EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01975R1365-20050804

Consolidated text: Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1975/1365/2005-08-04

1975R1365 — NL — 04.08.2005 — 007.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EEG) Nr. 1365/75 VAN DE RAAD

van 26 mei 1975

betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

(PB L 139, 30.5.1975, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

 M1

VERORDENING (EEG) Nr. 1947/93 VAN DE RAAD van 30 juni 1993

  L 181

13

23.7.1993

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1649/2003 VAN DE RAAD van 18 juni 2003

  L 245

25

29.9.2003

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 1111/2005 VAN DE RAAD van 24 juni 2005

  L 184

1

15.7.2005


Gewijzigd bij:

 A1

Toetredingsakte van Oostenrijk, Finland en Zweden

  C 241

21

29.8.1994

 

(aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad)

  L 001

1

..

 A2

Toetredingsakte van Griekenland

  L 291

17

19.11.1979

 A3

  L 302

23

15.11.1985

 A4

Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

  L 236

33

23.9.2003




▼B

VERORDENING (EEG) Nr. 1365/75 VAN DE RAAD

van 26 mei 1975

betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Overwegende dat de vraagstukken die zich voordoen met betrekking tot de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden in de moderne maatschappij steeds talrijker en ingewikkelder worden, en dat het van belang is dat de in de Gemeenschap te ondernemen acties op dit gebied kunnen steunen op interdisciplinaire wetenschappelijke grondslagen en dat het tegelijkertijd van belang is de sociale partners te betrekken bij de aldus gevoerde acties;

Overwegende dat de Gemeenschap thans niet in staat is het analyse-, studie- en denkwerk te verrichten waardoor een systematische wetenschappelijke benadering van deze vraagstukken mogelijk wordt gemaakt;

Overwegende dat in het actieprogramma van de Europese Gemeenschappen inzake het milieu ( 3 ) wordt bepaald dat de communautaire instellingen zich dienen te voorzien van een orgaan dat in staat is met name een overzicht op te stellen van alle factoren die een weerslag op het leef- en arbeidsmilieu hebben, en een toekomststudie te verrichten van de factoren die de bestaansvoorwaarden kunnen bedreigen of verbeteren;

Overwegende dat de resolutie van de Raad van 21 januari 1974 betreffende een sociaal actieprogramma ( 4 ), onder meer voorziet in een actieprogramma ten gunste van de werknemers dat gericht is op het menswaardiger maken van de levens- en arbeidsomstandigheden;

Overwegende dat de oprichting van een Stichting noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap inzake de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden;

Overwegende dat het Verdrag niet in de vereiste bevoegdheden voor de oprichting van deze Stichting voorziet;

Overwegende dat de Stichting wordt ingesteld in het kader van de Europese Gemeenschappen en optreedt met inachtneming van het gemeenschapsrecht; dat het dienstig is te preciseren op welke voorwaarden sommige bepalingen van algemene strekking van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Er wordt een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden opgericht, hierna te noemen „de Stichting”.

Artikel 2

1.  De Stichting heeft als opdracht betere levens- en arbeidsomstandigheden uit te werken en te verwezenlijken door middel van een actie ter ontwikkeling en verspreiding van de kennis die deze evolutie kan bevorderen.

2.  Met het oog daarop heeft de Stichting tot taak om, op basis van de praktische ervaring, studies over de verbetering van het leefklimaat en de arbeidsomstandigheden op middellange en lange termijn te ontwikkelen en uit te diepen, en de factoren die veranderingen kunnen bewerkstelligen op te sporen. Bij de uitvoering van haar taken houdt de Stichting rekening met het communautaire beleid op deze gebieden en licht zij de Instellingen van de Gemeenschap voor over de in aanmerking komende doelstellingen en beleidslijnen, met name door hun de wetenschappelijke kennis en de technische gegevens te doen toekomen.

3.  In het kader van de verbetering van het leefklimaat en de arbeidsomstandigheden houdt zij zich meer in het bijzonder bezig met de volgende kwesties, en streeft daarbij naar het vaststellen van de prioriteiten:

 de arbeidsomstandigheden van de mens,

 de organisatie van het werk en met name de wijze waarop gestalte wordt gegeven aan de arbeidstaak,

 de specifieke problemen van bepaalde categorieën werknemers,

 de aspecten op lange termijn van de milieuverbetering,

 de spreiding van de menselijke activiteiten in de tijd en in de ruimte.

Artikel 3

1.  De Stichting bevordert bij de vervulling van haar taak de uitwisseling van informatie en ervaring op deze gebieden en voert zo nodig een informatie- en documentatiesysteem in. Zij kan onder meer:

a) de contacten tussen universiteiten, studie- en onderzoekinstellingen, overheidsinstellingen en organisaties uit het sociaal-economische leven vergemakkelijken en gezamenlijke acties aanmoedigen;

b) werkgroepen instellen;

c) studiecontracten sluiten, aan studies deelnemen, de verwezenlijking van proefprojecten bevorderen en daartoe bijdragen en, zo nodig, zelf bepaalde studies verrichten;

d) cursussen, conferenties en seminaries organiseren.

▼M3

2.  De Stichting werkt zo nauw mogelijk samen met de gespecialiseerde instellingen, stichtingen en organen die in de lidstaten en op internationaal niveau bestaan. De Stichting draagt in het bijzonder zorg voor de nodige samenwerking met het Europese Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk zonder daarbij afbreuk te doen aan haar eigen doelstellingen.

▼B

Artikel 4

1.  De Stichting is een orgaan zonder winstoogmerk. Zij beschikt in alle Lid-Staten over de meest uigebreide handelingsbevoegdheid die aan rechtspersonen wordt toegekend.

2.  De zetel van de Stichting wordt gevestigd in Ierland.

▼M3

Artikel 5

De bestuurs- en beheersstructuur van de Stichting bestaat uit:

a) een raad van bestuur;

b) een Presidium;

c) een directeur en een adjunct-directeur.

Artikel 6

1.  De raad van bestuur bestaat uit:

a) een lid per lidstaat dat de regering van die lidstaat vertegenwoordigt;

b) een lid per lidstaat dat de werkgeversorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

c) een lid per lidstaat dat de werknemersorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

d) drie leden die de Commissie vertegenwoordigen.

2.  De in lid 1 onder a), b) en c), bedoelde leden worden benoemd door de Raad, te weten één per lidstaat voor elk van de genoemde categorieën. Tegelijkertijd en onder dezelfde voorwaarden als voor het gewone lid benoemt de Raad een plaatsvervangend lid dat alleen aan de vergaderingen van de raad van bestuur deelneemt als het gewone lid niet aanwezig is.

De Commissie benoemt de leden en de plaatsvervangende leden die haar vertegenwoordigen, waarbij zij zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen.

Bij indiening van de lijsten met kandidaten trachten de lidstaten, de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties tot een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur te komen.

De lijst met de leden van de raad van bestuur wordt door de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie en door de Stichting op haar internetsite bekendgemaakt.

3.  De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur bedraagt drie jaar. De ambtstermijn kan worden verlengd.

De leden van de raad van bestuur blijven, na afloop van hun ambtstermijn of in het geval van aftreden, tot hun herbenoeming of vervanging in functie.

4.  De raad van bestuur kiest een voorzitter en drie vice-voorzitters, een uit elk van de in lid 7 bedoelde drie groepen en een uit de Commissievertegenwoordigers. De ambtstermijn van de voorzitter en vice-voorzitters bedraagt één jaar en kan worden verlengd.

5.  De voorzitter roept de raad van bestuur ten minste een keer per jaar bijeen. Op verzoek van ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur belegt de voorzitter extra vergaderingen.

6.  De besluiten van de raad van bestuur worden met volstrekte meerderheid van stemmen van de leden genomen.

7.  In de raad van bestuur vormen de vertegenwoordigers van de regeringen, werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties ieder een afzonderlijke groep. Iedere groep benoemt een coördinator die deelneemt aan de vergaderingen van de raad van bestuur. De coördinatoren van de werknemersgroep en van de werkgeversgroep vertegenwoordigen hun respectieve organisaties op Europees niveau. Coördinatoren die geen benoemde leden van de raad van bestuur in de zin van lid 1 zijn, wonen de vergaderingen van de raad van bestuur zonder stemrecht bij.

8.  De raad van bestuur stelt een Presidium in dat uit 11 leden bestaat. Het Presidium bestaat uit de voorzitter en drie vice-voorzitters van de raad van bestuur, een coördinator per groep zoals bedoeld in lid 7, nog een vertegenwoordiger van elke groep en een vertegenwoordiger van de Commissie. Elke groep kan maximaal drie plaatsvervangers aanwijzen om de vergaderingen van het Presidium bij te wonen bij afwezigheid van de gewone leden.

9.  Het jaarlijkse vergaderschema van het Presidium wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De voorzitter van het Presidium belegt op verzoek van de leden extra vergaderingen.

10.  De besluiten van het Presidium worden in onderlinge overeenstemming genomen. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, legt het Presidium de zaak met het oog op een besluit voor aan de raad van bestuur.

11.  De raad van bestuur wordt volledig en tijdig geïnformeerd over de activiteiten en de besluiten van het Presidium.

▼B

Artikel 7

▼M3

1.  De raad van bestuur beheert de Stichting, waarvan hij de beleidslijnen bepaalt. Aan de hand van een door de directeur voorgelegd ontwerp keurt de raad van bestuur in overeenstemming met de Commissie het jaarprogramma en het flexibele vierjarige programma van de Stichting goed.

2.  De raad van bestuur stelt, na het advies van de Commissie ingewonnen te hebben, zijn reglement van orde vast met praktische regelingen voor zijn werking. Het reglement van orde wordt ter informatie toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. De Raad kan het reglement van orde echter binnen drie maanden na de toezending bij gewone meerderheid van stemmen wijzigen.

▼B

3.  Hij beslist over de aanvaarding van legaten, giften en subsidies die niet van de Gemeenschap afkomstig zijn.

▼M3

4.  Zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden van de directeur, zoals omschreven in de artikelen 8 en 9, houdt het Presidium bij volmacht van de raad van bestuur toezicht op de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur en neemt het in de tijd tussen twee vergaderingen van de raad van bestuur alle voor het beheer van de Stichting noodzakelijke maatregelen. De raad van bestuur mag de in de artikelen 12 en 15 bedoelde bevoegdheden niet aan het Presidium delegeren.

▼B

Artikel 8

1.  De Directeur van de Stichting en de Adjunct-directeur worden door de Commissie benoemd op basis van een door de Raad van Beheer ingediende kandidatenlijst.

2.  De Directeur en de Adjunct-directeur zijn personen die op grond van hun bevoegdheid worden gekozen en die alle waarborgen van onafhankelijkheid bieden.

3.  De Directeur en de Adjunct-directeur worden benoemd voor ten hoogste vijf jaar. Hun ambtstermijn kan worden verlengd.

▼M3

Artikel 9

1.  De directeur is verantwoordelijk voor de leiding van de Stichting en voor de uitvoering van de besluiten en programma’s die door de raad van bestuur en het Presidium worden vastgesteld. De directeur vertegenwoordigt de Stichting in rechte.

2.  Zonder afbreuk te doen aan artikel 8, lid 1, oefent de directeur de in artikel 17, lid 1, genoemde bevoegdheden uit.

3.  De directeur bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur en het Presidium voor. De directeur of de adjunt-directeur neemt deel, of beiden nemen deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur en het Presidium.

4.  De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af over de wijze waarop hij leiding geeft aan de Stichting.

Artikel 10

Op basis van het voorstel van de directeur kan de raad van bestuur onafhankelijke experts kiezen en hun om advies vragen over specifieke kwesties betreffende het vierjarige flexibele programma en het jaarlijkse werkprogramma.

▼M3 —————

▼B

Artikel 12

▼M3

1.  De directeur stelt elk jaar vóór 1 juli op basis van de in artikel 7 bedoelde beleidslijnen een jaarlijks werkprogramma op. Het jaarlijkse werkprogramma is onderdeel van een vierjarig flexibel programma. De projecten in het jaarlijkse werkprogramma gaan vergezeld van een raming van de uitgaven.

Bij de opstelling van deze programma’s houdt de directeur rekening met de adviezen van de communautaire instellingen en van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

▼B

Met het oog hierop en ten einde dubbel werk te voorkomen stellen de communautaire Instellingen en het Economisch en Sociaal Comité de Stichting op de hoogte van hun behoeften alsmede — voor zover mogelijk — van de studies en werkzaamheden die deel uitmaken van hun activiteiten.

▼M3

2.  De directeur zendt de programma’s ter goedkeuring naar de raad van bestuur.

▼M2

Artikel 13

1.  De raad van beheer stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van de Stichting vast en dient dit uiterlijk op 15 juni in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer.

2.  De Stichting doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

Artikel 14

1.  Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle uitgaven en ontvangsten van de Stichting geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de Stichting, die tevens de personeelsformatie bevat.

2.  De ontvangsten en uitgaven van de begroting van de Stichting zijn in evenwicht.

Artikel 15

1.  De raad van beheer stelt jaarlijks, op basis van een ontwerp van de directeur, de raming van de ontvangsten en uitgaven van de Stichting voor het volgende begrotingsjaar vast. Deze raming, die tevens een ontwerp-personeelsformatie bevat, wordt uiterlijk op 31 maart door de raad van beheer bij de Commissie ingediend.

2.  De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd).

3.  Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

4.  De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de Stichting goed.

De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van de Stichting vast.

5.  De begroting wordt vastgesteld door de raad van beheer. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

6.  De raad van beheer stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van beheer toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 16

1.  De financiële regeling die van toepassing is op de Stichting wordt vastgesteld door de raad van beheer, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag slechts afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 5 ), indien de specifieke vereisten van de taakverrichting van de Stichting dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie.

2.  De directeur is belast met de uitvoering van de begroting van de Stichting.

3.  Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Stichting de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het algemeen Financieel Reglement.

4.  Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van de Stichting met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Stichting overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement, maakt de directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de Stichting op en legt deze voor advies voor aan de raad van beheer.

6.  De raad van beheer van de Stichting brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Stichting.

7.  Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van beheer in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

8.  De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

9.  De directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van beheer.

10.  De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig het bepaalde in artikel 146, lid 3, van het algemeen Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

11.  Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de directeur van de Stichting kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.

▼M3

Artikel 17

1.  Het personeel van de Stichting dat in dienst is genomen na 4 augustus 2005 valt onder het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (RAP) vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 ( 6 ). Afdeling 2 van bijlage XIII van het Statuut is van toepassing.

2.  Alle arbeidsovereenkomsten die de Stichting met haar personeelsleden krachtens Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1860/76 ( 7 ) heeft gesloten vóór 4 augustus 2005 worden geacht te zijn gesloten uit hoofde van artikel 2 bis RAP. Het bepaalde in de Afdelingen 1, 3 en 4, met uitzondering van artikel 22, lid 2, van bijlage XIII van het Statuut, is vanaf dezelfde datum van toepassing op die overeenkomsten.

De personeelsleden hebben het recht de overeenkomst op dezelfde dag op te zeggen en hoeven daarbij de opzeggingstermijn genoemd in artikel 45 van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1860/76 niet in acht te nemen. Met het oog op de vergoedingen bij de opzegging van de overeenkomst en de werkloosheidsuitkeringen, wordt de opzegging van de overeenkomst geacht voort te vloeien uit een handeling van de Stichting.

3.  De Stichting oefent met betrekking tot het personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegde gezag dan wel het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag zijn toegekend.

4.  De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie passende uitvoeringsbepalingen vast.

▼B

Artikel 18

De leden van de Raad van Beheer, de Directeur, de Adjunct-directeur en de personeelsleden, alsmede iedereen die aan de werkzaamheden van de Stichting deelneemt, zijn gehouden, zelfs na afloop van hun functie, de inlichtingen die naar hun aard vallen onder de geheimhoudingsplicht, niet openbaar te maken.

▼M2

Artikel 18 bis

1.  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ( 8 ) is van toepassing op de documenten die bij de Stichting berusten.

2.  Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1649/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1365/75 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, alsmede tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1417/76 ( 9 ) stelt de raad van beheer de toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.  Tegen de beslissingen van de Stichting uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

▼B

Artikel 19

De regeling van het taalgebruik van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op de Stichting.

Artikel 20

Het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op de Stichting van toepassing.

Artikel 21

1.  De contractuele aansprakelijkheid van de Stichting wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd, uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door de Stichting gesloten overeenkomst.

2.  Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Stichting, overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben, de schade vergoeden die door de Stichting of door zijn personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van deze schade.

3.  De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden jegens de Stichting wordt geregeld bij de bepalingen betreffende het personeel van de Stichting.

Artikel 22

Iedere impliciete of expliciete handeling van de Stichting kan door elk der Lid-Staten, elk der leden van de Raad van Beheer of iedere andere persoon die hierbij rechtstreeks en individueel betrokken is aan de Commissie voorgelegd worden, ten einde de wettigheid ervan na te gaan.

De zaak moet binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de dag dat de betrokkene kennis heeft gekregen van de betwiste handeling aan de Commissie worden voorgelegd.

De Commissie neemt een besluit binnen een maand. Het achterwege blijven van een besluit binnen deze termijn heeft de waarde van een impliciet besluit tot verwerping.

Artikel 23

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.



( 1 ) PB nr. C 76 van 3. 7. 1974, blz. 33.

( 2 ) PB nr. C 109 van 19. 9. 1974, blz. 37.

( 3 ) PB nr. C 112 van 20. 12. 1973, blz. 3.

( 4 ) PB nr. C 13 van 12. 2. 1974, blz. 1.

( 5 ) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72 (Rectificatie in PB L 2 van 7.1.2003, blz. 39).

( 6 ) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 31/2005 (PB L 8 van 12.1.2005, blz. 1).

( 7 ) Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1860/76 van de Raad van 29 juni 1976 houdende vaststelling van de regeling welke van toepassing is op het personeel van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (PB L 214 van 6.8.1976, blz. 24). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 680/87 (PB L 72 van 14.3.1987, blz. 15).

( 8 ) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

( 9 ) PB L 245 van 29.9.2003, blz. 25.

Top