EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02009L0158-20120201

Consolidated text: Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/158/2012-02-01

2009L0158 — NL — 01.02.2012 — 002.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 2009/158/EG VAN DE RAAD

van 30 november 2009

tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 1 april 2011

  L 90

27

6.4.2011

►M2

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE van 21 december 2011

  L 343

105

23.12.2011




▼B

RICHTLIJN 2009/158/EG VAN DE RAAD

van 30 november 2009

tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement ( 1 ),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren ( 2 ) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd ( 3 ). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Pluimvee, als levende dieren, en broedeieren, als dierlijke producten, vallen onder de producten die in de lijst van bijlage I bij het Verdrag zijn opgenomen.

(3)

Voor een rationale ontwikkeling van de pluimveeproductie en daardoor een verbetering van de productiviteit in deze sector, dienen op communautair niveau bepaalde veterinairrechtelijke voorschriften te worden vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren.

(4)

De pluimveehouderij maakt een integrerend deel uit van de landbouwactiviteit. Dit vormt een bron van inkomsten voor een deel van de landbouwbevolking.

(5)

Teneinde het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren te bevorderen dienen er geen verschillen tussen de lidstaten te bestaan op veterinairrechtelijk gebied.

(6)

Om een harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer mogelijk te maken, moet voor de invoer uit derde landen een communautaire regeling worden vastgesteld.

(7)

Deze richtlijn dient in beginsel niet van toepassing te zijn op specifiek handelsverkeer in verband met tentoonstellingen, concoursen en wedstrijden.

(8)

Bij de huidige stand van zaken in de moderne pluimveehouderij kan voor de harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren, het best zorg worden gedragen door een controle op de productiebedrijven.

(9)

De erkenning van de bedrijven die aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoen en het toezicht op de naleving van deze voorwaarden dient te worden overgelaten aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

(10)

Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) ( 4 ), voorziet in de handelsnormen voor producten van de sectoren eieren en vlees van pluimvee. Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee ( 5 ) stelt bepalingen ter uitvoering van die verordening vast wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee, en met name wat betreft de toekenning van een registratienummer aan elk productiebedrijf en het merken van de broedeieren. Om praktische redenen moeten in het kader van de onderhavige richtlijn identieke criteria voor identificatie van de productiebedrijven en voor het merken van de broedeieren worden aangehouden.

(11)

De lidstaten moeten de nationale referentielaboratoria aanwijzen en alle nodige gegevens en actualiseringen verstrekken. De lidstaten moeten die informatie ter beschikking van de andere lidstaten en van het publiek stellen.

(12)

Teneinde de verspreiding van de besmettelijke ziekten te kunnen voorkomen, mogen pluimvee en broedeieren slechts in het intracommunautaire handelsverkeer worden gebracht indien zij aan bepaalde eisen op veterinairrechtelijk gebied voldoen.

(13)

Met hetzelfde oogmerk dienen eveneens voorwaarden voor het vervoer te worden vastgesteld.

(14)

Er dient te worden bepaald dat de Commissie, op grond van de in een bepaalde lidstaat bij de uitroeiing van bepaalde pluimveeziekten geboekte vooruitgang, kan toestaan dat aanvullende garanties worden gevraagd die evenwel niet strenger mogen zijn dan die welke de lidstaat in nationaal verband toepast. Het kan in dit verband nuttig blijken de status van de lidstaten of van gebieden van lidstaten ten aanzien van bepaalde ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, vast te stellen.

(15)

Wanneer het intracommunautaire handelsverkeer betrekking heeft op zeer geringe hoeveelheden kunnen, om praktische redenen, weliswaar niet alle communautaire eisen daarop van toepassing zijn, maar dienen daarbij toch een aantal essentiële voorschriften in acht te worden genomen.

(16)

Om de inachtneming van de vastgestelde eisen te garanderen, dient te worden bepaald dat door een officiële dierenarts een veterinair certificaat wordt afgegeven dat het pluimvee en de broedeieren tot op de plaats van bestemming dient te vergezellen.

(17)

Met betrekking tot de organisatie van de door de lidstaat van bestemming te verrichten controles en het daaraan te geven gevolg en met betrekking tot de toe te passen vrijwaringsmaatregelen, dient te worden verwezen naar de algemene voorschriften die zijn vervat in Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zootechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt ( 6 ).

(18)

Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat de Commissie controles verricht in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

(19)

In het kader van de vaststelling van een communautaire regeling voor de invoer uit derde landen, dient een lijst te worden opgesteld van derde landen of van delen van derde landen, van waaruit pluimvee en broedeieren mogen worden ingevoerd.

(20)

De keuze van die landen moet op algemene criteria berusten, zoals de gezondheidstoestand van het pluimvee en van andere dieren, de organisatie en de bevoegdheden van de veterinaire diensten en de geldende wetgeving op sanitair gebied.

(21)

Voorts dient geen invoer van pluimvee en broedeieren te worden toegestaan uit landen die besmet zijn met, of nog niet lang genoeg vrij zijn van besmettelijke pluimveeziekten die voor het pluimveebestand van de Gemeenschap gevaar opleveren.

(22)

De algemene voorschriften voor de invoer uit derde landen dienen te worden aangevuld met bijzondere voorschriften die naar gelang van de in elk van die landen heersende gezondheidssituatie worden vastgesteld.

(23)

Het overleggen, bij de invoer van pluimvee of broedeieren, van een met een bepaald model overeenstemmend certificaat vormt een van de doeltreffende middelen voor de controle op de naleving van de communautaire voorschriften. Die wetgeving kan bijzondere bepalingen bevatten die kunnen verschillen naar gelang van het derde land en de modellen van het certificaat moeten dienovereenkomstig worden opgesteld.

(24)

Veterinaire deskundigen van de Commissie dienen ermee te worden belast in derde landen erop toe te zien dat de voorschriften worden nageleefd.

(25)

De controle bij invoer moet betrekking hebben op de oorsprong en de gezondheidstoestand van het pluimvee en van de broedeieren.

(26)

De lidstaten dienen te worden gemachtigd om, bij aankomst van pluimvee of broedeieren op het grondgebied van de Gemeenschap en tijdens het vervoer ervan naar de plaats van bestemming, de nodige maatregelen te treffen, waaronder het doden en destrueren, ten einde de gezondheid van mens en dier te vrijwaren.

(27)

In verband met de voortdurende ontwikkeling van de technieken in de pluimveehouderij, moeten de methoden ter bestrijding van pluimveeziekten geregeld worden aangepast.

(28)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 7 ).

(29)

Deze richtlijn laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.  In deze richtlijn worden de veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren en de invoer daarvan uit derde landen.

2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op pluimvee dat voor tentoonstellingen, concoursen of wedstrijden is bestemd.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt onder „officiële dierenarts” en „derde land” verstaan de officiële dierenarts en derde landen in de zin van Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren ( 8 ).

Voorts wordt verstaan onder:

1. pluimvee: kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzenen loopvogels (Ratites), die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

2. broedeieren: eieren van soorten pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

3. eendagskuikens: pluimvee van alle soorten, dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet is gevoerd; muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen daarvan mogen evenwel gevoerd zijn;

4. fokpluimvee: pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de productie van broedeieren;

5. gebruikspluimvee: pluimvee van 72 uur en ouder, dat wordt opgefokt voor de productie van vlees en/of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

6. slachtpluimvee: pluimvee dat rechtstreeks naar het slachthuis wordt gevoerd om daar zo snel mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, te worden geslacht;

7. koppel: alle pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus dat in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat een epidemiologische eenheid vormt. In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen;

8. pluimveebedrijf: voorziening - die een inrichting kan omvatten - die wordt gebruikt voor het opfokken of het houden van fok- en gebruikspluimvee;

9. inrichting: op een bepaald terrein gevestigde voorziening of deel van een voorziening behorend tot een van de volgende bedrijfssectoren:

a) fokbedrijf: inrichting die zich toelegt op de productie van broedeieren bestemd voor de productie van fokpluimvee;

b) vermeerderingsbedrijf: inrichting die zich toelegt op de productie van broedeieren bestemd voor de productie van gebruikspluimvee;

c) opfokbedrijf:

i) ofwel een opfokbedrijf voor fokpluimvee, d.w.z. een inrichting die zich toelegt op het opfokken van fokpluimvee tot het voortplantingsstadium,

ii) ofwel een opfokbedrijf voor gebruikspluimvee, d.w.z. een inrichting die zich toelegt op het opfokken van legkippen tot het legstadium;

d) broederij: inrichting die zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het opleveren van eendagskuikens;

10. bevoegde dierenarts: dierenarts die van de bevoegde veterinaire instantie de opdracht heeft gekregen om onder haar verantwoordelijkheid in een inrichting de bij deze richtlijn vastgestelde controles te verrichten;

11. erkend laboratorium: op het grondgebied van een lidstaat gelegen laboratorium dat door de bevoegde veterinaire instantie is erkend en aangewezen om onder haar verantwoordelijkheid de krachtens deze richtlijn vereiste diagnosetests uit te voeren;

12. gezondheidsinspectie: inspectiebezoek dat door de officiële dierenarts of door de bevoegde dierenarts wordt afgelegd, ten einde een onderzoek in te stellen naar de gezondheidstoestand van alle pluimvee van een inrichting;

13. ziekten waarvoor een aangifteplicht geldt: de in bijlage V vermelde ziekten;

14. haard: haard in de zin van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap ( 9 );

15. quarantainestation: voorziening waar pluimvee volledig afgezonderd wordt gehouden, zonder rechtstreeks of indirect contact met ander pluimvee, ten einde gedurende lange tijd te worden geobserveerd en diverse controletests op de in bijlage V genoemde dierziekten te ondergaan;

16. ruimen: actie waarbij met inachtneming van de nodige gezondheidsmaatregelen, met inbegrip van ontsmetting, wordt overgegaan tot vernietiging van alle pluimvee en producten die zijn aangetast, of die van besmetting worden verdacht.



HOOFDSTUK II

VOORSCHRIFTEN VOOR HET INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELSVERKEER

Artikel 3

1.  De lidstaten leggen de Commissie vóór 1 juli 1991 een plan voor waarin wordt aangegeven welke nationale maatregelen zij voornemens zijn te treffen om ervoor te zorgen dat de in bijlage II neergelegde regels voor de erkenning van inrichtingen voor het intracommunautair handelsverkeer in pluimvee en broedeieren worden nageleefd.

De Commissie onderzoekt de plannen. Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kunnen deze plannen worden goedgekeurd dan wel van wijzigingen of aanvullingen worden voorzien alvorens zij worden goedgekeurd.

2.  Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kunnen wijzigingen van of aanvullingen op een reeds overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dit artikel goedgekeurd plan:

a) ofwel op verzoek van de betrokken lidstaat worden goedgekeurd in verband met de ontwikkeling van de situatie in die lidstaat,

b) ofwel worden aangevraagd in verband met de vooruitgang op het gebied van de methoden inzake preventie en bestrijding van ziekten.

Artikel 4

Elke lidstaat wijst een nationaal referentielaboratorium aan als laboratorium dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de in deze richtlijn bedoelde diagnosemethoden en voor het gebruik ervan door de erkende laboratoria die op zijn grondgebied zijn gevestigd.

Elke lidstaat stelt de gegevens betreffende zijn nationale referentielaboratorium en alle latere wijzigingen ter beschikking van de andere lidstaten en van het publiek.

De bepalingen voor de uniforme toepassing van dit artikel kunnen volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 5

Om in het intracommunautaire handelsverkeer te mogen worden gebracht:

a) moeten broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee voldoen aan de in de artikelen 6, 15, 18, en 20 vastgestelde voorwaarden. Zij moeten ook voldoen aan alle op grond van de artikelen 16 en 17 vastgestelde voorwaarden.

Bovendien:

i) moeten broedeieren voldoen aan de in artikel 8 vastgestelde voorwaarden;

ii) moeten eendagskuikens voldoen aan de in artikel 9 vastgestelde voorwaarden;

iii) moet fok-, en gebruikspluimvee voldoen aan de in artikel 10 vastgestelde voorwaarden;

b) moet slachtpluimvee voldoen aan de in de artikelen 11, 15, 18 en 20 en de op grond van de artikelen 16 en 17 vastgestelde voorwaarden;

c) moet pluimvee (met inbegrip van eendagskuikens) dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, voldoen aan de in de artikelen 12, 15, 18 en 20 en de op grond van de artikelen 16 en 17 vastgestelde voorwaarden;

d) wat salmonella betreft, moet pluimvee met bestemming Finland en Zweden voldoen aan de op grond van artikel 13 gestelde voorwaarden.

Artikel 6

Broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee moeten afkomstig zijn

a) van inrichtingen die aan de volgende eisen voldoen:

i) zij moeten erkend zijn door en een registratienummer hebben verkregen van de bevoegde instantie overeenkomstig de voorschriften van bijlage II, hoofdstuk I;

ii) zij mogen op het tijdstip van verzending op generlei wijze voorwerp zijn van veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee;

iii) zij mogen niet gelegen zijn in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is;

b) uit koppels die op het tijdstip van verzending geen klinische ziektesymptomen vertonen, noch van besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte worden verdacht.

Artikel 7

Elke lidstaat stelt een lijst op van overeenkomstig artikel 6, onder a), i), erkende inrichtingen met hun registratienummer, houdt deze lijst actueel en stelt ze ter beschikking van de andere lidstaten en van het publiek.

De bepalingen voor de uniforme toepassing van dit artikel kunnen volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 8

1.  Voor broedeieren gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

a) zij moeten afkomstig zijn van koppels:

i) die sedert meer dan zes weken hebben verbleven in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap bedoeld in artikel 6, onder a), i);

ii) die, indien ingeënt, zijn ingeënt overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde inentingsvoorschriften;

iii) die:

 ofwel in de 72 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan de aanwezigheid van een besmettelijke ziekte kan worden vermoed,

 ofwel een maandelijkse gezondheidsinspectie door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts hebben ondergaan met dien verstande dat de laatste inspectie in de 31 dagen voorafgaande aan de verzending moet zijn uitgevoerd. In dit laatste geval moet de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts ook de gegevens over de gezondheidsstatus van de koppels hebben onderzocht en de gezondheidsstatus op dat moment hebben geëvalueerd op basis van bijgewerkte informatie die de voor het koppel verantwoordelijke persoon in de 72 uur voorafgaande aan de verzending heeft verstrekt. Wanneer de geregistreerde gegevens of andere informatie een ziekte doen vermoeden, moeten de koppels door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts zijn gekeurd zodat elke mogelijkheid van een eventuele besmettelijke pluimveeziekte is uitgesloten;

b) zij moeten worden geïdentificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 617/2008;

c) zij moeten zijn ontsmet volgens de instructies van de officiële dierenarts.

2.  Wanneer in de periode waarin broedeieren worden bebroed, een via eieren overdraagbare besmettelijke pluimveeziekte uitbreekt in het koppel waarvan de betrokken broedeieren afkomstig zijn, moeten de betrokken broederij en de autoriteit(en) die voor die broederij en voor het koppel van oorsprong verantwoordelijk is (zijn), daarvan in kennis worden gesteld.

Artikel 9

Voor eendagskuikens gelden de volgende eisen:

a) zij moeten verkregen zijn uit broedeieren die aan de voorschriften van de artikelen 6 en 8 voldoen;

b) wanneer zij zijn ingeënt, moeten zij voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

c) zij mogen op het tijdstip van verzending geen symptomen vertonen, op grond waarvan op basis van bijlage II, hoofdstuk II, punt B, 2, onder g) en h), besmetting kan worden vermoed.

Artikel 10

Voor fok- en gebruikspluimvee gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

a) het moet sedert de uitkomst of sedert meer dan zes weken verbleven hebben in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap bedoeld in artikel 6, onder a), i);

b) wanneer het is ingeënt, moet het voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

c) het moet in de 48 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed.

Artikel 11

Slachtpluimvee moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een pluimveebedrijf

a) waar het sedert de uitkomst of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven;

b) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;

c) waar, bij een gezondheidsonderzoek van het koppel waartoe het slachtpluimvee behoort door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts in de vijf dagen voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;

d) dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

Artikel 12

1.  Pluimvee van meer dan 72 uur oud dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een bedrijf:

a) waar het sedert het uitkomen of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven en waar het in de twee weken voorafgaande aan de verzending niet in contact is geweest met nieuw aangevoerd pluimvee;

b) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee gelden;

c) waar, bij een gezondheidsonderzoek van het koppel waartoe het pluimvee behoort, door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts in de 48 uur voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;

d) dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving verbodsbepalingen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

2.  Artikel 6 is niet van toepassing op het in lid 1 bedoelde pluimvee.

Artikel 13

1.  Wat salmonella betreft en voor serotypen die niet zijn vermeld in bijlage II, hoofdstuk III, punt A, worden zendingen slachtpluimvee met bestemming Finland en Zweden onderworpen aan een steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong, volgens Beschikking 95/410/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van de voorschriften voor de steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong van slachtpluimvee met als bestemming Finland en Zweden ( 10 ).

2.  De draagwijdte van de in lid 1 bedoelde test en de toe te passen methoden moeten worden vastgesteld met inachtneming van het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en het operationele programma dat Finland en Zweden bij de Commissie moeten indienen.

3.  De in lid 1 bedoelde test wordt niet toegepast op slachtpluimvee afkomstig van een bedrijf waarvoor een programma geldt dat volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure als evenwaardig is erkend aan het in lid 2 bedoelde programma.

Artikel 14

1.  De artikelen 5 tot en met 11 en artikel 18 zijn niet van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren, wanneer het kleine partijen van minder dan 20 stuks betreft, mits zij aan lid 2 van dit artikel voldoen.

2.  Pluimvee en broedeieren als bedoeld in lid 1 moeten op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van koppels

a) die sedert de uitkomst of sedert ten minste drie maanden in de Gemeenschap hebben verbleven;

b) die op het tijdstip van verzending vrij zijn van klinische symptomen van besmettelijke pluimveeziekten;

c) die, wanneer ze zijn ingeënt, aan de in bijlage III vastgestelde inentingsvoorschriften voldoen;

d) ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;

e) die zich niet bevinden in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

Alle dieren in een partij moeten in de maand voorafgaande aan de verzending negatief hebben gereageerd op een serologische test op de aanwezigheid van antistoffen tegen Salmonella pullorum en Salmonella gallinarum, overeenkomstig het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk III. Wanneer het gaat om broedeieren of eendagskuikens moet het koppel van oorsprong in de drie maanden voorafgaande aan de verzending serologisch op Salmonella pullorum en Salmonella gallinarum zijn onderzocht met een betrouwbaarheidsdrempel van 95 % bij een prevalentie van 5 %.

3.  De bepalingen van lid 1 en lid 2 gelden niet voor partijen loopvogels of broedeieren van loopvogels.

Artikel 15

1.  Voor de verzending van pluimvee en broedeieren uit lidstaten of gebieden van lidstaten waar pluimvee tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, naar een lidstaat of een gebied van een lidstaat waarvan de status overeenkomstig lid 2 is vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:

a) broedeieren moeten afkomstig zijn van koppels die:

i) hetzij niet zijn ingeënt,

ii) hetzij zijn ingeënt met een geïnactiveerde entstof,

iii) hetzij zijn ingeënt met een levende entstof, indien de inenting ten minste 30 dagen vóór de verzameling van de broedeieren heeft plaatsgevonden;

b) eendagskuikens (inclusief kuikens die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet) mogen niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en moeten afkomstig zijn van:

i) broedeieren die voldoen aan de onder a) gestelde voorwaarden,

ii) een broederij waar de arbeidsmethoden zodanig zijn dat wordt gegarandeerd dat deze eieren worden uitgebroed op volstrekt andere plaatsen en tijdstippen dan eieren die niet aan de onder a) gestelde voorwaarden voldoen;

c) fok- en gebruikspluimvee:

i) mag niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt,

ii) moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending onder toezicht van de officiële dierenarts hetzij in een pluimveebedrijf, hetzij in een quarantainestation zijn afgezonderd. In dit verband mag geen enkel dier van het op het pluimveebedrijf van oorsprong of, eventueel, in het quarantainestation aanwezige pluimvee in de laatste 21 dagen voorafgaand aan de verzending tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en mag er in diezelfde periode, met uitzondering van de dieren die deel uitmaken van de verzending, geen pluimvee op het pluimveebedrijf of in het quarantainestation zijn binnengebracht; voorts mag binnen de quarantainestations geen inenting plaatsvinden, en

iii) moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending aan de hand van een representatieve serologische test met negatief resultaat op de aanwezigheid van antistoffen tegen de ziekte van Newcastle zijn onderzocht overeenkomstig de voorschriften die volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure zijn vastgesteld;

d) slachtpluimvee moet afkomstig zijn van koppels die aan de volgende eisen voldoen:

i) wanneer de dieren niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt, moeten zij aan de in onder c), iii), gestelde voorwaarde voldoen;

ii) wanneer de dieren wel ingeënt zijn, moeten zij in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending op basis van een representatief monster een test met het oog op de isolatie van het virus van de ziekte van Newcastle hebben ondergaan overeenkomstig de voorschriften die volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure zijn vastgesteld.

2.  Indien een lidstaat of een gebied of gebieden van een lidstaat wensen te worden erkend als lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, kunnen zij een programma indienen overeenkomstig artikel 16, lid 1.

De Commissie onderzoekt de door de lidstaten medegedeelde programma’s. De programma’s kunnen, met inachtneming van de in artikel 16, lid 1, bedoelde criteria, worden goedgekeurd volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Volgens dezelfde procedure kunnen ook de algemene of specifieke aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist.

Wanneer een lidstaat of een gebied van een lidstaat van oordeel is dat de status van lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, is bereikt, kan bij de Commissie een aanvraag worden ingediend om als zodanig te worden erkend volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure.

De elementen waarmee rekening moet worden gehouden om uit te maken of een lidstaat of een gebied kan worden erkend als lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, zijn de in artikel 17, lid 1, bedoelde informatie, alsmede met name de volgende criteria;

a) voor pluimvee is gedurende ten minste de twaalf voorafgaande maanden geen toestemming verleend voor inenting tegen de ziekte van Newcastle, met uitzondering van de verplichte inenting van postduiven als bedoeld in artikel 17, lid 3, van Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle ( 11 );

b) fokkoppels worden ten minste eenmaal per jaar aan de hand van een serologische test onderzocht op de aanwezigheid van de ziekte van Newcastle overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure;

c) op de bedrijven is geen pluimvee aanwezig dat in de voorafgaande twaalf maanden tegen de ziekte van Newcastle is ingeënt, met uitzondering van postduiven die overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 92/66/EEG zijn ingeënt.

3.  De Commissie kan de status van lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, schorsen volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure wanneer:

a) ofwel een ernstige epizoötie van de ziekte van Newcastle uitbreekt die niet wordt bedwongen;

b) ofwel de wettelijke voorschriften waarbij systematische inenting tegen de ziekte van Newcastle wordt verboden, worden ingetrokken.

Artikel 16

1.  Indien een lidstaat een al dan niet bindend programma opstelt of heeft opgesteld voor de bestrijding van een ziekte waarvoor pluimvee vatbaar is, kan hij aan de Commissie mededeling doen van dat programma, met vermelding van met name:

a) de situatie op het gebied van die ziekte op zijn grondgebied;

b) de gronden voor de rechtvaardiging van het programma, met name de belangrijkheid van de ziekte en de kosten-batenanalyse;

c) het geografische gebied waar het programma zal worden toegepast;

d) de diverse aan de inrichtingen toegekende gezondheidsstatussen, de normen waaraan in elke categorie moet worden voldaan en de testprocedures;

e) de controleprocedures waarin in het kader van het programma is voorzien;

f) de consequenties die moeten worden getrokken wanneer een inrichting om een of andere reden zijn status verliest;

g) de maatregelen die moeten worden genomen wanneer bij overeenkomstig het programma verrichte controles de resultaten positief blijken.

2.  De Commissie onderzoekt de door de lidstaten medegedeelde programma’s. De programma’s kunnen met inachtneming van de criteria bedoeld in lid 1 worden goedgekeurd volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Volgens deze zelfde procedure kunnen ook de algemene of beperkte aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de lidstaat in nationaal verband hanteert.

3.  Het door de lidstaat ingediende programma kan worden gewijzigd of aangevuld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Volgens deze zelfde procedure kunnen wijzigingen of aanvullingen op een eerder goedgekeurd programma en op de overeenkomstig lid 2, van dit artikel, vastgestelde garanties worden goedgekeurd.

Artikel 17

1.  Wanneer een lidstaat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. Hij geeft met name aan:

a) de aard van de ziekte en de wijze waarop de ziekte zich op zijn grondgebied heeft gemanifesteerd;

b) de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch of pathologisch onderzoek en op het feit dat het een ziekte betreft waarvoor een aangifteplicht bij de bevoegde autoriteiten geldt;

c) de looptijd van het bewakingsprogramma;

d) eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografisch gebied waarvoor dat verbod geldt;

e) de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.

2.  De Commissie onderzoekt de door de lidstaat ingediende bewijsstukken. De algemene of beperkte aanvullende garanties die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de lidstaat in nationaal verband hanteert.

3.  De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 18

1.  Eendagskuikens en broedeieren moeten worden vervoerd:

a) hetzij in nieuwe, speciaal voor eenmalig gebruik ontworpen wegwerpverpakkingen die nadien worden vernietigd;

b) hetzij in verpakkingen voor hernieuwd gebruik, mits deze voor elk nieuw gebruik worden gereinigd en ontsmet.

2.  In elk geval:

a) mogen de in lid 1 bedoelde verpakkingen alleen eendagskuikens of broedeieren bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type pluimvee, afkomstig van dezelfde inrichting;

b) moet op de in lid 1 bedoelde verpakkingen een etiket voorkomen met de volgende vermeldingen:

i) de naam van de lidstaat en het gebied van oorsprong;

ii) het registratienummer van de inrichting van oorsprong, als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2;

iii) het aantal kuikens of eieren per verpakking;

iv) de pluimveesoort waartoe de kuikens of de eieren behoren.

3.  Verpakkingen met eendagskuikens of broedeieren mogen voor het vervoer worden bijeengebracht in speciaal daarvoor bestemde containers. Op die containers moet worden aangegeven hoeveel verpakkingen daarin zijn bijeengebracht, terwijl ook de in lid 2, onder b), genoemde gegevens daarop moeten worden vermeld.

4.  Fok- of gebruikspluimvee moet worden vervoerd in dozen of kooien:

a) die uitsluitend pluimvee bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type, afkomstig van dezelfde inrichting;

b) waarop het in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, bedoelde registratienummer van de inrichting van oorsprong is aangebracht.

5.  Fok- en gebruikspluimvee alsmede eendagskuikens moeten zo snel mogelijk naar de inrichting van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander levend pluimvee dan fok- of gebruikspluimvee of eendagskuikens die aan het bepaalde in deze richtlijn voldoen.

Slachtpluimvee moet zo snel mogelijk naar het slachthuis van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander pluimvee dan slachtpluimvee dat aan het bepaalde in deze richtlijn voldoet.

Pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet zo spoedig mogelijk naar de plaats van bestemming worden gebracht, zonder daarbij in contact te komen met ander pluimvee dan pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet en dat aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoet.

6.  De dozen, kooien en transportmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen dat:

a) tijdens het vervoer geen uitwerpselen worden verloren en het verlies van veren zoveel mogelijk wordt beperkt;

b) het pluimvee gemakkelijk kan worden geschouwd;

c) reiniging en ontsmetting mogelijk zijn.

7.  Transportmiddelen en niet voor eenmalig gebruik bestemde containers, dozen en kooien moeten, alvorens zij worden ingeladen en nadat zij zijn gelost, volgens de instructies van de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat worden gereinigd en ontsmet.

Artikel 19

Het is verboden pluimvee als bedoeld in artikel 18, lid 5, te vervoeren door een zone die besmet is met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle, tenzij dat vervoer over de hoofdwegen of over de hoofdlijnen van de spoorwegen geschiedt.

Artikel 20

Pluimvee en broedeieren die zich in intracommunautair handelsverkeer bevinden, moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld gaan van een veterinair certificaat dat:

a) overeenkomt met het desbetreffende model van bijlage IV en ingevuld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierlijke oorsprong ( 12 );

b) ondertekend is door een officiële dierenarts;

c) op de dag van inlading is opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat van verzending en in de officiële taal of talen van de lidstaat van bestemming;

d) een geldigheidsduur van vijf dagen heeft;

e) uit één blad bestaat;

f) in beginsel voor één geadresseerde is bestemd;

g) een stempel en een handtekening draagt in een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat.

Artikel 21

De lidstaten van bestemming kunnen, onder inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag, aan een of meer lidstaten van verzending algemene of tot bepaalde gevallen beperkte vergunningen verlenen op grond waarvan pluimvee en broedeieren welke worden vrijgesteld van het certificaat van artikel 20, op hun grondgebied kunnen worden binnengebracht.



HOOFDSTUK III

VOORSCHRIFTEN VOOR DE INVOER UIT DERDE LANDEN

Artikel 22

Pluimvee en broedeieren die in de Gemeenschap worden ingevoerd, moeten voldoen aan de in de artikelen 23 tot en met 26 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 23

1.  Het pluimvee en de broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen of uit delen van derde landen die voorkomen op een lijst die door de Commissie volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure wordt opgesteld. De betrokken lijst kan volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde procedure worden gewijzigd of aangevuld.

2.  Ten einde te bepalen of een derde land of een deel van een derde land op de in lid 1, bedoelde lijst kan worden geplaatst, wordt met name rekening gehouden met:

a) de gezondheidstoestand van het pluimvee, de andere huisdieren en de in het wild levende dieren in dit derde land, waarbij vooral wordt gelet op exotische dierziekten, alsmede met de gezondheidssituatie in de omgeving van dat land, voor zover die voor de gezondheid van mens en dier in de lidstaten gevaar kunnen opleveren;

b) de regelmaat en de snelheid waarmee dit land informatie verstrekt over de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten op zijn grondgebied, met name ziekten die zijn vermeld op de lijst van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE);

c) de voorschriften van dit land met betrekking tot preventie en bestrijding van dierziekten;

d) de structuur van de veterinaire diensten in het betrokken land en de bevoegdheden waarover die diensten beschikken;

e) de organisatie en uitvoering van preventie en bestrijding, in dit land, van besmettelijke dierziekten;

f) de garanties die dit land kan geven wat betreft de naleving van het bepaalde in deze richtlijn;

g) het naleven van de communautaire voorschriften inzake hormonen en residuen.

3.  De in lid 1 bedoelde lijst en de daarin aangebrachte wijzigingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

1.  Pluimvee en broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen:

a) waar voor aviaire influenza en de ziekte van Newcastle, als omschreven in Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 decembre 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza ( 13 ), respectievelijk Richtlijn 92/66/EEG, een meldplicht geldt,

b) die vrij zijn van aviaire influenza en van de ziekte van Newcastle,

of

die, hoewel zij niet vrij zijn van deze ziekten, bestrijdingsmaatregelen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de bij Richtlijn 2005/94/EG, respectievelijk Richtlijn [92/66/EEG], vastgestelde maatregelen.

2.  De Commissie kan volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure bepalen onder welke voorwaarden lid 1 van dit artikel slechts van toepassing is op een deel van het grondgebied van derde landen.

Artikel 25

1.  De invoer van pluimvee en broedeieren uit het grondgebied van een derde land of een deel van het grondgebied van een derde land dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 23, lid 1, opgestelde lijst, is slechts toegestaan indien het pluimvee en de broedeieren afkomstig zijn van koppels die:

a) voorafgaand aan de verzending gedurende een volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure te bepalen periode zonder onderbreking op het grondgebied of op het betrokken deel van het grondgebied van dit land hebben verbleven;

b) voldoen aan de volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van pluimvee en broedeieren uit dit land. Deze voorschriften kunnen verschillen naar gelang van de soort en categorie pluimvee.

2.  Voor de vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften wordt uitgegaan van de regels die zijn opgenomen in hoofdstuk II en de desbetreffende bijlagen. Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kan per geval worden besloten om van deze bepalingen af te wijken, indien het betrokken derde land gelijksoortige veterinairrechtelijke garanties biedt die ten minste gelijkwaardig zijn.

Artikel 26

1.  Het pluimvee en de broedeieren moeten vergezeld gaan van een certificaat dat is opgesteld en ondertekend door een officiële dierenarts van het exporterende derde land.

Het certificaat moet:

a) zijn afgegeven op de dag van inlading met het oog op verzending naar de lidstaat van bestemming;

b) zijn opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat van bestemming;

c) als origineel exemplaar bij de zending gaan;

d) een verklaring bevatten dat het pluimvee of de broedeieren voldoen aan de voorwaarden die voor de invoer uit het betrokken derde land in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen en ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld;

e) een geldigheidsduur van vijf dagen hebben;

f) uit één blad bestaan;

g) voor één geadresseerde zijn bestemd;

h) een stempel en een handtekening dragen van een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat.

2.  Het in lid 1 bedoelde certificaat moet overeenkomen met een volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld model.

Artikel 27

Door veterinaire deskundigen van de lidstaten en van de Commissie worden ter plaatse controles verricht om na te gaan of daadwerkelijk aan alle bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan.

De met deze controles belaste deskundigen van de lidstaten worden op voordracht van de lidstaten door de Commissie aangewezen.

De controles geschieden in opdracht van de Gemeenschap die de daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening neemt.

De frequentie en de wijze van uitvoering van de controles worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 28

1.  Volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde procedure kan de Commissie besluiten om de invoer uit een derde land of uit een deel van een derde land te beperken tot bepaalde specifieke soorten, tot broedeieren, tot fok- en gebruikspluimvee, tot slachtpluimvee of tot pluimvee dat voor bijzondere doeleinden is bestemd.

2.  Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie bepalen dat ingevoerd pluimvee, ingevoerde broedeieren of uit ingevoerde eieren verkregen pluimvee in quarantaine of in afzondering moeten worden gehouden gedurende ten hoogste twee maanden.

Artikel 29

Onverminderd de artikelen 22, 24, 25, en 26 kan de Commissie volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure per geval besluiten de invoer toe te staan van pluimvee en broedeieren uit derde landen wanneer die invoer niet aan de voorschriften van de artikelen 22, 24, 25 en 26 voldoet. De uitvoeringsbepalingen voor de invoer worden tegelijkertijd volgens dezelfde procedure vastgesteld. Die bepalingen moeten veterinairrechtelijke garanties bieden die ten minste gelijkwaardig zijn aan de veterinairrechtelijke garanties die door hoofdstuk II worden geboden, waarbij wordt voorzien in verplichte quarantaine en in tests op aviaire influenza, de ziekte van Newcastle en andere relevante ziekten.

Artikel 30

Bij aankomst in de lidstaat van bestemming moet het slachtpluimvee rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om daar zo spoedig mogelijk te worden geslacht.

Onverminderd de eventueel volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde procedure vastgestelde bijzondere voorschriften, kan de bevoegde instantie van de lidstaat van bestemming op veterinairrechtelijke gronden bepalen naar welk slachthuis het pluimvee moet worden vervoerd.



HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 31

Voor het intracommunautaire handelsverkeer zijn de bij Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt ( 14 ) vastgestelde vrijwaringsmaatregelen van toepassing op pluimvee en broedeieren.

Artikel 32

De bij Richtlijn 90/425/EEG vastgestelde veterinaire controlevoorschriften zijn van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren.

Artikel 33

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden ( 15 ).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 15 dagen.

Artikel 34

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 35

Wijzigingen in de bijlagen I tot en met V, met name in verband met de ontwikkeling van de diagnosemethoden en de veranderingen in het economisch belang van de specifieke ziekten, worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 36

Richtlijn 90/539/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VI, deel A genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 37

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 38

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

De overeenkomstig artikel 4 aangewezen nationale referentielaboratoria voor pluimveeziekten zijn verantwoordelijk voor de coördinatie in elke lidstaat van de bij deze richtlijn vastgestelde diagnosemethoden. Daartoe:

a) kunnen zij aan de erkende laboratoria de voor het stellen van een diagnose vereiste reagentia leveren;

b) controleren zij de kwaliteit van de reagentia die worden gebruikt door de laboratoria die zijn erkend voor de uitvoering van de krachtens deze richtlijn vereiste diagnosetests;

c) organiseren zij geregeld vergelijkende tests.




BIJLAGE II

ERKENNING VAN DE INRICHTINGEN

HOOFDSTUK I

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

1.

Om door de bevoegde instantie voor het intracommunautaire handelsverkeer te worden erkend moeten de inrichtingen aan de volgende eisen voldoen:

a) zij moeten voldoen aan de in hoofdstuk II vastgestelde voorschriften inzake voorzieningen en werking;

b) zij moeten een door de bevoegde centrale veterinaire instantie goedgekeurd en aan de eisen van hoofdstuk III beantwoordend programma voor gezondheidscontrole op ziekten toepassen en zich naar de daarin vastgestelde voorwaarden schikken;

c) zij moeten de nodige schikkingen treffen voor de uitvoering van de onder d) genoemde maatregelen;

d) zij moeten in het kader van een regeling inzake gezondheidscontrole onder toezicht staan van de bevoegde veterinaire dienst. Bedoelde gezondheidscontrole omvat met name:

 ten minste één jaarlijkse gezondheidsinspectie, uitgevoerd door de officiële dierenarts en aangevuld door een controle op de toepassing van de hygiënische maatregelen en de werking van de inrichting overeenkomstig hoofdstuk II;

 de registratie door het bedrijfshoofd van alle inlichtingen die nodig zijn om de bevoegde veterinaire instantie in de gelegenheid te stellen de gezondheidssituatie permanent te volgen;

e) er mag alleen pluimvee aanwezig zijn.

2.

De bevoegde instantie kent aan elke inrichting die aan de in punt 1 vastgestelde voorwaarden voldoet een registratienummer toe, dat identiek kan zijn aan het nummer dat reeds is toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

HOOFDSTUK II

VOORZIENINGEN EN WERKING

A.

Selectie-, vermeerderings- en opfokbedrijven

1.

Voorzieningen

a) De ligging en de schikking van de voorzieningen moeten afgestemd zijn op het productietype en ervoor zorgen dat de insleep van ziekten wordt voorkomen of dat de ziekte in geval van insleep kan worden beteugeld. Indien in de inrichtingen verscheidene pluimveesoorten zijn ondergebracht, moeten deze soorten duidelijk gescheiden blijven.

b) De voorzieningen moeten goede hygiënische omstandigheden garanderen en de mogelijkheid bieden om de gezondheidscontrole uit te voeren.

c) Het materiaal moet aangepast zijn aan het productietype en de mogelijkheid bieden om de voorzieningen en de transportmiddelen voor pluimvee en eieren op de meest geschikte plaats te reinigen en te ontsmetten.

2.

Bedrijfsvoering

a) De wijze van opfokken moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de principes van „geïsoleerde opfok” en van het „all in/all out-systeem”. Er wordt gezorgd voor reiniging, ontsmetting en leegstand voordat een nieuw koppel wordt ingezet.

b) In fok-, vermeerderings- en opfokbedrijven mag uitsluitend pluimvee worden ondergebracht dat afkomstig is van:

 de inrichting zelf, en/of

 andere opfok-, fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die eveneens zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a), i), en/of

 partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

c) De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

d) Gebouwen, uitloopruimten en materiaal moeten goed worden onderhouden.

▼M1

e) De eieren moeten:

i) geregeld worden verzameld, ten minste eenmaal per dag en zo spoedig mogelijk na het leggen;

ii) zo spoedig mogelijk gereinigd en ontsmet worden, tenzij zij op een broederij in dezelfde lidstaat worden ontsmet;

iii) in een nieuwe of een schone, ontsmette verpakking worden verpakt.

▼B

f) Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in het rendement of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een dergelijk vermoeden bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe.

g) Per koppel wordt een gedurende ten minste twee jaar na de verwijdering van het koppel te bewaren opfokregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium bijgehouden waarin de volgende gegevens worden vermeld:

 het aantal dieren dat binnenkomt en buitengaat,

 de productiviteit,

 de ziekte, de sterfte en de oorzaken daarvan,

 de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

 de herkomst van het pluimvee,

 de bestemming van de eieren.

h) In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

B.

Broederijen

1.

Voorzieningen

a) De broederij en de opfokvoorzieningen moeten materieel en functioneel van elkaar gescheiden zijn. Het geheel moet zodanig zijn ingericht dat de verschillende hieronder genoemde activiteiten gescheiden kunnen plaatsvinden:

 opslag en indeling van de eieren,

 ontsmetting,

 voorbebroeding,

 uitkomst,

 klaarmaken en verpakken van de zendingen.

b) De gebouwen moeten beschermd zijn tegen binnenvliegende vogels en tegen knaagdieren. De vloeren en de muren moeten vervaardigd zijn uit stevig materiaal, dat ondoordringbaar en afwasbaar is. De natuurlijke of kunstmatige verlichting en de systemen voor lucht- en temperatuurregeling moeten afgestemd zijn op de behoeften. Er moet voor een hygiënische afvoer van afval (eieren en kuikens) zijn gezorgd.

c) Het materiaal moet glad en waterdicht afgewerkt zijn.

2.

Werking

a) Er moet worden uitgegaan van het principe dat de eieren, het gebruikte materiaal en het personeel zich steeds in één richting verplaatsen.

b) De broedeieren moeten afkomstig zijn van:

 fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a), i),

 partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

c) De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

d) De gebouwen en het materiaal moeten goed worden onderhouden.

e) De ontsmettingswerkzaamheden moeten betrekking hebben op:

▼M1

 de eieren, tussen aankomst en inleggen of op het tijdstip van verzending voor het handelsverkeer binnen de Unie of de uitvoer naar een derde land, tenzij zij al op het vermeerderingsbedrijf van oorsprong zijn ontsmet,

▼B

 de voorbroeders, regelmatig,

 de uitkomstkasten en het materiaal, na elke uitkomst.

f) Aan de hand van een programma inzake microbiologische kwaliteitscontrole moet inzicht kunnen worden verkregen in de gezondheidssituatie in de broederij.

g) Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in de productieprestaties of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een vermoeden van een besmettelijke ziekte bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe en meldt hij dat aan de bevoegde veterinaire instantie, die een besluit neemt over de te nemen maatregelen.

h) In een gedurende ten minste twee jaar te bewaren broederijregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium moeten - indien mogelijk per koppel - de volgende gegevens worden vermeld:

 de herkomst van de eieren en de datum van aankomst,

 de uitkomstresultaten,

 de geconstateerde anomalieën,

 de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

 de eventuele inentingsprogramma’s,

 het aantal en de bestemming van de niet-uitgekomen bebroede eieren,

 de bestemming van eendagskuikens.

i) In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

▼M1

HOOFDSTUK III

PROGRAMMA VOOR GEZONDHEIDSCONTROLE

De programma’s voor gezondheidscontrole op ziekten moeten, onverminderd de hygiënische maatregelen en de artikelen 16 en 17, ten minste voorzien in controlevoorschriften voor de onder A tot en met D aangegeven besmettingen en pluimveesoorten.

A.   Besmetting met Salmonella Pullorum ( 16 ), Salmonella Gallinarum ( 17 ) en Salmonella arizonae ( 18 )

1.   Betrokken soorten

a) Voor Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum: kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden.

b) Voor Salmonella arizonae: kalkoenen.

2.   Gezondheidscontroleprogramma

a) De besmetting wordt vastgesteld via serologisch en/of bacteriologisch onderzoek ( 19 ).

b) De voor het onderzoek vereiste bemonstering heeft naargelang van het geval betrekking op bloed, niet-uitgekomen embryo’s (in de schaal gestorven embryo’s), zwakke kuikens, meconium, postmortemweefsel, met name lever, milt, eierstok/eileider en de ileocaecale overgang ( 20 ).

c) Voor feces-/meconiummonsters en darmmonsters moet directe verrijking in seleniet-cysteïnebouillon worden toegepast. Indien in de monsters een minimale competitieve flora wordt verwacht (bv. bij in de schaal gestorven embryo’s) kan gebruik worden gemaakt van niet-selectieve voorverrijking gevold door selectieve verrijking in Rappaport-Vassiliadis-sojabouillon (RVS) of Müller-Kauffmann-tetrathionaat-novobiocinebouillon (MKTTn) ( 21 ) ( 22 ).

d) Wanneer er bij een koppel bloedmonsters worden genomen om via serologisch onderzoek Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum of Salmonella arizonae op te sporen, moeten de prevalentie van de besmetting in de lidstaat en de eerdere incidentie ervan in de inrichting in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het aantal te nemen monsters. Er moet echter altijd een statistisch valide aantal monsters worden genomen voor serologisch en/of bacteriologisch onderzoek ter opsporing van besmetting.

e) Een koppel moet in de loop van elke legperiode worden gecontroleerd op het moment dat het meest geschikt is voor het opsporen van de desbetreffende ziekte.

f) Er mogen geen monsters voor bacteriologisch onderzoek worden genomen van pluimvee dat of eieren die in de twee à drie weken voorafgaande aan het onderzoek met antimicrobiële geneesmiddelen zijn behandeld.

g) Met de detectiemethoden moeten de serologische reacties op besmetting met Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum kunnen worden onderscheiden van serologische reacties op Salmonella Enteritidis-vaccin, ingeval dit vaccin is gebruikt ( 23 ). In geval van serologische bewaking mag dus niet met dit vaccin worden ingeënt. Is wel ingeënt, dan moet bacteriologisch onderzoek plaatsvinden, mits met de gebruikte bevestigingsmethode levende vaccinstammen van veldstammen kunnen worden onderscheiden.

B.   Besmetting met Mycoplasma gallisepticum en Mycoplasma meleagridis

1.   Betrokken soorten

a) Voor Mycoplasma gallisepticum: kippen en kalkoenen.

b) Voor Mycoplasma meleagridis: kalkoenen.

2.   Gezondheidscontroleprogramma

a) De besmetting wordt vastgesteld aan de hand van gevalideerd serologisch en/of bacteriologisch onderzoek en/of moleculaire tests. De aanwezigheid van laesies op de luchtzakwand bij eendagskuikens van kippen en kalkoenen duidt op besmetting met Mycoplasma en moet worden onderzocht.

b) De voor het onderzoek op Mycoplasma vereiste bemonstering heeft naar gelang van het geval betrekking op bloed, eendagskuikens van kippen en kalkoenen, sperma of swabs van de trachea, de choanae, de cloaca of de luchtzakken; met name moeten monsters van de eileider en de penis van kalkoenen worden genomen ter opsporing van Mycoplasma meleagridis.

c) Bij de onderzoeken ter opsporing van Mycoplasma gallisepticum of Mycoplasma meleagridis wordt gebruikgemaakt van een representatief monster zodat in de opfok- en de legperiode, namelijk juist vóór het begin van de leg en vervolgens om de drie maanden, permanente controle op besmetting kan worden uitgeoefend.

C.   Resultaten en te nemen maatregelen

Het resultaat van de controle wordt als negatief aangemerkt indien geen enkel dier positief reageert. Is er wel een positieve reactie, dan wordt het koppel van besmetting verdacht en moeten de maatregelen van hoofdstuk IV erop worden toegepast.

D.

Indien een pluimveebedrijf meer dan een afzonderlijke productie-eenheid heeft, kan de bevoegde veterinaire instantie voor de gezonde productie-eenheden van een bedrijf waar de besmetting aanwezig is, afwijken van de maatregelen voor het opnieuw verlenen van goedkeuring zoals vermeld in hoofdstuk IV, punt 3, onder b), mits de bevoegde dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze productie-eenheden, alsmede de aldaar uitgevoerde verrichtingen van zodanige aard zijn dat deze productie-eenheden, op het vlak van huisvesting, verzorging en voederen, volledig apart staan zodat de betrokken ziekte zich niet van de ene productie-eenheid naar de andere kan verspreiden.

HOOFDSTUK IV

CRITERIA VOOR SCHORSING OF INTREKKING VAN DE ERKENNING VAN EEN INRICHTING

1. De erkenning van een inrichting wordt geschorst:

a) wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk II;

b) totdat een adequaat onderzoek naar de ziekte is ingesteld,

indien:

 wordt vermoed dat de inrichting met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle is besmet,

 in de inrichting pluimvee of broedeieren zijn binnengebracht die afkomstig zijn van een inrichting waarbij een besmetting door aviaire influenza of de ziekte van Newcastle vermoed wordt of bevestigd is,

 geconstateerd is dat tussen de inrichting en een haard van aviaire influenza of van de ziekte van Newcastle contacten hebben plaatsgevonden waardoor de besmetting kan zijn overgebracht;

c) totdat nieuwe onderzoeken zijn verricht, indien de resultaten van de controles die overeenkomstig de hoofdstukken II en III zijn uitgevoerd in verband met een mogelijke besmetting met Salmonella Pullorum Salmonella Gallinarum, Salmonella arizonae, Mycoplasma gallisepticum of Mycoplasma meleagridis, aanleiding geven tot het vermoeden van een haard;

d) totdat de door de officiële dierenarts gevraagde maatregelen zijn uitgevoerd, indien is geconstateerd dat de inrichting niet voldoet aan de in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), vastgestelde eisen.

2. De erkenning van een inrichting wordt ingetrokken indien:

a) wordt bevestigd dat de inrichting met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle is besmet;

b) een besmettingshaard met Salmonella Pullorum, Salmonella Gallinarum, Salmonella arizonae, Mycoplasma gallisepticum of Mycoplasma meleagridis bij een nieuw onderzoek wordt bevestigd;

c) de maatregelen om te voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), na een nieuwe aanmaning van de officiële dierenarts aan de voor de inrichting verantwoordelijke persoon nog steeds niet zijn uitgevoerd.

3. Voorwaarden voor het opnieuw verlenen van de erkenning:

a) wanneer de erkenning ingetrokken is wegens het uitbreken van aviaire influenza of de ziekte van Newcastle, kan de erkenning opnieuw worden verleend 21 dagen nadat reiniging en ontsmetting hebben plaatsgevonden, indien er is geruimd;

b) wanneer de erkenning is ingetrokken wegens het uitbreken van:

  Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum of Salmonella arizonae, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat de inrichting negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht nadat het koppel is geruimd en na ontsmetting van de inrichting, waarvan de doeltreffendheid is aangetoond met geschikte tests op droge oppervlakken;

  Mycoplasma gallisepticum of Mycoplasma meleagridis, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat het hele koppel negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 60 dagen zijn verricht, dan wel nadat de inrichting negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht na ontsmetting nadat het hele besmette koppel is geruimd.

▼B




BIJLAGE III

VOORSCHRIFTEN VOOR HET INENTEN VAN PLUIMVEE

▼M1

1.

Bij inenting van pluimvee of koppels die broedeieren produceren, moet voor het gebruikte vaccin door de bevoegde autoriteit van een van de lidstaten een vergunning voor het in de handel brengen zijn afgegeven.

▼B

2.

De criteria voor het gebruik van entstoffen tegen de ziekte van Newcastle in het kader van de programma’s inzake routine-inenting kunnen door de Commissie worden vastgesteld.

▼M1

3.

Ten aanzien van inenting tegen ongeacht welk salmonellaserotype moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a) de salmonella-inentingsprogramma’s mogen niet van invloed zijn op de serologische opsporing in het kader van veldonderzoek of leiden tot fout-positieve testresultaten;

b) in het kader van nationale bestrijdingsprogramma’s mogen geen levende salmonellavaccins worden gebruikt:

i) bij fok- of gebruikspluimvee gedurende het voortplantings-, respectievelijk legstadium, tenzij is aangetoond dat het gebruik van de vaccins veilig is en zij voor dat doel zijn toegelaten overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 24 );

ii) als de fabrikant geen geschikte methode biedt om veldstammen van salmonella bacteriologisch van vaccinstammen te onderscheiden.

▼M1




BIJLAGE IV

VETERINAIRE CERTIFICATEN VOOR HET HANDELSVERKEER BINNEN DE UNIE

(Modellen 1 tot en met 6)

▼M2

MODEL 1

image

image

image

MODEL 2

image

image

image

MODEL 3

image

image

image

▼M1

MODEL 4

image

image

image

MODEL 5

image

image

image

MODEL 6

image

image

▼B




BIJLAGE V

ZIEKTEN WAARVOOR EEN AANGIFTEPLICHT GELDT

 Aviaire influenza

 Ziekte van Newcastle




BIJLAGE VI

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan (bedoeld in artikel 36)



Richtlijn 90/539/EEG van de Raad

(PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6)

 

Richtlijn 91/494/EEG van de Raad

(PB L 268 van 24.9.1991, blz. 35)

uitsluitend artikel 19, lid 2

Richtlijn 91/496/EEG van de Raad

(PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56)

uitsluitend wat betreft de verwijzing naar Richtlijn 90/539/EEG in artikel 26, lid 2

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad

(PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54)

uitsluitend artikel 7, onder B, tweede alinea

Beschikking 92/369/EEG van de Commissie

(PB L 195 van 14.7.1992, blz. 25)

 

Richtlijn 93/120/EG van de Raad

(PB L 340 van 31.12.1993, blz. 35)

 

Punt V.E.I.2.A.4 van de Toetredingsakte van 1994

(PB C 241 van 29.8.1994, blz. 132)

 

Richtlijn 1999/90/EG van de Raad

(PB L 300 van 23.11.1999, blz. 19)

 

Beschikking 2000/505/EG van de Commissie

(PB L 201 van 9.8.2000, blz. 8)

uitsluitend artikel 1 en bijlage

Beschikking 2001/867/EG van de Commissie

(PB L 323 van 7.12.2001, blz. 29)

 

Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1)

uitsluitend bijlage III, punt 13

Punt 6.B.I.17 van de Toetredingsakte van 2003

(PB L 236 van 23.9.2003, blz. 381)

 

Richtlijn 2006/104/EG van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352)

uitsluitend bijlage, punt I.3

Beschikking 2006/911/EG van de Commissie

(PB L 346 van 9.12.2006, blz. 41)

uitsluitend bijlage, punt 4

Beschikking 2007/594/EG van de Commissie

(PB L 227 van 31.8.2007, blz. 33)

 

Beschikking 2007/729/EG van de Commissie

(PB L 294 van 13.11.2007, blz. 26)

uitsluitend bijlage, punt 2

Richtlijn 2008/73/EG van de Raad

(PB L 219 van 14.8.2008, blz. 40)

uitsluitend artikel 11

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht (bedoeld in artikel 36)



Richtlijn

Omzettingstermijn

90/539/EEG

1 mei 1992

91/494/EEG

1 mei 1992

91/496/EEG

1 juli 1992

92/65/EEG

31 december 1993

93/120/EG

1 januari 1995

1999/90/EG

van 30 juni 2000

2006/104/EG

van 1 januari 2007

2008/73/EG

van 1 januari 2010




BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL



Richtlijn 90/539/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, tweede alinea, punten 1 tot en met 14

Artikel 2, tweede alinea, punten 1 tot en met 14

Artikel 2, tweede alinea, punt 16

Artikel 2, tweede alinea, punt 15

Artikel 2, tweede alinea, punt 17

Artikel 2, tweede alinea, punt 16

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1, eerste alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 3, eerste en tweede streepje

Artikel 3, lid 2, onder a) en b)

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, onder a), eerste alinea

Artikel 5, onder a), eerste alinea

Artikel 5, onder a), tweede alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 5, onder a), tweede alinea, punten i), ii) en iii)

Artikel 5, onder b), c) en d)

Artikel 5, onder b), c) en d)

Artikel 6, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 6, onder a), i), ii) en iii)

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, onder b)

Artikel 6 bis

Artikel 7

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, eerste streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), i)

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, tweede streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), ii)

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, derde streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), iii)

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, derde streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), iii), eerste streepje

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, derde streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), iii), tweede streepje

Artikel 7, eerste alinea, punt 2

Artikel 8, lid 1, onder b)

Artikel 7, eerste alinea, punt 3

Artikel 8, lid 1, onder c)

Artikel 7, tweede alinea

Artikel 8, lid 2

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 9 bis

Artikel 9 ter

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 10 bis

Artikel 12

Artikel 10 ter

Artikel 13

Artikel 11, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 11, lid 2, eerste tot en met vijfde streepje

Artikel 14, lid 2 eerste alinea, onder a) tot en met e)

Artikel 11, lid 2, zesde streepje

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 11, lid 3

Artikel 14, lid 3

Artikel 12, lid 1, onder a), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 15, lid 1, onder a), i), ii) en iii)

Artikel 12, lid 1, onder b), eerste en tweede streepje

Artikel 15, lid 1, onder b), i) en ii)

Artikel 12, lid 1, onder c), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 15, lid 1, onder c), i), ii) en iii)

Artikel 12, lid 1, onder d), eerste en tweede streepje

Artikel 15, lid 1, onder d), i) en ii)

Artikel 12, lid 2, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 15, lid 2, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 12, lid 2, vierde alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 15, lid 2, vierde alinea, onder a), b) en c)

Artikel 12, lid 2 vijfde alinea

Artikel 12, lid 3, punten i) en ii)

Artikel 15, lid 3, onder a) en b)

Artikel 13, lid 1, eerste tot en met zevende streepje

Artikel 16, lid 1, onder a) tot en met g)

Artikel 13, lid 2, eerste alinea

Artikel 16, lid 2

Artikel 13, lid 2, tweede alinea

Artikel 13, lid 3

Artikel 16, lid 3

Artikel 13, lid 4

Artikel 14, lid 1, eerste tot en met vijfde streepje

Artikel 17, lid 1, onder a) tot en met e)

Artikel 14, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 17, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 15, lid 1, eerste alinea, eerste en tweede streepje

Artikel 18, lid 1, onder a) en b)

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a)

Artikel 18, lid 2, onder a)

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder b), eerste tot en met vierde streepje

Artikel 18, lid 2, onder b), i) tot en met iv)

Artikel 15, lid 2

Artikel 18, lid 3

Artikel 15, lid 3, eerste en tweede streepje

Artikel 18, lid 4, onder a) en b)

Artikel 15, lid 4, onder a)

Artikel 18, lid 5, eerste alinea

Artikel 15, lid 4, onder b)

Artikel 18, lid 5, tweede alinea

Artikel 15, lid 4, onder c)

Artikel 18, lid 5, derde alinea

Artikel 15, lid 5, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 18, lid 6, onder a), b) en c)

Artikel 15, lid 6

Artikel 18, lid 7

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 17, eerste tot en met zevende streepje

Artikel 20, onder a) tot en met g)

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 23

Artikel 22, lid 1

Artikel 24, lid 1

Artikel 22, lid 2

Artikel 22, lid 3

Artikel 24, lid 2

Artikel 23

Artikel 25

Artikel 24

Artikel 26

Artikel 25

Artikel 27

Artikel 26

Artikel 28

Artikel 27 bis

Artikel 29

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 29, lid 1

Artikel 31

Artikel 30, lid 1

Artikel 32

Artikel 30, lid 2

— (1)

Artikel 31

Artikel 32, lid 1

Artikel 33, lid 1

Artikel 32, lid 2

Artikel 33, lid 2

Artikel 32, lid 3

Artikel 33, lid 1

Artikel 33, lid 2

Artikel 33, lid 3

Artikel 34

Artikel 34

Artikel 36

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 37

Artikel 38

Bijlage I, punt 2

Bijlage I

Bijlage II, hoofdstukken I, II en III

Bijlage II, hoofdstukken I, II en III

Bijlage II, hoofdstuk IV, punten 1 en 2

Bijlage II, hoofdstuk IV, punten 1 en 2

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder a)

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder a)

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder b), i) en ii)

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder b) eerste en tweede streepje

Bijlage III, IV en V

Bijlage III, IV en V

Bijlage VI

—-

Bijlage VII

(1)   tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG.



( 1 ) Advies van 20 oktober 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

( 2 ) PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6.

( 3 ) Zie bijlage VI, deel A.

( 4 ) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

( 5 ) PB L 168 van 28.6.2008, blz. 5.

( 6 ) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

( 7 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

( 8 ) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321.

( 9 ) PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

( 10 ) PB L 243 van 11 oktober 1995, blz. 25.

( 11 ) PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1

( 12 ) PB L 94 van 31.3.2004, blz. 44.

( 13 ) PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

( 14 ) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

( 15 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

( 16 ) Met Salmonella Pullorum wordt bedoeld Salmonella enterica subspecies enterica serovar Gallinarum biochemische variant (biovar) Pullorum.

( 17 ) Met Salmonella Gallinarum wordt bedoeld Salmonella enterica subspecies enterica serovar Gallinarum biochemische variant (biovar) Gallinarum.

( 18 ) Met Salmonella arizonae wordt bedoeld Salmonella enterica subspecies arizonae serogroep K (O18) arizonae.

( 19 ) Bij serologisch onderzoek bij andere vogelsoorten dan kippen kan zich soms een onaanvaardbaar hoog percentage fout-positieve reacties voordoen.

( 20 ►M2  Milieumonsters zijn in de regel niet geschikt om Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum op betrouwbare wijze op te sporen, maar zijn wel geschikt voor Salmonella arizonae. ◄

( 21 ) Direct uitplaten van aseptisch afgenomen weefsels op een minimaal selectieve agar, zoals MacConkey-agar, kan ook zinvol zijn voor de diagnose.

( 22 ►M2  Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum groeien niet goed in het gemodificeerde semisolide Rappaport-Vassiliadis-medium (MSRV) dat voor de bewaking van zoönotische Salmonella spp. in de Unie wordt gebruikt, maar dat wel geschikt is voor Salmonella arizonae. ◄

( 23 ) Er bestaat op dit moment geen test die een onderscheid kan maken tussen de reactie op besmetting met Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum en inenting tegen dit serotype.

( 24 ) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

Top