EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31971L0318

Richtlijn 71/318/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake gasmeters

OJ L 202, 6.9.1971, p. 21–31 (DE, FR, IT, NL)
Danish special edition: Series I Volume 1971(III) P. 651 - 661
English special edition: Series I Volume 1971(III) P. 729 - 739
Greek special edition: Chapter 13 Volume 001 P. 159 - 169
Spanish special edition: Chapter 13 Volume 002 P. 37 - 47
Portuguese special edition: Chapter 13 Volume 002 P. 37 - 47
Special edition in Finnish: Chapter 13 Volume 002 P. 22 - 32
Special edition in Swedish: Chapter 13 Volume 002 P. 22 - 32
Special edition in Czech: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Estonian: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Latvian: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Lithuanian: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Hungarian Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Maltese: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Polish: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Slovak: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157
Special edition in Slovene: Chapter 13 Volume 001 P. 147 - 157

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/10/2006; opgeheven door 32004L0022

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1971/318/oj

31971L0318

Richtlijn 71/318/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake gasmeters

Publicatieblad Nr. L 202 van 06/09/1971 blz. 0021 - 0031
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 2 blz. 0022
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1971(III) blz. 0651
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 2 blz. 0022
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1971(III) blz. 0729 - 0739
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0159
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 2 blz. 0037
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 2 blz. 0037


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 26 juli 1971

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake gasmeters

( 71/318/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat in de Lid-Staten de constructie en de wijze van keuring van gasmeters zijn geregeld door dwingende voorschriften die van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en daardoor een belemmering vormen voor de handel in deze toestellen ; dat er derhalve aanleiding toe bestaat , deze wetsvoorschriften te harmoniseren ;

Overwegende dat in de richtlijn van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen ( 3 ) de procedures van E.E.G.-modelgoedkeuring en eerste E.E.G.-ijk zijn afgebakend ; dat overeenkomstig deze richtlijn de technische voorschriften voor de uitvoering en de werking van gasmeters dienen te worden vastgesteld ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

De onderhavige richtlijn heeft betrekking op de volgende gasmeters :

1 . Volumetrische gasmeters :

- gasmeters met heen en weer bewegende wanden ,

- rotorgasmeters .

2 . Niet-volumetrische gasmeters :

- turbinegasmeters .

Artikel 2

In de bijlage van deze richtlijn zijn de gasmeters omschreven waaraan de E.E.G.-merken en E.E.G.-tekens kunnen worden verleend . Zij zijn onderworpen aan de E.E.G.-modelgoedkeuring en aan de eerste E.E.G.-ijk .

Artikel 3

De Lid-Staten mogen het in de handel brengen en het in gebruik nemen van gasmeters die zijn voorzien van het E.E.G.-modelgoedkeuringsteken en van het merk van eerste E.E.G.-ijk , niet weigeren , verbieden of beperken .

Artikel 4

1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke nationale wettelijke bepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie worden gebracht .

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 26 juli 1971 .

Voor de Raad

De Voorzitter

A . MORO

( 1 ) PB nr . C 65 van 5 . 6 . 1970 , blz . 30 .

( 2 ) PB nr . C 131 van 29 . 10 . 1970 , blz . 7 .

( 3 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .

BIJLAGE

HOOFDSTUK I

A . DEFINITIE VAN SOMMIGE IN DE BIJLAGE GEBRUIKTE TERMEN

1 . Meetbereik

Het meetbereik van een gasmeter wordt begrensd door het maximale meetvermogen Q max en het minimale meetvermogen Q min .

2 . Metende ruimte van een volumetrische gasmeter

De metende ruimte V van een volumetrische gasmeter is gelijk aan het gasvolume overeenkomend met één arbeidscyclus van de meter , dat wil zeggen met het geheel van de bewegingen der beweegbare organen van de meter aan het einde waarvan al deze organen , behalve het telwerk en de tussenoverbrengingen , weer voor het eerst hun oorspronkelijke stand innemen .

De metende ruimte wordt bepaald door de waarde van het volume , overeenkomend met een volledige omwenteling van het controle-element , te vermenigvuldigen met de overbrengingsverhouding van het metende gedeelte op het telwerk .

3 . Werkdruk en referentiedruk

3.1 . Werkdruk

De werkdruk van een gasmeter is het verschil tussen de druk van het te meten gas aan de inlaat van de gasmeter en de atmosferische druk .

3.2 . Referentiedruk

De referentiedruk p r van een gasmeter is de gasdruk waarop het aangegeven gasvolume is betrokken .

Bepalingen inzake het drukmeetpunt voor de referentiedruk zijn vastgelegd in hoofdstuk III .

4 . Drukverbruik

Het drukverbruik van een gasmeter is het verschil tussen de druk gemeten aan de inlaat en aan de uitlaat van de meter gedurende het doorstromen van het gas .

5 . Constante der naar buiten tredende overbrengingsinrichtingen

De constante van een naar buiten tredende overbrengingsinrichting is de waarde van het volume overeenkomende met een volledige omwenteling van de as van deze overbrenging ; deze waarde wordt bepaald door de waarde van het volume , overeenkomende met een volledige omwenteling van het controle-element , te vermenigvuldigen met de overbrengingsverhouding van het telwerk op de genoemde as .

B . ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR GASMETERS

1 . Algemeen

1.1 . Hoofdstuk I van de onderhavige bijlage legt de algemene voorschriften vast waarvan alle in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde gasmeters moeten voldoen .

1.2 . In de hoofdstukken II en III van deze bijlage zijn de bijzondere voorschriften voor de daarin bedoelde gasmeters vastgelegd .

2 . Constructie

2.1 . Materiaal

De meters moeten zijn vervaardigd van deugdelijk materiaal , met geringe inwendige spanningen , dat in geringe mate aan verandering onderhevig is door veroudering en dat voldoende bestand is tegen corrosie en tegen aantasting door de gebruikelijk gedistribueerde gassen of door eventuele condensaten daarvan .

2.2 . Dichtheid van de meters

De gasmeters moeten bij maximale werkdruk volkomen gasdicht zijn .

2.3 . Bescherming tegen invloeden van buitenaf

De meters moeten zodanig zijn geconstrueerd dat iedere ingreep die de juistheid der metingen kan beïnvloeden , onmogelijk is zonder beschadiging der ijk - of zegelmerken .

2.4 . Stromingsrichting van het gas

Op gasmeters waarvan het telwerk slechts positief aanwijst bij doorstroming van het gas in één richting , moet deze richting door middel van een pijl zijn aangegeven .

Deze pijl is niet vereist indien de stromingsrichting van het gas door de constructie is bepaald .

2.5 . Metrologische eigenschappen

Bij een debiet gelijk aan Q max moet een meter continu kunnen functioneren gedurende de in de hoofdstukken II of III vastgelegde perioden , zonder dat de wijzigingen in zijn metrologische eigenschappen de in die hoofdstukken vastgestelde grenzen overschrijden .

3 . Hulpinrichtingen

3.1 . De meters mogen zijn voorzien van hulpinrichtingen ( correctieapparaat , belastingschrijver , toegevoegd telwerk , enz . ) ; het aansluiten daarvan op de meters is eveneens onderworpen aan de E.E.G.-modelgoedkeuringsprocedure .

3.2 . De meters mogen zijn voorzien van naar buiten tredende overbrengingsinrichtingen voor het aandrijven van een afneembaar telwerk , een muntwerk of iedere andere hulpinrichting .

3.2.1 . Wanneer deze overbrengingsinrichtingen niet worden gebruikt , moet het vrije uiteinde daarvan worden beschermd door middel van een verzegelbare dop of dergelijke voorziening .

3.2.2 . Is dit uiteinde een as , dan moet daarbij de waarde van de constante ervan zijn aangegeven in de vorm " 1 tr * ... m3 ( of dm3 ) " .

3.3 . De gasmeters mogen zijn voorzien van ingebouwde impulsgevers . Bij de uitgaande assen van deze impulsgevers moet de waarde , overeenkomend met één impuls , zijn vermeld in de vorm : " 1 imp * ... m3 ( of dm3 ) " .

4 . Opschriften

4.1 . Op elke meter moeten op de telwerkplaat dan wel op een speciale plaat volgende opschriften worden vermeld :

a ) het kencijfer van modelgoedkeuring van de meter ,

b ) de identificatie van de fabrikant of zijn firmanaam ,

c ) een fabrieksnummer en jaartal van vervaardiging ,

d ) een voor de grootte van de meter kenmerkende aanduiding in de vorm van de hoofdletter G gevolgd door een in de hoofdstukken II of III vastgesteld getal ,

e ) het maximale meetvermogen in de vorm : Q max ... m3/h ,

f ) het minimale meetvermogen in de vorm : Q min ... m3/h ( of dm3/h ) ,

g ) de maximale werkdruk in de vorm : p max ... MN/m2 ( of N/m2 ) of p max ... bar ( of mbar ) ,

h ) bij volumetrische gasmeters , de nominale inhoud van de metende ruimte in de vorm V ... m3 ( of dm3 ) .

Deze opschriften moeten , onder de normale gebruiksomstandig heden , goed zichtbaar , duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn aangebracht .

4.2 . De dienst van het ijkwezen die de modelgoedkeuring verleent , kan bepalen in welke gevallen de aard van het gas bij de opschriften moet worden vermeld .

4.3 . Voorts kunnen op de gasmeter worden vermeld : de handelsbenaming , een bijzonder volgnummer , de naam van de gasdistributiemaatschappij , een Europees normalisatiemerk en een vermelding ten aanzien van verrichte herstellingen . Behoudens bijzondere toestemming is elk ander opschrift of elke andere aanduiding verboden .

5 . Telwerken en controle-element

5.1 . Telwerken

5.1.1 . De telwerken moeten bestaan uit rollen ; het laatste element mag evenwel hierop een uitzondering vormen . De rollen moeten zijn becijferd in kubieke meter of in decimale veelvouden of delen van de kubieke meter . Op de telwerkplaat moet het symbool m3 voorkomen .

5.1.1.1 . De eventueel aanwezige rollen bestemd voor het aangeven van de decimale delen van de kubieke meter moeten duidelijk zijn onderscheiden van de overige rollen en daarvan zijn gescheiden door een goed zichtbare komma .

5.1.1.2 . Is de laatste rol van het telwerk becijferd in een decimaal veelvoud van de kubieke meter , dan moet op de telwerkplaat zijn vermeld :

a ) hetzij één ( of twee , of drie , enz . ) vaste nullen na de laatste rol ,

b ) hetzij de aanduiding : " x 10 " ( of " x 100 " of " x 1.000 " , enz . ) , zodat de aflezing steeds in m3 geschiedt .

5.1.2 . Het telwerk moet voldoende becijferde rollen hebben om , op één eenheid van de laatste rol na , het volume te kunnen aanwijzen dat is doorgestroomd gedurende een bedrijfsduur van 1.000 uur bij het maximale meetvermogen .

5.2 . Controle-element

5.2.1 . De meters moeten zodanig zijn geconstrueerd dat zij met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden onderzocht . Daartoe moeten de meters zijn voorzien van een vast controle-element dan wel van inrichtingen die het aanbrengen van een afneembaar controle-element mogelijk maken .

5.2.2 . Het vaste controle-element kan bestaan uit het laatste element van het telwerk en kan op één der volgende wijzen zijn uitgevoerd :

a ) een continu bewegende rol met becijferde schaalverdeling ,

b ) een wijzer die zich langs een vaste wijzerplaat met becijferde schaalverdeling beweegt , of een schijf voorzien van een becijferde schaalverdeling , die zich langs een vaste index beweegt .

5.2.3 . Op de becijferde schaalverdelingen van de controle-elementen moet de eenheid van becijfering duidelijk en ondubbelzinning zijn aangegeven in m3 of in decimale delen van de m3 ; aan het begin van de schaalverdeling moet het cijfer 0 staan .

5.2.3.1 . De lengte van het schaaldeel moet over de gehele schaalverdeling constant zijn en mag niet minder bedragen dan 1 mm .

5.2.3.2 . De waarde van het schaaldeel moet van de vorm 1 maal 10n , 2 maal 10n of 5 maal 10n m3 zijn , waarin n een positief of negatief geheel getal of nul is .

5.2.3.3 . De deelstrepen moeten fijn zijn en een gelijke dikte hebben . Ingeval de waarde van het schaaldeel van de vorm 1 maal 10n of 2 maal 10n m3 is , moeten alle deelstrepen die een veelvoud van vijf aangeven , alsmede , indien de waarde van het schaaldeel van de vorm 5 maal 10n m3 is , alle deelstrepen die een veelvoud van twee aangeven , zich onderscheiden door een grotere lengte .

5.2.4 . De index of wijzerpunt moet voldoende scherp zijn om een betrouwbare en gemakkelijke aflezing mogelijk te maken .

5.3 . Diameters van rollen en wijzerplaten

De diameter der rollen moet ten minste 16 mm bedragen .

De diameter der becijferde schaalverdelingen als bedoeld in punt I , B , 5.2.2 , sub b ) , moet ten minste 32 mm bedragen .

5.4 . Aflezing van het telwerk

Het telwerk moet zodanig zijn uitgevoerd dat aan het beginsel van aflezing door eenvoudige nevenschikking wordt voldaan .

5.5 . Verspringen der cijfers

Het verspringen van een cijferrol met één eenheid moet zich geheel voltrekken gedurende de tijd waarin de cijferrol , behorende tot de naast lagere decade , het laatste tiende gedeelte van zijn omwenteling maakt .

5.6 . Afnemen van het telwerk

De meters moeten zodanig zijn geconstrueerd dat het telwerk tijdens een onderzoek gemakkelijk kan worden afgenomen .

6 . Maximaal toelaatbare fouten

6.1 . De fouten van de meter worden uitgedrukt in een relatieve waarde door de verhouding ( in procenten ) van het verschil tussen het aangewezen volume en het volume dat werkelijk door de meter is gestroomd , tot dit laatste volume .

6.2 . Deze fouten zijn betrokken op meting met lucht met een volumieke massa van 1,2 kg/m3 . Onder normale atmosferische omstandigheden mag worden aangenomen dat de omgevingslucht van een onderzoeklaboratorium aan deze voorwaarde voldoet .

6.3 . De maximaal toelaatbare fouten zijn vastgelegd in de hoofdstukken II en III . Zij gelden voor de toegestane doorstromingsrichtingen .

7 . Drukverbruik

7.1 . Maximaal toelaatbare waarden

De maximaal toelaatbare waarden voor het drukverbruik zijn vastgelegd in de hoofdstukken II en III .

8 . Aanbrengen van ijk - en zegelmerken

8.1 . Draagwijdte

Het aanbrengen van E.E.G.-ijkmerken en E.E.G.-zegelmerken op gasmeters houdt uitsluitend in dat de betrokken meters voldoen aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn .

8.2 . Plaats

8.2.1 . De plaatsen der merken moeten zodanig worden gekozen dat het afnemen van een onderdeel dat met een van die merken is verzegeld , beschadiging van het merk met zich zou brengen .

8.2.2 . Indien de onder punt I , B , 4.1 bedoelde opschriften zijn aangebracht op een speciale opschriftenplaat , moet de plaats van een der merken zodanig worden gekozen dat dit merk bij verwijdering van genoemde plaat wordt beschadigd ; de bedoeling hiervan is , verwijdering van de plaat te beletten .

8.2.3 . Er dienen plaatsen aanwezig te zijn voor het aanbrengen van ijk - of zegelmerken :

a ) op alle platen waarop een aanduiding staat als voorgeschreven in de onderhavige bijlage ,

b ) op alle delen van de kast die niet op andere wijze kunnen worden beschermd tegen ingrepen waardoor de meetnauwkeurigheid kan worden beïnvloed .

9 . E.E.G.-modelgoedkeuring en eerste E.E.G.-ijk

9.1 . E.E.G.-modelgoedkeuring

9.1.1 . Bij de aanvraag tot modelgoedkeuring van een meter dienen onderstaande bescheiden , die het aangeboden model moeten vergezellen , te worden gevoegd :

- een beschrijving van de meter waarvoor modelgoedkeuring wordt aangevraagd ,

- een perspectieftekening of een foto van de meter ,

- een samenstellingstekening van de gehele meter , zo nodig aangevuld met tekeningen van constructiedetails ,

- een lijst van de samenstellende delen en alle andere door de dienst van het ijkwezen noodzakelijk geachte gegevens ,

- een tekening waarop de plaatsen van de ijkmerken en de zegelmerken staan aangegeven ,

- een verklaring waaruit blijkt dat de meters die overeenkomstig het model worden vervaardigd , zullen voldoen aan de reglementaire veiligheidsvoorschriften , met name ten aanzien van de op de opschriftenplaat aangegeven maximale werkdruk .

9.2 . Eerste E.E.G.-ijk

9.2.1 . De ten eerste E.E.G.-ijk aangeboden gasmeters moeten bedrijfsgereed zijn . Indien de meters moeten worden gebruikt met door naar buiten tredende overbrengingsinrichtingen aangedreven hulpinrichtingen , moeten deze laatste reeds bij de ijk zijn aangesloten , tenzij het aansluiten ervan na de ijk uitdrukkelijk is toegestaan .

10 . IJk - en zegelmerken

De meters die met goed gevolg de proeven bij de ijk hebben ondergaan , worden :

- voorzien van het ijkmerk ;

- voorzien van de zegelmerken op de daartoe bestemde plaatsen ter bescherming van bepaalde organen tegen ingrepen van buitenaf die de kenmerken van de meter kunnen wijzigen .

HOOFDSTUK II

VOORSCHRIFTEN VOOR GASMETERS MET HEEN EN WEER BEWEGENDE WANDEN

1 . Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk heeft te zamen met hoofdstuk I betrekking op gasmeters waarbij de meting van het doorgestroomde gas geschiedt met behulp van meetkamers met heen en weer bewegende wanden .

2 . Meetbereik en grootte

2.1 . De toelaatbare waarden van de maximale meetvermogens en de maximumwaarden van de bijbehorende minimale meetvermogens , alsmede de minimumwaarden van de metende ruimten zijn in de onderstaande tabel in afhankelijkheid van de grootte ( G ) van de meters vermeld :

G * Q max m3/h * Q min m3/h ( maximumwaarde ) * V dm3 ( minimumwaarde ) *

1,6 * 2,5 * 0,016 * 0,7 *

2,5 * 4 * 0,025 * 1,2 *

4 * 6 * 0,040 * 2,0 *

6 * 10 * 0,060 * 3,5 *

10 * 16 * 0,100 * 6,0 *

16 * 25 * 0,160 * 10 *

25 * 40 * 0,250 * 18 *

40 * 65 * 0,400 * 30 *

65 * 100 * 0,650 * 55 *

100 * 160 * 1,000 * 100 *

160 * 250 * 1,600 * 200 *

250 * 400 * 2,500 * 400 *

400 * 650 * 4,000 * 900 *

650 * 1.000 * 6,500 * 2.000 *

2.2 . Wanneer voor een bepaald type gasmeter Q min kleiner is dan het in de tabel onder punt II , 2.1 aangegeven getal , moet de getalwaarde van deze Q min overeenkomen met een der in de derde kolom van de tabel aangegeven getallen of een decimaal deel daarvan .

2.3 . Meters met een metende ruimte die kleiner is dan de in de tabel van punt II , 2.1 aangegeven waarde , kunnen worden goedgekeurd mits het model van deze meters voldoet aan de eisen van de in punt II , 7.2.5 omschreven duurbeproeving .

3 . Constructiedetails

3.1 . Bij elke gasmeter mag het verschil tussen de berekende waarde ( V ) van de metende ruimte en de op de meter aangegeven waarde niet meer dan 5 % van laatstgenoemde waarde bedragen .

3.2 . De meters G 1,6 tot en met G 6 mogen zijn voorzien van een inrichting die het normaal functioneren van het metende gedeelte verhindert wanneer het gas in een niet toegestane richting stroomt .

4 . Controle-element

4.1 . Bij de meters G 1,6 tot en met G 6 moet het controle-element volgens punt I , B , 5.2.2 zijn uitgevoerd . Bij de meters G 10 tot en met G 650 moet het controle-element :

- hetzij volgens punt I , B , 5.2.2 ,

- hetzij afneembaar

zijn uitgevoerd .

4.2 . Wanneer het controle-element is uitgevoerd volgens punt I , B , 5.2.2 , moeten de waarde van het schaaldeel van het controle-element en de becijfering aan onderstaande waarden voldoen :

Grootte van de meter * Maximumwaarde van het schaaldeel * Becijfering per *

G 1,6 t/m G 6 * 0,2 dm3 * 1 dm3 *

G 10 t/m G 65 * 2 dm3 * 10 dm3 *

G 100 t/m G 650 * 20 dm3 * 100 dm3 *

4.3 . Bij meters waarvan het controle-element volgens punt I , B , 5.2.2 is uitgevoerd , mag de standaardafwijking bij een reeks van ten minste 30 opeenvolgende metingen die bij een doorstromingssnelheid van ongeveer 0,1 Q max en onder dezelfde omstandigheden met de hierna aangegeven luchtvolumes worden verricht , de in onderstaande tabel vermelde waarden niet overschrijden :

Grootte van de meter * Te meten luchtvolume * Maximaal toelaatbare waarde van de standaardafwijking *

G 1,6 t/m G 4 * 20 V * 0,2 dm3 *

G 6 * 10 V * 0,2 dm3 *

G 10 t/m G 65 * 10 V * 2 dm3 *

G 100 t/m G 650 * 5 V * 20 dm3 *

5 . Maximaal toelaatbare fouten

5.1 . Algemene bepalingen

5.1.1 . De maximaal toelaatbare fouten in plus en min zijn in onderstaande tabel aangegeven :

Debieten Q * Maximaal toelaatbare fouten bij eerste E.E.G.-ijk *

Q min * Q * 2 Q min * 3 % *

2 Q min * Q * Q max * 2 % *

5.1.2 . Bij de eerste E.E.G.-ijk mogen de fouten van een meter bij debieten Q gelegen tussen 2 Q min en Q max , indien die fouten alle hetzelfde teken hebben , niet alle groter zijn dan 1 % .

6 . Drukverbruik

6.1 . Totaal drukverbruik

Het totale drukverbruik mag bij doorstroming van lucht met een volumieke massa van 1,2 kg/m3 bij een debiet gelijk aan Q max , gemiddeld niet meer bedragen dan :

Grootte van de meter * Maximaal toelaatbare waarden van het gemiddelde totale drukverbruik bij eerste E.E.G.-ijk *

* N/m2 * mbar *

G 1,6 t/m G 10 * 200 * 2 *

G 16 t/m G 40 * 300 * 3 *

G 65 t/m G 650 * 400 * 4 *

6.2 . Mechanisch drukverbruik

Het mechanisch drukverbruik , zijnde het drukverbruik bij doorstroming van lucht met een volumieke massa van 1,2 kg/m3 bij een debiet gelegen tussen Q min en 2 Q min , mag onderstaande waarden niet overschrijden :

Grootte van de meter * Maximaal toelaatbare waarden van het mechanisch drukverbruik bij eerste E.E.G.-ijk *

* N/m2 * mbar *

G 1,6 t/m G 40 * 60 * 0,6 *

G 65 t/m G 650 * 100 * 1,0 *

Bovenstaande waarden vormen maximale waarden van het mechanisch verbruik .

6.3 . Bijzondere bepaling

Bij meters waarbij de werkdruk hoger ligt dan 0,1 MN/m2 ( 1 bar ) , gelden de voorschriften volgens punt II , 6.2 , inzake het mechanisch drukverbruik , terwijl het onder punt II , 6.1 bedoelde totale drukverbruik van deze meters buiten beschouwing blijft .

7 . E.E.G.-modelgoedkeuring

7.1 . Behalve het exemplaar van het model moet de aanvrager aanstonds twee à zes proefmeters die overeenkomstig het model zijn vervaardigd , ter beschikking stellen van de bevoegde dienst .

Op verzoek van de bevoegde dienst moet dit aantal worden verdeeld over verschillende G-waarden wanneer gelijktijdig goedkeuring daarvoor wordt aangevraagd .

Naar gelang van het verloop der proeven kunnen extra proefmeters worden verlangd .

7.1.1 . Er kan toestemming worden verleend om van deze bepaling af te wijken , met dien verstande dat de proefmeters op een later tijdstip ter beschikking kunnen worden gesteld . Evenwel wordt niet eerder over de goedkeuring van het model beslist , dan na volledig onderzoek van deze proefmeters .

7.1.2 . De proefmeters blijven eigendom van de aanvrager en worden hem na verlening van de modelgoedkeuring teruggegeven .

7.2 . Onderzoek

7.2.1 . Het model en de proefmeters moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk I en van de punten 2 tot en met 6 van dit hoofdstuk .

7.2.2 . Voorts mag bij elke meter het verschil tussen het hoogste en het laagste punt van de miswijzingscurve bij debieten , gelegen binnen het meetbereik van de gasmeter , niet meer bedragen dan 3 % .

7.2.3 . Het model en de proefmeters worden vervolgens onderworpen aan een duurbeproeving . Deze proef wordt uitgevoerd :

7.2.3.1 . Voor meters G 1,6 tot en met G 10 : bij het maximale meetvermogen van de meters , met lucht ; bij meters waarbij op de opschriftenplaat de aard van het te meten gas is aangegeven , mag de proef evenwel geheel of gedeeltelijk met dat gas worden verricht ;

7.2.3.2 . Bij meters G 16 tot en met G 650 : zoveel mogelijk bij het maximale meetvermogen van de meters , met lucht of met gas .

7.2.4 . De tijdsduur van de duurbeproeving voor meters waarvan de metende ruimte ten minste gelijk is aan de waarden vermeld in de tabel van punt II , 2.1 bedraagt :

7.2.4.1 . Voor meters G 1,6 tot en met G 10 : 1.000 uur ; de proef mag worden onderbroken , zij moet evenwel binnen 60 dagen zijn beëindigd ;

7.2.4.2 . Voor meters G 16 tot en met G 650 : zodanig dat elke meter een lucht - of gasvolume meet dat overeenkomt met een bedrijfsduur van 1.000 uur bij maximaal meetvermogen van de meter : de proef moet binnen 6 maanden zijn beëindigd .

7.2.5 . Bij meters met een metende ruimte die kleiner is dan de in de tabel van punt II , 2.1 vermelde waarden , moet de tijdsduur van de duurbeproeving 2.000 uur bedragen en moet de beproeving worden uitgebreid tot een groter aantal apparaten dan voorgeschreven in punt II , 7.1 , naar gelang van de G-waarde van de betrokken meter en de algemene kenmerken ervan .

7.2.6 . Na de duurbeproeving moeten de meters aan onderstaande eisen voldoen :

a ) bij elke gasmeter mag het verschil tussen het hoogste en het laagste punt van de miswijzingscurve , bij debieten gelegen binnen het meetbereik van de gasmeter , niet meer bedragen dan 4 % ;

b ) geen enkel punt van de miswijzingscurve mag meer dan 1,5 % hoger dan de oorspronkelijke maximumwaarde of lager dan de oorspronkelijke minimumwaarde der fouten liggen ;

c ) het mechanisch drukverbruik mag met niet meer dan 20 N/m2 ( 0,2 mbar ) zijn toegenomen ;

d ) bij meters met een werkdruk hoger dan 0,1 MN/m2 ( 1 bar ) mag de afwijking tussen de fout bij debiet 1/2 Q max en bij debiet Q max met niet meer dan 1 % zijn toegenomen .

7.3 . Wijziging van een reeds goedgekeurd model

Indien de aanvraag tot goedkeuring betrekking heeft op wijziging van een reeds goedgekeurd model , beslist de dienst van het ijkwezen die het oorspronkelijke model heeft goedgekeurd , naar gelang van de aard van de wijziging of en in hoeverre de bepalingen van de punten 7.1 , 7.2.3 , 7.2.4 en 7.2.5 van dit hoofdstuk van toepassing zijn .

8 . Eerste E.E.G.-ijk

8.1 . Juistheidsproeven

Een meter wordt geacht te voldoen aan de voorschriften inzake de maximaal toelaatbare fouten , wanneer deze fouten bij onderstaande debieten niet worden overschreden :

a ) bij een debiet tussen Q min en 2 Q min ;

b ) bij een debiet in de orde van grootte van 1/5 Q max ;

c ) bij debiet Q max ;

d ) bij debiet 1/2 Q max voor meters waarvan de werkdruk hoger is dan 0,1 MN/m2 ( 1 bar ) .

Wanneer het onderzoek onder afwijkende omstandigheden wordt uitgevoerd , moeten uit de resultaten daarvan ten minste dezelfde conclusies als die , verkregen op grond van de eerder genoemde proeven , kunnen worden getrokken .

HOOFDSTUK III

VOORSCHRIFTEN VOOR ROTORGASMETERS EN TURBINEGASMETERS

1 . Toepassingsgebied

Het onderhavige hoofdstuk is te zamen met de voorschriften van hoofdstuk I van toepassing op :

1.1 . Rotorgasmeters

waarbij de meting van het doorgestroomde gas geschiedt met behulp van meetkamers met roterende scheidingswanden ,

1.2 . Turbinegasmeters

waarbij de gasstroom een schoepenrad in draaiende beweging brengt en het aantal omwentelingen van het rad het doorgestroomde gasvolume aangeeft .

2 . Meetbereik

2.1 . De gasmeters moeten naar gelang van de G-waarde een der meetbereiken hebben , volgende uit de onderstaande tabel :

G * Q max m3/h * Meetbereik *

* * klein * gemiddeld * groot *

* * Q min m3/h *

40 * 65 * 13 * 6 * 3 *

65 * 100 * 20 * 10 * 5 *

100 * 160 * 32 * 16 * 8 *

160 * 250 * 50 * 25 * 13 *

250 * 400 * 80 * 40 * 20 *

400 * 650 * 130 * 65 * 32 *

650 * 1.000 * 200 * 100 * 50 *

1.000 * 1.600 * 320 * 160 * 80 *

of uit de decimale veelvouden van de laatste vijf reeksen van waarden uit die tabel .

3 . Constructiedetails

3.1 . Rotorgasmeters

3.1.1 . Voor het meten van het drukverlies moeten de meters bij de inlaat en bij de uitlaat zijn voorzien van een drukmeetpunt voor statische druk met een diameter van 3 - 5 mm ; de bij de inlaat gemeten druk geldt als referentiedruk .

3.1.2 . De meters mogen zijn voorzien van een inrichting voor het draaien van de rotors met de hand , voor zover daardoor geen misbruik kan ontstaan ten aanzien van de juiste werking van de gasmeter .

3.1.3 . Bij meters G 160 en groter mogen de lagers van de rotorassen zodanig zijn uitgevoerd dat deze zonder verbreking van de zegelmerken toegankelijk zijn .

3.2 . Turbinegasmeters

3.2.1 . De meters moeten zijn voorzien van een drukmeetpunt voor statische druk waarmede , eventueel indirect , de druk onmiddellijk voor het schoepenrad als referentiedruk kan worden gemeten .

3.2.1.1 . Indien voor het schoepenrad een inrichting tot vernauwing van de gasstroom aanwezig is , mogen de meters , behalve het volgens punt III , 3.2.1 vereiste drukmeetpunt nog een tweede drukmeetpunt voor deze inrichting hebben , met behulp waarvan te zamen met het drukmeetpunt volgens punt III , 3.2.1 het drukverschil over genoemde inrichting kan worden gemeten .

3.3 . Drukmeetpunten

3.3.1 . De drukmeetpunten moeten zijn voorzien van een afsluitorgaan .

3.3.2 . Het drukmeetpunt voor de referentiedruk moet duidelijk zichtbaar en onuitwisbaar zijn voorzien van de aanduiding p r , en het andere drukmeetpunt van de aanduiding p .

4 . Controle-element

4.1 . Met toepassing van punt I , B . , 5.2.2 onder a ) en b ) mag de waarde van het schaaldeel van het controle-element ten hoogste bedragen :

voor de grootten G 40 en G 65 ... 0,002 m3 ,

voor de grootten G 100 t/m G 650 ... 0,02 m3 ,

voor de grootten G 1.000 t/m G 6.500 ... 0,2 m3 ,

voor de grootten G 10.000 en groter ... 2,0 m3 .

4.2 . De schaalverdeling van het controle-element moet als volgt zijn becijferd :

bij de grootten G per 40 en G 65 ... 0,01 m3 ,

bij de grootten G per 100 t/m G 650 ... 0,1 m3 ,

bij de grootten G per 1.000 t/m G 6.500 ... 1,0 m3 ,

bij de grootten G per 10.000 en groter ... 10,0 m3 .

5 . Maximaal toelaatbare fouten

5.1 . De maximaal toelaatbare fouten in plus en min zijn in onderstaande tabel aangegeven :

Debieten Q m3/h * Maximaal toelaatbare fouten bij eerste E.E.G.-ijk *

Q min * Q < 0,2 Q max * 2 % *

0,2 Q min * Q * Q max * 1 % *

5.2 . De fouten mogen , indien zij alle hetzelfde teken hebben , niet alle groter zijn dan de helft der maximaal toelaatbare fouten .

6 . E.E.G.-modelgoedkeuring

6.1 . Behalve het exemplaar van het model de aanvrager aanstonds twee à zes proefmeters die overeenkomstig het model zijn vervaardigd , ter beschikking stellen van de bevoegde dienst .

Op verzoek van de bevoegde dienst moet dit aantal worden verdeeld over verschillende G-waarden wanneer gelijktijdig goedkeuring daarvoor wordt aangevraagd .

Naar gelang van het verloop der proeven kunnen extra proefmeters worden verlangd

6.1.1 . Er kan toestemming worden verleend om van deze bepaling af te wijken , met dien verstande dat de proefmeters op een later tijdstip ter beschikking kunnen worden gesteld . Evenwel wordt niet eerder over de goedkeuring van het model beslist , dan na ontvangst en onderzoek van de proefmeters .

6.1.2 . De proefmeters blijven eigendom van de aanvrager en worden hem na verlening der goedkeuring teruggegeven .

6.2 . Onderzoek

6.2.1 . Het onderzoek omvat in het bijzonder het vaststellen van de fouten van elke meter door een proef met lucht met een volumieke massa van 1,2 kg/m3 . Het resultaat van elke proef wordt afzonderlijk in beschouwing genomen .

6.2.1.1 . Bij elke meter dient , in het meetbereik waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd , de miswijzingscurve te liggen binnen de band waarvan de breedte is bepaald door de maximaal toelaatbare fouten bij eerste E.E.G.-ijk .

6.2.1.2 . Bij elke meter mag het verschil tussen het hoogste en het laagste punt van de miswijzingscurve in het meetgebied tussen 1/2 Q max en Q max niet groter zijn dan 1 % .

6.2.2 . De meters worden daarna onderworpen aan een duurbeproeving met lucht of met gas .

6.2.2.1 . De duurbeproeving moet zoveel mogelijk geschieden bij het maximale meetvermogen van de meter . De meter wordt zolang in bedrijf gehouden totdat een lucht - of gasvolume is gemeten dat overeenkomt met een bedrijfsduur van 1.000 uur bij het maximale meetvermogen ; de bedrijfsduur mag evenwel niet langer dan zes maanden bedragen .

6.2.2.2 . Na de duurbeproeving moeten de meters opnieuw worden onderzocht met lucht met een volumieke massa van 1,2 kg/m3 , waarbij dezelfde standaardapparatuur als bij het onderzoek volgens punt III , 6.2.1 dient te worden gebruikt .

Onder deze omstandigheden van onderzoek :

a ) mogen de voor de in punt III , 7.1 aangegeven debieten vastgestelde foutwaarden bij elke gasmeter ( met uitzondering van ten hoogste één ) niet meer dan 1 % afwijken van de bij het onderzoek volgens punt III , 6.2.1 vastgestelde waarden , en

b ) mag het verschil tussen het hoogste en het laagste punt van de miswijzingscurve bij elke meter ( met uitzondering van ten hoogste één ) in het meetgebied tussen 1/2 Q max en Q max niet groter zijn dan 1,5 % .

7 . Eerste E.E.G.-ijk

7.1 . Juistheidsproeven

Een meter wordt geacht te voldoen aan de voorschriften inzake de maximaal toelaatbare fouten , wanneer deze fouten bij onderstaande debieten niet worden overschreden :

a ) bij rotorgasmeters :

Q min , 2,5 Q min , 0,25 Q max , 0,5 Q max en Q max

b ) bij turbinegasmeters :

Q min , 1,5 Q min , 3 Q min , 0,25 Q max , 0,5 Q max en Q max .

Wanneer het onderzoek onder afwijkende omstandigheden wordt uitgevoerd , moeten uit de resultaten daarvan ten minste dezelfde conclusies als die , verkregen op grond van de eerder genoemde proeven , kunnen worden getrokken .

7.2 . Van de in punt III , 7.1 opgegeven debieten zijn afwijkingen toegestaan van plus of min 5 %

Top