EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01976L0759-20130701

Consolidated text: Richtlijn van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (76/759/EEG)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1976/759/2013-07-01

1976L0759 — NL — 01.07.2013 — 009.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 27 juli 1976

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

(76/759/EEG)

(PB L 262, 27.9.1976, p.71)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

 M1

RICHTLIJN VAN DE RAAD 87/354/EEG van 25 juni 1987

  L 192

43

11.7.1987

 M2

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 89/277/EEG van 28 maart 1989

  L 109

25

20.4.1989

►M3

RICHTLIJN 1999/15/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 16 maart 1999

  L 97

14

12.4.1999

►M4

RICHTLIJN 2006/96/EG VAN DE RAAD van 20 november 2006

  L 363

81

20.12.2006

►M5

RICHTLIJN 2013/15/EU VAN DE RAAD van 13 mei 2013

  L 158

172

10.6.2013


Gewijzigd bij:

 A1

  L 291

17

19.11.1979

 A2

  L 302

23

15.11.1985

 A3

  C 241

21

29.8.1994

 

  L 001

1

..

►A4

  L 236

33

23.9.2003




▼B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 27 juli 1976

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

(76/759/EEG)



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen, onder meer betrekking hebben op richtingaanwijzers;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen, hetzij ter aanvulling, hetzij in de plaats van hun huidige regelingen met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 );

Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld;

Overwegende dat elke Lid-Staat, op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor richtingaanwijzers in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie- en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type richtingaanwijzer wordt opgesteld; dat het aanbrengen van een E.E.G.-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn gefabriceerd, een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt;

Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met sommige technische voorschriften die door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zijn vastgelegd in haar reglement nr. 6 (Uniform provisions for the approval of direction indicators for motor vehicles (except motor cycles) and their trailers) ( 5 ), dat is gehecht aan het „Agreement of 20 March 1958 concerning the adoption of uniform conditions for approval and reciprocal recognition of approval for motor vehicle equipment and parts”;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



Artikel 1

▼M3

1.  Iedere lidstaat verleent de EG-typegoedkeuring als onderdeel voor elk type richtingaanwijzer dat voldoet aan de constructie- en beproevingsvoorschriften die in de desbetreffende bijlagen zijn opgenomen.

▼B

2.  De Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend, treft de nodige maatregelen om, zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten, voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type. Deze controle beperkt zich tot steekproeven.

Artikel 2

▼M3

De lidstaten kennen de fabrikant een EG-typegoedkeuringsmerkteken toe overeenkomstig het in bijlage I, aanhangsel 3, vastgestelde model, voor elk type richtingaanwijzer dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd.

▼B

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen richtingaanwijzers van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen.

Artikel 3

1.  De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van richtingaanwijzers, voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk, niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie of werking.

2.  Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van richtingaanwijzers, voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk, verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type.

Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de overige Lid-Staten en de Commissie, met opgave van de redenen van zijn beslissing.

▼M3

Artikel 4

De bevoegde instanties van de lidstaten stellen elkaar volgens de procedure van artikel 4, lid 6, van Richtlijn 70/156/EEG in kennis van elke goedkeuring die zij overeenkomstig deze richtlijn hebben verleend, geweigerd of ingetrokken.

▼B

Artikel 5

1.  Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend, constateert dat verscheidene richtingaanwijzers, voorzien van hetzelfde E.E.G.-goedkeuringsmerk, niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type, neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen. De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen, die, wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is, zelfs intrekking van de E.E.G.-goedkeuring kunnen inhouden. Deze instanties nemen dezelfde maatregelen, wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld.

2.  De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende E.E.G.-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor.

Artikel 6

Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring, dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik, genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn, moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Deze beslissing wordt ter kennis van de belanghebbende gebracht met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Artikel 7

De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de richtingaanwijzers, indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht.

Artikel 8

De Lid-Staten mogen de verkoop, de registratie, het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de richtingaanwijzers indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht.

▼M3

Artikel 9

Onder „voertuig” wordt in deze richtlijn verstaan, ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig, met of zonder carrosserie, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen en van land- of bosbouwtrekkers en alle mobiele machines.

▼B

Artikel 10

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG.

Artikel 11

1.  Vóór 1 juli 1977 nemen de Lid-Staten de nodige bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij die bepalingen bekend. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen uiterlijk met ingang van 1 oktober 1977 toe.

2.  Vanaf de kennisgeving van deze richtlijn dragen de Lid-Staten er voorts zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van ieder ontwerp van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen aan te nemen op het door deze richtlijn bestreken gebied, en wel op een zodanig tijdstip dat de Commissie gelegenheid heeft haar opmerkingen ter zake in te dienen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

▼M3




LIJST VAN BIJLAGEN



BIJLAGE I:

Administratieve bepalingen voor de typegoedkeuring

Aanhangsel 1:

Inlichtingenformulier

Aanhangsel 2:

EG-typegoedkeuringsformulier

Aanhangsel 3:

Voorbeelden van het EG-typegoedkeuringsmerk voor een type onderdeel

BIJLAGE II:

Technische voorschriften




BIJLAGE I

ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN VOOR DE TYPEGOEDKEURING

1.   AANVRAAG VAN EG-TYPEGOEDKEURING VAN EEN TYPE ONDERDEEL

1.1.

De aanvraag van EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG voor een type richtingaanwijzer als onderdeel wordt ingediend door de fabrikant.

1.2.

Een model van het inlichtingenformulier is opgenomen in aanhangsel 1.

1.3.

Het volgende moet ter beschikking worden gesteld aan de voor de invoering van de goedkeuringsproeven verantwoordelijke technische dienst:

1.3.1. twee exemplaren, voorzien van de aanbevolen lamp of lampen; indiend de inrichtingen niet identiek zijn, maar symmetrisch en geschikt zijn voor montage aan de ene en aan de andere kant van het voertuig, mogen de exemplaren identiek zijn en geschikt om alleen aan de rechter- of alleen aan de linkerkant te worden gemonteerd. Bij een richtingaanwijzer van categorie 2b moet de aanvraag eveneens vergezeld gaan van twee exemplaren van de samenstellende delen van het systeem die de twee intensiteitsniveaus mogelijk maken.

2.   MERKTEKENS

2.1.

De inrichtingen die voor EG-typegoedkeuring als onderdeel worden aangeboden, moeten voorzien zijn van het volgende:

2.1.1. het merk of de handelsnaam van de fabrikant;

2.1.2. in geval van lichten met vervangbare lichtbronnen: het (de) type(n) van de voorgeschreven lichtbronnen;

2.1.3. in geval van lichten met niet-vervangbare lichtbronnen: de nominale spanning en het nominaal vermogen.

2.2.

Deze merktekens moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op het lichtdoorlatende gedeelte of een van de lichtdoorlatende gedeelten van de inrichting zijn aangebracht. Zij moeten van buitenaf zichtbaar zijn wanneer de inrichting op het voertuig is gemonteerd.

2.3.

Elke inrichting moet voldoende ruimte bieden voor het typegoedkeuringsmerkteken. Deze ruimte moet op de in aanhangsel 1 genoemde tekeningen worden aangegeven.

3.   VERLENING VAN EG-TYPEGOEDKEURING VOOR EEN TYPE ONDERDEEL

3.1. Indien aan de terzake dienende voorschriften is voldaan, wordt EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG verleend.

3.2. Een model van het EG-typegoedkeuringsformulier is opgenomen in aanhangsel 2.

3.3. Er dient een goedkeuringsnummer overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG aan elk goedgekeurd type richtingaanwijzer te worden toegekend. Dezelfde lidstaat mag niet hetzelfde nummer aan een ander type richtingaanwijzer toekennen.

3.4. Wanneer EG-typegoedkeuring wordt aangevraagd voor een type verlichtings- en lichtsignaalinrichting bestaande uit een richtingaanwijzer en andere lichten, mag één EG-typegoedkeuringsnummer worden toegekend, op voorwaarde dat de richtingaanwijzer voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en dat alle andere lichten die deel uitmaken van de verlichtings- en lichtsignaalinrichting waarvoor EG-typegoedkeuring is aangevraagd, voldoen aan de daarop van toepassing zijnde bijzondere richtlijn.

4.   EG-TYPEGOEDKEURINGSMERKTEKEN VOOR EEN TYPE ONDERDEEL

4.1.

Behalve de in punt 2.1 genoemde merktekens moet iedere richtingaanwijzer, die overeenkomt met een overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurd type, voorzien zijn van een EG-typegoedkeuringsmerkteken.

4.2.

Dit merkteken bestaat uit:

4.2.1.

een rechthoek met daarin de kleine letter „e”, gevolgd door het kengetal of de kenletters van de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend:

1

voor Duitsland

2

voor Frankrijk

3

voor Italië

4

voor Nederland

5

voor Zweden

6

voor België

▼A4

7

voor Hongarije

8

voor Tsjechië

▼M3

9

voor Spanje

11

voor het Verenigd Koninkrijk

12

voor Oostenrijk

13

voor Luxemburg

17

voor Finland

18

voor Denemarken

▼M4

19

voor Roemenië

▼A4

20

voor Polen

▼M3

21

voor Portugal

23

voor Griekenland

▼M5

25

voor Kroatië

▼A4

26

voor Slovenië

27

voor Slowakije

29

voor Estland

32

voor Letland

▼M4

34

voor Bulgarije

▼A4

36

voor Litouwen

CY

voor Cyprus

▼M3

IRL

voor Ierland;

▼A4

MT

voor Malta;

▼M3

4.2.2.

nabij de rechthoek, het „basisgoedkeuringsnummer”, opgenomen in deel 4 van het in bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde typegoedkeuringsnummer, voorafgegaan door twee cijfers die het volgnummer vormen, dat is toegekend aan de meest recente ingrijpende technische wijziging van Richtlijn 76/759/EEG op de dag waarop de EG-typegoedkeuring is verleend. Het volgnummer van deze richtlijn is 01;

4.2.3.

de volgende aanvullende symbolen:

4.2.3.1. één of meer van de volgende nummers: 1, 1a, 1b, 2a, 2b, 3, 4, 5 of 6 al naargelang de inrichting behoort tot een of meer van de categorieën 1, 1a, 1b, 2a, 2b, 3, 4, 5 of 6;

4.2.3.2. op inrichtingen die niet willekeurig aan beide zijden van het voertuig kunnen worden gemonteerd, een pijl die de stand aangeeft waarin de inrichting moet worden gemonteerd (de pijl moet van het voertuig af zijn gericht bij inrichtingen van de categorieën 1, 1a, 1b, 2a en 2b en naar voren bij inrichtingen van de categorieën 3, 4, 5 of 6). Bovendien moet voor inrichtingen van categorie 6 de aanduiding „R” of „L” op de inrichting zijn aangebracht, die de rechter of de linker kant van het voertuig aangeeft;

4.2.3.3. op inrichtingen die als afzonderlijk licht dan wel als onderdeel van een samenstel van twee lichten kunnen worden gebruikt, de aanvullende letter „D” rechts van het in punt 4.2.3.1 bedoelde symbool.

4.3.

Het EG-typegoedkeuringsmerkteken moet zodanig op het glas of op een van de glazen van het licht worden aangebracht dat het onuitwisbaar en goed leesbaar is, ook wanneer de lichten op het voertuig zijn gemonteerd.

4.4.

Configuratie van het EG-typegoedkeuringsmerkteken

4.4.1.

Onafhankelijke lichten:

Voorbeelden van het EG-typegoedkeuringsmerkteken voor een type onderdeel zijn afgebeeld in figuur 1 van aanhangsel 3.

4.4.2.

Gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten:

4.4.2.1.

Wanneer overeenkomstig punt 3.4 één EG-typegoedkeuringsnummer aan een type verlichtings- en lichtsignaalinrichting bestaande uit een richtingaanwijzer en andere lichten is toegekend, mag één EG-typegoedkeuringsmerkteken worden aangebracht, bestaande uit:

4.4.2.1.1. een rechthoek met daarin de letter „e”, gevolgd door het kengetal of de kenletter van de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend (zie punt 4.2.1);

4.4.2.1.2. het basisgoedkeuringsnummer (zie punt 4.2.2, eerste helft van de zin);

4.4.2.1.3. indien nodig, de voorgeschreven pijl, voorzover deze betrekking heeft op de gehele verlichtingseenheid.

4.4.2.2.

Dit merkteken mag op een willekeurige plaats op het gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde licht worden aangebracht, mits:

4.4.2.2.1. het zichtbaar is na montage van de lichten;

4.4.2.2.2. geen licht-uitstralende onderdelen van gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten kunnen worden verwijderd zonder tegelijkertijd het typegoedkeuringsmerkteken te verwijderen.

4.4.2.3.

Het identificatiesymbool voor elk licht overeenkomstig elke richtlijn krachtens welke de EG-typegoedkeuring als onderdeel werd verleend, samen met het volgnummer (zie punt 4.2.2, tweede helft van de zin) en in voorkomend geval de letter „D” en de voorgeschreven pijl, moeten worden aangebracht:

4.4.2.3.1. hetzij op het desbetreffende uitvalsvlak van het licht;

4.4.2.3.2. hetzij op zodanige wijze gegroepeerd dat de gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten duidelijk kunnen worden geïdentificeerd.

4.4.2.4.

De afmetingen van de onderdelen van dit merkteken mogen niet kleiner zijn dan de minimumafmetingen die zijn aangegeven voor de afzonderlijke merktekens in de verschillende richtlijnen krachtens welke de EG-typegoedkeuring als onderdeel werd verleend.

4.4.2.5.

Voorbeelden van het EG-typegoedkeuringsmerkteken voor een met een ander licht gegroepeerd, gecombineerd of samengebouwd licht zijn afgebeeld in figuur 2 van aanhangsel 3.

4.4.3.

Voor een licht dat is samengebouwd met andere lichten, waarvan het glas ook voor andere typen koplichten mag worden gebruikt:

4.4.3.1. zijn de voorschriften van punt 4.4.2 van toepassing;

4.4.3.2. mag bovendien, wanneer hetzelfde glas wordt gebruikt, dit glas zijn voorzien van verschillende goedkeuringsmerktekens die betrekking hebben op de verschillende typen koplichten of verlichtingseenheden, mits het hoofdonderdeel van het koplicht, ook al kan dit niet worden losgenomen van het glas, ook de in punt 2.3 voorgeschreven ruimte biedt en daarop de typegoedkeuringsmerktekens voor de functies die kunnen worden vervuld zijn aangebracht;

4.4.3.3. indien verschillende typen koplichten hetzelfde hoofdonderdeel hebben, mogen op laatstgenoemde verschillende typegoedkeuringsnummers zijn aangebracht.

4.4.3.4. Voorbeelden van het EG-typegoedkeuringsmerkteken voor met een koplicht samengebouwde lichten zijn afgebeeld in figuur 3 van aanhangsel 3.

5.   WIJZIGING VAN HET TYPE EN WIJZIGING VAN DE GOEDKEURING

5.1. Bij wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

6.   OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

6.1. Normaliter dienen er maatregelen te worden genomen overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG om te zorgen voor de overeenstemming van de productie.

6.2. Iedere richtingaanwijzer moet voldoen aan de in de punten 6 en 8 ( 6 ) aangegeven fotometrische en colorimetrische voorwaarden. Bij een willekeurig geselecteerde inrichting uit een productiereeks mogen de resultaten ten aanzien van de minimumintensiteit van het uitgestraalde licht (gemeten met een standaardlamp als bedoeld in punt 7 (6) ) in alle relevante richtingen niet meer dan 80 % van de in de punten 6.1 en 6.2 (6)  aangegeven minimumwaarden bedragen.




Aanhangsel 1

image

image




Aanhangsel 2

image

image




Aanhangsel 3

VOORBEELDEN VAN HET EG-TYPEGOEDKEURINGSMERK VOOR EEN TYPE ONDERDEEL

image

Figuur 1

De inrichting met het hierboven afgebeelde EG-typegoedkeuringsmerkteken voor een type onderdeel is een richtingaanwijzer van categorie 4, die in Duitsland (e1) is goedgekeurd overeenkomstig deze richtlijn (01) met als basisgoedkeuringsnummer 1471 en die ook in een samenstel van twee lichten mag worden gebruikt. De pijl wijst naar de voorzijde van het voertuig.

De richting waarin de pijl bij het typegoedkeuringsmerkteken wijst overeenkomstig de categorie van de inrichting is hieronder aangegeven:

image

image

Figuur 2a

Vereenvoudigd merkteken van gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten wanneer twee of meer lichten deel uitmaken van dezelfde eenheid

(De verticale en horizontale lijnen vormen het schema van de lichtsignaalinrichting. Deze maken geen deel uit van het goedkeuringsmerkteken)

MODEL A

image

MODEL B

image

MODEL C

NB:

De drie voorbeelden van typegoedkeuringsmerken, de modellen A, B en C, zijn drie mogelijke varianten van de merktekens voor een verlichtings- en lichtsignaalinrichting, waarbij twee of meer lichten deel uitmaken van dezelfde gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde inrichting. Dit merkteken geeft aan dat de inrichting in Duitsland (e1) werd goedgekeurd met als basisgoedkeuringnummer 1712 en bestaat uit:

een retroflector van klasse IA, goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/757/EEG, volgnummer 02;

een achterrichtingaanwijzer van categorie 2a, goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/759/EEG, volgnummer 01;

een rood achterlicht (R), goedgekeurd overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 76/758/EEG, volgnummer 02;

een achtermistlicht (F), goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 77/538/EEG, volgnummer 00;

een achteruitrijlicht (AR), goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 77/539/EEG, volgnummer 00;

een stoplicht met twee intensiteitsniveaus (S2), goedgekeurd overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 76/758/EEG, volgnummer 02;

een achterkentekenplaatverlichting (L), goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/760/EEG, volgnummer 00.

image

Figuur 2b

Vereenvoudigd merkteken van gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten wanneer twee of meer lichten deel uitmaken van dezelfde eenheid

(De verticale en horizontale lijnen vormen het schema van de lichtsignaalinrichting. Deze maken geen deel uit van het goedkeuringsmerkteken)

MODEL A

image

MODEL B

image

MODEL C

image

MODEL D

NB:

De vier voorbeelden van typegoedkeuringsmerktekens, de modellen A, B, C en D, zijn vier mogelijke varianten van de merktekens voor een verlichtings- en lichtsignaalinrichting, waarbij twee of meer lichten deel uitmaken van dezelfde gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde inrichting. Dit merkteken geeft aan dat de inrichting in Duitsland (e1) werd goedgekeurd met als basisgoedkeuringsnummer 7120 en bestaat uit:

een breedtelicht (A), goedgekeurd overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 76/758/EEG, volgnummer 02, bestemd voor montage aan de linkerkant;

een koplicht (HCR) met een gedimde lichtbundel, ontworpen voor rechts en links rijdend verkeer en een grootlichtbundel met een maximumsterkte die ligt tussen 86 250 en 101 250 candela (aangegeven door het nummer 30), goedgekeurd overeenkomstig bijlage V bij Richtlijn 76/761/EEG, volgnummer 02, met een lens van kunststof (PL);

een voormistlicht (B), goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/762/EEG, volgnummer 02, met een lens van kunstof (PL);

een voorrichtingaanwijzer van categorie 1a, goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/759/EEG, volgnummmer 01.

image

Figuur 3

Met een koplicht samengebouwde of gegroepeerde richtingaanwijzer

Het bovenstaande voorbeeld komt overeen met het merkteken op een lens die is bestemd om te worden gebruikt op verschillende typen koplichten, namelijk:

een koplicht met een gedimde lichtstraal ontworpen voor beide verkeerssystemen en een grootlichtstraal met een maximumlichtintensiteit die ligt tussen 86 250 en 101 250 candela (aangeduid door het getal 30), goedgekeurd in Duitsland (e1) met als basisgoedkeuringsnummer 7120 overeenkomstig bijlage IV bij Richtlijn 76/761/EEG, volgnummer 04, dat is samengebouwd met een voorrichtingaanwijzer, goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 76/759/EEG, volgnummer 01;

ofwel

een koplicht met een gedimde en een grootlichtstraal ontworpen voor beide verkeerssystemen, goedgekeurd in Duitsland (e1) met als basisgoedkeuringsnummer 7122 overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 76/761/EEG, volgnummer 01, dat is samengebouwd met dezelfde voorrichtingaanwijzer als hierboven;

ofwel

een van de bovengenoemde koplichten, goedgekeurd als één licht.

Het hoofdonderdeel van het koplicht is voorzien van het enige geldige goedkeuringsnummer, bijvoorbeeld:

image

of

image

of

image

of

image




BIJLAGE II

TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

1.

De technische voorschriften zijn die welke zijn opgenomen in de punten 1 tot en met 8 en de bijlagen 1, 4 en 5 van VN/ECE-reglement nr. 6, dat bestaat uit de volgende geconsolideerde documenten:

 de 01-reeks amendementen, met inbegrip van de supplementen 1 tot en met 5 op de 01-reeks amendementen en diverse correcties daarvan ( 7 );

 supplement 6 op de 01-reeks amendementen ( 8 );

 supplement 7 op de 01-reeks amendementen ( 9 ),

behalve dat:

1.1.

wanneer naar „reglement nr. 48” wordt verwezen, dit dient te worden gelezen als „Richtlijn 76/756/EEG”;

1.2.

wanneer naar „reglement nr. 37” wordt verwezen, dit dient te worden gelezen als „bijlage VII bij Richtlijn 76/761/EEG”.



( 1 ) PB nr. 28 van 17. 2. 1967, blz. 458/67.

( 2 ) PB nr. 224 van 5. 12. 1966, blz. 3802/66.

( 3 ) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.

( 4 ) Zie blz. 1 van dit Publikatieblad.

( 5 ) Document van de Economische Commissie voor Europa E/ECE/324, add. 5, van 22. 5. 1967.

( 6 ) Van de in punt 1 van bijlage II van deze richtlijn genoemde documenten.

(

7



E/ECE/324

Rev. 1/Add. 5/Rev. 2. right accolade

E/ECE/TRANS/505

(

8



E/ECE/324

Rev. 1/Add. 5/Rev. 2/Amend. 1. right accolade

E/ECE/TRANS/505

( 9 ) TRANS/WP.29/518.

Top