EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01997R1467-20111213

Consolidated text: Verordening (EG) n r. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1997/1467/2011-12-13

1997R1467 — NL — 13.12.2011 — 002.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1467/97 VAN DE RAAD

van 7 juli 1997

over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten

(PB L 209, 2.8.1997, p.6)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1056/2005 VAN DE RAAD van 27 juni 2005

  L 174

5

7.7.2005

►M2

VERORDENING (EU) Nr. 1177/2011 VAN DE RAAD van 8 november 2011

  L 306

33

23.11.2011




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1467/97 VAN DE RAAD

van 7 juli 1997

over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het ►M2  Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ◄ , inzonderheid op ►M2  artikel 126, lid 14, tweede alinea, ◄

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut,

(1)

Overwegende dat het noodzakelijk is de procedure bij buitensporige tekorten van ►M2  artikel 126, VWEU ◄ te bespoedigen en te verduidelijken teneinde buitensporige tekorten van de algemene overheid te voorkomen en, indien dergelijke tekorten zich voordoen, de spoedige correctie ervan te bevorderen; dat de bepalingen van deze verordening, die met het oog hierop worden aangenomen krachtens ►M2  artikel 126, lid 14, tweede alinea, ◄ tezamen met de bepalingen van Protocol nr. 5 bij het Verdrag een nieuw, geïntegreerd geheel van regels vormen voor de toepassing van ►M2  artikel 126 ◄ ;

(2)

Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact uitgaat van gezonde overheidsfinanciën als middel ter versterking van de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei die bevorderlijk is voor het scheppen van werkgelegenheid;

(3)

Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact, bestaat uit deze verordening, uit Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad ( 3 ), die strekt tot versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid en uit de resolutie van de Europese Raad van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact ( 4 ), waarin, overeenkomstig artikel ►M1  4 ◄ van het Verdrag betreffende de Europese Unie, krachtige politieke beleidslijnen worden gegeven om het pact voor stabiliteit en groei strikt en tijdig ten uitvoer te leggen en inzonderheid om de middellangetermijndoelstelling in acht te nemen van begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, iets waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, en om, steeds wanneer informatie beschikbaar is betreffende daadwerkelijke of verwachte aanzienlijke afwijkingen van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn, de corrigerende budgettaire maatregelen te treffen die de lidstaten nodig achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- en convergentieprogramma's te bereiken;

(4)

Overwegende dat op de lidstaten volgens ►M2  artikel 126, VWEU ◄ in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) een duidelijke, uit het Verdrag voortvloeiende verplichting rust om buitensporige overheidstekorten te vermijden; dat krachtens punt 5 van Protocol nr. 11 bij het Verdrag, ►M2  de leden 1, 9 en 11 van artikel 126 ◄ , niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk tenzij dit land overgaat naar de derde fase; dat de verplichting uit hoofde van artikel ►M1  116 ◄ , lid 4, om te streven naar het vermijden van buitensporige overheidstekorten van toepassing blijft op het Verenigd Koninkrijk;

(5)

Overwegende dat Denemarken, verwijzend naar punt 1 van Protocol nr. 12 bij het Verdrag, in het kader van het besluit van Edinburgh van 12 december 1992 te kennen heeft gegeven dat het niet zal deelnemen aan de derde fase; dat dientengevolge in overeenstemming met punt 2 van voornoemd protocol, ►M2  de leden 9 en 11 van artikel 126 ◄ , niet van toepassing zijn op Denemarken;

(6)

Overwegende dat de lidstaten in de derde fase van de EMU verantwoordelijk blijven voor hun nationale begrotingsbeleid, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag; dat de lidstaten de noodzakelijke maatregelen zullen nemen om hun verantwoordelijkheden na te komen in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag;

(7)

Overwegende dat inachtneming van de doelstelling om op middellange termijn te komen tot begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, bijdraagt tot het creëren van passende voorwaarden voor prijsstabiliteit en duurzame groei die leiden tot het scheppen van werkgelegenheid in alle lidstaten en hen in staat zal stellen normale conjunctuurschommelingen te ondervangen en het begrotingstekort toch binnen de referentiewaarde van 3 % van het BBP te houden;

(8)

Overwegende dat het voor een goed functioneren van de EMU noodzakelijk is dat de convergentie van economische en begrotingsprestaties van de lidstaten die de gezamenlijke munt hebben aangenomen, hierna „deelnemende lidstaten” te noemen, stabiel en duurzaam blijkt te zijn; dat begrotingsdiscipline in de derde fase van de EMU noodzakelijk is teneinde prijsstabiliteit te waarborgen;

(9)

Overwegende dat volgens artikel 109 K, lid 3, ►M2  artikel 126, leden 9 en 11, ◄ uitsluitend van toepassing is op deelnemende lidstaten;

(10)

Overwegende dat het begrip uitzonderlijke en tijdelijke overschrijding van de referentiewaarde als bedoeld in ►M2  artikel 126, lid2, onder a), ◄ moet worden gedefinieerd; dat de Raad in dit verband onder andere rekening moet houden met de meerjarige begrotingsramingen van de Commissie;

(11)

Overwegende dat in een Commissieverslag overeenkomstig ►M2  artikel 126, lid 3, ◄ tevens aandacht zal worden besteed aan de vraag of het begrotingstekort meer bedraagt dan de investeringsuitgaven van de overheid, en aan alle andere relevante factoren, inclusief de economische en begrotingssituatie van de lidstaat op middellange termijn;

(12)

Overwegende dat er termijnen moeten worden gesteld voor de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten teneinde te waarborgen dat deze snel en effectief wordt toegepast; dat in dit verband rekening moet worden gehouden met het feit dat het begrotingsjaar van het Verenigd Koninkrijk niet samenvalt met het kalenderjaar;

(13)

Overwegende dat moet worden gespecificeerd hoe de in ►M2  artikel 126, VWEU ◄ omschreven sancties kunnen worden opgelegd teneinde de effectieve toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten te waarborgen;

(14)

Overwegende dat het versterkte toezicht krachtens Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad tezamen met het toezicht door de Commissie op begrotingssituaties in overeenstemming ►M2  met lid 2 van artikel 126 ◄ , de effectieve en snelle toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten moet vergemakkelijken;

(15)

Overwegende dat, indien een deelnemende lidstaat nalaat effectieve maatregelen te treffen om een buitensporig tekort te corrigeren, een totale termijn van ten hoogste tien maanden tussen de datum waarop de gegevens zijn verstrekt die het bestaan van een buitensporig tekort aangeven en de datum waarop, in voorkomend geval, het besluit wordt genomen om sancties op te leggen, in het licht van het voorgaande het haalbaar en passend lijkt om druk uit te oefenen op de deelnemende lidstaat in kwestie om dergelijke maatregelen te treffen; dat indien een dergelijke situatie zich voordoet en de procedure in maart begint, dit ertoe zou leiden dat sancties worden opgelegd binnen het kalenderjaar waarin de procedure is begonnen;

(16)

Overwegende dat de betrokken lidstaat de aanbeveling van de Raad om een buitensporig tekort te corrigeren of de daaropvolgende stappen in de procedure bij buitensporige tekorten had moeten voorkomen omdat de lidstaat vroegtijdig wordt gewaarschuwd; dat de ernst van een buitensporig tekort in de derde fase noopt tot urgent handelen vanwege alle betrokkenen;

(17)

Overwegende dat de procedure bij buitensporige tekorten moet worden opgeschort indien de betrokken lidstaat passende maatregelen neemt als antwoord op een aanbeveling krachtens ►M2  artikel 126, lid 7, ◄ of een aanmaning krachtens ►M2  artikel 126, lid 9, ◄ teneinde de lidstaten een prikkel te geven dienovereenkomstig te handelen; dat de periode gedurende dewelke de procedure wordt opgeschort niet wordt meegerekend voor de vaststelling van de maximumtermijn van tien maanden tussen de datum waarop het bestaan van een buitensporig tekort wordt aangemeld en de datum waarop de sancties worden opgelegd; dat de procedure onmiddellijk dient te worden hervat als de beoogde maatregelen niet ten uitvoer worden gelegd of ontoereikend blijken te zijn;

(18)

Overwegende dat wanneer de Raad besluit een sanctie op te leggen, van de betrokken deelnemende lidstaat een renteloos deposito van een passende omvang moet worden verlangd om ervoor te zorgen dat de procedure bij buitensporige tekorten een voldoende afschrikkende werking heeft;

(19)

Overwegende dat het vaststellen van sancties van een voorgeschreven omvang de rechtszekerheid ten goede komt; dat het passend is het bedrag van het deposito te relateren aan het BBP van de betrokken deelnemende lidstaat;

(20)

Overwegende dat wanneer het opleggen van een renteloos deposito de betrokken deelnemende lidstaat er niet toe brengt binnen een redelijke tijd zijn buitensporige tekort te corrigeren, aanscherping van de sanctie passend is; dat het in dat geval passend is het deposito om te zetten in een boete;

(21)

Overwegende dat passende maatregelen van de kant van de deelnemende lidstaat in kwestie met het oog op het corrigeren van zijn buitensporig tekort, de eerste stap zijn naar het opheffen van de sancties; dat aanzienlijke vooruitgang bij het corrigeren van het buitensporige tekort het mogelijk moet maken overeenkomstig ►M2  artikel 126, lid 12, ◄ de sancties op te heffen; dat alle resterende sancties pas kunnen worden opgeheven nadat het buitensporige tekort volledig is gecorrigeerd;

(22)

Overwegende dat in Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol nr. 5 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten ( 5 ) nauwkeurige regels zijn neergelegd voor het verstrekken van begrotingsgegevens door de lidstaten;

(23)

Overwegende dat overeenkomstig artikel ►M1  117 ◄ , lid 8, in de gevallen waarin het Verdrag voorziet in een raadgevende rol van de Europese Centrale Bank (ECB), verwijzingen naar de ECB vóór de oprichting van de ECB worden gelezen als verwijzingen naar het Europees Monetair Instituut,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



AFDELING 1

DEFINITIES EN EVALUATIES

▼M2

Artikel 1

1.  Deze verordening stelt de bepalingen vast voor het bespoedigen en verduidelijken van de procedure bij buitensporige tekorten. Het doel van de procedure bij buitensporige tekorten is buitensporige overheidstekorten te ontmoedigen en, indien dergelijke tekorten optreden, deze spoedig te doen corrigeren, waarbij de inachtneming van de begrotingsdiscipline wordt beoordeeld op basis van de criteria voor het overheidstekort en de overheidsschuld.

2.  Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „deelnemende lidstaten” verstaan de lidstaten die de euro als munt hebben.

▼B

Artikel 2

▼M2

1.  Wanneer een overheidstekort de referentiewaarde overschrijdt, wordt die overschrijding overeenkomstig artikel 126, lid 2, onder a), tweede streepje, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geacht van uitzonderlijke aard te zijn, indien deze wordt veroorzaakt door een ongewone gebeurtenis die buiten de macht van de betrokken lidstaat valt en een aanzienlijk effect heeft op de financiële positie van de overheid, of indien zij wordt veroorzaakt door een ernstige economische neergang.

▼B

Voorts wordt de overschrijding van de referentiewaarde geacht van tijdelijke aard te zijn indien de begrotingsprognoses van de Commissie aangeven dat het tekort na de ongewone gebeurtenis of de ernstige economische neergang onder de referentiewaarde zal dalen.

▼M2

1 bis.  Wanneer de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product (bbp) de referentiewaarde overschrijdt, wordt deze verhouding overeenkomstig artikel 126, lid 2, onder b), VWEU geacht in voldoende mate af te nemen en de referentiewaarde in een bevredigend tempo te benaderen indien het verschil ten opzichte van de referentiewaarde in de loop van de voorafgaande drie jaren met gemiddeld een twintigste per jaar als benchmark is verminderd, berekend op basis van de evolutie in de loop van de laatste drie jaren waarvoor de gegevens beschikbaar zijn.

Het schuldcriterium wordt ook geacht te zijn vervuld indien de budgettaire prognoses van de Commissie erop wijzen dat de vereiste vermindering van het verschil ten opzichte van de referentiewaarde zich zal voordoen tijdens de periode van drie jaar waartoe de twee jaren behoren die volgen op het laatste jaar waarvoor de gegevens beschikbaar zijn. Voor een lidstaat waartegen op 8 november 2011 een buitensporigtekortprocedure loopt en gedurende een periode van drie jaar vanaf de correctie van het buitensporige tekort, wordt het schuldcriterium geacht te zijn vervuld wanneer de betrokken lidstaat, naar het oordeel van de Raad in zijn advies betreffende het stabiliteits- of het convergentieprogramma van die lidstaat, voldoende vooruitgang in de richting van naleving maakt.

Bij de toepassing van de benchmark voor de schuldquoteaanpassing wordt rekening gehouden met de impact van de conjunctuur op het tempo van de schuldvermindering.

▼M1

2.  De Commissie en de Raad kunnen, wanneer zij overeenkomstig ►M2  artikel 126, VWEU, leden 3 tot en met 6, ◄ een evaluatie maken en besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat, een overschrijding van de referentiewaarde welke door een ernstige economische neergang wordt veroorzaakt, als een overschrijding van uitzonderlijke aard in de zin van ►M2  artikel 126, lid 2, onder a), tweede streepje, ◄ aanmerken indien de overschrijding van de referentiewaarde het gevolg is van een negatief BBP-groeipercentage in volume of van een gecumuleerd productieverlies tijdens een langdurige periode van zeer geringe BBP-groei in volume ten opzichte van de potentiële groei.

▼M2

3.  Bij de opstelling van een verslag krachtens artikel 126, lid 3, VWEU houdt de Commissie rekening met alle andere relevante factoren zoals vermeld in dat artikel, voor zover zij de beoordeling of de betrokken lidstaat de tekort- en schuldcriteria naleeft, aanzienlijk beïnvloeden. Het verslag weerspiegelt in voorkomend geval:

a) de middellangetermijnontwikkelingen in de economische situatie, met name de potentiële groei, inclusief de verschillende bijdragen van arbeid, kapitaalaccumulatie en totale factorproductiviteit, conjunctuurontwikkelingen en de nettobesparingen van de privésector;

b) de middellangetermijnontwikkelingen in de begrotingssituatie, met name het aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, het niveau van het primaire saldo en de evolutie van de primaire uitgaven, zowel lopende uitgaven als kapitaaluitgaven, de uitvoering van beleidsmaatregelen in het kader van de preventie en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, de uitvoering van beleidsmaatregelen in het kader van de gemeenschappelijke groeistrategie van de Unie en de algemene kwaliteit van de overheidsfinanciën, in het bijzonder de doeltreffendheid van de nationale begrotingskaders;

c) het verloop, de dynamiek en de houdbaarheid van de schuldpositie van de overheid op middellange termijn, in het bijzonder risicofactoren, zoals onder meer de looptijdstructuur en valutasamenstelling van de schuld, de „omvang-stroomaanpassing” (stock-flow adjustment) en de samenstelling daarvan, de opgebouwde reserves en andere financiële activa; garanties, met name die welke met de financiële sector verband houden; en eventuele impliciete verplichtingen die met de vergrijzing en de particuliere schuld verband houden, voor zover deze een voorwaardelijke impliciete verplichting voor de overheid vormen.

De Commissie houdt terdege en uitdrukkelijk rekening met alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt. In dat verband moet bijzondere aandacht uitgaan naar financiële bijdragen ter bevordering van de internationale solidariteit en ter verwezenlijking van de beleidsdoelen van de Unie, de schuld in de vorm van bilaterale en multilaterale steun tussen lidstaten in het kader van het waarborgen van de financiële stabiliteit, de schuld in verband met financiële stabilisatieoperaties tijdens grote financiële crises.

4.  De Raad en de Commissie verrichten een evenwichtige algehele beoordeling van alle relevante factoren, en met name van de mate waarin die factoren, als verzwarende of verzachtende omstandigheden, van invloed zijn op de beoordeling of het tekortcriterium en/of het schuldcriterium in acht worden genomen. Indien de verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp de referentiewaarde overschrijdt, wordt bij de nalevingsbeoordeling op basis van het tekortcriterium in de in artikel 126, leden 4, 5, en 6, VWEU bedoelde stappen die leiden naar het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort, alleen rekening met deze factoren gehouden indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde van het overkoepelende principe, namelijk dat het overheidstekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde slechts van tijdelijke aard is.

Bij de nalevingsbeoordeling op basis van het schuldcriterium wordt in de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort echter wel rekening gehouden met deze factoren.

5.  Bij het beoordelen van de naleving van het tekort- en het schuldcriterium en bij alle daaropvolgende stappen van de buitensporigtekortprocedure houden de Raad en de Commissie naar behoren rekening met de toepassing van pensioenhervormingen waarbij een meerpijlersysteem wordt ingevoerd dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking en de nettokosten van de openbaar beheerde pijler omvat. Er wordt in het bijzonder aandacht geschonken aan de kenmerken van het algehele pensioenstelsel zoals dat er na de hervorming uitziet, en met name aan de vraag of het bevorderlijk is voor de houdbaarheid op lange termijn zonder de risico’s voor de begrotingssituatie op middellange termijn te vergroten.

6.  Indien de Raad, op grond van artikel 126, lid 6, VWEU, besluit dat in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat, houden de Raad en de Commissie in de daaropvolgende fasen van de procedure van artikel 126, VWEU rekening met de in lid 3 van dit artikel bedoelde relevante factoren waar deze van invloed zijn op de situatie van de betrokken lidstaat, inclusief die welke vermeld zijn in artikel 3, lid 5, en in artikel 5, lid 2, van deze verordening, met name bij de vaststelling van een termijn voor het corrigeren van het buitensporige tekort en de eventuele verlenging daarvan. Die relevante factoren worden evenwel niet in aanmerking genomen in het door de Raad krachtens artikel 126, lid 12, VWEU, te nemen besluit tot intrekking van sommige of alle van de in artikel 126, leden 6 tot en met 9, en lid 11, VWEU, bedoelde besluiten.

7.  In het geval van lidstaten waarvan het tekort de referentiewaarde overschrijdt als gevolg van de toepassing van een pensioenhervorming waarbij een meerpijlerstelsel is ingevoerd dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat, nemen de Raad en de Commissie bij hun beoordeling van ontwikkelingen in de tekortcijfers in de buitensporigtekortprocedure ook de kosten van de hervorming in aanmerking, zolang het tekort niet aanzienlijk boven een niveau komt dat als dicht bij de referentiewaarde kan worden beschouwd, en de schuldquote de referentiewaarde niet overschrijdt, op voorwaarde dat de algehele houdbaarheid van de begroting gehandhaafd blijft. De nettokosten worden ook in aanmerking genomen in het door de Raad krachtens artikel 126, lid 12, VWEU, te nemen besluit tot intrekking van sommige of alle van de in artikel 126, leden 6 tot en met 9, en lid 11 VWEU, bedoelde besluiten, indien het tekort in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert.

▼M2



AFDELING 1 bis

ECONOMISCHE DIALOOG

Artikel 2 bis

1.  Om de dialoog tussen de instellingen van de Unie, in het bijzonder het Europees Parlement, de Raad en de Commissie te bevorderen en meer transparantie en verantwoordelijkheid te bewerkstelligen, kan de bevoegde commissie van het Europees Parlement de voorzitter van de Raad, de Commissie en, in voorkomend geval, de voorzitter van de Europese Raad of de voorzitter van de eurogroep in de commissie uitnodigen om van gedachten te wisselen over besluiten van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 6, VWEU, aanbevelingen van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU, aanmaningen krachtens artikel 126, lid 9, VWEU en besluiten uit hoofde van artikel 126, lid 11, VWEU.

De Raad wordt geacht de aanbevelingen en voorstellen van de Commissie te volgen, of zijn standpunt in het openbaar toe te lichten.

De bevoegde commissie van het Europees Parlement kan de lidstaat waarop deze besluiten, aanbevelingen of aanmaningen betrekking hebben, de gelegenheid bieden om deel te nemen aan een gedachtewisseling.

2.  De Raad en de Commissie informeren het Europees Parlement geregeld over de toepassing van deze verordening.

▼B



AFDELING 2

BESPOEDIGING VAN DE PROCEDURE BIJ BUITENSPORIGE TEKORTEN

Artikel 3

1.  Binnen twee weken nadat de Commissie een overeenkomstig ►M2  artikel 126, lid 3, ◄ opgesteld verslag heeft aangenomen, brengt het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig ►M2  artikel 126, lid 4, ◄ advies uit.

▼M2

2.  Indien de Commissie, ten volle rekening houdend met het in lid 1 bedoelde advies, van mening is dat er een buitensporig tekort bestaat, richt zij een advies en een voorstel voor een besluit tot de Raad overeenkomstig artikel 126, leden 5 en 6, VWEU en brengt zij het Europees Parlement hiervan op de hoogte.

▼M1

3.  Overeenkomstig ►M2  artikel 126, VWEU, lid 6, ◄ besluit de Raad, doorgaans uiterlijk vier maanden na de data voor het verstrekken van gegevens die zijn vastgelegd in ►M2  artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 479/2009 ◄ , of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. Wanneer de Raad besluit dat er een buitensporig tekort bestaat, richt hij terzelfder tijd overeenkomstig ►M2  artikel 126, VWEU, lid 7, ◄ aanbevelingen tot de betrokken lidstaat.

▼M2

4.  In de aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU wordt een termijn van ten hoogste zes maanden bepaald waarbinnen de betrokken lidstaat effectief gevolg aan die aanbeveling moet geven. Indien de ernst van de situatie dit rechtvaardigt, kan de termijn voor effectief gevolg geven, worden verkort tot drie maanden. In de aanbeveling van de Raad wordt tevens een termijn bepaald voor het corrigeren van het buitensporige tekort, dat, behoudens bijzondere omstandigheden, binnen het jaar nadat het is geconstateerd, verholpen moet zijn. In zijn aanbeveling verzoekt de Raad de lidstaat dat hij jaarlijkse begrotingsdoelstellingen realiseert die op grond van de prognoses die aan de aanbeveling ten grondslag liggen, stroken met een benchmark die overeenstemt met een minimale jaarlijkse verbetering van ten minste 0,5 % van het bbp in zijn conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen, teneinde het buitensporige tekort binnen de in de aanbeveling vastgestelde termijn te corrigeren.

4 bis.  De betrokken lidstaat brengt binnen de in lid 4 bedoelde termijn verslag uit aan de Raad en de Commissie over het aan de aanbeveling van de Raad krachtens artikel 126, lid 7, van het Verdrag gegeven gevolg. Het verslag bevat de doelstellingen voor de overheidsuitgaven en -ontvangsten en voor de discretionaire maatregelen aan zowel de uitgavenzijde als de ontvangstenzijde die stroken met de aanbeveling van de Raad, alsook informatie over de genomen maatregelen en over de aard van de voorgenomen maatregelen om de doelstellingen te bereiken. De lidstaat maakt het verslag openbaar.

5.  Indien effectief gevolg is gegeven aan een aanbeveling krachtens artikel 126, lid 7, VWEU, en indien zich na de vaststelling van de aanbeveling onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën voordoen, kan de Raad, op grond van een aanbeveling van de Commissie, een herziene aanbeveling krachtens artikel 126, lid 7, VWEU vaststellen. Bij de herziene aanbeveling, waarin rekening wordt gehouden met de in artikel 2, lid 3, van deze verordening genoemde relevante factoren, kan met name de termijn die is bepaald voor het corrigeren van het buitensporige tekort worden verlengd, in de regel met één jaar. De Raad beoordeelt op basis van de in zijn aanbeveling vervatte economische prognoses of er sprake is van onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën. In geval van een ernstige economische neergang in het eurogebied of de Unie als geheel kan de Raad ook besluiten om op basis van een aanbeveling van de Commissie een herziene aanbeveling krachtens artikel 126, lid 7, VWEU vast te stellen, op voorwaarde dat de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt.

▼B

Artikel 4

▼M2

1.  Een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU om zijn aanbeveling openbaar te maken, wanneer wordt vastgesteld dat daaraan geen effectief gevolg is gegeven, wordt genomen onmiddellijk na het verstrijken van de overeenkomstig artikel 3, lid 4, van deze verordening gestelde termijn.

2.  Bij de beoordeling of aan zijn aanbevelingen overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU, effectief gevolg is gegeven, baseert de Raad zich bij zijn besluit op het verslag dat de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 3, lid 4 bis, van deze verordening heeft ingediend en op de uitvoering daarvan, alsook op eventuele andere publiekelijk aangekondigde besluiten van de regering van de betrokken lidstaat.

Indien de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU vaststelt dat de betrokken lidstaat geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen heeft gegeven, brengt hij daaromtrent verslag uit aan de Europese Raad.

▼M1

Artikel 5

▼M2

1.  Een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU om de betrokken deelnemende lidstaat aan te manen maatregelen te treffen om het tekort te verminderen, wordt genomen binnen twee maanden nadat de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU heeft vastgesteld dat geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven. In de aanmaning verlangt de Raad dat de lidstaat jaarlijkse begrotingsdoelstellingen realiseert die op grond van de aan de aanmaning ten grondslag liggende prognoses stroken met een benchmark die overeenstemt met een minimale jaarlijkse verbetering van ten minste 0,5 % van het bbp in zijn conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen, teneinde het buitensporige tekort binnen de in de aanmaning vastgestelde termijn te corrigeren. De Raad wijst ook maatregelen aan die bevorderlijk zijn voor het bereiken van deze doelstellingen.

1 bis.  Na een aanmaning van de Raad krachtens artikel 126, lid 9, VWEU brengt de betrokken lidstaat verslag uit aan de Raad en de Commissie over het gevolg dat aan de aanmaning van de Raad is gegeven. Het verslag bevat de doelstellingen voor de overheidsuitgaven en -ontvangsten en voor de discretionaire maatregelen aan zowel de uitgaven- als de ontvangstenzijde, alsook informatie over de in reactie op de specifieke aanbevelingen van de Raad genomen maatregelen teneinde de Raad in staat te stellen, indien nodig, het besluit overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening te nemen. De lidstaat maakt het verslag openbaar.

2.  Indien effectief gevolg is gegeven aan een aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU en indien er zich na de vaststelling van die aanmaning onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën voordoen, kan de Raad, op basis van een aanbeveling van de Commissie, een herziene aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU vaststellen. Bij de herziene aanmaning, waarin rekening wordt gehouden met de in artikel 2, lid 3, van deze verordening bedoelde relevante factoren, kan met name de termijn die is bepaald voor het corrigeren van het buitensporige tekort worden verlengd, in de regel met één jaar. De Raad beoordeelt op basis van de in zijn aanmaning vervatte economische prognoses of er sprake is van onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën. In geval van een ernstige economische neergang in het eurogebied of de Unie als geheel kan de Raad ook op basis van een aanbeveling van de Commissie besluiten een herziene aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU vast te stellen, op voorwaarde dat de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn daardoor niet in gevaar komt.

Artikel 6

1.  Bij de beoordeling of aan zijn aanmaning overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU, effectief gevolg is gegeven, baseert de Raad zich bij zijn besluit op het verslag dat de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 5, lid 1 bis, van deze verordening heeft ingediend en op de uitvoering daarvan, alsook op eventuele andere publiekelijk aangekondigde besluiten van de regering van de betrokken lidstaat. Er wordt rekening gehouden met het resultaat van de overeenkomstig artikel 10 bis van deze verordening door de Commissie uitgevoerde toezichtmissie.

2.  Wanneer aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 126, lid 11, VWEU is voldaan, legt de Raad overeenkomstig dat artikel sancties op. Een besluit daartoe wordt genomen uiterlijk vier maanden na het besluit van de Raad om overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU de betrokken deelnemende lidstaat aan te manen maatregelen te nemen.

Artikel 7

Indien een deelnemende lidstaat zich niet voegt naar de opeenvolgende handelingen van de Raad overeenkomstig artikel 126, leden 7 en 9, VWEU, wordt het besluit van de Raad om overeenkomstig artikel 126, lid 11, VWEU sancties op te leggen doorgaans genomen binnen zestien maanden na de in artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 479/2009 vastgestelde termijnen voor het verstrekken van gegevens. Ingeval artikel 3, lid 5, of artikel 5, lid 2, van deze verordening wordt toegepast, wordt de termijn van zestien maanden dienovereenkomstig gewijzigd. In het geval van een opzettelijk tekort waarvan de Raad besluit dat het buitensporig is, wordt een spoedprocedure gevolgd.

Artikel 8

Een besluit van de Raad om overeenkomstig artikel 126, lid 11, VWEU de sancties te versterken, wordt genomen uiterlijk twee maanden na de in Verordening (EG) nr. 479/2009 vastgestelde termijnen voor het verstrekken van gegevens. Een besluit van de Raad om al zijn besluiten of sommige daarvan overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU in te trekken, wordt zo spoedig mogelijk genomen en in ieder geval uiterlijk twee maanden na de in Verordening (EG) nr. 479/2009 vastgestelde termijnen voor het verstrekken van gegevens.

▼B



AFDELING 3

OPSCHORTING EN OPVOLGING

Artikel 9

1.  De procedure bij buitensporige tekorten wordt opgeschort:

 indien de betrokken lidstaat gevolg geeft aan de aanbevelingen op grond van ►M2  artikel 126, lid 7, ◄

 indien de betrokken deelnemende lidstaat gevolg geeft aan de aanmaningen op grond van ►M2  artikel 126, lid 9 ◄ .

▼M1

2.  De periode gedurende welke de procedure is opgeschort, wordt niet meegerekend bij de in artikel 6 bedoelde periode, noch bij de in artikel 7 bedoelde periode.

▼M1

3.  Indien de Commissie na het verstrijken van de in artikel 3, lid 4, eerste zin, bedoelde termijn en na het verstrijken van de in ►M2  artikel 6, lid 2 ◄ , tweede zin, bedoelde termijn van oordeel is dat de getroffen maatregelen, mits zij volledig ten uitvoer worden gelegd en op voorwaarde dat de economische ontwikkelingen sporen met de prognoses, lijken te volstaan voor het boeken van voldoende vooruitgang om het buitensporige tekort binnen de door de Raad vastgestelde termijn te corrigeren, stelt zij de Raad daarvan in kennis. De kennisgeving van de Commissie wordt openbaar gemaakt.

▼B

Artikel 10

▼M2

1.  De Raad en de Commissie volgen regelmatig de uitvoering van de maatregelen:

▼B

 die de betrokken lidstaat naar aanleiding van de aanbevelingen op grond van ►M2  artikel 126, lid 7, ◄ neemt,

 die de betrokken deelnemende lidstaat naar aanleiding van de aanmaningen op grond van ►M2  artikel 126, lid 9, ◄ neemt.

2.  Indien de maatregelen niet door een deelnemende lidstaat ten uitvoer worden gelegd of naar het oordeel van de Raad ontoereikend zijn, neemt de Raad onmiddellijk een besluit op grond van ►M2  artikel 126, lid 9, ◄ respectievelijk ►M2  artikel 126, lid 11. ◄

3.  Indien uit feitelijke gegevens als bedoeld in ►M2  Verordening (EG) nr. 479/2009 ◄ blijkt dat een deelnemende lidstaat een buitensporig tekort niet heeft gecorrigeerd binnen de termijnen die in aanbevelingen op grond van ►M2  artikel 126, lid 7, ◄ of aanmaningen op grond van ►M2  artikel 126, lid 9, ◄ gesteld zijn, neemt de Raad onmiddellijk een besluit op grond van ►M2  artikel 126, lid 9, ◄ respectievelijk ►M2  artikel 126, lid 11. ◄

▼M2

Artikel 10 bis

1.  De Commissie zorgt conform de doelstellingen van deze verordening voor een permanente dialoog met de autoriteiten van de lidstaten. Hiertoe voert de Commissie in het bijzonder missies uit ter beoordeling van de heersende economische situatie in de lidstaten en ter opsporing van eventuele risico’s of moeilijkheden bij de naleving van de doelstellingen van deze verordening.

2.  Het toezicht kan worden versterkt voor lidstaten die het voorwerp vormen van naar aanleiding van een besluit uit hoofde van artikel 126, lid 8, VWEU vastgestelde aanbevelingen en aanmaningen en van besluiten krachtens artikel 126, lid 11, VWEU met het oog op toezicht ter plaatse. De betrokken lidstaten verstrekken alle informatie die nodig is voor de voorbereiding en de uitvoering van de missie.

3.  De Commissie kan indien passend vertegenwoordigers van de Europese Centrale Bank verzoeken om deel te nemen aan toezichtmissies in een lidstaat die de euro als munt heeft of die deelneemt aan de Overeenkomst van 16 maart 2006 tussen de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de lidstaten buiten het eurogebied waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn neergelegd ( 6 ) (WKM II).

4.  De Commissie brengt bij de Raad verslag uit over het resultaat van de in lid 2 bedoelde missie en kan besluiten haar bevindingen openbaar te maken.

5.  Bij het organiseren van de in lid 2 bedoelde toezichtmissies deelt de Commissie haar voorlopige bevindingen voor commentaar mee aan de betrokken lidstaten.

▼B



AFDELING 4

SANCTIES

▼M2

Artikel 11

Telkens wanneer de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 11, VWEU besluit sancties aan een deelnemende lidstaat op te leggen, wordt in de regel een boete verlangd. De Raad kan besluiten om naast deze boete de andere maatregelen te nemen als bepaald in artikel 126, lid 11, VWEU.

Artikel 12

1.  Het bedrag van de boete bestaat uit een vast bestanddeel, gelijk aan 0,2 % van het bbp, en een variabel bestanddeel. Het variabele bestanddeel bedraagt een tiende van de absolute waarde van het verschil tussen het als percentage van het bbp uitgedrukte saldo in het voorgaande jaar en hetzij de referentiewaarde van het overheidssaldo, hetzij, indien ook uit hoofde van het schuldcriterium niet aan de begrotingsdiscipline is voldaan, het overheidssaldo als percentage van het bbp dat overeenkomstig de aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU in hetzelfde jaar zou moeten zijn verwezenlijkt.

2.  In elk jaar dat volgt op het jaar waarin de boete is opgelegd en totdat het besluit omtrent het bestaan van een buitensporig tekort wordt ingetrokken, beoordeelt de Raad of de betrokken deelnemende lidstaat effectief gevolg heeft gegeven aan de aanmaning van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU. In deze jaarlijkse beoordeling besluit de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 11, VWEU de maatregelen te versterken, tenzij de betrokken deelnemende lid staat de aanmaning van de Raad in acht heeft genomen. Indien de Raad besluit een aanvullende boete op te leggen, wordt deze op dezelfde wijze berekend als het variabele bestanddeel van de in lid 1 omschreven boete.

3.  Geen enkele boete als bedoeld in de leden 1 en 2 mag meer bedragen dan 0,5 % van het bbp.

▼M2 —————

▼B

Artikel 14

Overeenkomstig ►M2  artikel 126, lid 12, ◄ trekt de Raad de in het eerste en het tweede streepje van ►M2  artikel 126, lid 11, ◄ bedoelde sancties in, afhankelijk van de mate waarin de betrokken deelnemende lidstaat erin geslaagd is het buitensporige tekort te corrigeren.

Artikel 15

Indien het besluit dat er een buitensporig tekort bestaat, wordt ingetrokken, trekt de Raad, overeenkomstig ►M2  artikel 126, lid 12, ◄ alle nog resterende sancties in. Boetes die overeenkomstig ►M2  artikel 12 ◄ van deze verordening zijn opgelegd worden niet aan de betrokken deelnemende lidstaat terugbetaald.

▼M2

Artikel 16

De in artikel 12 van deze verordening bedoelde boeten vormen andere ontvangsten, als bedoeld in artikel 311, VWEU, en worden toegewezen aan de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit. Zodra door de deelnemende lidstaten, een ander stabiliteitsmechanisme voor de verlening van financiële steun wordt ingesteld teneinde de stabiliteit van het eurogebied in zijn geheel te waarborgen, wordt het bedrag van de boeten aan dat mechanisme toegewezen.

▼B



AFDELING 5

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Voor de toepassing van deze verordening en zolang het Verenigd Koninkrijk een begrotingsjaar heeft dat geen kalenderjaar is, worden de bepalingen van de afdelingen 2, 3 en 4 van deze verordening overeenkomstig de bijlage op het Verenigd Koninkrijk toegepast.

▼M2

Artikel 17 bis

1.  Uiterlijk op 14 december 2014, en daarna elke vijf jaar, publiceert de Commissie een verslag over de toepassing van deze verordening.

In dat verslag worden onder meer de volgende zaken beoordeeld:

a) de doeltreffendheid van deze verordening;

b) de vooruitgang die is geboekt bij het waarborgen van een nauwere coördinatie van het economische beleid en de aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten overeenkomstig het VWEU.

2.  Het in lid 1 bedoelde verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.

3.  Het verslag wordt toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

▼B

Artikel 18

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

▼M1




BIJLAGE

TIJDSLIMIETEN DIE GELDEN VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK

1. Om een gelijke behandeling van alle lidstaten te waarborgen, houdt de Raad bij het nemen van besluiten uit hoofde van de afdelingen 2, 3 en 4 van deze verordening op zodanige wijze rekening met het afwijkende begrotingsjaar van het Verenigd Koninkrijk, dat de besluiten met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk worden genomen op een tijdstip in het begrotingsjaar dat aansluit bij het tijdstip waarop de besluiten met betrekking tot de andere lidstaten genomen zijn of zullen worden.

2. De bepalingen in kolom I worden vervangen door de bepalingen in kolom II.



Kolom I

Kolom II

„doorgaans binnen vier maanden na de in ►M2  artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad ◄ bepaalde data voor het verstrekken van gegevens”

(artikel 3, lid 3)

„doorgaans zes maanden na afloop van het begrotingsjaar waarin het tekort optrad”

„het jaar nadat het is geconstateerd”

(artikel 3, lid 4)

„het begrotingsjaar nadat het is geconstateerd”

„doorgaans binnen zestien maanden na de in artikel 4, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 3605/93 bepaalde data voor het verstrekken van gegevens”

(artikel 7)

„doorgaans binnen 18 maanden na afloop van het begrotingsjaar waarin het tekort optrad”

„het voorgaande jaar”

(artikel 12, lid 1)

„het voorgaande begrotingsjaar”



( 1 ) PB nr. C 368 van 6.12.1996, blz. 12.

( 2 ) PB nr. C 380 van 16.12.1996, blz. 29.

( 3 ) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

( 4 ) PB nr. C 236 van 2.8.1997, blz. 1.

( 5 ) PB nr. L 332 van 31.12.1993, blz. 7.

( 6 ) PB C 73 van 25.3.2006, blz. 21.

Top