EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002CJ0091

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 oktober 2003.
Hannl + Hofstetter Internationale Spedition GmbH tegen Finanzlandesdirektion für Wien, Niederösterreich und Burgenland.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Verwaltungsgerichtshof - Oostenrijk.
Communautair douanewetboek - Douaneschuld bij invoer - Invordering van moratoire interesten.
Zaak C-91/02.

European Court Reports 2003 I-12077

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:556

Arrêt de la Cour

Zaak C-91/02


Hannl-Hofstetter Internationale Spedition GmbH
tegen
Finanzlandesdirektion für Wien, Niederösterreich und Burgenland



[verzoek van het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

«Communautair douanewetboek – Douaneschuld bij invoer – Invordering van moratoire interessen»

Conclusie van advocaat-generaal P. Léger van 15 mei 2003
I - 0000
    
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 oktober 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

Douane-unie – Ontstaan en inning van douaneschuld bij douaneovertredingen – Invordering van moratoire interessen – Toelaatbaarheid – Criteria

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 202-205, 210-211 en 220; verordening nr. 2454/93 van de Commissie)

Verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, en verordening nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een verhoging van de douanerechten ingeval een douaneschuld overeenkomstig de artikelen 202 tot 205, 210 of 211 van het douanewetboek ontstaat of in het geval van navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek (welke bepalingen alle betrekking hebben op situaties waarin de betrokken marktdeelnemer de communautaire douanewetgeving schendt), waarbij deze verhoging overeenstemt met de moratoire interessen over de periode tussen het ontstaan van de douaneschuld en de boeking ervan of, bij navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, over de periode tussen de oorspronkelijke boeking van de douaneschuld en de boeking van de na te vorderen douaneschuld, op voorwaarde dat de interestvoet wordt vastgesteld onder voorwaarden die analoog zijn aan deze welke in het nationale recht voor vergelijkbare en even ernstige overtredingen gelden, en die de straf doeltreffend, evenredig en afschrikkend maken. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie om te beoordelen of de verhoging die in het hoofdgeding aan de orde is, overeenstemt met deze beginselen.cf. punten 19, 23 en dictum




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
16 oktober 2003 (1)


„Communautair douanewetboek – Douaneschuld bij invoer – Invordering van moratoire interesten”

In zaak C-91/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Hannl + Hofstetter Internationale Spedition GmbH

en

Finanzlandesdirektion für Wien, Niederösterreich und Burgenland,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) en verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,



samengesteld als volgt: R. Schintgen (rapporteur), kamerpresident, V. Skouris en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,
griffier: R. Grass,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

Hannl + Hofstetter Internationale Spedition GmbH, vertegenwoordigd door P. Csoklich, Rechtsanwalt,

de Finanzlandesdirektion für Wien, Niederösterreich und Burgenland, vertegenwoordigd door L. Lenitz als gemachtigde,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door H. Dossi als gemachtigde,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. C. Schieferer en R. Tricot als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 mei 2003,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 28 februari 2002, ingekomen bij het Hof op 15 maart daaraanvolgend, heeft het Verwaltungsgerichtshof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: douanewetboek) en verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1; hierna: uitvoeringsverordening).

2
Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen de vennootschap Hannl + Hofstetter Internationale Spedition GmbH (hierna: Hannl) en de Finanzlandesdirektion für Wien, Niederösterreich und Burgenland (belastingdienst; hierna: Finanzlandesdirektion) ter zake van een verhoging van de douanerechten door de navordering van moratoire interesten voor de periode tussen het ontstaan van de douaneschuld en de boeking ervan achteraf.

Toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3
De artikelen 201 tot en met 205 en 209 tot en met 211 van het douanewetboek bepalen wanneer respectievelijk een douaneschuld bij invoer en een douaneschuld bij uitvoer ontstaan.

4
Artikel 214 van het douanewetboek bepaalt:

1.
Behoudens andersluidende specifieke bepalingen die in dit wetboek zijn vastgesteld en onverminderd lid 2, wordt het bedrag van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer waaraan goederen zijn onderworpen, vastgesteld op grond van de voor deze goederen geldende heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop de desbetreffende douaneschuld ontstaat.

2.
Indien het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, is het tijdstip dat voor de vaststelling van de voor de betrokken goederen geldende heffingsgrondslagen in aanmerking moet worden genomen, het tijdstip waarop de douaneautoriteiten vaststellen dat deze goederen zich in een situatie bevinden die een douaneschuld heeft doen ontstaan.

Indien evenwel uit de gegevens waarover de douaneautoriteiten beschikken, blijkt dat de douaneschuld op een eerder tijdstip is ontstaan dan dat waarop zij die vaststelling hebben gedaan, wordt het bedrag van de rechten bij invoer of de rechten bij uitvoer voor de betrokken goederen vastgesteld op grond van de heffingsgrondslagen die daarvoor golden op het vroegste tijdstip waarop het bestaan van de uit die situatie voortvloeiende douaneschuld aan de hand van de beschikbare gegevens kan worden vastgesteld.

3.
Teneinde ieder financieel voordeel op grond van uitstel van de datum van ontstaan of boeking van de douaneschuld te voorkomen, is in de gevallen en onder de voorwaarden die zijn omschreven in de volgens de procedure van het Comité vastgestelde bepalingen, compensatierente verschuldigd.

5
Artikel 218 van het douanewetboek luidt:

1.
Indien door de aanvaarding van de aangifte van goederen voor een andere douaneregeling dan die van de tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van de rechten bij invoer, of door enige andere handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft als die aanvaarding, een douaneschuld ontstaat, dient het met die douaneschuld overeenkomende bedrag te worden geboekt zodra dit bedrag is berekend, of uiterlijk op de tweede dag volgende op de dag waarop de goederen zijn vrijgegeven.

Niettemin kunnen, onder voorbehoud dat de betaling gewaarborgd is, alle bedragen met betrekking tot goederen die tijdens een door de douaneautoriteiten vastgestelde periode van ten hoogste eenendertig dagen ten gunste van eenzelfde persoon werden vrijgegeven, aan het einde van deze periode in één keer worden geboekt. Deze boeking dient te geschieden binnen een termijn van vijf dagen te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken periode verstrijkt.

2.
Indien is bepaald dat goederen kunnen worden vrijgegeven in afwachting dat wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden van het gemeenschapsrecht die, hetzij aan de vaststelling van het bedrag van de ontstane douaneschuld, hetzij aan de inning van dit bedrag zijn verbonden, dient de boeking te geschieden uiterlijk twee dagen na de dag waarop, hetzij het bedrag van de douaneschuld, hetzij de verplichting tot betaling van de uit deze douaneschuld voortvloeiende rechten is vastgesteld.

Indien de douaneschuld evenwel betrekking heeft op een voorlopig antidumpingrecht of compenserend recht, dient dit recht te worden geboekt uiterlijk twee maanden na het tijdstip waarop de verordening tot instelling van een definitief antidumpingrecht of van een definitief compenserend recht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt.

3.
Indien een douaneschuld ontstaat onder andere omstandigheden dan die bedoeld in lid 1, dient het overeenkomstige bedrag aan rechten te worden geboekt binnen een termijn van twee dagen te rekenen vanaf de datum waarop de douaneautoriteiten in staat zijn:

a)
het bedrag van de desbetreffende rechten te berekenen, en

b)
de schuldenaar aan te wijzen.

6
Artikel 220, lid 1, van het douanewetboek bepaalt: Indien het bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld, niet is geboekt overeenkomstig de artikelen 218 en 219 of wanneer een lager bedrag is geboekt dan het wettelijk verschuldigde bedrag, dient de boeking van het in te vorderen of aanvullend in te vorderen bedrag aan rechten te geschieden binnen een termijn van twee dagen te rekenen vanaf de datum waarop de douaneautoriteiten deze situatie hebben vastgesteld en het wettelijk verschuldigde bedrag kunnen berekenen en zij de schuldenaar kunnen aanwijzen (boeking achteraf). Deze termijn kan overeenkomstig artikel 219 worden verlengd.

7
Artikel 229 van het douanewetboek luidt als volgt: De douaneautoriteiten kunnen de schuldenaar andere betalingsfaciliteiten dan uitstel van betaling toestaan.De toekenning van deze betalingsfaciliteiten:

a)
is onderworpen aan zekerheidstelling. Van deze eis tot zekerheidstelling kan evenwel worden afgezien wanneer een dergelijke eis, gezien de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, ernstige economische of sociale moeilijkheden zou kunnen veroorzaken;

b)
geeft aanleiding tot de invordering, naast het bedrag van de rechten, van een rente voor kredietverlening. Het bedrag van deze rente dient zodanig te worden berekend dat het gelijk is aan het bedrag dat uit dien hoofde op de binnenlandse geld- en kapitaalmarkt van de valuta waarin het bedrag dient te worden voldaan, zou worden geëist.

De douaneautoriteiten kunnen afzien van de eis tot betaling van een rente voor kredietverlening wanneer een dergelijke rente, gezien de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, ernstige economische of sociale moeilijkheden zou kunnen veroorzaken.

8
Artikel 232, lid 1, bepaalt: Wanneer het bedrag van de rechten niet binnen de gestelde termijn is voldaan:

a)
kunnen de douaneautoriteiten zich van de betaling van dit bedrag verzekeren met alle middelen die hun krachtens geldende bepalingen ter beschikking staan, met inbegrip van gedwongen tenuitvoerlegging. Ten aanzien van de borgen kunnen in het kader van de regeling douanevervoer bijzondere bepalingen worden vastgesteld volgens de procedure van het Comité;

b)
wordt naast het bedrag van de rechten een moratoire interest ingevorderd. Het percentage van de moratoire interest mag hoger zijn dan dat van de rentevoet voor kredietverlening. Het mag niet lager zijn dan dit laatste percentage.

9
Artikel 241 van het douanewetboek luidt: Terugbetaling door de douaneautoriteiten van bedragen aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer en van eventueel bij de betaling van die bedragen ingevorderde rente voor kredietverlening of moratoire interest geeft geen aanleiding tot betaling van moratoire interest door genoemde autoriteiten. Moratoire interest wordt echter wel betaald:

wanneer een naar aanleiding van een verzoek om terugbetaling genomen beschikking niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag waarop deze beschikking werd genomen, ten uitvoer wordt gelegd;

wanneer de nationale bepalingen daarin voorzien.

Het bedrag van deze interest dient zodanig te worden berekend dat het gelijk is aan het bedrag dat uit dien hoofde op de binnenlandse geld- en kapitaalmarkt zou worden geëist.

Bepalingen van nationaal recht

10
§ 108, lid 1, van het Bundesgesetz betreffend ergänzende Regelungen zur Durchführung des Zollrechts der Europaïschen Gemeinschaften (Zollrechts-Durchführungsgesetz-ZollR-DG) (federale wet inzake de aanvullende bepalingen voor de uitvoering van het douanerecht van de Europese Gemeenschappen) van 23 augustus 1994 (BGBl. 1994/659; hierna: ZollR-DG) bepaalt: Indien ─ buiten de gevallen genoemd in lid 2 ─ een douaneschuld ontstaat overeenkomstig de artikelen 202 tot en met 205, 210 of 211 van het douanewetboek, of in geval van navordering van de douaneschuld overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, worden de douanerechten verhoogd met het beloop van de moratoire interest over de periode tussen het ontstaan van de schuld en de boeking ervan, ofwel, in geval van navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, over de periode tussen de vervaldag van de oorspronkelijk geboekte douaneschuld en de boeking achteraf van deze schuld. De verplichting om krachtens artikel 105 administratieve heffingen te betalen blijft van toepassing.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

11
Op 17 december 1998 boekte het Hauptzollamt Linz overeenkomstig artikel 220, lid 1, van het douanewetboek a posteriori door Hannl verschuldigde douanerechten. Het bedrag van de aldus in aanmerking genomen douanerechten bedroeg 30 694 ATS. Dezelfde dag verhoogde het Hauptzollamt overeenkomstig § 108, lid 1, ZollR-DG deze rechten met 2 157 ATS.

12
Toen het Hauptzollamt het bezwaar van Hannl tegen dit besluit afwees, stelde deze vennootschap beroep in bij de Finanzlandesdirektion.

13
Op 2 november 2000 verwierp de Finanzlandesdirektion dit beroep, doch zij vervolledigde het dictum van het besluit van het Hauptzollamt met de vermelding van de berekeningsgrondslag van 228 668 ATS (waarvan 30 694 ATS aan douanerechten en 197 974 ATS aan omzetbelasting bij invoer), alsmede de rentevoet van 5,66 % per jaar, en de perioden van betalingsachterstand van 15 november 1998 tot en met 14 december 1998 en van 15 december 1998 tot en met 14 januari 1999.

14
Vervolgens kwam Hannl tegen dit besluit op bij het Verwaltungsgerichtshof op grond dat de in § 108, lid 1, ZollR-DG neergelegde verhoging van de douanerechten in strijd was met het gemeenschapsrecht. Aangezien het douanewetboek, dat tot doel heeft het douanerecht te harmoniseren, afgezien van de artikelen 229, 232, lid 1, en 241 geen enkele bepaling bevat over interesten of andere fiscale verplichtingen, kunnen de lidstaten volgens haar immers geen nationale maatregelen ter zake vaststellen.

15
Van oordeel dat de beslechting van het geschil afhing van de uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft het Verwaltungsgerichtshof besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: Staan de gemeenschapsrechtelijke douanebepalingen in de weg aan een verhoging van de douanerechten op grond van § 108, lid 1, ZollR-DG, die moet worden betaald ingeval een douaneschuld overeenkomstig de artikelen 202 tot en met 205, 210 of 211 van het douanewetboek ontstaat of in het geval van navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, waarbij deze verhoging overeenkomt met het bedrag aan moratoire interesten over de periode tussen het ontstaan van de douaneschuld en de boeking ervan of, bij navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, over de periode tussen de vervaldag van de oorspronkelijke douaneschuld en de boeking van de na te vorderen douaneschuld?

De prejudiciële vraag

16
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het douanewetboek en de uitvoeringsverordening aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een verhoging van de douanerechten ingeval een douaneschuld overeenkomstig de artikelen 202 tot en met 205, 210 of 211 van het douanewetboek ontstaat of in geval van navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, waarbij deze verhoging overeenkomt met het bedrag aan moratoire interesten over de periode tussen het ontstaan van de douaneschuld en de boeking ervan of, bij navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, over de periode tussen de vervaldag van de oorspronkelijk geboekte douaneschuld en de boeking achteraf van deze schuld.

17
In dit verband moet worden herinnerd aan de vaste rechtspraak dat de lidstaten, wanneer een gemeenschapsregeling geen specifieke sanctie stelt op de overtreding van de bepalingen ervan, of daarvoor verwijst naar nationale bepalingen, ingevolge artikel 10 EG gehouden zijn alle passende maatregelen te nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren. Daartoe dienen de lidstaten erop toe te zien, dat overtredingen van het gemeenschapsrecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht. Zij zijn daarbij weliswaar vrij in hun keuze van de op te leggen sancties, doch deze moeten hoe dan ook doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn (zie met name arrest van 7 december 2000, De Andrade, C-213/99, Jurispr. blz. I-11083, punt 19).

18
Inzake douaneovertredingen heeft het Hof gepreciseerd, dat nu de gemeenschapswetgeving op dit gebied niet is geharmoniseerd, de lidstaten bevoegd zijn de sancties te kiezen die hun passend voorkomen. Zij moeten deze bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het gemeenschapsrecht en de algemene beginselen daarvan, en dus ook met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (zie voormeld arrest De Andrade, punt 20).

19
Welnu, zoals de advocaat-generaal in punt 36 van zijn conclusie heeft opgemerkt, voorzien noch het douanewetboek, noch de uitvoeringsverordening in bijzondere maatregelen wanneer de douaneschuld ontstaat op basis van de artikelen 202 tot en met 205, 210 en 211 alsmede 220 van het douanewetboek, welke allen betrekking hebben op situaties waarin de betrokken marktdeelnemer de communautaire douanewetgeving schendt.

20
In deze omstandigheden moet worden aanvaard dat de lidstaten bevoegd zijn om passende maatregelen te nemen om de eerbiediging van de communautaire douanewetgeving te waarborgen, op voorwaarde dat, zoals reeds gezegd in punt 18 van het onderhavige arrest, deze maatregelen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

21
Een verhoging zoals die waarvan sprake in het hoofdgeding, welke tot doel heeft te waarborgen dat de economische marktdeelnemers de communautaire douanewetgeving eerbiedigen, is in beginsel niet in strijd met het gemeenschapsrecht. Zoals de Oostenrijkse regering heeft gesteld, zouden de marktdeelnemers zonder een dergelijke maatregel er voordeel bij hebben om door onrechtmatig of nalatig te handelen de boeking van de douaneschuld te vertragen. De maatregel heeft volgens haar tot doel de benadeling te vermijden van de marktdeelnemers die de gemeenschapswetgeving eerbiedigen en zich zo gedragen dat de douaneschuld snel kan worden geboekt en voldaan.

22
Wat het bedrag van de verhoging betreft, is van belang dat dit in overeenstemming met de rechtspraak wordt vastgesteld onder voorwaarden die overeenkomen met die welke in het nationale recht voor vergelijkbare en even ernstige overtredingen gelden, en die in elk geval de straf doeltreffend, evenredig en afschrikkend maken (arrest van 26 oktober 1995, Siesse, C-36/94, Jurispr. blz. I-3573, punt 24, en voormeld arrest De Andrade, punt 24). Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de verhoging die in het hoofdgeding aan de orde is, overeenstemt met deze beginselen. Bij deze beoordeling moet hij met name nagaan of de bij de verhoging toegepaste rentevoet die in het hoofdgeding aan de orde is en op het eerste gezicht niet onevenredig lijkt, overeenstemt met de in het nationale recht toegepaste rentevoet voor vergelijkbare en even ernstige overtredingen.

23
Gelet op een en ander, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat het douanewetboek en de uitvoeringsverordening aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een verhoging van de douanerechten ingeval een douaneschuld overeenkomstig de artikelen 202 tot en met 205, 210 of 211 van het douanewetboek ontstaat of in geval van navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, waarbij deze verhoging overeenkomt met de moratoire interesten over de periode tussen het ontstaan van de douaneschuld en de boeking ervan of, bij navordering overeenkomstig artikel 220 van het douanewetboek, over de periode tussen de vervaldag van de oorspronkelijk geboekte douaneschuld en de boeking achteraf van deze schuld, mits de rentevoet wordt vastgesteld onder voorwaarden die overeenkomen met die welke in het nationale recht voor vergelijkbare en even ernstige overtredingen gelden, en die de straf doeltreffend, evenredig en afschrikkend maken. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of de verhoging die in het hoofdgeding aan de orde is, overeenstemt met deze beginselen.


Kosten

24
De kosten door de Oostenrijkse en de Italiaanse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgerichtshof bij beschikking van 28 februari 2002 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Schintgen

Skouris

Colneric

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 oktober 2003.

De griffier

De president

R. Grass

V. Skouris


1
Procestaal: Duits.

Top