - 178
Special edition in Czech: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Estonian: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Latvian: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Lithuanian: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Hungarian Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Maltese: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Polish: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Slovak: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26
Special edition in Slovene: Chapter 13 Volume 002 P. 19 - 26

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/10/2006; opgeheven door 32004L0022

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1973/362/oj

31973L0362

Richtlijn 73/362/EEG van de Raad van 19 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake stoffelijke lengtematen

Publicatieblad Nr. L 335 van 05/12/1973 blz. 0056 - 0063
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0173
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 2 blz. 0146
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0173
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0098
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0098


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 19 november 1973

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake stoffelijke lengtematen

( 73/362/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ,

Overwegende dat in de Lid-Staten de constructie en de wijze van keuring van stoffelijke lengtematen zijn geregeld door dwingende voorschriften die van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en daardoor een belemmering vormen voor de handel in deze instrumenten ; dat deze voorschriften derhalve onderling dienen te worden aangepast ;

Overwegende dat in de richtlijn van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen ( 1 ) de procedures van E.E.G.-modelgoedkeuring en eerste E.E.G.-ijk voor meetmiddelen zijn vastgelegd ; dat overeenkomstig die richtlijn de technische voorschriften moeten worden vastgesteld waaraan lengtematen moeten voldoen ten einde vrij te kunnen worden ingevoerd , in de handel gebracht en gebruikt nadat zij zijn gecontroleerd en zijn voorzien van de voorgescheven merken en kentekens ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Deze richtlijn geldt voor de in de bijlage omschreven stoffelijke lengtematen .

Artikel 2

De lengtematen waarvoor de E.E.G.-merken en -tekens kunnen worden verleend , worden in bijlage beschreven . Zij vormen het voorwerp van een E.E.G.-modelgoedkeuring en zijn onderworpen aan de eerste E.E.G.-ijk .

Artikel 3

De Lid-Staten mogen het in de handel brengen en het gebruik nemen van lengtematen die zijn voorzien van het E.E.G.-modelgoedkeuringsteken en van het merk van eerste E.E.G.-ijk niet weigeren , verbieden of beperken .

Artikel 4

1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke nationale wettelijke bepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie worden gebracht .

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 19 november 1973 .

Voor de Raad

De Voorzitter

Ib FREDERIKSEN

( 1 ) PB nr . L 202 van 6 . 9 . 1971 , blz . 1 .

BIJLAGE

1 . Definities

1.1 . Stoffelijke lengtematen , hierna lengtematen genoemd , zijn meetmiddelen die merktekens bevatten welke zijn aangebracht op afstanden die in wettige lengte-eenheden zijn uitgedrukt .

1.2 . De nominale lengte van een lengtemaat is de lengte waarmee deze maat wordt aangeduid .

1.3 . Hoofdmerktekens zijn de beide merktekens die op een zodanige afstand van elkaar zijn aangebracht dat de afstand tussen deze twee merktekens de " nominale lengte " van de maat bepaalt .

1.4 . De schaalverdeling van de maat wordt gevormd door de hoofdmerktekens en de overige merktekens .

1.5 . Een lengtemaat wordt genoemd :

1.5.1 . - eindmaat , wanneer de hoofdmerktekens uit twee vlakken bestaan ;

1.5.2 . - streepmaat , wanneer de hoofdmerktekens uit twee strepen , gaten of merktekens bestaan ;

1.5.3 . - streep-eindmaat , wanneer een van de hoofdmerktekens een vlak en het andere een streep , gat of merkteken is .

2 . Materiaal

De lengtematen en hun hulpinrichtingen dienen te zijn samengesteld uit materialen die voldoende duurzaam en lengtebestendig zijn en bestand tegen atmosferische invloeden onder normale gebruiksomstandigheden .

De eigenschappen van de gebruikte materialen moeten zodanig zijn dat :

2.1 . bij normaal gebruik temperatuurwisselingen van ten minste plus of min 8 * C ten opzichte van de referentietemperatuur , geen lengteveranderingen veroorzaken die groter zijn dan de maximaal toelaatbare fouten ;

2.2 . bij lengtematen die moeten worden gebruikt onder een bepaalde trekkracht , een verandering van 10 % in plus of min van deze kracht geen lengteverandering groter dan de maximaal toelaatbare fout veroorzaakt .

3 . Constructie

3.1 . De lengtematen en hun hulpinrichtingen moeten van een dergelijke en stevige constructie zijn en zorgvuldig zijn afgewerkt .

3.2 . De dwarsdoorsnede van de lengtematen moet van zodanige afmetingen en vorm zijn dat bij normaal gebruik kan worden gemeten met de nauwkeurigheid die voor de nauwkeurigheidsklasse waartoe de betrokken lengtematen behoren , is voorgeschreven .

3.3 . De eindvlakken van de eindmaten moeten plat zijn . Deze eindvlakken , evenals de deelstrepen dienen loodrecht te staan op de lengte-as van de maat .

3.4 . De eindvlakken van eindmaten of streep-eindmaten , vervaardigd van hout of van een ander materiaal met een slijtvastheid die gelijk is aan of kleiner dan die van hout , moeten bestaan uit een schoen of een ander beslag van voldoende slijt - en stootvastheid , op deugdelijke wijze aan de maat bevestigd .

3.5 . Hulpinrichtingen , zoals een of meer vaste of verschuifbare doken , alsmede ringen , grepen , plaatjes , stiften , spieën , oprolinrichtingen , noniussen , die het gebruik van de lengtemaat vergemakkelijken en de toepassing ervan verruimen , zijn toelaatbaar mits zij geen aanleiding tot verwarring kunnen geven . Zij moeten op zodanige wijze zijn uitgevoerd en aangebracht dat bij een normaal gebruik de meetonzekerheid daardoor praktisch niet toeneemt .

3.6 . Meetbanden moeten zodanig zijn uitgevoerd dat , wanneer de band op een plat vlak wordt uitgelegd , de randen ervan rechtlijnig en onderling evenwijdig zijn .

3.7 . Oprolinrichtingen van meetbanden moeten zodanig zijn uitgevoerd dat zij geen blijvende vervorming van de band veroorzaken .

4 . Verdeling en becijfering

4.1 . De verdeling en de beeljfering dienen duidelijk , gelijkmatig en onuitwisbaar te zijn en zodanig te zijn uitgevoerd dat zij een betrouwbare , gemakkelijke en ondubbelzinnige aflezing mogelijk maken .

4.2 . De waarde van een schaaldeel moet de vorm 1 maal 10n , 2 maal 10n of 5 maal 10n meter hebben waarin de exponent n een positief of negatief geheel getal of nul is .

Zij mag ten hoogste gelijk zijn aan :

- 1 cm bij lengtematen met een nominale meetlengte kleiner dan of gelijk aan 2 meter ,

- 10 cm indien de nominale meetlengte groter is dan 2 meter en kleiner dan 10 meter ,

- 20 cm indien de nominale meetlengte gelijk is aan of groter dan 10 meter en kleiner dan 50 meter ,

- 50 cm indien de nominale meetlengte gelijk is aan of groter dan 50 meter .

Deze waarden mogen evenwel voor specifieke toepassingen worden overschreden , mits zulks wordt aangetoond bij de aanvraag om modelgoedkeuring en op de lengtemaat het specifieke gebruiksdoel waarvoor zij bestemd is , wordt vermeld .

4.3 . Wanneer de merktekens uit strepen bestaan , moeten deze rechtlijnig zijn , loodrecht op de lengteas van de lengtemaat staan en alle over hun gehele lengte even breed zijn . De lengte van de deelstrepen moet proportioneel zijn met de overeenkomstige waarde van het schaaldeel . De deelstrepen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij een duidelijke schaalverdeling vormen en dat hun breedte geen meetonzekerheid veroorzaakt .

4.4 . Sommige gedeelten van de schaalverdeling , met name die aan de uiteinden , kunnen zijn onderverdeeld in decimale delen van het voor het geheel van de lengtemaat gebezigde schaaldeel . De strepen mogen in dat geval voor de trajecten met kleinere schaaldelen smaller zijn dan die van het overige gedeelte van de lengtemaat .

4.5 . De merktekens mogen ook bestaan uit gaten indien de waarde van het schaaldeel gelijk is aan of groter dan 1 cm , of uit andere deelkenmerken , indien de waarde van het schaaldeel gelijk is aan of groter dan 1 dm , mits een voldoend nauwkeurige aflezing gewaarborgd blijft , rekening houdend met de nauwkeurigheidsklasse waartoe de lengtemaat behoort .

4.6 . De becijfering mag doorlopend of herhalend zijn . In het sub 4.4 bedoelde geval mag de becijfering van de gedeelten met een kleiner schaaldeel afwijken van die van het overige gedeelte van de lengtemaat . De cijfers moeten wat hun plaats , grootte , vorm , kleur en contrast betreft , zijn aangepast aan de desbetreffende schaalverdeling en deelkenmerken .

Ongeacht de sub 4.2 vastgestelde waarde van het schaaldeel moeten de merktekens zijn becijfers in meter , dm , cm of mm , zonder aanduiding van het overeenkomstige symbool .

Het aantal becijferde merktekens moet zodanig zijn dat de aflezing ondubbelzinnig is .

Wanneer de eenheid van becijfering niet de meter is , mogen de merktekens voor de meters toch in meters zijn becijferd . De cijfers bij de meters worden dan gevolgd door het symbool m .

Op dezelfde wijze mag bovendien voor de becijfering van de andere becijferde deelstrepen het aantal voorafgaande meters worden aangegeven .

Is het schaaldeel van een uit strepen bestaande schaalverdeling van de vorm 2 maal 10n en bedraagt dit schaaldeel ten minste 2 cm , dan moeten alle merktekens becijferd zijn .

4.7 . Bij lengtematen waarop meer dan één schaalverdeling voorkomt , mogen de schaaldelen verschillend zijn en mogen de becijferingen in dezelfde of in tegengestelde richting oplopen .

5 . Nominale lengte

5.1 . De nominale lengte van de lengtematen moet een der volgende waarden hebben : 0,5 - 1 - 1,5 - 2 - 3 - 4 - 5 meter of een geheel veelvoud van 5 meter .

5.2 . Evenwel kunnen andere waarden worden toegestaan voor specifieke toepassingen , mits bij de aanvraag om modelgoedkeuring de noodzaak van het gebruik van een dergelijke lengtemaat wordt aangetoond en het specifieke gebruiksdoel daarop wordt vermeld .

5.3 . Bepaalde nominale lengten volgens punt 5.1 zijn niet toegestaan voor de lengtematen bedoeld sub 9.4.2 .

6 . Opschriften

6.1 . Op de lengtematen moeten de volgende opschriften zijn aangebracht :

6.1.1 . Verplichte opschriften in alle gevallen :

6.1.1.1 . de nominale lengte ;

6.1.1.2 . de identificatie van de fabrikant of zijn firmanaam ;

6.1.1.3 . de aanduiding van de nauwkeurigneidsklasse : I , II of III ;

6.1.1.4 . het E.E.G.-modelgoedkeuringsteken .

6.1.2 . Verplichte opschriften in bepaalde gevallen :

6.1.2.1 . de referentietemperatuur indien deze niet 20 * C is ;

6.1.2.2 . de trekkracht ;

6.1.2.3 . het specifieke gebruik waarvoor de lengtemaat is bestemd in de gevallen die worden bedoeld sub 4.2 en 5.2 .

6.2 . Nominale lengte , trekkracht en temperatuur worden uitgedrukt in meeteenheden aanvaard bij de richtlijn van de Raad van 18 oktober 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten op het gebied van de meeteenheden ( 1 ) , of in een van hun decimale veelvouden of delen , gevolgd door het overeenkomstige wettige symbool .

6.3 . Al deze opschriften moeten zichtbaar en leesbaar nabij het begin van de lengtemaat zijn aangebracht .

6.4 . Eventueel kan , uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant de lineaire uitzettingscoëfficiënt van het materiaal waaruit de lengtemaat is vervaardigd , worden aangegeven in de vorm a = ...

6.5 . Voorts mag iedere andere aanduiding van niet-metrologische aard , die bij andere wettelijke bepalingen is voorgeschreven of door de bevoegde nationale autoriteit is toegestaan , op de lengtematen worden aangebracht .

6.6 . Indien de opschriften niet in code zijn , moeten zij zijn uitgedrukt in de officiële talen van de Lid-Staten waarvoor zij zijn bestemd .

6.7 . Reclame-opschriften mogen op een lengtemaat zijn aangebracht mits de plaats ervan voldoet aan het bepaalde in punt 6.8 .

6.8 . De opschriften , met inbegrip van de reclame-opschriften , dienen zodanig te zijn aangebracht dat het gebruik van het meetmiddel als lengtemaat daardoor in genen dele wordt belemmerd . De verplichte opschriften , met uitzondering van het E.E.G.-modelgoedkeuringsteken , alsmede de plaats voor de reclame-opschriften , moeten zijn aangegeven op het voor de E.E.G.-modelgoedkeuring aangeboden model .

7 . Maximaal toelaatbare fouten

7.1 . De in deze richtlijn omschreven lengtematen zijn volgens hun nauwkeurigheidsgraad ingedeeld in 3 klassen , aangeduid met de cijfers I , II , III .

Voor de eerste E.E.G.-ijk van lengtematen wordt de maximaal toelaatbare fout , in plus of min van de nominale lengte en van de afstand tussen twee willekeurige deelkenmerken , uitgedrukt als functie van de beschouwde lengte in een formule van de vorm ( a + b L ) mm , waarin :

- L de naar boven op het gehele aantal meters afgeronde waarde van de beschouwde lengte voorstelt

- a en b coëfficiënten zijn die voor iedere nauwkeurigheidsklasse in de volgende tabel zijn vastgesteld :

Nauwkeurigheidsklasse * a * b *

I * 0,1 * 0,1 *

II * 0,3 * 0,2 *

III * 0,6 * 0,4 *

7.2 . De maximaal toelaatbare fout in plus of min van de lengte tussen de hartlijnen van twee opeenvolgende deelkenmerken en het maximaal toelaatbare verschil tussen de lengten i van twee opeenvolgende schaaldelen worden voor elke nauwkeurigheidsklasse vastgesteld overeenkomstig onderstaande tabel :

lengte i van het beschouwde interval * maximaal toelaatbare fout of verschil in millimeter per nauwkeurigheidsklasse *

* I * II * III *

i * 1 mm * 0,1 * 0,2 * 0,3 *

1 mm < i * 1 cm * 0,2 * 0,4 * 0,6 *

1 cm < i * 1 dm * 0,3 * 0,5 * 0,9 *

7.3 . Voorts wordt bij een eindmaat of een streep-eindmaat de maximaal toelaatbare fout in plus of min van de lengte van het laatste schaaldeel , begrensd door een eindvlak , vergroot met :

- 0,1 mm voor lengtematen van klasse I

- 0,2 mm voor lengtematen van klasse II

- 0,3 mm voor lengtematen van klasse III .

7.4 . De maximaal toelaatbare fout van in gebruik zijnde lengtematen is gelijk aan het dubbele van de sub 7.1 vastgestelde maximaal toelaatbare fout bij eerste ijk .

7.5 . De maximaal toelaatbare fouten gelden onder de volgende referentievoorwaarden :

7.5.1 . De referentietemperatuur bedraagt normaal 20 * C . Voor bepaalde sub 9 omschreven lengtematen mag echter bij wijze van uitzondering een andere referentietemperatuur worden aangenomen ;

7.5.2 . Lengtematen waarvoor sub 9 een trekkracht is vastgesteld , worden , tijdens de verificatie op een horizontaal vlak en gespannen met de op de maat vermelde trekkracht , over de gehele lengte vrijwel zonder wrijving ondersteund .

8 . IJkmerken

Iedere lengtemaat dient zodanig te zijn uitgevoerd dat daarop de ijkmerken kunnen worden aangebracht welke zijn voorgeschreven bij de richtlijn van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen . Daartoe moet nabij het begin van de lengtemaat een plaats zijn voorzien .

9 . Soorten lengtematen waarvoor de richtlijn geldt

9.1 . Meetbanden van glasvezel en kunststof die eindmaten , streepmaten of streep-eindmaten kunnen zijn .

Nominale lengte tussen 0,5 en 50 meter .

De trekkracht in de orde van 20 N dient te worden aangegeven .

De vrije uiteinden van de eindmaten of streep-eindmaten moeten zijn voorzien van een slijtvaste schoen of van een ander beslag .

Deze lengtematen behoren tot de nauwkeurigheidsklassen I , II of III .

9.2 . Uit één stuk bestaande starre of buigzame lengtematen van metaal of enig ander materiaal ( voor normale metingen ) .

Nominale lengte tussen 0,5 en 5 meter .

Deze maten behoren tot nauwkeurigheidsklasse II .

9.3 . Gelede lengtematen van metaal of ander materiaal .

Nominale lengte tussen 0,5 en 5 meter .

De geledingen moeten onderling gelijk zijn .

Een doelmatige inrichting zorgt ervoor dat de draaibeweging en de ligging van de geledingen ten opzichte van elkaar , wanneer de lengtemaat is uitgevouwen , ter plaatse van de verbindingen geen grotere extra fout dan 0,3 mm veroorzaken voor lengtematen van de nauwkeurigheidsklassen I en II of dan 0,5 mm voor lengtematen van nauwkeurigheidsklasse III .

Deze lengtematen behoren tot de nauwkeurigheidsklassen I , II of III .

9.4 . Stalen meetbanden

9.4.1 . Kleine eindmaten , streepmaten of streep-eindmaten , voorzien van een oprolinrichting .

Nominale lengte tussen 0,5 en 5 meter .

Deze lengtematen kunnen zijn gevat in een houder waarvan een der zijden deel kan uitmaken van het metende gedeelte , met name voor het meten van binnenafmetingen .

Het vrije uiteinde van deze lengtematen is voorzien van een haakje of van een al of niet verschuifbare lip .

Deze lengtematen behoren tot de nauwkeurigheidsklassen I of II .

9.4.2 . Grote eind - of streepmaten , bestemd voor het additief meten van lengten die groter zijn dan de nominale lengte van die lengtematen .

Nominale lengte : 5 , 10 , 20 , 50 , 100 of 200 meter .

De trekkracht , in de orde van 50 N , moet op de lengtemaat zijn aangegeven .

Deze lengtematen zijn aan de beide uiteinden voorzien van handgrepen of ringen

Indien de handgrepen zijn begrepen in de totale meetlengte , moeten zij zodanig zijn samengesteld dat hun draaibeweging geen meetonzekerheid veroorzaakt .

Deze maten behoren tot de nauwkeurigheidsklassen I of II .

9.4.3 . Grote streep - of streep-eindmaten , voorzien van een oprolinrichting , die niet bestemd zijn voor additieve metingen .

Nominale lengte tussen 5 en 100 meter .

De trekkracht , in de orde van 50 N , moet op de lengtemaat zijn aangegeven .

Het vrije uiteinde moet zijn voorzien van een handgreep of ring die niet in de nominale meetlengte mag zijn begrepen .

Deze lengtematen behoren tot de nauwkeurigheidsklassen I of II .

9.4.4 .Streep-eindmaten voorzien van een verzwaringslichaam , bestemd voor het meten van de hoogte van vloeistofspiegels in reservoirs .

Nominale lengte tussen 5 en 50 meter

De referentietemperatuur kan in bepaalde gevallen afwijken van 20 * C .

De trekkracht dient op de maat te zijn aangegeven . Deze trekkracht is gelijk aan het gewicht van het verzwaringslichaam . Op het verzwaringslichaam is zijn massa vermeld .

Het hoofdmerkteken aan het begin van de schaalverdeling wordt gevormd door het grondvlak van een verzwaringslichaam van doelmatige vorm , dat zwaar genoeg is om de meetband op correcte wijze te strekken en dat is vervaardigd van een materiaal dat vonkvorming voorkomt .

Het verzwaringslichaam is vast dan wel zodanig beweeglijk met de meetband verbonden , dat de bevestiging of beweeglijke verbinding geen meetonzekerheid veroorzaakt .

De band is over haar totale meetlengte door middel van strepen in millimeters verdeeld ; deze verdeling loopt door op een afgeplat zijvlak van het verzwaringslichaam .

Het andere uiteinde van de lengtemaat kan zijn voorzien van een oprolrichting .

Deze lengtematen behoren tot de nauwkeurigheidsklasse I of II .

De maximaal toelaatbare fout van het samenstel van band en verzwaringslichaam is evenwel niet kleiner dan 0,6 mm .

9.5 . Metalen lengtematen uit één stuk voor nauwkeurige metingen :

- starre of buigzame lengtematen ( nominale lengte tussen 0,5 en 5 m ) , in het bijzonder te gebruiken als peilstok ;

- meetbanden ( nominale lengte tussen 1 en 200 meter ) .

De referentietemperatuur kan in bepaalde gevallen afwijken van 20 * C .

Het uiteinde van starre peilstokken moet zijn voorzien van een stoot - en slijtvaste rand of schoen .

Het vrije uiteinde van de meetbanden mag zijn voorzien van een ring , handgreep of haak die niet in de nominale meetlengte zijn begrepen .

De trekkracht , in de orde van 50 N , moet op de meetbanden zijn aangegeven .

Deze maten behoren tot de nauwkeurigheidsklasse I of II .

( 1 ) PB nr . L 243 van 29 . 10 . 1971 , blz . 29 .

Top