EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014PC0043

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen

/* COM/2014/043 final - 2014/0020 (COD) */

52014PC0043

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen /* COM/2014/043 final - 2014/0020 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Sinds het begin van de financiële crisis hebben de Europese Unie ("Unie") en de lidstaten zich toegelegd op een fundamentele herziening van het toezicht- en regelgevingskader voor financiële instellingen.

In het bankwezen heeft de Unie een aantal hervormingen gelanceerd om een veiliger, gezonder, meer transparant en plichtsbewust financieel systeem tot stand te brengen dat ten dienste staat van de economie en van de hele samenleving. De banksector van de Unie blijft echter groot in omvang, zowel in absolute cijfers (42,9 biljoen EUR) als relatief (nagenoeg 350 procent van het bbp van de Unie). De grootste banken van de Unie evenaren of benaderen wat de omvang van hun activa betreft ruwweg het bruto binnenlands product van hun land van oorsprong. Deze banken zijn nog steeds te groot om failliet te gaan ("too big to fail"), te groot om te redden en te complex in afwikkeling.

In deze context kondigde commissaris Barnier in november 2011 de oprichting aan van een deskundigengroep op hoog niveau (hierna: "deskundigengroep") die ermee belast werd de behoefte aan een structurele hervorming van het bankwezen van de Unie te evalueren. Voorzitter van deze deskundigengroep was Erkki Liikanen, gouverneur van de Bank van Finland.[1] In het verslag, dat in oktober 2012 werd voorgesteld, werd verklaard dat herstructurering van het bankwezen noodzakelijk is ter aanvulling van de bestaande hervormingen en werd aanbevolen de scheiding tussen handel voor eigen rekening en andere handelsactiviteiten met hoge risico's verplicht te stellen door middel van een afzonderlijke entiteit van de bankgroep. De verplichting tot scheiding zou alleen gelden voor banken waarin de te scheiden activiteiten een aanzienlijk aandeel van de bedrijfsactiviteit van de bank uitmaken.[2] Op 3 juli 2013 nam het Europees Parlement met een grote meerderheid een initiatiefverslag over "de structurele hervorming van de bankensector in de EU"[3] aan waarin uitgekeken werd naar structurele hervormingen op het niveau van de Unie om problemen aan te pakken met betrekking tot het feit dat banken „te groot zijn om failliet te gaan” [4].

Dit voorstel vormt een kritiek onderdeel van de inspanning van de Unie om het "too-big-to-fail"-dilemma aan te pakken. Het heeft tot doel te voorkomen dat de onbeheerde risico's in het bankensysteem van de Unie die nu nog overblijven, werkelijkheid worden. Het zal de kunstmatige expansie van balansen van banken, vooral met activiteiten van zuiver speculatieve aard, aan banden leggen en zo het risico inperken dat belastingbetalers moeten worden aangesproken om falende banken te redden alsook de kostprijs en de complexiteit van een afwikkeling beperken wanneer deze noodzakelijk blijkt. Het is ook een belangrijke aanvulling op de  richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (hierna: “richtlijn bankherstel en -afwikkeling”).[5]

Structurele hervorming heeft tot op heden nog niet op de agenda voor internationale hervormingen van de G20 gestaan. In een aantal rechtsgebieden van de wereld zijn echter voorstellen gedaan of maatregelen genomen om de genoemde problemen aan te pakken. De laatste jaren hebben een aantal lidstaten initiatieven tot hervorming genomen (Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en België). De Verenigde Staten hebben onlangs de zogenoemde "Volcker-regel" aangenomen waardoor handel voor eigen rekening door banken verboden wordt. Voorts hebben internationale organisaties opgeroepen tot een wereldwijd debat over bankstructuren en bedrijfsmodellen. Gelet op het grote aanbod aan hervormingsinitiatieven in dit verband en om te voorkomen dat maatregelen die internationaal opererende banken treffen, elkaar overlappen of onderling onverenigbaar blijken, hebben de leiders van de G20 op de jongste top in Sint-Petersburg de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) opgeroepen de grensoverschrijdende samenhang en de gevolgen voor de financiële stabiliteit van structurele bankhervormingen te onderzoeken. Met dit voorstel wordt zorgvuldig rekening gehouden met de ontluikende internationale inspanningen tot coördinatie en wordt erkend dat de mogelijkheid tot regelgevingsarbitrage moet worden voorkomen.

Dit voorstel gaat samen met een rechtstreeks hieraan gerelateerd voorstel om een ander kanaal voor financiële besmetting aan te pakken, namelijk de verwevenheid tussen marktdeelnemers waaronder systeembanken door middel van ondoorzichtige handelsbetrekkingen in effectenfinancieringstransacties. In het door de Commissie voorgestelde groenboek over schaduwbankieren van 19 maart 2012[6] wordt erkend dat verscherpte bankregulering een aanzienlijk gedeelte van de bankactiviteiten buiten de grenzen van het traditionele bankieren zou kunnen drijven, namelijk in het schaduwbankieren, dat wordt gedefinieerd als "het systeem van kredietbemiddeling waarbij entiteiten en activiteiten van buiten het reguliere banksysteem betrokken zijn"[7]. Op 20 november 2012 stemde het Europees Parlement in met een resolutie over schaduwbankieren[8], waarin werd gewezen op de noodzaak om grotere transparantie wat betreft de structuur en de activiteiten van financiële instellingen te waarborgen alsmede op de behoefte van toezichthouders om een beeld te krijgen van de omvang van schaduwbankactiviteiten zoals repo-overeenkomsten en effectenuitleentransacties. Op 4 september 2013 onderstreepte de Commissie in haar mededeling over schaduwbankieren[9] dat het absoluut noodzakelijk is de transparantie van effectenfinancieringstransacties ("securities financing transactions" of SFT's), zoals retrocessieovereenkomsten en effectenleningen, andere gelijkwaardige transacties en herbelening, te verbeteren om de risico's te observeren die samenhangen met verwevenheid, buitensporige leverage en procyclisch gedrag.

De onderstaande toelichting beperkt zich verder tot een presentatie van het voorstel betreffende structurele scheiding van kredietinstellingen.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

De belanghebbenden zijn een aantal keren geraadpleegd. De deskundigengroep op hoog niveau heeft tijdens zijn mandaat diverse belanghebbenden ontmoet en heeft een openbare raadpleging gehouden voor banken, ondernemingen, retailcliënten en de betrokken verenigingen.[10] De Commissie heeft ook een raadpleging met belanghebbenden gehouden in oktober 2012.[11] De structurele hervorming van de banken en de noodzaak van een gecoördineerd optreden van de Unie zijn ook besproken met de lidstaten.

Tijdens de voorbereiding van de effectbeoordeling heeft de Commissie in het voorjaar van 2013 een bijkomende raadpleging gehouden waarin de banken verzocht werd de impact van verschillende soorten structurele hervormingen te modelleren.[12] De 500 antwoorden op de raadpleging hebben verdeeldheid tussen banken enerzijds en consumenten en niet uit de banksector afkomstige financierders anderzijds aan het licht gebracht. De eerste groep was in overweldigende mate gekant tegen structurele scheiding; de laatsten waren in ruime mate voorstander. De standpunten van de andere categorieën waren evenwichtiger gespreid.

Een interdepartementale stuurgroep over de structurele hervorming van de banken werd in maart 2013 opgericht met vertegenwoordigers van de directoraten-generaal COMP, ECFIN, EMPL, ENTR, JUST, MARKT, SG, SJ, TAXUD en JRC. De groep vergaderde in maart, april en september 2013 en ondersteunde de werkzaamheden van de effectbeoordeling.

Het ontwerp van effectbeoordeling werd aan de raad voor effectbeoordeling (Impact Assessment Board, hierna "IAB") van de Commissie voorgelegd op 19 september 2013 en met de IAB besproken op 16 oktober 2013. De IAB kwam met aanbevelingen ter verbetering op 18 oktober 2013. De belangrijkste aanbevelingen waren: (i) verbetering van de probleemomschrijving en het basisscenario; (ii) betere omschrijving en toelichting van de hervormingsopties; (iii) betere beoordeling van de effecten en betere toelichting van de doeltreffendheid van de gekozen hervormingen; (iv) betere presentatie van de standpunten van de belanghebbenden; en (v) toevoeging van een glossarium. De diensten van de Commissie hebben op 18 december 2013 een herziene effectbeoordeling ingediend, samen met een afzonderlijk document waarin aan de IAB werd uitgelegd hoe met zijn aanbevelingen rekening is gehouden. De IAB heeft vervolgens op 15 januari 2014 een positief advies uitgebracht maar heeft ook verdere verbeteringen aanbevolen en met name verzocht de analyse beter te funderen met betrekking tot de verantwoording van de voorgestelde maatregelen, de alternatieve hervormingsopties, de effecten en de standpunten van belanghebbenden ten aanzien van de transparantiemaatregelen die pas bij de nieuwe indiening in de definitieve effectbeoordeling opgenomen werden. De IAB deed ook de aanbeveling de voorstelling van de opties inzake structurele hervorming verder te verbeteren en de beoordeling van de effecten en de doeltreffendheid van de gekozen hervorming te versterken. In de definitieve versie van de effectbeoordeling is de analyse van de maatregelen tot hervorming van de transparantie aanzienlijk uitgebreid en is dieper ingegaan op de twee andere IAB-aanbevelingen.

Wat de algemene baten en kosten betreft, zijn in dit voorstel ten behoeve van de effectbeoordeling kwalitatieve analyses alsook kwantitatieve modellen opgesteld. Uit de effectbeoordeling werd geconcludeerd dat er sprake is van een aanzienlijke impliciete subsidiëring maar dat deze afhankelijk is van de omvang van de bank en het niveau van verwevenheid van de bank. Het voorstel houdt rekening met de klaarblijkelijke voordelen die verbonden zijn aan de diversiteit van bankmodellen in Europa maar wil er ook voor zorgen dat het delicate evenwicht tussen preventie van systeemrisico's en financiering van duurzame economische groei behouden blijft.

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

3.1.        Rechtsgrondslag en subsidiariteit

De rechtsgrond voor deze verordening is artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond hiervan kunnen maatregelen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen worden vastgesteld die de instelling en de goede werking van de interne markt tot doel hebben.

Eenvormige regels voor de structuren van banken zullen de financiële stabiliteit binnen de Unie verhogen, zullen zorgen voor betere integratie van financiële markten, bevorderen een ordelijke afwikkeling en een ordelijk herstel van de groep, verbeteren grensoverschrijdende dienstverlening en vestiging in andere lidstaten, verminderen concurrentievervalsing en voorkomen regelgevingsarbitrage.

Een aantal lidstaten hebben voorstellen ingediend of maatregelen getroffen met het oog op een structurele hervorming van hun nationale bankstelsel. Ten gevolge van onsamenhangende nationale wetten die niet dezelfde beleidsdoelstellingen nastreven en zodoende niet verenigbaar en gelijkwaardig zijn met de in deze verordening voorgestelde mechanismen, vergroot de kans op verstoring van kapitaalbewegingen en investeringsbeslissingen. Zonder een Unie-brede aanpak zullen de banken zich gedwongen zien hun structuur en werking aan te passen naar gelang van het nationale grondgebied, hetgeen de complexiteit nog groter maakt en leidt tot verdere versnippering.

Onsamenhangende nationale wetgeving ondermijnt ook de inspanningen om voor heel de interne markt een gemeenschappelijk rulebook tot stand te brengen en om een daadkrachtige bankenunie op te richten; het gevolg zou immers zijn dat de doeltreffendheid van het gemeenschappelijke toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism of SSM)[13] en van een toekomstig gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism of SRM)[14] wordt aangetast. Onsamenhangende wetgeving maakt ook het beheer van grensoverschrijdende instellingen moeilijker en kostelijker.

De in deze verordening beoogde harmonisering op het niveau van de Unie kan ervoor zorgen dat bankgroepen van de Unie, die vaak in verschillende lidstaten actief zijn, gereguleerd worden door een gemeenschappelijk kader van structurele voorschriften, waarbij gelijke concurrentievoorwaarden worden gegarandeerd, ingewikkelde regelgeving wordt afgebouwd, ongerechtvaardigde nalevingskosten voor grensoverschrijdende activiteiten worden vermeden en ook verdere integratie in de Europese markt wordt gestimuleerd en mogelijkheden tot regelgevingsarbitrage verder teruggedrongen worden.

In overeenstemming met de doelstellingen, namelijk bijdragen tot de werking van de interne markt, kan een lidstaat die al eerder wetgeving heeft vastgesteld om deposito's van personen en kmo’s ontvangende kredietinstellingen te verbieden activiteiten te verrichten waarbij deze als principaal in beleggingen handelen en activa voor handelsdoeleinden aanhouden, bij de Commissie verzoeken om een afwijking van de in hoofdstuk III ("scheiding van bepaalde handelsactiviteiten") vastgestelde bepalingen voor een kredietinstelling die onder een met de bepalingen van dit hoofdstuk verenigbare nationale wet valt. Op die manier kunnen lidstaten van wie vaststaat dat zij reeds "zeer gelijkwaardige" maatregelen hebben ingevoerd, vermijden dat zij bestaande en efficiënte wetgeving moeten afstemmen op deze bepalingen. Om te waarborgen dat de gevolgen van de nationale wetgeving geen afbreuk doen aan de doelstelling of aan de werking van de interne markt, moeten de oogmerken van de nationale regeling dezelfde zijn als die welke in deze verordening zijn vastgesteld; voorts moeten de nationale wettelijke regelingen, ook op het gebied van toezicht en handhaving, waarborgen dat de kredietinstelling voldoet aan wettelijk bindende voorschriften die in overeenstemming zijn met dit voorstel.

Dit voorstel houdt rekening met de snel evoluerende financiële markten en met financiële vernieuwingen alsmede met de verdere ontwikkeling van de regelgevings- en toezichtkaders van de Unie. Om te zorgen voor daadwerkelijk en samenhangend toezicht en voor de ontwikkeling van het gemeenschappelijk rulebook in de banksector, voorziet dit voorstel in een belangrijke rol voor de Europese Bankautoriteit (EBA). De EBA zal worden geraadpleegd door de bevoegde autoriteiten bij het nemen van besluiten zoals geregeld in dit voorstel, en zal ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen voorbereiden en verslagen aan de Commissie voorleggen. Dit is bijzonder belangrijk in situaties zoals omschreven in de artikelen 9, 10, 13 en 21.

3.2.        Evenredigheid

Volgens het in artikel 5 van het VEU omschreven evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken.

De voorgestelde verordening verbiedt grote kredietinstellingen en bankgroepen van de Unie handel voor eigen rekening en een aantal daaraan verbonden activiteiten te verrichten.

Scheiding van eigendom kan potentieel het meest effectieve instrument van structurele hervorming zijn om de specifieke doelstellingen te bereiken, namelijk vereenvoudiging van de afwikkeling en beperking van het morele risico alsmede van belangenconflicten en verkeerde toewijzing van kapitaal en middelen. De voordelen van het verbod op handelsactiviteiten voor eigen rekening kunnen bijzonder groot zijn wanneer het erop aankomt de risico's, de complexiteit, de verwevenheid en de belangenconflicten te beheersen. Gelet op de moeilijkheden die verbonden zijn aan het lastige onderscheid tussen handel voor eigen rekening en andere soortgelijke handelsactiviteiten, marketmaking in het bijzonder, berust de evenredigheid van deze maatregel echter op een enge omschrijving van de onder het verbod vallende activiteiten. Het is gerechtvaardigd kleinere banken van het toepassingsgebied van het verbod uit te sluiten wegens de onevenredige gevolgen die een dergelijk verbod zou kunnen hebben indien deze banken ertoe gedwongen werden een gedeelte van hun portefeuilles af te stoten.

De voorgestelde verordening vereist ook dat de bevoegde autoriteit een systematisch onderzoek verricht naar bepaalde activiteiten – namelijk marketmaking, belegging in/sponsoring van securitisatie en handel in bepaalde derivaten. Dit zijn de activiteiten waar het risico het grootst is dat handel voor eigen rekening tegen het verbod indruist, en die kunnen leiden tot risico's voor de stabiliteit van de kernkredietinstelling en van het financiële systeem van de Unie. De toezichthouder krijgt bevoegdheid om een scheiding te eisen. De bevoegdheid om een scheiding op te leggen wordt niet opgelegd als een algemene maatregel: de autoriteit oefent integendeel een beoordelingsbevoegdheid uit op basis van een reeks geharmoniseerde maatstaven. Alleen in bepaalde omstandigheden wanneer de risico's drempels overschrijden zoals door geharmoniseerde maatstaven wordt omschreven, is de bevoegde autoriteit verplicht de scheiding op te leggen. Deze aanpak kan evenredig worden geacht omdat de scheiding alleen wordt opgelegd onder bepaalde voorwaarden en nadat de impact van deze activiteiten op het risicoprofiel en het gedrag van de kernkredietinstelling grondig is onderzocht.

De voorgestelde verordening is gericht op grote kredietinstellingen en bankgroepen. Aangezien dit voorstel hoofdzakelijk tot doel heeft de residuele systeemrisico's in het financiële systeem van de Unie aan te pakken, zou een uitbreiding van de maatregelen van het voorstel tot alle kredietinstellingen onevenredig zijn en zou dit niet te rechtvaardigen kosten meebrengen, in het bijzonder voor kleinere kredietinstellingen.

De in het vooruitzicht gestelde structurele maatregelen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen die onder de drempels van dit voorstel blijven. Dit betekent dat de lidstaten of de bevoegde autoriteiten kunnen besluiten soortgelijke maatregelen ook aan kleinere kredietinstellingen op te leggen.

De voorgestelde verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die  in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met name het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast.

3.3.        Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel

Dit gedeelte geeft een kort overzicht van de belangrijkste elementen van de verordening.

3.3.1.     Doelstellingen en onderwerp van de structurele scheiding

De voorgestelde verordening beoogt de financiële stabiliteit in de Unie te verhogen door een structurele hervorming van de grote banken, dus als aanvulling op hervormingen van de financiële wetgeving die reeds op het niveau van de Unie zijn doorgevoerd. Artikel 1 vermeldt het algemene doel en de doelstellingen die aan de hervorming ten grondslag liggen.

Artikel 2 beschrijft het onderwerp, namelijk het vaststellen van regels betreffende structurele veranderingen in "too-big-to-fail"-banken, door het opleggen van een verbod op handel voor eigen rekening en door potentiële scheiding van bepaalde handelsactiviteiten.

3.3.2.     Toepassingsgebied

Artikel 3 bepaalt dat de voorgestelde verordening van toepassing is op banken die aan bepaalde criteria voldoen en bepaalde drempels overschrijden.

(1) De voorschriften zijn van toepassing op de Europese banken die als mondiaal systeemrelevant worden aangewezen.

(2) De regels zijn van toepassing op banken die voor drie opeenvolgende jaren de volgende drempels overschrijden: (a) de totale activa van de bank overschrijden 30 miljard EUR[15]; en (b) de totale handelsactiva en -passiva van de bank overschrijden 70 miljard EUR of 10 procent van haar totale activa.

De artikelen 22 en 23 omschrijven verder hoe "handelsactiviteiten" (voor de toetsing door de bevoegde autoriteit met het oog op een mogelijke scheiding van de kredietinstelling) moeten worden berekend. Aangezien de aandacht bij de structurele hervorming van de banken uitgaat naar bankactiviteiten, bepaalt artikel 23, lid 2, dat de activiteiten van verzekeringsondernemingen en van niet-financiële ondernemingen in het geval van financiële groepen niet in de berekening moeten worden opgenomen.

De voorgestelde verordening zal van toepassing zijn op kredietinstellingen van de Unie en de EU-moederondernemingen in de Unie, de dochterondernemingen en bijkantoren, ook in derde landen. Zij zal ook van toepassing zijn op bijkantoren en dochterondernemingen in de Unie van in derde landen gevestigde banken. Een dergelijk ruim territoriaal toepassingsgebied is gerechtvaardigd om gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en om overdracht van activiteiten buiten de Unie ter omzeiling van deze voorschriften te vermijden. Buitenlandse dochterondernemingen van banken van de Unie en EU-bijkantoren van buitenlandse banken kunnen echter worden vrijgesteld indien zij onder gelijkwaardige scheidingsregels vallen (artikelen 4 en 27). Artikel 4, lid 2, voorziet in een andere vrijstelling: aan toezichthouders is bevoegdheid verleend om buitenlandse dochterondernemingen van groepen met een autonome geografische gedecentraliseerde structuur van scheiding vrij te stellen volgens een "multiple point of entry"-afwikkelingsstrategie.

Door de verplichting tot scheiding in de mondiale ondernemingengroep toe te passen ongeacht de geografische locatie, is de mogelijkheid weggewerkt dat banken de scheiding omzeilen door bepaalde activiteiten buiten de Unie te vestigen. Voorts worden mogelijke problemen die rechtsinstanties van derde landen kunnen hebben met betrekking tot de extraterritorialiteit, beperkt door het ruime territoriale dekkingsgebied aan te vullen met een regeling inzake gelijkwaardigheid van derde landen. Door buitenlandse banken ertoe te verplichten hun activiteiten in de Unie te scheiden worden ook gelijke concurrentievoorwaarden in de interne markt gewaarborgd en worden de risico's voor oneerlijke concurrentie derhalve tot een minimum beperkt.

3.3.3.     Verbod op handel voor eigen rekening (hoofdstuk II)

Artikel 6, lid 1, van de voorgestelde verordening bepaalt dat een kredietinstelling en entiteiten binnen dezelfde groep zich niet mogen bezighouden met handel voor eigen rekening in financiële instrumenten en grondstoffen. Hoewel consistente gegevens over specifieke bankactiviteiten op het niveau van de Unie schaars zijn, blijkt uit de beschikbare informatie dat handel voor eigen rekening een beperkt deel van de balansen van banken uitmaakt.[16] Uit dezelfde informatie blijkt echter ook dat handel voor eigen rekening vóór de crisis omvangrijk was, en zonder regelgeving is er geen waarborg dat deze handel in de toekomst niet weer zal toenemen.

Het is moeilijk handel voor eigen rekening te definiëren en van marketmaking te onderscheiden. Handel voor eigen rekening, die in artikel 5, punt 4), eng wordt gedefinieerd als activiteiten van desks, units, afdelingen of individuele handelaren die specifiek aangewezen zijn voor het innemen van posities en maken van winst voor eigen rekening, zonder enig verband met cliëntenactiviteit of ten behoeve van het afdekken van het risico van de entiteit, zou worden verboden.

Artikel 6, lid 2, verduidelijkt dat wanneer kredietinstellingen die binnen het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening als omschreven in de artikelen 3 en 4 vallen, daarvoor aangewezen structuren gebruiken voor het kopen en verkopen van geldmarktinstrumenten in het kader van hun kasbeheer, zij niet onder dit verbod vallen. Handel in overheidsobligaties van de Unie valt krachtens artikel 6, lid 2, onder a), eveneens buiten het verbod, om mogelijke negatieve gevolgen op deze cruciale markten te voorkomen. Deze uitzondering op het verbod stemt overeen met de uitzondering die wat de handel in overheidsobligaties betreft geldt voor de toetsing van handelsactiviteiten (artikel 8, lid 2).

Hoewel het verbod op handel voor eigen rekening in beginsel kan worden uitgebreid tot alle banken, wordt voorgesteld het verbod alleen toe te passen op de in artikel 3 bedoelde banken. Om te voorkomen dat banken het verbod omzeilen door bij voorbeeld hedgefondsen te bezitten of daarin te beleggen, bepaalt artikel 6, lid 1, onder b), dat het onder het verbod op handel voor eigen rekening vallende banken ook verboden wordt beleggingen te verrichten of aandelen (of certificaten/derivaten die daarmee verbonden zijn) aan te houden van hedgefondsen of van entiteiten die zich bezighouden met handel voor eigen rekening of financiering van hedgefondsen. Fondsen zonder hefboomfinanciering van het closed-end-type – hoofdzakelijk private equity-, risicokapitaal- en sociaalondernemerschapsfondsen – vallen niet onder dit verbod gelet op hun rol in de financiering van de reële economie (artikel 6, lid 3). Onder deze verbodsbepalingen vallende kredietinstellingen kunnen bankdiensten en diensten van bewaring blijven verrichten voor hedgefondsen.

3.3.4.     Mogelijkheid tot scheiding van bepaalde handelsactiviteiten (hoofdstuk III)

Banken verrichten een aantal andere handels- en investeringsbankactiviteiten, waaronder marketmaking, verstrekking van leningen aan risicokapitaal- en private equity-fondsen, belegging in en sponsoring van risicobeladen securitisatie, verkoop en verhandeling van derivaten, enzovoort. Bankgroepen kunnen deze andere activiteiten blijven verrichten onder het discretionaire toezicht van de bevoegde autoriteit die verplicht zal zijn de handelsactiviteiten te toetsen en de bevoegdheid zal hebben (alsook in bepaalde omstandigheden de verplichting) om een klasse van activiteiten (marketmaking, risicobeladen securitisatie, complexe derivaten) te scheiden indien een aantal maatstaven overschreden worden. Het doel hiervan is te voorkomen dat banken het verbod van artikel 6 omzeilen door zich bezig te houden met verborgen handel voor eigen rekening, en dat de niet-verboden handelsactiviteiten te omvangrijk worden of de hefboomfinanciering ervan hoog oploopt. Het basisbeginsel van de voorgestelde verordening is dat entiteiten binnen de bankgroep die deposito's aantrekken, deze activiteiten alleen kunnen verrichten zolang de bevoegde autoriteit niet besloten heeft dat dergelijke activiteiten binnen een afzonderlijke "handelsentiteit" moeten worden uitgeoefend.

3.3.4.1.  Toepassingsgebied van de onder de scheiding vallende activiteiten

Artikel 8 geeft een ruime omschrijving van handelsactiviteiten, in die zin dat de term betrekking heeft op andere activiteiten dan bij voorbeeld het aantrekken van deposito's die voor het depositogarantiestelsel in aanmerking komen, het verstrekken van leningen, retailbetalingsdiensten en een aantal andere activiteiten. In artikel 8, lid 2, worden verder overheidsobligaties van de Unie vrijgesteld van de verplichting tot toetsing en van de mogelijkheid tot het doorvoeren van een scheiding. Deze vrijstelling is in overeenstemming met de huidige praktijk van nulrisicoweging in de verordening en de richtlijn kapitaalvereisten[17] (CRR/CRD IV). Toch bepaalt artikel 8, lid 3, dat de Commissie het toepassingsgebied van de vrijstelling bij gedelegeerde handeling kan uitbreiden tot niet-Unie-overheidsobligaties indien deze voldoen aan een aantal voorwaarden.

3.3.4.2.  Verplichting om activiteiten te toetsen

Krachtens de voorgestelde verordening zullen bevoegde autoriteiten verplicht zijn de handelsactiviteiten te toetsen van banken die de drempels overschrijden, met name ook voor drie activiteiten die handel voor eigen rekening bijzonder dicht benaderen en derhalve gevoelig zijn voor verborgen handelsactiviteiten in die zin (marketmaking) of een belangrijke rol hebben gespeeld tijdens de financiële crisis (bv. beleggings- en sponsoringactiviteiten in risicobeladen securitisatie en handel in andere derivaten dan die welke specifiek toegestaan zijn voor een prudent risicobeheer). Bevoegde autoriteiten zullen deze activiteiten toetsen aan de hand van een aantal maatstaven die aangepast dienen te worden op basis van toezichtgegevens. De maatstaven hebben betrekking op relatieve omvang, leverage, complexiteit, winstgevendheid, het daaraan verbonden marktrisico alsmede de verwevenheid (artikel 9, lid 2). Om ervoor te zorgen dat deze maatstaven op consistente wijze worden afgelezen en toegepast, wordt de EBA krachtens artikel 9, lid 4, ermee belast bindende technische regelgevingsnormen te ontwikkelen die door de Commissie moeten worden goedgekeurd.

3.3.4.3.  Bevoegdheid om activiteiten te scheiden

Artikel 10, lid 1, bepaalt dat een bevoegde autoriteit scheiding moet eisen  indien wordt geconstateerd dat de handelsactiviteiten van banken (marketmaking, beleggingen in en sponsoring van risicobeladen securitisatie en handel in bepaalde derivaten) en de daaraan verbonden risico's bepaalde drempels overschrijden en voldoen aan bepaalde voorwaarden die gerelateerd zijn aan de maatstaven. Indien de bank ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat deze activiteiten rekening houdend met de doelstellingen van de voorgestelde verordening de financiële stabiliteit van de Unie niet in gevaar brengen, kan de bevoegde autoriteit besluiten de scheiding niet te eisen.

Artikel 10, lid 2, bepaalt dat een bevoegde autoriteit scheiding van een bepaalde handelsactiviteit kan eisen indien zij van oordeel is dat de betrokken activiteit de financiële stabiliteit van de bank of van de Unie bedreigt rekening houdend met een doelstelling van de voorgestelde verordening.

De bevoegde autoriteit moet de EBA raadplegen vooraleer zij de in artikel 10 bedoelde besluiten neemt, en moet haar in kennis stellen van haar definitief besluit.

Artikel 10, lid 5, verleent de Commissie bevoegdheid tot vaststelling van een gedelegeerde handeling om voor elke maatstaf te specificeren welk niveau niet mag worden overschreden en onder welke voorwaarden, alsmede voor hoeveel maatstaven, deze overschrijding moet plaatsvinden voor de toepassing van de scheiding. Daarnaast verkrijgt de Commissie bevoegdheid om te verduidelijken volgens een lijst criteria welk soort securitisatie niet geacht wordt een bedreiging voor de financiële stabiliteit te vormen en dus door een kernkredietinstelling kan worden verricht.

3.3.4.4.  Beheer van de eigen risico's van banken ("beheer van kasmiddelen")

Ingeval de scheiding uiteindelijk plaatsvindt, verduidelijkt artikel 11, lid 1, dat de depositobank haar eigen risico nog steeds kan beheren. Aangezien beheer van kasmiddelen echter aanleiding kan geven tot handel voor eigen rekening en aangezien beheer van liquiditeiten vereist dat bepaalde speculatieve posities worden ingenomen, moet dit gepaard gaan met een aantal waarborgen.

3.3.4.5.  Verstrekking van diensten van risicobeheer aan cliënten

Artikel 12 verduidelijkt dat de kernkredietinstelling nog steeds bepaalde producten van risicobeheer (d.w.z. derivaten) mag verkopen aan niet-financiële, niet-bancaire cliënten. De verkoop van derivaten aan cliënten stelt de bank echter aan nog meer risico’s bloot, hetgeen de afwikkeling ervan met name nog complexer kan maken en dus in diverse mate met waarborgen en toezicht zal worden opgevangen. Om deze risico's aan te pakken, kunnen voor clearing door een centrale tegenpartij in aanmerking komende rente-, valuta-, krediet-, emissierechten- en grondstoffenderivaten door de kernkredietinstelling  worden verkocht aan haar niet-financiële cliënten, verzekeringsondernemingen en instellingen die in bedrijfspensioenuitkeringen voorzien, maar uitsluitend met de bedoeling rente-, valuta- en krediet-, grondstoffen- en emissierechtenrisico's af te dekken en met toepassing van plafonds op het daaruit voortvloeiende positierisico. Erkenning van een aantal derivaten zet banken er verder toe aan deze derivaten te standaardiseren, hetgeen in overeenstemming is met de beleidsdoelstellingen van de verordening Europese marktinfrastructuur (EMIR).[18]

3.3.4.6.  Regels over scheiding van handelsactiviteiten

Indien bevoegde autoriteiten scheiding van de bovengenoemde handelsactiviteiten eisen en deze activiteiten binnen de bankgroep zullen blijven, moeten deze naar een afzonderlijke juridische entiteit ("handelsentiteit") worden overgeheveld. De juridische, economische, beheers- en operationele banden van deze entiteit met de rest van de groep moeten worden ingeperkt om een daadwerkelijke scheiding te verzekeren. Overeenkomstig artikel 13, lid 3, moet de groep in geval van scheiding worden georganiseerd in homogene functionele subgroepen die zowel uit kernkredietinstellingen als handelsentiteiten bestaan. Artikel 13, leden 5 tot en met 13, van de voorgestelde verordening beschrijft aan welke voorwaarden moet worden voldaan om een sterke scheiding op juridisch, economisch, beheersmatig en operationeel gebied te garanderen. Na de scheiding moeten de in deze artikelen omschreven prudentiële vereisten op individueel of gesubconsolideerd niveau van toepassing zijn op de respectieve subgroepen.

Voorts voorziet artikel 13, lid 11, in afwijkingen van de verordening kapitaalvereisten met betrekking tot de ontheffing van een aantal verplichtingen, om ervoor te zorgen dat prudentiële vereisten (eigen vermogen, liquiditeit en openbaarmaking) op gesubconsolideerde basis van toepassing zijn op de respectieve subgroepen. Groepen die aangemerkt kunnen worden als onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en dergelijke, houden zich bezig met risicobeladen handelsactiviteiten en vallen derhalve onder de voorschriften van deze verordening. Deze instellingen hebben echter een zeer specifieke eigendoms- en ondernemingsstructuur en spelen een belangrijke rol in de financiering van de lokale en regionale economie. Het opleggen van een aantal van deze regels inzake scheiding kan verregaande veranderingen in de organisationele structuur van deze entiteiten vereisen. Dit kan onevenredig zijn in verhouding tot de baten indien van deze entiteiten vereist wordt dat zij een volledig andere bedrijfsidentiteit aannemen. De bevoegde autoriteit kan kernkredietinstellingen die aan de voorwaarden van artikel 49, lid 3, onder a) of b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen, derhalve toestaan in een handelsentiteit kapitaalinstrumenten aan te houden of stemrechten te bezitten wanneer zij van oordeel is dat het voor het functioneren van de groep noodzakelijk is kapitaalinstrumenten aan te houden of stemrechten te bezitten en dat er voldoende maatregelen zijn genomen om de desbetreffende risico's op passende wijze te beperken.

Een ander fundamenteel onderdeel van de economische scheiding tussen de kernkredietinstelling en de handelsentiteit zijn de limieten inzake grote blootstellingen. De artikelen 14 tot en met 17 bevatten voorschriften dienaangaande. Deze regels hebben betrekking op beperkingen in grote blootstellingen zowel binnen als buiten de groep en in individuele en geaggregeerde grote blootstellingen.

3.3.4.7.  Scheidingsplan

De daadwerkelijke afscheiding van handelsactiviteiten zal worden voorafgegaan door een verplichting voor de desbetreffende banken om aan de bevoegde autoriteiten een "scheidingsplan" voor te leggen. Artikel 18 bepaalt dat dit plan door de bevoegde autoriteit moet worden goedgekeurd, waarbij deze de mogelijkheid heeft om indien nodig wijzigingen in het plan te vragen of haar eigen plan voor scheiding voor te stellen indien de betrokken bank niet handelt.

3.3.4.8.  Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten

De richtlijn bankherstel en -afwikkeling bepaalt dat afwikkelingsautoriteiten als onderdeel van hun afwikkelingsplanning banken ertoe kunnen verplichten structurele wijzigingen aan te brengen (bv. in hun statuut of hun organisatiestructuur) indien zij van oordeel zijn dat dit noodzakelijk is om belemmeringen voor daadwerkelijke afwikkeling aan te pakken. Aangezien de voorgestelde verordening een breder gamma van doelstellingen dient die verder reiken dan afwikkeling, moet ervoor worden gezorgd dat de respectieve autoriteiten onderling samenwerken. Artikel 19 bepaalt dienovereenkomstig dat indien een bevoegde autoriteit besluit om een scheiding te eisen, zij daarvan kennis geeft aan de afwikkelingsautoriteiten (artikel 19, lid 1) en daarbij rekening houdt met een eventuele lopende of vroegere afwikkelingsbeoordeling door de afwikkelingsautoriteit ingevolge de artikelen 13 en 13 bis van de richtlijn bankherstel en -afwikkeling. Op dezelfde wijze moet de afwikkelingsautoriteit rekening houden met de kennisgeving van een scheidingsbesluit door een bevoegde autoriteit wanneer zij de afwikkelbaarheid van een instelling beoordeelt.

3.3.4.9.  Verboden activiteiten voor de handelsentiteit

Krachtens artikel 20 mag de handelsentiteit bepaalde activiteiten niet verrichten. Het gaat om het aantrekken van deposito's die voor bescherming in depositogarantiestelsels in aanmerking komen en om het verstrekken van retailbetalingsdiensten zoals omschreven in de betalingsdienstenrichtlijn[19].

3.3.4.10.          Afwijking

Terwijl de voorgestelde verordening voorziet in eenvormige regels inzake het algemene doel, de specifieke doelstellingen en de instrumenten voor structurele hervorming van banken in de interne markt, voorziet artikel 21 in een mogelijke afwijking van de scheidingsvoorschriften van hoofdstuk III voor kredietinstellingen die onder nationale wetgeving vallen waarvan het effect gelijkwaardig is aan dat van hoofdstuk III van dit voorstel. Deze afwijking zal door de Commissie worden verleend op verzoek van de desbetreffende lidstaat, nadat deze lidstaat een positief advies heeft verkregen van de bevoegde autoriteit die belast is met toezicht op de banken waarvoor om vrijstelling wordt verzocht. Om voor de afwijking in aanmerking te komen moet de nationale primaire wetgeving vóór 29 januari 2014 aangenomen zijn en voldoen aan de in artikel 21, lid 1, bedoelde criteria. Dit betekent dat het doel van de nationale wetgeving, het materiële toepassingsgebied en de bepalingen met betrekking tot de juridische, economische en beheersmatige scheiding van de deposito's ontvangende entiteit vergelijkbaar moeten zijn met die van de voorgestelde verordening.

3.3.5.     Nakoming: entiteiten en bevoegde autoriteiten (hoofdstuk V)

De meeste banken die onder artikel 3 vallen, zijn werkzaam in verschillende landen door middel van bijkantoren en dochterondernemingen. Zij staan onder het toezicht van een aantal verschillende autoriteiten, zowel in het land van oorsprong (moederondernemingen, dochterondernemingen in verschillende lidstaten) als in het land van ontvangst (bijkantoren). Om te zorgen voor een daadwerkelijke en efficiënte toepassing op groepsniveau van de structurele hervorming verleent artikel 26 inzake besluiten over structurele scheiding  het laatste woord aan de hoofdtoezichthouder die verantwoordelijk is voor de geconsolideerde groep. Deze aanpak is gekozen in een aantal nationale hervormingsvoorstellen. De hoofdtoezichthouder moet voordat hij een besluit neemt, de toezichthouder van het land van herkomst raadplegen over grote dochterondernemingen van de groep.

3.3.6.     Betrekkingen met derde landen (hoofdstuk VI)

Artikel 27 bepaalt dat gedelegeerde handelingen moeten worden aangenomen om structurele hervormingen van derde landen als gelijkwaardig te erkennen wanneer zij aan bepaalde voorwaarden voldoen.

3.3.7.     Administratieve sancties en maatregelen (hoofdstuk VII)

 In hoofdstuk VII komt het huidige horizontale beleid betreffende sancties en maatregelen in de financiëledienstensector tot uiting. Dit hoofdstuk omschrijft de gemeenschappelijke aanpak voor de voornaamste inbreuken op de voorgestelde verordening en bepaalt welke administratieve sancties en maatregelen de bevoegde autoriteiten moeten kunnen opleggen in het geval van de zwaarste overtredingen.

3.3.8.     Verslaglegging en herziening (hoofdstuk VIII)

De goedkeuring van dit voorstel vormt de eerste reeks voorschriften inzake structurele scheiding die op het niveau van de Unie op banken worden toegepast. Het is dan ook belangrijk te evalueren of de hierboven omschreven regels daadkrachtig en efficiënt zijn gebleken om het algemene doel en de specifieke doelstellingen van structurele hervorming te verwezenlijken. Daartoe wordt in het slothoofdstuk een aantal gebieden aangewezen waarin de Commissie het regelgevingskader in het algemeen en voor specifieke onderdelen zal evalueren (artikel 34). Bij de herziening zal bij voorbeeld aandacht worden besteed aan de toepassing van drempels, de toepassing en de doeltreffendheid van het in artikel 6 omschreven verbod, het toepassingsgebied van de activiteiten die voor de toetsing in aanmerking komen, en de vraag of de maatstaven geschikt en toepasbaar zijn.

3.3.9.     Tijdlijn

Hieronder worden de belangrijkste data aangegeven voor aanneming en tenuitvoerlegging van de voornaamste bepalingen van dit voorstel, onder de veronderstelling dat de definitieve tekst van de verordening door het Europees Parlement en de Raad wordt aangenomen tegen juni 2015:

· de Commissie stelt de vereiste gedelegeerde handelingen voor tenuitvoerlegging van belangrijke bepalingen vast tegen 1 januari 2016;

· de lijst van de onder verordening vallende en de vrijgestelde banken wordt bekendgemaakt op 1 juli 2016 en vervolgens jaarlijks;

· het verbod op handel voor eigen rekening treedt in werking op 1 januari 2017;

· de bepalingen over scheiding van handelsactiviteiten van kredietinstellingen treedt in werking op 1 juli 2018.

4.           Gevolgen voor de begroting

De financiële gevolgen en de gevolgen voor de begroting van dit voorstel zijn uiteengezet in het bijgevoegde financieel memorandum.

2014/0020 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[20], Gezien het advies van de Europese Centrale Bank[21],

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming[22],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)       Het financiële systeem van de Unie omvat meer dan 8 000 banken die verschillen qua omvang, ondernemingsstructuur en bedrijfsmodel; enkele daarvan bestaan in de vorm van grote bankgroepen die een veelomvattende reeks activiteiten ontplooien. Deze groepen omvatten een complex netwerk van rechtspersonen en interne betrekkingen. Zij zijn nauw met elkaar verbonden door het interbancaire leningenverkeer en door de derivatenmarkten. Mogelijk faillissement kan in het geval van deze grote banken zeer omvangrijke en verstrekkende gevolgen hebben.

(2)       De financiële crisis heeft aangetoond dat de banken van de Unie onderling vervlochten zijn, hetgeen risico's oplevert voor het financiële systeem. Het afwikkelen van banken is bijgevolg altijd een moeilijk proces geweest waarbij volledige bankgroepen betrokken waren, en niet alleen de niet levensvatbare onderdelen, en waarvoor aanzienlijke overheidssteun nodig was.

(3)       Sinds het begin van de financiële crisis hebben de Unie en haar lidstaten zich toegelegd op een fundamentele herziening van het toezicht- en regelgevingskader voor banken, en de eerste stappen naar de bankenunie zijn daarbij ondernomen. Aangezien het om een diepe financiële crisis gaat en ervoor moet worden gezorgd dat alle banken kunnen worden afgewikkeld, moest worden onderzocht of er nog meer maatregelen nodig zijn om de waarschijnlijkheid en de impact van een faillissement nog verder te reduceren in het geval van de grootste en meest complexe banken. Een deskundigengroep op hoog niveau, onder voorzitterschap van Erkki Liikanen, werd hiermee belast. Een aanbeveling van deze deskundigengroep was de verplichte scheiding van handel voor eigen rekening en andere risicovolle handelsactiviteiten door middel van een afzonderlijke rechtspersoon in de bankgroep voor de grootste en meest complexe banken.

(4)       De lopende plannen voor de hervorming van de bankreglementering zullen de weerbaarheid van de individuele banken maar ook van de banksector in zijn geheel versterken. Een beperkte deelgroep met daarin de grootste en meest complexe bankgroepen van de Unie blijft echter nog steeds te groot om failliet te gaan ("too big to fail"), te groot om te redden en te complex voor het beheer, het toezicht en de afwikkeling. Structurele hervorming is dan ook een belangrijke aanvulling op andere regelgevingsinitiatieven en -maatregelen omdat hiermee een uitweg wordt geboden om de complexiteit binnen de groep, de intra-groepsubsidiëring en de prikkels tot het nemen van buitensporige risico’s rechtstreeks aan te pakken. Een aantal lidstaten hebben maatregelen genomen, of hebben dit voornemen, om in hun bankenstelsel een structurele hervorming door te voeren.

(5)       Op 3 juli 2013 heeft het Europees Parlement de Commissie opgeroepen om te komen met een op beginselen gestoelde aanpak voor structurele hervorming van de Europese banksector.

(6)       De rechtsgrond voor deze verordening is artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond hiervan kunnen maatregelen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen worden vastgesteld die de instelling en de goede werking van de interne markt tot doel hebben.

(7)       Door onsamenhangende nationale wetten die niet dezelfde beleidsdoelstellingen nastreven zodat zij verenigbaar en gelijkwaardig zouden zijn met de in deze verordening voorgestelde mechanismen, verhoogt de kans dat beslissingen over kapitaalbewegingen van marktdeelnemers negatieve gevolgen ondervinden. Afwijkende en onsamenhangende regels en praktijken kunnen voor kredietinstellingen die grensoverschrijdende activiteiten verrichten, immers aanzienlijk hogere operationele kosten meebrengen en dus leiden tot een mindere efficiënte toewijzing van middelen en kapitaal in vergelijking met een situatie waarin het kapitaalverkeer gebonden is aan gelijke en consistente regels. Om dezelfde redenen zullen afwijkende en inconsistente regels marktdeelnemers ook negatief beïnvloeden in hun beslissingen over de plaats en de wijze van verrichting van grensoverschrijdende financiële diensten. Afwijkende en onsamenhangende regels kunnen onbedoeld ook geografische arbitrage aanmoedigen. Kapitaalverkeer en verrichting van grensoverschrijdende diensten zijn belangrijke voorwaarden voor de goede werking van de interne markt van de Unie. Zonder een Unie-brede aanpak zullen kredietinstellingen zich gedwongen zien hun structuur en werking aan te passen naar gelang van het nationale grondgebied, hetgeen de complexiteit nog groter maakt en leidt tot verdere versnippering van de interne markt.

(8)       Onsamenhangende nationale regelingen ondermijnen ook de inspanningen om te komen tot een gemeenschappelijk rulebook dat van toepassing is in de hele interne markt. Een dergelijke ontwikkeling zou ook tot gevolg hebben dat de daadkracht van het gemeenschappelijke toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism of SSM)[23] wordt beperkt omdat de Europese Centrale Bank (ECB) een reeks afwijkende en consistente regelingen zou moeten toepassen op de onder haar toezicht staande kredietinstellingen, hetgeen de kosten voor het toezicht en de complexiteit nog zou verhogen. Onsamenhangende wetgeving maakt ook het beheer van grensoverschrijdende kredietinstellingen moeilijker en kostelijker, met name om de naleving van onderling verschillende en mogelijk inconsistente regels te verzekeren. Op vergelijkbare wijze zou het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (SRM)[24] moeten zorgen voor de afwikkeling van kredietinstellingen die mogelijk aan afwijkende voorschriften betreffende hun organisationele en operationele structuur onderworpen zijn.

(9)       Harmonisering op Unie-niveau kan ervoor zorgen dat bankgroepen in de Unie, die vaak in verschillende lidstaten actief zijn, gereguleerd worden door een gemeenschappelijk kader van structurele voorschriften, waardoor verstoringen van de concurrentie worden voorkomen, ingewikkelde regelgeving wordt afgebouwd, ongerechtvaardigde nalevingskosten voor grensoverschrijdende activiteiten worden vermeden en waarbij ook verdere integratie in de markt van de Unie wordt gestimuleerd en mogelijkheden tot regelgevingsarbitrage verder teruggedrongen worden.

(10)     In overeenstemming met de doelstellingen, namelijk bijdragen tot de werking van de interne markt, moet het mogelijk zijn aan een kredietinstelling een afwijking van de regeling inzake scheiding van bepaalde handelsactiviteiten te verlenen, wanneer een lidstaat vóór 29 januari 2014 nationale primaire wetgeving (met inbegrip van nadien vastgestelde afgeleide wetgeving) heeft aangenomen waarbij aan kredietinstellingen die deposito's van natuurlijke personen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) aantrekken, het verbod wordt opgelegd als principaal te handelen in beleggingen en activa voor handelsdoeleinden aan te houden. De lidstaat moet derhalve het recht hebben bij de Commissie een verzoek in te dienen om toekenning van een afwijking van de regeling inzake scheiding van bepaalde handelsactiviteiten voor een kredietinstelling die onder een met deze regeling verenigbare nationale wet valt. Op die manier kan worden vermeden dat lidstaten die reeds voorzien hebben in primaire wetgeving waarvan de gevolgen gelijkwaardig en verenigbaar zijn met deze verordening, hun bestaande werkzame regels verder moeten aanpassen. Om te waarborgen dat de gevolgen van deze nationale wetgeving en van de daaropvolgende uitvoeringsmaatregelen geen afbreuk doen aan de doelstelling of de werking van de interne markt, moeten deze nationale wet en de desbetreffende regeling inzake toezicht en handhaving ervoor zorgen dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aanvaarden, voldoen aan wettelijk bindende voorschriften die gelijkwaardig en verenigbaar zijn met de in deze verordening gestelde eisen. De autoriteit die bevoegd is voor het toezicht op de onder de desbetreffende nationale wet vallende kredietinstelling, moet een advies verstrekken dat het verzoek om afwijking vergezelt.

(11)     Volgens artikel 4, lid 1, onder i), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad[25] is de ECB bevoegd om, wanneer het Unierecht uitdrukkelijk daarin voorziet voor bevoegde autoriteiten, toezichttaken te vervullen met betrekking tot structurele veranderingen die van kredietinstellingen worden geëist om preventief op te treden tegen financiële spanningen en faillissement.

(12)     Deze verordening heeft tot doel perken te stellen aan het nemen van buitensporige risico's en snelle balansgroei, moeilijkheden bij afwikkeling en toezicht, belangenconflicten, concurrentievervalsing en verkeerde allocatie van kapitaal. Zij wil instellingen die activiteiten verrichten waarvoor een vangnet van de overheid wenselijk is, ook beschermen tegen verliezen die het gevolg zijn van andere activiteiten. Er zijn daarom regels nodig die banken moeten helpen zich opnieuw af te stemmen op hun kerntaak, namelijk hun relationeel gerichte rol ten dienste van de reële economie, en die voorkomen dat het bankkapitaal in buitensporige mate wordt ingezet voor handelsdoeleinden ten nadele van de kredietverstrekking aan de niet-financiële economie.

(13)     Deze verordening zal alleen van toepassing zijn op kredietinstellingen en groepen met handelsactiviteiten die aan de in de verordening gestelde drempels voldoen. Dit is in overeenstemming met de uitdrukkelijke bestemming, namelijk de beperkte doelgroep van de grootste en meest complexe bankgroepen die in weerwil van andere regelgeving te groot om failliet te gaan, te groot om te redden en te complex voor het beheer, het toezicht en de afwikkeling blijven. De bepalingen van deze verordening moeten dienovereenkomstig alleen worden toegepast op die kredietinstellingen van de Unie en de groepen die mondiaal systeemrelevant worden geacht of waarvan de handelsactiviteit of de absolute grootte een aantal relatieve en absolute boekhoudkundige drempels overschrijden. De lidstaten of de bevoegde autoriteiten kunnen besluiten ook aan kleinere kredietinstellingen soortgelijke maatregelen op te leggen.

(14)     Het territoriale toepassingsgebied van deze verordening moet ruim genoeg zijn om te garanderen dat de concurrentie niet wordt verstoord en dat het omzeilen van de regeling wordt voorkomen. Indien op dochters van EU-moederondernemingen in derde landen of op EU-bijkantoren van in derde landen gevestigde kredietinstellingen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, echter een regeling wordt toegepast die naar het oordeel van de Commissie een gelijkwaardige werking zou hebben als de verordening, dienen deze te worden vrijgesteld. De bevoegde autoriteiten moeten ook buitenlandse dochterondernemingen van groepen met een EU-moederonderneming kunnen vrijstellen indien deze autonoom zijn en indien hun faillissement een beperkte weerslag zou hebben op de groep in zijn geheel.

(15)     Kredietinstellingen en entiteiten die tot dezelfde groep behoren, moeten een verbod opgelegd krijgen om financiële instrumenten en grondstoffen voor eigen rekening te kopen en te verkopen, aangezien deze activiteit een beperkte of geen toegevoegde waarde voor het openbare nut heeft en van nature risicobeladen is.

(16)     Het onderscheid tussen handel voor eigen rekening en marketmaking is moeilijk te maken. Om deze moeilijkheid te overwinnen moet het verbod op handel voor eigen rekening beperkt blijven tot desks, units, afdelingen of individuele handelaren die specifiek aangewezen zijn voor handel voor eigen rekening. Banken mogen niet de mogelijkheid krijgen dit verbod te omzeilen door beleggingen te verrichten in of hun voordeel te halen uit beleggingen in niet-bancaire entiteiten die handel voor eigen rekening bedrijven.

(17)     Om ervoor te zorgen dat entiteiten die onder het verbod op handel voor eigen rekening vallen, kunnen blijven bijdragen tot de financiering van de economie, moeten zij de mogelijkheid hebben te beleggen in een gesloten lijst van fondsen. Deze exhaustieve lijst moet bestaan uit alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) zonder hefboomfinanciering van het closed-end-type, Europese durfkapitaalfondsen, Europese sociaalondernemerschapsfondsen en Europese langetermijninvesteringsfondsen. Om te verzekeren dat deze fondsen de levensvatbaarheid en de financiële gezondheid van de kredietinstellingen die daarin beleggen, niet in gevaar brengen, moeten abi's zonder hefboomfinanciering van het closed-end-type waarin kredietinstellingen nog steeds kunnen beleggen, beheerd worden door abi-beheerders die over een vergunning beschikken en onder toezicht staan overeenkomstig  de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad[26] en moeten deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, indien zij niet in de Unie zijn gevestigd, overeenkomstig deze richtlijn in de Unie worden verhandeld.

(18)     Entiteiten die onder het verbod op handel voor eigen rekening vallen, moeten hun eigen kapitaal kunnen gebruiken om beleggingen te verrichten in het kader van hun kasbeheer. Kasbeheer moet een activiteit zijn die tot doel heeft de waarde van het eigen kapitaal veilig te stellen alsook het kredietrisico over meerdere tegenpartijen te spreiden en de liquiditeit van het eigen kapitaal te maximaliseren. Bij het beheer van hun kasmiddelen mogen entiteiten die onder het verbod op handel voor eigen rekening vallen, er niet naar streven hogere opbrengsten te halen dan geldmarkttarieven, waarbij de rentabiliteit van een overheidsobligatie van hoogwaardige kwaliteit met een looptijd van drie maanden als benchmark wordt gebruikt.

(19)     Kasequivalenten zijn instrumenten die normaal gezien op de geldmarkt worden verhandeld, zoals schatkistcertificaten, kortlopend papier van lokale overheden, depositocertificaten, commercial paper, bankaccepten, verhandelbaar papier over korte termijn of participaties of aandelen van gereglementeerde geldmarktfondsen. Met het oog op het verbod op shortselling moet een kredietinstelling kasequivalenten aanhouden vooraleer zij deze activa kan verkopen.

(20)     Een beloningsbeleid dat aanspoort tot het nemen van buitensporige risico's, kan een degelijk en doeltreffend risicobeheer van banken ondermijnen. Als aanvulling op de ter zake toepasselijke Uniewetgeving moeten beloningsregels helpen voorkomen dat het verbod op handel voor eigen rekening omzeild wordt. Verder moeten kernkredietinstellingen, wanneer zij een prudent risicobeheer verrichten, aan de hand van deze regels ook alle resterende of verborgen handel voor eigen rekening aan banden leggen.

(21)     Het leidinggevend orgaan van de onder het verbod op handel voor eigen rekening vallende entiteiten moet de naleving van dit verbod garanderen.

(22)     Naast handel voor eigen rekening verrichten grote kredietinstellingen tal van andere handelsactiviteiten, zoals marketmaking, emissies, beleggings- en sponsoringactiviteit met betrekking tot risicobeladen securitisatie of het structureren, regelen of uitvoeren van complexe derivatentransacties. Deze vorm van handel houdt vaak verband met cliëntenactiviteit maar kan toch problemen opleveren. Omdat deze activiteiten echter hun nut kunnen bewijzen, hoeven zij niet rechtstreeks onder het verbod te vallen. In plaats daarvan moeten deze activiteiten ex-post door de bevoegde autoriteit worden beoordeeld en kan op die basis eventueel de verplichting tot scheiding van de andere activiteiten van de groep worden opgelegd.

(23)     Indien de bevoegde autoriteit bij de toetsing concludeert dat deze activiteiten bepaalde maatstaven overschrijden wat relatieve grootte, hefboom, complexiteit, winstgevendheid, verbonden marktrisico alsmede verwevenheid betreft, moet zij de scheiding daarvan uit de kernkredietinstelling eisen, tenzij deze ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat deze handelsactiviteiten rekening houdend met de in deze verordening gestelde doelen geen bedreiging voor haar eigen financiële stabiliteit of die van het financiële systeem in zijn geheel vormen.

(24)     Met betrekking tot marketmaking zijn er bijzondere problemen. De afwikkelbaarheid van een bank kan worden gehinderd door het bestaan van handels- en inventarisactiviteiten binnen een grote bankgroep, aangezien individuele handelsposities in een afwikkelingsproces op dezelfde manier worden behandeld, ongeacht of de oorsprong daarvan in door cliëntenactiviteit gedreven marketmaking dan wel in speculatie te vinden is. Daarnaast zijn marketmakers verbonden met andere grote bankgroepen. Bovendien kunnen marketmakers blootgesteld zijn aan aanzienlijke tegenpartijrisico's en de concrete werking van marketmaking kan variëren naargelang van de verschillende financiële instrumenten en marktmodellen. Daarom moet tijdens de toetsing door de bevoegde autoriteit bijzondere aandacht aan deze activiteiten worden geschonken.

(25)     Door een aantal activiteiten met securitisatie hebben kredietinstellingen snel risico's kunnen opbouwen, zijn de risico's binnen de met hefboomfinanciering opgebouwde sector steeds groter geworden, is de afhankelijkheid van met name kortlopende schuld tussen financiële intermediairs gegroeid en is de verwevenheid tussen de financiële intermediairs onderling aanzienlijk groter geworden. Indien de securitisatie niet voldoet aan een aantal minimumcriteria en zodoende als hoogkwalitatief kan worden beschouwd, blijft het liquiditeitsrisico voor kredietinstellingen vrij hoog. Voorts kunnen beleggingen in risicobeladen gesecuritiseerde producten leiden tot verdere vervlechting van financiële instellingen, hetgeen een ordelijke en snelle afhandeling in de weg staat. Bijgevolg vereisen deze activiteiten bijzondere aandacht wanneer de bevoegde autoriteit haar toetsing verricht.

(26)     Om te zorgen voor een daadwerkelijke scheiding op juridisch, economisch, beheersmatig en operationeel gebied, moeten kernkredietinstellingen en handelsentiteiten voldoen aan regels inzake kapitaal, liquiditeit en grote blootstellingen op functioneel subgroepsniveau. Zij dienen te beschikken over een sterke onafhankelijk beheer en afzonderlijke leidinggevende organen.

(27)     Groepen die aangemerkt kunnen worden als onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en dergelijke, hebben een specifieke eigendoms- en economische structuur. Indien een aantal van deze regels inzake scheiding als verplichting worden opgelegd, kunnen zij verregaande veranderingen vereisen in de structurele organisatie van deze entiteiten, hetgeen kan leiden tot onevenredig hoge kosten ten opzichte van de baten. Voor zover deze groepen binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen, kan de bevoegde autoriteit kernkredietinstellingen die aan de voorwaarden van artikel 49, lid 3, onder a) of b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen, toestaan kapitaalinstrumenten aan te houden of stemrechten in een handelsentiteit te bezitten wanneer zij van oordeel is dat het voor het functioneren van de groep noodzakelijk is deze kapitaalinstrumenten aan te houden of deze stemrechten te bezitten en dat de kernkredietinstelling voldoende maatregelen heeft genomen om de betrokken risico's op passende wijze te beperken.

(28)     Limieten voor grote risicoblootstellingen hebben tot doel kredietinstellingen te beschermen tegen het risico van verliezen ten gevolge van buitensporige concentratie op één cliënt of op een groep verbonden cliënten. Een integraal deel van deze verordening wordt gevormd door de toepassing van deze limieten op de gescheiden onderdelen binnen de kredietinstelling of groep alsmede tussen de kernkredietinstelling en de externe entiteiten die handelsactiviteiten verrichten. Afgezien van de individuele blootstellingslimieten kunnen de geaggregeerde grote blootstellingen nog steeds aanzienlijk zijn. De individuele limieten moeten daarom worden aangevuld met een geaggregeerde limiet inzake grote blootstellingen. Om de toepassing van het openbare vangnet op de voor scheiding in aanmerking komende activiteiten te beperken en een duidelijk onderscheid te maken tussen de activiteiten van een handelsentiteit en die van de kernkredietinstelling, moet aan de handelsentiteiten het verbod worden opgelegd deposito's te gebruiken die voor depositoverzekering in aanmerking komen. Dit verbod mag niet verhinderen dat zekerheden worden uitgewisseld die strikt verband houden met hun handelsactiviteiten. Om aanvullende kredietbronnen echter niet af te snijden, moet de handelsentiteit kredieten kunnen verstrekken aan alle cliënten. Voorts kan het zijn dat de handelsentiteit zich moet toeleggen op groothandelsdiensten inzake betaling, clearing en afwikkeling maar zij mag niet worden betrokken bij retailbetalingsdiensten.

(29)     De kernkredietinstelling moet ongeacht de scheiding in staat blijven haar eigen risico te beheren. Sommige handelsactiviteiten moeten derhalve worden toegestaan voor zover zij gericht zijn op een prudent beheer van het kapitaal, de liquiditeit en de financiering van de kernkredietinstelling en geen gevaar vormen voor de financiële stabiliteit van de instelling. Zo dient de kernkredietinstelling ook in staat te zijn bepaalde noodzakelijke diensten van risicobeheer te bieden aan haar cliënten. Dergelijke activiteiten moeten echter plaatsvinden zonder dat de kernkredietinstelling aan onnodige risico's wordt blootgesteld en zonder dat dit problemen oplevert voor haar financiële stabiliteit. Afdekkingsactiviteiten die aangewend kunnen worden voor een prudent beheer van het eigen risico en voor de verstrekking van diensten van risicobeheer aan cliënten, kunnen maar moeten niet noodzakelijk in aanmerking worden genomen voor de toepassing van hedge accounting overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging.

(30)     Om de bij deze verordening ingestelde besluitvormingsprocedure doeltreffender te maken alsmede om zoveel mogelijk te zorgen voor samenhang tussen de maatregelen die krachtens deze verordening, Verordening (EU) nr. 1024/2013 van het Europees Parlement en de Raad, de [richtlijn afwikkeling en herstel] en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad[27] zijn opgelegd, moeten de bevoegde autoriteiten en de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten in alle omstandigheden nauw samenwerken met gebruik van alle bevoegdheden die hun bij het toepasselijke Unierecht zijn verleend. De plicht tot samenwerking geldt voor alle stadia van de procedure tot aan het definitieve besluit van de bevoegde autoriteit waarbij de structurele maatregelen worden opgelegd.

(31)     Scheiding heeft grote gevolgen voor de juridische, organisationele en operationele structuur van bankgroepen. Om een daadwerkelijke en doeltreffende toepassing van de scheiding te waarborgen en om te voorkomen dat de scheiding in groepen plaatsvindt volgens geografische grenzen, moeten de besluiten tot scheiding op groepsniveau door de consoliderende toezichthouder worden genomen, indien nodig na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de belangrijkste dochterondernemingen van de bankgroep.

(32)     Om voor alle belanghebbenden op de markt transparantie en rechtszekerheid te bevorderen, moet de Europese Bankautoriteit (EBA) op haar website een lijst publiceren en bijhouden van kredietinstellingen en groepen waarop de vereisten met betrekking tot het verbod op handel voor eigen rekening en scheiding van bepaalde handelsactiviteiten van toepassing zijn.

(33)     Voor zover de bekendmaking van informatie met betrekking tot het prudentiële toezicht en voor de toepassing van deze verordening de verwerking van persoonsgegevens inhoudt, moeten deze gegevens volledig door het regelgevingskader van de Unie worden beschermd. Met name persoonsgegevens worden door de bevoegde autoriteit niet langer dan nodig is bijgehouden overeenkomstig de toepasselijke regels voor gegevensbescherming[28].

(34)     Scheiding brengt veranderingen teweeg in de juridische, organisationele en operationele structuur van de betrokken bankgroepen, hetgeen kosten meebrengt. Om het risico te beperken dat de kostprijs hiervan naar de cliënten wordt doorgeschoven en om de kredietinstellingen de nodige tijd te verlenen om het scheidingsbesluit op ordelijke wijze ten uitvoer te leggen, moet deze scheiding niet onmiddellijk na de inwerkingtreding van de verordening worden toegepast maar [gelieve exacte datum in te voegen 18 maanden na de datum van publicatie van deze verordening].

(35)     Alle beleggingsdiensten of -activiteiten, of gedeelten daarvan, welke als gewoon beroep of bedrijf beroepsmatig plaatsvinden in de verschillende entiteiten die krachtens deze verordening voortvloeien uit structurele veranderingen waartoe grote, complexe en onderling vervlochten kredietinstellingen verplicht worden, dienen te worden verricht overeenkomstig Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad[29]. Wanneer deze verordening in vergelijking met Richtlijn 2004/39/EG verdere beperkingen oplegt met betrekking tot de mogelijkheid voor deze entiteiten om beleggingsdiensten te verrichten, dienen de bepalingen van deze verordening voorrang te krijgen. Het verrichten van deze beleggingsdiensten of -activiteiten is onderworpen aan een voorafgaande vergunning in overeenstemming met Richtlijn 2004/39/EG, met uitzondering van de kredietinstellingen die een vergunning krijgen overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU.

(36)     De Commissie dient samen met de autoriteiten van derde landen te zoeken naar synergetische oplossingen, om te bewerkstelligen dat deze verordening spoort met de door derde landen opgelegde vereisten. De Commissie moet derhalve kunnen nagaan of het regelgevingskader van een derde land gelijkwaardig is aan deze verordening, ook wat de juridische, toezichts- en handhavingsregels betreft.

(37)     Om te verzekeren dat de entiteiten waarop deze verordening van toepassing is, aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoen en om ervoor te zorgen dat zij in de hele Unie gelijk worden behandeld, moeten de administratieve sancties en maatregelen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.  Daarom moeten de krachtens deze verordening vastgestelde administratieve maatregelen en sancties aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied van adressaten, bij het opleggen van een sanctie of maatregel in aanmerking te nemen criteria, bekendmaking van sancties of maatregelen, essentiële sanctiebevoegdheden en omvang van administratieve geldboeten.

(38)     Om de in deze verordening vastgestelde vereisten nader te omschrijven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende niet-essentiële elementen: uitbreiding van de reeks overheidsobligaties die niet onder het verbod van artikel 6 vallen en die de bevoegde autoriteiten niet moeten toetsen of voor scheiding in aanmerking nemen; vaststelling van de toepasselijke grenzen en voorwaarden die bij een bevoegde autoriteit tot het vermoeden leiden dat bepaalde handelsactiviteiten moeten worden gescheiden; uitbreiding van de lijst instrumenten die voor beheer van het eigen risico door een kredietinstelling in aanmerking komen; uitbreiding van de lijst instrumenten die een kredietinstelling kan afhandelen bij het risicobeheer van cliënten; berekening van de drempel waarboven derivaten niet mogen worden verkocht of geregistreerd in de balans van een kernkredietinstelling; grote risico's en de mate waarin technieken ter beheersing van het kredietrisico worden erkend; aanpassing van de onderdelen van het begrip “handelsactiviteiten” dat gebruikt wordt voor de vaststelling van de toepassingsvoorwaarden van hoofdstuk II en hoofdstuk III van deze verordening; nadere omschrijving van het soort securitisaties die geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of van het financiële systeem van de Unie; de criteria voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van het wettelijk en toezichtkader van een derde land. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(39)     Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, met name ten aanzien van de bepalingen bedoeld in de artikelen 21 en 27, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.

(40)     De uitvaardiging van technische normen op het gebied van financiële diensten moet resulteren in een consistente harmonisatie en adequate bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van voorstellen voor technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. De EBA moet bij het opstellen van ontwerpen van technische normen voor doeltreffende administratieve en rapportageprocessen zorgen.

(41)     De Commissie dient door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad[30] door de EBA ontwikkelde technische regelgevingsnormen vast te stellen met betrekking tot de methodologie voor consistente aflezing en toepassing van de maatstaven betreffende de berekening van de drempel waarboven scheiding van handelsactiviteiten moet plaatsvinden. De Commissie en EBA moeten ervoor zorgen dat deze normen door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast op een wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van deze instellingen en hun activiteiten.

(42)     Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 door de EBA opgestelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen met betrekking tot de methodologie voor de berekening van de hoeveelheid handelsactiviteiten die kredietinstellingen en groepen verrichten, de uniforme template voor de bekendmaking van de totale hoeveelheid en de onderdelen van de handelsactiviteiten van kredietinstellingen en moederondernemingen, alsmede de vaststelling van procedures en vormvoorschriften voor uitwisseling van informatie over sancties met de EBA.

(43)     In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is het voor de verwezenlijking van de doelstelling om systeemrisico, financiële stress of faillissement van grote, complexe en onderling vervlochten kredietinstellingen te voorkomen, noodzakelijk en dienstig voorschriften vast te stellen inzake het verbod op handel voor eigen rekening en scheiding van bepaalde handelsactiviteiten. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(44)     De vrijheid van ondernemerschap overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken wordt krachtens artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "Handvest") erkend. Eenieder in de Unie heeft het recht een onderneming op te richten of zijn activiteiten voort te zetten zonder daarin te worden gediscrimineerd of onnodig te worden beperkt. Het aandeelhouderschap is verder beschermd overeenkomstig artikel 17 van het Handvest. Aandeelhouders hebben het recht hun eigendom te bezitten, te gebruiken en erover te beschikken en hun eigendom mag hun niet onvrijwillig worden ontnomen. Het verbod op handel voor eigen rekening en de scheiding van bepaalde handelsactiviteiten waarin deze verordening voorziet, kunnen leiden tot aantasting van de vrijheid van ondernemerschap alsmede van de eigendomsrechten van aandeelhouders die in een dergelijke situatie niet vrij over hun eigendom kunnen beschikken.

(45)     De beperkingen op de vrijheid van ondernemerschap en de rechten van aandeelhouders moeten overeenstemmen met artikel 52 van het Handvest. Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in deze rechten. Dienovereenkomstig kan het verbod op handelsactiviteiten of de scheiding daarvan alleen worden opgelegd wanneer dit beantwoordt aan het algemeen belang inzake bevordering van de goede werking van de bankenunie en van de financiële stabiliteit. De betrokken aandeelhouders mogen niet worden verhinderd gebruik te maken van hun andere wettelijke middelen, zoals het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht.

(46)     Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest zijn erkend, met name het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, alsmede de rechten van de verdediging en de eerbiediging van het beginsel ne bis in idem. Deze verordening moet worden toegepast met inachtneming van deze rechten en beginselen.

(47)     Aangezien onder het verbod op handel voor eigen rekening vallende entiteiten voldoende tijd nodig zullen hebben om daaraan te voldoen, bepaalt deze verordening dat het verbod in werking treedt [gelieve de exacte datum in te voegen 18 maanden na de publicatie van deze verordening]. De procedures waarin deze verordening voorziet ter uitvoering van de bepalingen die moeten leiden tot een besluit van de bevoegde autoriteit inzake de noodzaak tot scheiding van handelsactiviteiten van de kernkredietinstelling, en de procedures die van toepassing zijn op groepen na de vaststelling van een dergelijk besluit, zijn complex en tijdrovend, niet alleen wat de tenuitvoerlegging ervan betreft maar met ook met het oog op een verantwoordelijke en duurzame uitvoering van de maatregelen. Het is dan ook raadzaam dat deze bepalingen in werking treden [gelieve de exacte datum in te voegen 36 maanden na de publicatie van deze verordening],

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Doelstellingen

Deze verordening strekt ertoe systeemrisico, financiële stress of faillissement van grote, complexe en onderling verweven entiteiten in het financiële systeem, in het bijzonder kredietinstellingen, te voorkomen en aan de volgende doelstellingen te voldoen:

(a) verminderen van het nemen van buitensporig risico binnen de kredietinstelling;

(b) opheffen van materiële belangenconflicten tussen de verschillende delen van de kredietinstelling;

(c) vermijden van foutieve toewijzing van middelen en aanmoedigen van het verstekken van leningen aan de reële economie;

(d) bijdragen tot niet-vervalste concurrentievoorwaarden voor alle kredietinstellingen binnen de interne markt;

(e) verminderen van onderlinge verwevenheid binnen de financiële sector die tot systeemrisico leidt;

(f) vergemakkelijken van efficiënt management van, monitoring van en toezicht op de kredietinstelling;

(g) vergemakkelijken van de ordelijke afwikkeling en het ordelijk herstel van de groep.

Artikel 2

Onderwerp

Deze verordening stelt regels vast betreffende:

(a) het verbod van handel voor eigen rekening;

(b) de scheiding van bepaalde handelsactiviteiten.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.           Deze verordening is van toepassing op de volgende entiteiten:

(a) elke kredietinstelling of een EU-moederonderneming, daaronder begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen zijn, wanneer deze als een mondiaal systeemrelevante instelling (MSI) is aangewezen met toepassing van artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU;

(b) elke van de volgende entiteiten die gedurende een periode van drie opeenvolgende jaren totale activa heeft ten belope van ten minste 30 miljard EUR en handelsactiviteiten heeft ten belope van ten minste 70 miljard EUR of 10 procent van haar totale activa:

i)       elke in de Unie gevestigde kredietinstelling die noch een moederonderneming noch een dochteronderneming is, daaronder begrepen al haar bijkantoren ongeacht waar deze gelegen zijn;

ii)      een EU-moederonderneming, daaronder begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen zijn, indien een van de groepsentiteiten een in de Unie gevestigde kredietinstelling is;

iii)     EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde landen gevestigd zijn.

Artikel 4

Negatief toepassingsgebied

1.           Deze verordening is niet van toepassing op:

(a) EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde landen zijn gevestigd als zij onderworpen zijn aan een rechtskader dat als gelijkwaardig wordt beschouwd overeenkomstig artikel 27, lid 1;

(b) dochterondernemingen  van EU-moederondernemingen die in derde landen zijn gevestigd als zij onderworpen zijn aan een rechtskader dat als gelijkwaardig wordt beschouwd overeenkomstig artikel 27, lid 1;

(c) entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 5,  punten 2) tot en met 23), van Richtlijn 2013/36/EU.

2.           Naast punt b) van lid 1 mag een bevoegde autoriteit van de vereisten van hoofdstuk III dochterondernemingen van EU-moederondernemingen vrijstellen die in derde landen zijn gevestigd  indien er geen regels als gelijkwaardig worden beschouwd aan de artikelen 10 tot en met 16, en 20 en als die bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat:

(a) er tussen de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau in de Unie en de autoriteit van ontvangst van het derde land een akkoord is bereikt over een afwikkelingsstrategie;

(b) de afwikkelingsstrategie voor de dochteronderneming van een EU-moederonderneming die in een derde land gevestigd is geen negatief effect heeft op de financiële stabiliteit van de lidstaat (lidstaten) waar de EU-moederonderneming en andere groepsentiteiten gevestigd zijn.

Artikel 5

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.           "kredietinstelling": een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad[31];

2.           "groep": een moederonderneming en haar dochterondernemingen;

3.           "afwikkeling": afwikkeling als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn [BRRD];

4.           "handel voor eigen rekening": het gebruiken van eigen kapitaal of geleend geld om posities in te nemen in enig soort transactie voor het kopen, verkopen of op andere wijze verwerven of vervreemden van enig financieel instrument of enige grondstoffen met als enig doel het maken van winst voor eigen rekening, en zonder enig verband met feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit of ten behoeve van het afdekken van het risico van de entiteit als gevolg van feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit, middels het gebruik van desks, units, afdelingen of individuele handelaren die speciek aangewezen zijn voor dit innemen van posities en maken van winst, daaronder begrepen middels specifieke webgebaseerde eigen handelsplatformen;

5.           "EU-moederonderneming": een moederonderneming in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een andere onderneming binnen enige lidstaat;

6.           "dochteronderneming": een dochteronderneming als gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) nr. 34/2013 van het Europees Parlement en de Raad[32];

7.           "bevoegde autoriteit": een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in punt 40) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, daaronder begrepen de ECB overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad;

8.           "instelling": een instelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 3), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

9.           "moederonderneming": een moederonderneming als gedefinieerd in artikel 3, punt 9), van Richtlijn 2013/34/EU, daaronder begrepen een instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding en een gemengde holding;

10.         "financiële instrumenten": financiële instrumenten als gedefinieerd in afdeling C van bijlage I van Richtlijn 2004/39/EG;

11.         "leidinggevend orgaan": een leidinggevend orgaan als gedefinieerd in punt 7) van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU of het equivalente orgaan wanneer de betrokken entiteit geen instelling is;

12.         "marketmaking": de verbintenis van een financiële instelling om regelmatig en doorlopend marktliquiditeit te verstrekken door het afgeven van bied- en laatprijzen met betrekking tot een bepaald financieel instrument, of, als onderdeel van haar gewone bedrijfsactiviteiten, door orders uit te voeren die door cliënten zijn geïnitieerd of ingevolge verzoeken van cliënten om te handelen, maar in beide gevallen zonder aan materieel marktrisico te zijn blootgesteld;

13.         "sponsor": een sponsor als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 14), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

14.         "securitisatie": securitisatie als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 61), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

15.         "handelen in derivaten": kopen of verkopen van derivaten;

16.         "kernkredietinstelling": een kredietinstelling die ten minste deposito's aantrekt die in aanmerking komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG[33];

17.         "grondstof": grondstof als gedefinieerd in punt 1) van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1287/2006[34];

18.         "groepsentiteit": een juridische entiteit die deel uitmaakt van een groep;

19.         "financiële entiteit": een entiteit die tot een van de volgende categorieën behoort:

– entiteit uit de financiële sector, als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 27), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

– alternatieve beleggingsinstelling ("abi") van het closed-end-type en zonder hefboomfinanciering als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU, indien deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, als zij niet in de Unie gevestigd zijn, in de Unie verhandeld worden overeenkomstig de artikelen 35 of 40 van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad[35], in aanmerking komend durfkapitaalfonds als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad[36], in aanmerking komend sociaalondernemerschapsfonds als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) No 346/2013[37] en een abi met een vergunning als Europees langetermijninvesteringsfonds (ELTIF) overeenkomstig Verordening (EU) nr. [XXX/XXXX][38]];

– icbe’s als gedefinieerd bij artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG[39];

– special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity - SSPE) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 66), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

20.         "kmo": een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt;

21.         "handelen in beleggingen als principaal": kopen, verkopen, inschrijven op of overnemen van effecten of op een contract gebaseerde beleggingen als principaal;

22.         "consoliderende toezichthouder": een bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de uitoefening van toezicht op een EU-moederonderneming en haar dochterondernemingen op geconsolideerde basis als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 48), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Hoofdstuk II

Verboden activiteiten

Artikel 6

Verbod van bepaalde handelsactiviteiten

1.           Een entiteit als bedoeld in artikel 3 mag:

(a) zich niet bezighouden met handel voor eigen rekening;

(b) met haar eigen kapitaal of geleend geld en met als enig doel het maken van winst voor eigen rekening:

i)       geen rechten van deelneming of aandelen verwerven of in bezit houden van abi's als gedefinieerd bij artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU ;

ii)      niet beleggen in derivaten, certificaten, indexen of enig ander financieel instrument waarvan de prestaties zijn gekoppeld aan aandelen of  rechten van deelneming van abi's;

iii)     geen rechten van deelneming of aandelen bezitten in een entiteit die zich met handel voor eigen rekening bezighoudt of rechten van deelneming of aandelen in abi's verwerft.

2.           Het verbod in punt a) van lid 1 geldt niet voor:

(a) financiële instrumenten die zijn uitgegeven door centrale overheden van lidstaten of door entiteiten opgesomd in punt 2 van artikel 117 en in artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b) een situatie waarbij een entiteit waarvan sprake in artikel 3 aan alle volgende voorwaarden voldoet:

i)       zij gebruikt haar eigen kapitaal in het kader van haar kasbeheerprocessen;

ii)      zij bezit, koopt, verkoopt, of verwerft of vervreemdt op andere wijze uitsluitend kas of kasequivalenten. Kasequivalenten moeten in hoge mate liquide beleggingen zijn die worden aangehouden in de basisvaluta van het eigen kapitaal, gemakkelijk te converteren zijn in een bekend bedrag aan kas, onderworpen zijn aan een insignificant risico van waardeverandering, een looptijd hebben van niet meer dan 397 dagen en een rendement geven dat niet hoger is dan het rendement van driemaandspapier van hoge kwaliteit.

3.           De in punt b) van lid 1 vastgestelde beperkingen gelden niet ten aanzien van abi's van het closed-end-type en zonder hefboomfinanciering als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU, indien deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, als zij niet in de Unie gevestigd zijn, in de Unie verhandeld worden overeenkomstig de artikelen 35 of 40 van Richtlijn 2011/61/EU, voor in aanmerking komende durfkapitaalfondsen als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 346/2013, voor in aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) No 346/2013 en voor abi 's met een vergunning als ELTIF overeenkomstig Verordening (EU) nr. [XXX/XXXX];

4.           Het leidinggevend orgaan van elke entiteit waarvan sprake in artikel 3 zorgt ervoor dat aan de vereisten in lid 1 wordt voldaan.

5.           De vereisten in de leden 1 tot en met 4 zijn van toepassing vanaf [PB gelieve de juiste datum in te voegen, 18 maanden na bekendmaking van de verordening].

6.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen om van het verbod waarvan sprake in punt a) van lid 1 vrij te stellen:

(a) andere financiële instrumenten dan die waarvan sprake in punt a) van lid 2 die zijn uitgegeven door overheden van derde landen die toezichts- en regelgevingsregelingen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die  welke binnen de Unie gelden, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013;

(b) financiële instrumenten die zijn uitgegeven door regionale overheden van lidstaten, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013.

Artikel 7

Regels inzake bezoldiging

Onverminderd de bezoldigingsregels in Richtlijn 2013/36/EU wordt het bezoldigingsbeleid van de entiteiten waarvan sprake in artikel 3 zodanig vormgegeven en ten uitvoer gelegd dat het direct of indirect personeelsleden niet aanmoedigt of beloont om in artikel 6, lid 1, verboden activiteiten uit te voeren.

Hoofdstuk III

Scheiding van bepaalde handelsactiviteiten

Artikel 8

Toepassingsgebied van de activiteiten

1.           Voor de toepassing van dit hoofdstuk omvatten handelsactiviteiten andere activiteiten dan:

(a) het aantrekken van deposito's die in aanmerking komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad[40];

(b) het verstrekken van leningen, waaronder consumentenkrediet, kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed, factoring (met of zonder regres), financiering van commerciële transacties (met inbegrip van voorschotten);

(c) financiële leasing;

(d) verlening van betalingsdiensten als gedefinieerd in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad[41];

(e) uitgifte en beheer van andere betaalmiddelen zoals reischeques en kredietbrieven voor zover een dergelijke activiteit niet wordt bestreken door punt d);

(f) bemiddeling op de interbankenmarkten,bewaarneming en beheer van effecten;

(g) kredietinformatiediensten;

(h) bewaardiensten;

(i) uitgifte van elektronisch geld.

2.           De vereisten van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het kopen of verkopen van financiële instrumenten die zijn uitgegeven door centrale overheden van lidstaten of door entiteiten opgesomd in punt 2) van artikel 117 en in artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om:

(a) andere financiële instrumenten vrij te stellen dan die waarvan sprake in lid 2 welke zijn uitgegeven door overheden van derde landen die toezichts- en regelgevingsregelingen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die  welke binnen de Unie gelden, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013;

(b) financiële instrumenten vrij te stellen die zijn uitgegeven door regionale overheden van lidstaten, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013.

Artikel 9

Verplichting om activiteiten te toetsen

1.           De bevoegde autoriteit beoordeelt handelsactiviteiten, daaronder begrepen met name: marketmaking, beleggingen in en sponsoring van securitisatie, en handelt in andere derivaten dan die welke zijn toegestaan op grond van de artikelen 11 en 12 van de volgende entiteiten:

(a) een in de Unie gevestigde kernkredietinstelling die noch een moederonderneming noch een dochteronderneming is, daaronder begrepen al haar bijkantoren ongeacht waar deze gelegen zijn;

(b) een EU-moederonderneming, daaronder begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen zijn, indien een van de groepsentiteiten een in de Unie gevestigde kernkredietinstelling is;

(c) EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde landen gevestigd zijn.

2.           Bij het verrichten van de beoordeling waarvan sprake in lid 1 gebruikt de bevoegde entiteit de volgende maatstaven:

(a) de relatieve omvang van de handelsactiva, als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door de totale activa;

(b) de hefboom van de handelsactiva als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door het tier 1-kernkapitaal;

(c) het relatieve gewicht van het tegenpartijkredietrisico, als gemeten aan de hand van de reële waarde van de derivaten gedeeld door de totale handelsactiva;

(d) de relatieve complexiteit van de handelsderivaten, als gemeten aan de hand van de handelsderivatenactiva van niveau 2 en 3 gedeeld door de handelsderivaten en door de handelsactiva;

(e) de relatieve winstgevendheid van de handelsinkomsten, als gemeten aan de hand van de handelsinkomsten gedeeld door de totale netto-inkomsten;

(f) het relatieve gewicht van het marktrisico, als gemeten aan de hand van de berekening van het verschil tussen de handelsactiva en -passiva in absolute waarde en de deling door het eenvoudige gemiddelde van de handelsactiva en handelspassiva;

(g) de onderlinge verwevenheid, als gemeten aan de hand van de methodologie waarvan sprake in artikel 131, lid 18, van Richtlijn 2013/36/EU;

(h) het krediet- en liquiditeitsrisico als gevolg van verbintenissen en garanties die door de kernkredietinstelling zijn verstrekt.

3.           De bevoegde autoriteit rondt haar beoordeling af uiterlijk [PB – gelieve in te voegen 18 maanden vanaf de dag van bekendmaking van de verordening], en voert vervolgens regelmatig en ten minste jaarlijks beoordelingen uit.

4.           De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische regelgevingsnormen om te specificeren hoe de maatstaven zullen worden afgelezen en om, in voorkomend geval, de nadere regels te specificeren voor de maatstaven waarvan sprake in lid 2 en de aflezing ervan onder gebruikmaking van toezichtsgegevens. De ontwerpen van technische reguleringsnormen omvatten voor de bevoegde autoriteit eveneens een methodologie voor de consistente aflezing en toepassing van maatstaven.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB – gelieve in te voegen 1 maand vanaf de dag van bekendmaking van de verordening.].

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 10

De bevoegdheid van een bevoegde autoriteit om te vereisen dat een kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert

1.           Indien de bevoegde autoriteit concludeert dat, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, de limieten en voorwaarden in verband met de maatstaven waarvan sprake in de punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 2, en gespecificeerd in de gedelegeerde handeling waarvan sprake in lid 5 vervuld zijn, en zij bijgevolg, rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1, de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de Unie als geheel bedreigd acht, start zij uiterlijk twee maanden na de afronding van die beoordeling de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de tweede alinea van lid 3.

2.           Zelfs indien de limieten en voorwaarden waarvan sprake in lid 1 niet zijn vervuld, mag de bevoegde autoriteit de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de derde alinea van lid 3 starten indien zij, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, concludeert dat enige handelsactiviteit, met uitzondering van de handel in andere derivaten dan die welke op grond van artikel 11 en 12 zijn toegestaan, die door de kernkredietinstelling wordt uitgevoerd een bedreiging vormt van de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de Unie als geheel rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1.

3.           De bevoegde autoriteit doet van haar conclusies waarvan sprake in de leden 1 of 2 kennisgeving aan de kernkredietinstelling en biedt de kernkredietinstelling de gelegenheid binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving schriftelijke opmerkingen in te dienen.

Tenzij de kernkredietinstelling binnen de termijn waarvan sprake in de eerste alinea ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de redenen die tot de conclusies leiden niet gegrond zijn, stelt de bevoegde autoriteit een tot de kernkredietinstelling gericht besluit vast op grond waarvan deze de in die conclusies gespecificeerde handelsactiviteiten niet mag uitoefenen. De bevoegde autoriteit motiveert haar besluit en publiceert het.

Voor de toepassing van lid 1 motiveert de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan die handelsactiviteiten uit te voeren, eveneens dat besluit en publiceert zij het.

Voor de toepassing van lid 2 stelt de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan handelsactiviteiten uit te voeren, een tot de kernkredietinstelling gericht besluit in die zin vast.

Alvorens enig besluit waarvan sprake in dit lid vast te stellen, raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt. De bevoegde autoriteit doet van haar definitief besluit  eveneens aan de EBA kennisgeving.

De bevoegde instantie neemt haar definitief besluit binnen twee maanden na ontvangst van de schriftelijke opmerkingen waarvan sprake in de eerste alinea.

4.           De besluiten waarvan sprake in de tweede alinea van lid 3 zijn om de 5 jaar het voorwerp van toetsing door de bevoegde autoriteit.

5.           De Commissie stelt, [PB de juiste datum invoegen uiterlijk 6 maanden na publicatie van deze verordening]  overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast om:

(a) met betrekking tot de maatstaven:

(a) de relevante limiet van elk van de maatstaven als bedoeld in de punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 1, te specificeren waarboven het risiconiveau van de betrokken handelsactiviteit individueel significant wordt geacht te zijn;

(ii) de voorwaarden te specificeren, daaronder begrepen hoeveel van de maatstaven de relevante limiet moeten overschrijden, en in welke combinatie, opdat de bevoegde autoriteit de procedure waarvan sprake in artikel 10, lid 1, kan starten.

(iii) de specificatie van de voorwaarden in punt ii) omvat een vermelding van het geaggregeerde significante risico van de betrokken handelsactiviteit dat resulteert uit het feit dat verschillende maatstaven de relevante limieten waarvan sprake in punt i) hebben overschreden;

(b) te specificeren welk soort securitisatie niet geacht wordt een bedreiging te vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het uniale financiële systeem als geheel ten aanzien van elk van de volgende aspecten:

i)       de structurele kenmerken, zoals de ingebedde looptijdtransformatie en eenvoud van de structuur;

ii)      de kwaliteit van de onderliggende activa en gerelateerde kenmerken van de zekerheden;

iii)     de noterings- en transparantiekenmerken van de securitisatie en haar onderliggende activa;

iv)     de robuustheid en kwaliteit van de overnemingsprocessen.

Artikel 11

Prudent beheer van eigen risico

1.           Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3, mag handelsactiviteiten uitvoeren voor zover het doel beperkt is tot prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering.

In het kader van het prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering mag een kernkredietinstelling voor het afdekken van haar totale balansrisico alleen gebruik maken van rentederivaten, valutaderivaten en kredietderivaten die in aanmerking komen voor clearing door een centrale tegenpartij. De kernkredietinstelling toont tegenover de bevoegde toezichthouder aan dat de afdekkingsactiviteit bestemd is om specifieke, aanwijsbare risico's van afzonderlijke of geaggregeerde posities van de kernkredietinstelling te verminderen en deze daadwerkelijk vermindert of significant mitigeert.

2.           Onverminderd de bezoldigingsregels in Richtlijn 2013/36/EU moet het bezoldigingsbeleid dat geldt voor het personeel van de kernkredietinstelling dat zich met afdekkingsactiviteiten bezighoudt:

(a) gericht zijn op het voorkomen van alle residuele of verborgen activiteiten voor handel voor eigen rekening, ongeacht of deze als risicobeheer of anders verhuld zijn;

(b) de legitieme afdekkingsdoeleinden van de kernkredietinstelling als geheel weerspiegelen en garanderen dat voor de toegekende bezoldiging niet direct de winsten bepalend zijn die door dergelijke activiteiten worden gegenereerd maar dat daarbij rekening wordt gehouden met de totale effectiviteit van de activiteiten in het verminderen of limiteren van risico.

Het leidinggevend orgaan zorgt er, op advies van het risicocomité, indien een dergelijk comité is opgericht overeenkomstig artikel 76, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU, voor dat het bezoldigingsbeleid van de kernkredietinstelling in lijn is met de bepalingen in de eerste alinea.

3.           De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de financiële instrumenten waarvan sprake in lid 1 door toevoeging van andere financiële instrumenten, daaronder begrepen andere soorten derivaten, met name die welke onderworpen zijn aan de verplichtingen in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad[42], teneinde rekening te houden met financiële instrumenten die voor het prudente beheer van kapitaal, liquiditeit en financiering op de financiële stabiliteit hetzelfde effect hebben als die vermeld in lid 1.

Artikel 12

Verlening van risicobeheerdiensten aan cliënten

1.           Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3, mag voor clearing door een centrale tegenpartij in aanmerking komende rente-, valuta-, krediet-, emissierechten- en grondstoffenderivaten en emissierechten aan haar niet-financiële cliënten, aan financiële entiteiten waarvan sprake in het tweede en derde streepje van punt 19 van artikel 5, aan verzekeringsondernemingen en aan instellingen die in bedrijfspensioenuitkeringen voorzien, verkopen wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a) het enige doel van de verkoop is het afdekken van rente-, valuta-, krediet-, grondstoffen- of emissierechtenrisico;

(b) de eigenvermogensvereisten van de kernkredietinstelling voor positierisico als gevolg van de derivaten en emissierechten gaan een percentage van haar totale kapitaalvereiste voor risico niet te boven dat in een gedelegeerde handeling van de Commissie overeenkomstig lid 2 moet worden gespecificeerd.

Wanneer het vereiste in punt b) niet vervuld is, mogen de derivaten en emissierechten door de kernkredietinstelling niet worden verkocht noch op haar balans opgenomen.

2.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om:

(a) toe te staan dat andere financiële instrumenten dan die vermeld in lid 1, met name die welke aan de verplichtingen in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 648/2012 onderworpen zijn, ten behoeve van risicoafdekking verkocht worden aan het soort cliënten als opgesomd in lid 1 van dit artikel;

(b) het percentage van de eigenvermogensvereisten van de kernkredietinstelling te specificeren waarboven derivaten en emissierechten waarvan sprake in lid 1 van dit artikel niet mogen worden verkocht noch op de balans van de kernkredietinstelling opgenomen.

Artikel 13

Regels betreffende afzonderlijke groepsentiteiten

1.           Wanneer een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 3, een besluit heeft genomen dat een kernkredietinstelling bepaalde handelsactiviteiten niet kan uitvoeren en als de kernkredietinstelling tot een groep behoort, dan mogen de af te scheiden handelsactiviteiten alleen worden uitgeoefend door een groepsentiteit die juridisch, economisch en operationeel gescheiden is ("handelsentiteit") van de kernkredietinstelling.

2.           Wanneer een entiteit waarvan sprake in artikel 9, lid 1, op eigen initiatief heeft besloten handelsactiviteiten die onder artikel 9 vallen geheel of gedeeltelijk van de kernkredietinstelling af te scheiden en de goedkeuring van haar scheidingsplan heeft ontvangen overeenkomstig de procedure in artikel 18, dan gelden de in de leden 3 tot en met 13 van dit artikel en de artikelen 14 tot en met 17 en 20 vastgestelde vereisten voor de afgescheiden entiteiten.

3.           De EU-moederonderneming zorgt ervoor dat een groep die kernkredietinstellingen en handelsentiteiten bevat zo is gestructureerd dat op gesubconsolideerde basis twee onderscheiden subgroepen worden opgericht, waarvan er slechts één kernkredietinstellingen bevat.

4.           De EU-moederonderneming van de kernkredietinstelling zorgt er voor zover noodzakelijk voor dat de kernkredietinstelling bij insolventie van de handelsentiteit haar activiteiten kan voortzetten.

5.           De kernkredietinstelling mag geen kapitaalinstrumenten of stemrechten bezitten in een handelsentiteit.

Onverminderd de eerste alinea mag de bevoegde autoriteit besluiten kernkredietinstellingen die aan de vereisten voldoen in artikel 49, lid 3, onder a) of b), van  Verordening (EU) nr. 575/2013 toe te staan kapitaalinstrumenten of stemrechten te hebben in een handelsentiteit indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat dit hebben van kapitaalinstrumenten of stemrechten onontbeerlijk is voor de werking van de groep en dat de kernkredietinstelling voldoende maatregelen heeft genomen om de relevante risico's op passende wijze te limiteren.

Een kernkredietinstelling die noch een centrale noch een regionale kredietinstelling is mag in geen geval direct kapitaalinstrumenten of stemrechten bezitten in een handelsentiteit.

Alvorens een besluit vast te stellen overeenkomstig dit lid raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA.

De bevoegde autoriteit geeft kennis van haar besluit aan de EBA. De EBA publiceert een lijst van de instellingen waarop dit lid is toegepast.

6.           De kernkredietinstelling en de handelsentiteit geven hun eigen schuld op individuele of op gesubconsolideerde basis uit mits dit niet inconsistent is met het afwikkelingsplan waarmee de relevante afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig richtlijn [BRRD] hebben ingestemd.

7.           Alle contracten en andere transacties die tussen de kernkredietinstelling en de handelsentiteit zijn aangegaan zijn voor de kernkredietinstelling even gunstig als vergelijkbare contracten en transacties met entiteiten die niet tot dezelfde subgroep behoren of waarbij entiteiten die niet tot dezelfde subgroep behoren betrokken zijn.

8.           Een meerderheid van de leden van het leidinggevend orgaan van de kernkredietinstelling respectievelijk de handelsentiteit bestaat uit personen die geen lid zijn van het leidinggevend orgaan van de andere entiteit. Geen lid van het leidinggevend orgaan van elk van beide entiteiten oefent een directiefunctie in beide entiteiten uit met uitzondering van de risicobeheerleider van de moederonderneming.

9.           Het leidinggevend orgaan van de kernkredietinstelling, van de handelsentiteit en van hun moederondernemingen is verplicht de doelstellingen van de scheiding te handhaven.

10.         Overeenkomstig het geldende nationale recht is de naam of de aanduiding van de handelsentiteit en van de kernkredietinstelling van die aard dat het publiek gemakkelijk kan vaststellen welke entiteit een handelsentiteit en welke entiteit een kernkredietinstelling is.

11.         De structureel gescheiden instellingen dienen op  gesubconsolideerde basis aan de verplichtingen in de delen twee, drie en vier en de delen zes, zeven en acht van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in titel VII van Richtlijn 2013/36/EU te voldoen overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

12.         In afwijking van artikel 6, lid 1, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden de verplichtingen in de delen twee tot en met vier en acht van die verordening op gesubconsolideerde basis  overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

13.         In afwijking van artikel 6, lid 4, en artikel 8 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden de vereisten van deel zes van die verordening op gesubconsolideerde basis overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

Artikel 14

Limieten voor grote blootstellingen binnen de groep

1.           Ten behoeve van de berekening van de limiet voor grote blootstellingen binnen de groep op grond van lid 2 worden alle entiteiten die tot dezelfde subgroep behoren ingevolge artikel 13, lid 3, als één cliënt of één groep van verbonden cliënten beschouwd in de zin van punt 39) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.           Wwanneer maatregelen zijn opgelegd overeenkomstig dit hoofdstuk mag de kernkredietinstelling geen blootstelling binnen de groep aan een entiteit die niet tot dezelfde subgroep als de kernkredietinstelling behoort hebben van meer dan 25 procent van het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling.  De blootstellingslimiet binnen de groep geldt op gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze verordening.

Artikel 15

Limieten voor grote blootstellingen buiten de groep

1.           Naast de bepalingen van lid 1 van artikel 395 van Verordening (EU) nr. 575/2013 mag, wanneer maatregelen zijn opgelegd overeenkomstig dit hoofdstuk van deze verordening, de kernkredietinstelling geen van de volgende blootstellingen hebben:

(a) een grote blootstelling van meer dan 25 procent van het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling aan een financiële entiteit. Die blootstellingslimiet geldt op individuele en gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze verordening;

(b) grote blootstellingen van in totaal meer dan 200 procent van het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling aan financiële entiteiten. Die blootstellingslimiet geldt op individuele en gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze verordening.

2.           De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het niveau van de limiet voor geaggregeerde grote blootstellingen buiten de groep als vastgesteld in punt b) van lid 1 aan te passen in lijn met de mate waarin de kredietrisicolimitering in aanmerking is genomen.

Artikel 16

Kredietrisicolimiteringstechnieken

Naast de bepalingen van de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden, wanneer overeenkomstig dit hoofdstuk van deze verordening maatregelen zijn opgelegd, voor de berekening van de blootstellingswaarden ten behoeve van de inachtneming van de limieten voor grote blootstellingen waarvan sprake in de artikelen 14 en 15 van deze verordening beperkingen met betrekking tot de inaanmerkingneming van kredietlimiteringstechnieken.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te specificeren in welke mate kredietrisicolimiteringstechnieken, daaronder begrepen soorten  van en limieten voor in aanmerking komende kredietprotectie, voor de toepassing van de eerste alinea in aanmerking worden genomen teneinde ervoor te zorgen dat kredietrisicolimiteringstechnieken het niet laten afweten wanneer de risico's intreden zodat effectieve uitwinning van de kredietprotectie kan plaatsvinden.

Artikel 17

Afwijking van overgangsbepalingen voor grote blootstellingen

In afwijking van lid 3 van artikel 493 van Verordening nr. (EU) nr. 575/2013 gelden de afwijkingen waarin dat lid voorziet niet voor blootstellingen van kernkredietinstellingen die het voorwerp zijn geweest van structurele maatregelen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 18

Scheidingsplan

1.           Wanneer een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 3,  een besluit heeft genomen dat een kernkredietinstelling bepaalde handelsactiviteiten niet kan uitvoeren, dient de kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming binnen 6 maanden vanaf de datum van het besluit waarvan sprake in de tweede alinea van artikel 10, lid 3, een scheidingsplan bij de bevoegde autoriteit in.

Ook wanneer een entiteit als bedoeld in de punten a) tot en met c) van artikel 9, lid 1,  tot afscheiding van de handelsactiviteiten die onder de verplichting tot toetsing in artikel 9 vallen van de kernkredietinstelling heeft besloten, dient zij bij de start van de beoordelingsperiode waarvan sprake in artikel 9 een plan in waarin de afscheiding wordt gedetailleerd. Het plan bevat ten minste de informatie vereist in de punten a) en b) van lid 2 van dit artikel.

2.           In het scheidingsplan wordt gedetailleerd uitgelegd hoe de scheiding zal worden uitgevoerd.

Dat plan bevat ten minste het volgende:

(a) specificatie van de activa en activiteiten die van de kernkredietinstelling zullen worden afgescheiden;

(b) bijzonderheden over de wijze waarop de regels waarvan sprake in artikel 13 worden toegepast;

(c) een tijdschema voor de scheiding.

3.           De bevoegde autoriteit beoordeelt de plannen waarvan sprake in lid 1 en 2 en stelt binnen zes maanden na indiening ervan een besluit vast waarbij het plan wordt goedgekeurd of waarbij wijzigingen van het scheidingsplan worden vereist.

4.           Indien de bevoegde autoriteit wijzigingen van het scheidingsplan vereist, dient de kernkredietinstelling of in voorkomend geval haar EU-moederonderneming binnen drie maanden vanaf het verzoek van de bevoegde autoriteit het scheidingsplan met de vereiste wijzigingen opnieuw in.

5.           De bevoegde autoriteit stelt binnen één maand na herindiening een besluit vast tot goedkeuring of verwerping van het plan. Indien de bevoegde autoriteit het plan verwerpt, stelt zij binnen één maand na de verwerping een besluit vast tot vaststelling van een plan voor scheiding waarin alle noodzakelijke aanpassingen aan de orde komen.

6.           Indien de kernkredietinstelling of, in voorkomend geval haar EU-moederonderneming geen scheidingsplan indient als vereist in lid 1 neemt de bevoegde autoriteit uiterlijk 3 maanden na het verstrijken van de termijn waarvan sprake in lid 1 een besluit tot vaststelling van een plan voor scheiding.

7.           Indien de kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming het scheidingsplan met de door de bevoegde autoriteit vereiste wijzigingen niet herindient, neemt de bevoegde autoriteit uiterlijk één maand na het verstrijken van de termijn in de eerste alinea van lid 4 een besluit tot vaststelling van een plan voor scheiding.

8.           De kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming toont tegenover de bevoegde autoriteit aan dat zij het goedgekeurde plan ten uitvoer heeft gelegd.

9.           Het leidinggevend orgaan van een kredietinstelling of een EU-moederonderneming zorgt ervoor dat het scheidingsplan ten uitvoer wordt gelegd overeenkomstig de goedkeuring van de bevoegde autoriteit.

Artikel 19

Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de relevante afwikkelingsautoriteiten

1.           Alvorens het besluit te nemen waarvan sprake in artikel 10, lid 3, doet de bevoegde autoriteit daarvan kennisgeving aan de relevante afwikkelingsautoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn [BRRD].

2.           Bij de uitvoering van de beoordeling overeenkomstig artikel 9 en bij het vereisen dat de kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert overeenkomstig artikel 10 houdt de bevoegde autoriteit rekening met alle aan de gang zijnde of reeds bestaande afwikkelingsbeoordelingen die door enige relevante afwikkelingsautoriteit ingevolge artikel 13 en 13, onder a), van de Richtlijn [BRRD] zijn uitgevoerd.

3.           De bevoegde autoriteit werkt met de relevante afwikkelingsautoriteit samen en wisselt relevante informatie uit die bij de uitvoering van haar verplichtingen noodzakelijk wordt geacht.

4.           De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ingevolge dit hoofdstuk opgelegde maatregelen consistent zijn met de ingevolge artikel 13, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) nr. [SRM], artikel 13 en 13, onder a), de artikelen 14 en 15 van de Richtlijn [BRRD] en artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU opgelegde maatregelen.

Artikel 20

Verboden activiteiten voor de handelsentiteit

De handelsentiteit:

(a) mag geen deposito's aantrekken die in aanmerking komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG, behalve wanneer het  bedoelde deposito betrekking heeft op de uitwisseling van zekerheden in verband met handelsactiviteiten;

(b) mag geen betalingsdiensten verlenen als gedefinieerd in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2007/64/EG die verband houden met de activiteiten waarvan sprake in punt a) behalve wanneer de bedoelde betalingsdiensten nevendiensten zijn en strikt noodzakelijk zijn voor de uitwisseling van zekerheden in verband met handelsactiviteiten.

Artikel 21

Afwijking van de vereisten van hoofdstuk III

1.           Op verzoek van een lidstaat mag de Commissie  aan een kredietinstelling die deposito's aantrekt van natuurlijke personen en kmo's die onderworpen zijn aan vóór 29 januari 2014 aangenomen nationale primaire wetgeving een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk verlenen wanneer de nationale wetgeving aan de volgende vereisten voldoet:

(a) zij beoogt het voorkomen van financiële stress of faillissement en systeemrisico waarvan sprake in artikel 1;

(b) zij voorkomt dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekken zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal en het bezitten van handelsactiva; de nationale wetgeving mag evenwel in beperkte uitzonderingen voorzien om de kredietinstelling die deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt in de mogelijkheid te stellen risicolimiterende activiteiten te ondernemen ten behoeve van het prudent beheren van haar kapitaal, liquiditeit en financiering en beperkte risicobeheerdiensten aan cliënten te verlenen;

(c) als de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt tot een groep behoort, zorgt zij ervoor dat de kredietinstelling juridisch gescheiden is van de groepsentiteiten die zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal of het bezitten van handelsactiva, en specificeert de nationale wetgeving het volgende:

i)       de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is in staat onafhankelijk van andere groepsentiteiten besluiten te nemen;

ii)      de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, heeft een leidinggevend orgaan dat onafhankelijk is van andere groepsentiteiten en onafhankelijk van de kredietinstelling zelf;

iii)     de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is zelf aan kapitaal- en liquiditeitsvereisten onderworpen;

iv)     de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, mag niet onder andere voorwaarden dan gelijkaardige voorwaarden als die waarvan sprake in artikel 13, lid 7, contracten of transacties aangaan met andere groepsenteiten.

2.           Een lidstaat die een afwijking wil aanvragen voor een kredietinstelling die onderworpen is aan de nationale wetgeving in kwestie zendt een verzoek tot afwijking, vergezeld van een positief advies van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de kredietinstelling die het voorwerp is van het verzoek tot afwijking, aan de Commissie. Dat verzoek bevat alle noodzakelijke informatie voor de beoordeling van de nationale wetgeving en specificeert de kredietinstellingen waarvoor de afwijking is aangevraagd. Indien de Commissie van oordeel is dat zij niet over alle noodzakelijke informatie beschikt, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en specificeert zij welke bijkomende informatie vereist is.

Zodra de Commissie alle informatie heeft die zij noodzakelijk acht voor de beoordeling van het verzoek tot afwijking stelt zij binnen één maand de verzoekende lidstaat op de hoogte dat de informatie toereikend is voor haar.

Binnen vijf maanden na bekendmaking van de kennisgeving waarvan sprake in de tweede alinea stelt de Commissie, na raadpleging van de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar beoogde besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt, een uitvoeringsbesluit vast dat de nationale wetgeving niet onverenigbaar met dit hoofdstuk verklaart en de afwijking verleent aan de kredietinstellingen die worden gespecificeerd in het verzoek waarvan sprake in lid 1. Indien de Commissie voornemens is de nationale wetgeving onverenigbaar te verklaren en de afwijking niet toe te staan, vermeldt zij in detail haar bezwaren en biedt zij de verzoekende lidstaat de gelegenheid schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van de bezwaren van de Commissie. De Commissie stelt binnen drie maanden vanaf het einde van de termijn voor  indiening een uitvoeringsbesluit vast tot verlening of verwerping van de afwijking.

Indien de nationale wetgeving wordt gewijzigd, doet de lidstaat kennisgeving van de wijzigingen aan de Commissie. De Commissie mag het uitvoeringsbesluit waarvan sprake in de derde alinea toetsen.

Indien de nationale wetgeving die niet onverenigbaar met dit hoofdstuk is verklaard niet langer geldt voor een kredietinstelling waaraan een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk is verleend, wordt deze afwijking ten aanzien van die kredietinstelling ingetrokken.

De Commissie doet kennisgeving van haar besluiten aan de EBA. De EBA publiceert een lijst van kredietinstellingen waaraan overeenkomstig dit artikel een afwijking is verleend. De lijst wordt actueel gehouden.

Hoofdstuk IV

Entiteiten die onderworpen zijn aan de vereisten van de hoofdstukken II en III

Artikel 22

Regels voor de berekening van drempels

1.           Voor de toepassing van artikel 3, onder b), punt ii), is de berekening van de drempels gebaseerd op de geconsolideerde rekeningen van de EU-moederonderneming.

2.           Voor de toepassing van artikel 3, onder b), punt iii), is de berekening van de drempels gebaseerd op de in de Unie uitgevoerde activiteiten.

3.           Activa en passiva van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere niet-financiële ondernemingen worden niet meegeteld in de berekening.

4.           Uiterlijk [PB gelieve de correcte datum in te voegen 12 maanden na bekendmaking van deze verordening], wijst de bevoegde autoriteit de kredietinstellingen en groepen aan die aan deze verordening zijn onderworpen overeenkomstig artikel 3 en stelt zij daarvan onmiddellijk de EBA in kennis.

Na door de bevoegde autoriteit in kennis te zijn gesteld, publiceert de EBA onmiddellijk de lijst waarvan sprake in de eerste alinea. De lijst wordt actueel gehouden.

Artikel 23

Berekening van handelsactiviteiten

1.           Voor de toepassing van artikel 3 worden handelsactiviteiten als volgt berekend overeenkomstig het geldende boekhoudstelsel.

Handelsactiviteiten= (TSA + TSL + DA + DL)/2, waarbij:

(a) handelseffectenactiva (TSA) activa zijn die deel uitmaken van een als geheel beheerde portefeuille waarvoor er bewijs is van een recent feitelijk patroon van winstneming op korte termijn, met uitsluiting van derivatenactiva;

(b) handelseffectenpassiva (TSL) passiva zijn die zijn aangegaan met de bedoeling op korte termijn terug te kopen en die deel uitmaken van een als geheel beheerde portefeuille waarvoor er bewijs is van een recent feitelijk patroon van winstneming op korte termijn, met uitsluiting van derivatenpassiva;

(c) derivatenactiva (DA) derivaten zijn  met een positieve vervangingswaarde die niet als afdekkings- of ingebedde derivaten zijn aangewezen;

(d) derivatenpassiva (DL) derivaten zijn met een negatieve vervangingswaarde die niet als afdekkingsinstrumenten zijn aangewezen.

2.           Activa en passiva van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere niet-financiële ondernemingen worden niet meegeteld in de berekening van de handelsactiviteiten.

3.           De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om de methodologie vast te stellen voor het berekenen van de handelsactiviteiten als bedoeld in lid 1 rekening houdend met de verschillen in de geldende boekhoudstelsels.

De EBA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB gelieve de precieze datum in te voegen 1 maand vanaf de dag van bekendmaking van de verordening.]

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

4.           De Commissie is bevoegd om bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35 de onderdelen van de handelsactiviteiten waarvan sprake in de punten a) tot en met d) van lid 1 van dit artikel te wijzigen om rekening te houden met wijzigingen in de geldende boekhoudstelsels.

Artikel 24

Indiening van informatie betreffende de handelsactiviteiten bij de bevoegde autoriteit

1.           De entiteiten waarvan sprake in artikel 3 dienen voor het eerst [PB een datum invoegen 9 maanden na de datum van publicatie van deze verordening] en vervolgens jaarlijks bij de bevoegde autoriteit de relevante informatie in betreffende het totale bedrag van hun handelsactiviteiten en de onderdelen ervan, als bepaald in artikel 23, lid 1.

2.           De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter vaststelling van de uniforme template voor de in lid 1 bedoelde rapportage alsook van de instructies voor het gebruik van die template.

De EBA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB gelieve de precieze datum in te voegen, 1 maand vanaf de dag van bekendmaking van de verordening].

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Hoofdstuk V

Naleving

afdeling één

Entiteiten

Artikel 25

Verplichtingen van entiteiten die aan deze verordening onderworpen zijn

1.           De aan deze verordening onderworpen entiteiten stellen passende maatregelen in om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen informatie te verkrijgen die nodig is om na te gaan of deze verordening wordt nageleefd.

2.           De aan deze verordening onderworpen entiteiten verstrekken aan de bevoegde autoriteit alle noodzakelijke informatie, daaronder begrepen de informatie die noodzakelijk is voor de op maatstaven gebaseerde beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 2, om te beoordelen of zij deze verordening naleven. Die entiteiten zorgen er ook voor dat hun internecontrolemechanismen en administratieve en boekhoudprocedures het mogelijk maken te monitoren of zij te allen tijde de verordening in acht nemen.

3.           De aan deze verordening onderworpen entiteiten registreren al hun transacties en documenteren de systemen en processen die voor de toepassing van deze verordening gebruikt worden op zodanige wijze dat de bevoegde autoriteit in staat is te monitoren of te allen tijde aan deze verordening is voldaan.

afdeling twee

Bevoegde autoriteiten

Artikel 26

Bevoegdheden en verplichtingen van de bevoegde autoriteiten

1.           Bij het uitvoeren van de aan hen overeenkomstig deze verordening opgedragen verplichtingen oefenen de bevoegde autoriteiten de aan hen overeenkomstig het relevante unierecht toegewezen bevoegdheden uit.

2.           De bevoegde autoriteit monitort de activiteiten van de entiteiten die aan deze verordening onderworpen zijn en beoordeelt en handhaaft deze verordening doorlopend.

3.           De bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid om een EU-moederonderneming die geen gereglementeerde entiteit is, maar ten minste één dochteronderneming heeft die een gereglementeerde entiteit is, te verzoeken ervoor te zorgen dat haar gereglementeerde dochterondernemingen aan deze verordening voldoen.

4.           Voor de toepassing van deze verordening wordt de consoliderende toezichthouder geacht de bevoegde autoriteit te zijn met betrekking tot alle groepsentiteiten die tot dezelfde groep als de EU-moederonderneming behoren en aan deze verordening zijn onderworpen.

Wanneer de dochteronderneming van een EU-moederonderneming in een andere lidstaat gevestigd is en onder toezicht staat van een andere toezichthouder dan de EU-moederonderneming en wanneer de dochteronderneming belangrijk is overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, overlegt de consoliderende toezichthouder met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de belangrijke dochteronderneming met betrekking tot ieder besluit dat de consoliderende toezichthouder ingevolge deze verordening moet nemen.

Hoofdstuk VI

Betrekkingen met derde landen

Artikel 27

Gelijkwaardigheid van het rechtskader van een derde land

1.           Op verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat of een derde land, of op eigen initiatief mag de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen die bepalen dat:

(a) de rechts-, toezichts- en handhavingsregelingen van een derde land garanderen dat kredietinstellingen en moederondernemingen in dat derde land aan bindende vereisten voldoen die gelijkwaardig zijn aan de vereisten in de artikelen 6, 10 tot en met 16 en 20;

(b) het rechtskader van dat derde land voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van structurele maatregelen waarin op grond van nationale rechtsstelsels van derde landen is voorzien.

2.           De Commissie mag haar besluit wijzigen of intrekken als de voorwaarden op basis waarvan het besluit genomen is niet langer vervuld zijn.

3.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om de criteria te bepalen voor het beoordelen of een rechts- en toezichtskader van een derde land al dan niet gelijkwaardig is aan deze verordening.

De Commissie stelt de gedelegeerde handeling vast [PB gelieve de precieze datum in te voegen binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

4.           De EBA treft samenwerkingregelingen met de relevante bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan het rechts- en toezichtskader overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 gelijkwaardig wordt beschouwd aan deze verordening. Dergelijke regelingen specificeren ten minste een regeling voor de deling van minimuminformatie tussen de relevante bevoegde autoriteiten van beide jurisdicties.

Hoofdstuk VII

Administratieve sancties en maatregelen

Artikel 28

Administratieve sancties en maatregelen

1.           Onverminderd de toezichtsbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 26 en het recht van de lidstaten om in strafrechtelijke sancties te voorzien en deze op te leggen, voorzien de lidstaten, in overeenstemming met de nationale wetgeving, erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen  met betrekking tot ten minste de volgende inbreuken:

(a) een inbreuk op het verbod in artikel 6;

(b) elke manipulatie van informatie die moeten worden verstrekt in overeenstemming met artikel 24, lid 1.

De lidstaten voorzien erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben tot het opleggen van administratieve sancties en maatregelen aan een kredietinstelling en aan elke groepsentiteit, daaronder begrepen een gemengde holding, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming.

Indien de in de eerste alinea bedoelde bepalingen gelden voor rechtspersonen voorzien de lidstaten erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om bij een inbreuk onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden sancties op te leggen aan leden van het leidinggevend orgaan en aan andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

2.           De administratieve sancties en maatregelen die zijn getroffen voor de toepassing van lid 1 zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

3.           Indien de lidstaten ervoor gekozen hebben strafrechtelijke sancties vast te stellen voor de inbreuken op de in lid 1 bedoelde bepalingen, zorgen zij ervoor dat passende maatregelen worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat een bevoegde autoriteit over alle noodzakelijk bevoegdheden beschikt om contact te onderhouden met de gerechtelijke autoriteiten binnen haar rechtsgebied om specifieke informatie te ontvangen in verband met strafonderzoek of strafvervolging die is ingesteld wegens mogelijke schendingen van artikel 6 en wegens manipulatie van informatie die in overeenstemming met artikel 24, lid 1 moet worden verstrekt, en om deze aan andere bevoegde autoriteiten en de EBA te verstrekken teneinde hun verplichting te vervullen om met elkaar en in voorkomend geval met de EBA samen te werken voor de toepassing van lid 1.

De bevoegde autoriteiten mogen ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten  samenwerken met het oog op het vergemakkelijken van de uitoefening van hun sanctiebevoegdheden.

4.           De lidstaten verlenen, conform het nationale recht, aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om bij inbreuken als bedoeld in lid 1 ten minste de volgende administratieve sancties en andere maatregelen op te leggen:

(a) een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon wordt verplicht de onwettige gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

(b) het teruggeven van de winsten die zijn behaald of de verliezen die zijn vermeden door de inbreuk, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(c) een openbare waarschuwing waarin de persoon die verantwoordelijk is voor en de aard van de inbreuk worden vermeld;

(d) intrekking of schorsing van de vergunning;

(e) een tijdelijk verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

(f) bij recidives, een permanent verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

(g) maximale administratieve geldelijke sancties oplopend tot ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen indien deze kunnen worden bepaald;

(h) met betrekking tot een natuurlijke persoon, een maximale administratieve geldelijke sanctie van ten minste 5 000 000 EUR of in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

(i) met betrekking tot rechtspersonen, maximale administratieve geldelijke sancties van ten minste 10% van de totale jaaromzet van de rechtspersoon volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de overeenkomstig het relevante boekhoudstelsel daarmee overeenstemmmende soort inkomsten volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde rekeningen.

De lidstaten mogen erin voorzien dat de bevoegde autoriteiten bevoegdheden mogen hebben naast de in dit lid bedoelde bevoegdheden en mogen in een breder toepassingsgebied van de sancties en hogere niveaus van de sancties voorzien dan die welke in dit lid zijn vastgesteld.

5.           Uiterlijk [PB gelieve de precieze datum in te voegen 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie en de EBA in kennis van de regels betreffende lid 1. Zij stellen de Commissie en de EBA onverwijld in kennis van alle verdere wijzigingen ervan.

Artikel 29

Uitoefening van toezichtsbevoegdheden en -sancties

1.           De lidstaten zorgen er bij het bepalen van het soort en het niveau van de administratieve sancties en andere maatregelen voor dat bevoegde autoriteiten rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, indien passend:

(a) de ernst en duur van de inbreuk;

(b) de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

(c) de financiële sterkte van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon, door factoren in aanmerking te nemen zoals de totale omzet bij een rechtspersoon of het jaarinkomen bij een natuurlijk persoon;

(d) de omvang van de door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(e) de mate van samenwerking van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak de terugbetaling door die persoon van de behaalde winsten of vermeden verliezen te waarborgen;

(f) eerdere inbreuken door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

(g) door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon genomen maatregelen om herhaling daarvan te voorkomen;

(h) eventuele gevolgen van de inbreuk voor het systeem.

Artikel 30

Melding van inbreuken

1.           Een bevoegde autoriteit stelt doeltreffende mechanismen in om de melding van feitelijke of potentiële inbreuken als bedoeld in artikel 28, lid 1, mogelijk te maken.

2.           De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

(a) specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van inbreuken en de follow-up daarvan, daaronder begrepen de opzet van veilige communicatiekanalen voor dergelijke meldingen;

(b) passende bescherming voor personen die onder een arbeidsovereenkomst werken en inbreuken melden of die worden beschuldigd van inbreuken, tegen vergelding, discriminatie of andere soorten oneerlijke behandeling;

(c) bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuk meldt als de natuurlijke persoon die beweerdelijk de inbreuk heeft gepleegd, daaronder begrepen bescherming in verband met het vrijwaren van de vertrouwelijkheid van hun identiteit, in alle fasen van de procedure, onverminderd de openbaarmaking van informatie die krachtens het nationale recht wordt vereist in het kader van onderzoek of daaropvolgende rechtsvervolging.

3.           De lidstaten vereisen dat de werkgevers passende interne procedures voor hun werknemers instellen voor het melden van inbreuken als bedoeld in artikel 28, lid 1.

4.           De lidstaten kunnen voorzien in overeenkomstig het nationale recht te verstrekken financiële stimulansen voor personen die relevante informatie over mogelijke inbreuken op deze verordening aanbieden, indien deze personen geen andere reeds bestaande wettelijke of contractuele verplichtingen hebben om dergelijke informatie te melden, en op voorwaarde dat de informatie nieuw is en leidt tot het opleggen van een administratieve sanctie of een andere maatregel die wordt getroffen wegens inbreuk op deze verordening of een strafrechtelijke sanctie.

Artikel 31

Uitwisseling van informatie met de EBA

1.           De bevoegde autoriteiten verstrekken de EBA  jaarlijks geaggregeerde informatie betreffende alle administratieve maatregelen en sancties die door hen overeenkomstig artikel 28 zijn opgelegd. De EBA publiceert die informatie in een jaarverslag.

2.           Indien de lidstaten ervoor gekozen hebben strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de bepalingen waarvan sprake in artikel 28, lid 1, verstrekken hun bevoegde autoriteiten de EBA jaarlijks anoniem gemaakte en geaggregeerde gegevens betreffende alle gehouden strafrechtelijke onderzoeken en opgelegde strafrechtelijke sancties. De EBA publiceert die informatie in een jaarverslag.

3.           Indien de bevoegde autoriteit administratieve sancties, boetes en andere maatregelen, alsmede strafrechtelijke sancties openbaar heeft gemaakt, stelt zij de EBA daarvan gelijktijdig in kennis.

4.           De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om de procedures en formulieren vast te stellen voor de uitwisseling van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in [PB- gelieve de exacte datum in te voegen uiterlijk 12 maanden na de publicatie van de verordening].

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen.

Artikel 32

Bekendmaking van besluiten

1.           Onverminderd de derde alinea publiceert een bevoegde autoriteit elk besluit waarbij een administratieve sanctie of een andere maatregel in verband met een inbreuk op artikel 6 en wegens de manipulatie van financiële verslaggeving waarvan sprake in artikel 28, lid 1, wordt opgelegd op haar website onmiddellijk nadat de persoon die het voorwerp is van dat besluit in kennis is gesteld van dat besluit.

De ingevolge de eerste alinea gepubliceerde informatie specificeert ten minste het soort inbreuk en de aard van de inbreuk en de identiteit van de persoon die het voorwerp is van het besluit.

De eerste en tweede alinea gelden niet voor besluiten waarbij maatregelen met het karakter van een onderzoek worden opgelegd.

Indien een bevoegde autoriteit ingevolge een beoordeling per geval van oordeel is dat de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersoon die het voorwerp is van het besluit of de persoonsgegevens van een natuurlijke persoon onevenredig zou zijn,  of indien die bekendmaking een lopend onderzoek of de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen, doet zij één van de volgende zaken:

(a) de bekendmaking van het besluit uitstellen totdat de redenen voor dat uitstel ophouden te bestaan;

(b) het besluit anoniem publiceren op een wijze die in overeenstemming is met het nationale recht indien deze bekendmaking de effectieve bescherming van de betrokken persoonsgegevens garandeert en, in voorkomend geval, de publicatie van de relevante gegevens gedurende een redelijke periode uitstellen indien te voorzien is dat de redenen voor anonieme publicatie gedurende die periode zullen ophouden te bestaan;

(c) het besluit niet bekendmaken in het geval dat de bevoegde autoriteit van oordeel is dat publicatie in overeenstemming met punt a) of b) niet volstaat om:

i)       te garanderen dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;

ii)      de evenredigheid te garanderen van de bekendmaking van dergelijke besluiten met betrekking tot maatregelen die van geringe aard worden geacht.

2.           Indien het besluit het voorwerp is van beroep bij een nationale gerechtelijke, administratieve of andere autoriteit, publiceert een bevoegde autoriteit eveneens die informatie en alle verdere informatie over de afloop van dat beroep onmiddellijk op haar website . Bovendien wordt eveneens elk besluit gepubliceerd waarbij een besluit wordt vernietigd waartegen beroep is ingesteld.

3.           Een bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat elk besluit dat gepubliceerd wordt in overeenstemming met dit artikel op haar website toegankelijk blijft gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking ervan. Persoonsgegevens in die besluiten blijven op de website van de bevoegde autoriteit slechts staan gedurende de periode die noodzakelijk is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving betreffende gegevensbescherming.

Hoofdstuk VIII

Verslagen en toetsing

Artikel 33

Verslagen van de EBA

De EBA stelt, in samenwerking met de ESMA, de volgende verslagen op en dient deze bij de Commissie in binnen [PB – gelieve de exacte datum in te voegen, 12 maanden na de publicatie van de verordening.] :

(a) een verslag over de mogelijke limiet van de maatstaven in de punten a) tot en met h) in artikel 9, lid 2, en de soorten securitisatie die naar de mening van de EBA geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het financiële systeem van de Unie;

(b) een verslag over het feit of andere soorten derivaten en andere soorten financiële instrumenten dan die opgesomd in artikel 11, lid 1, moeten worden opgenomen ten behoeve van het prudent beheer van het eigen risico van een kernkredietinstelling;

(c) een verslag over het feit of de verkoop aan cliënten van andere financiële instrumenten voor afdekkingsdoeleinden dan die opgesomd in artikel 12, lid 1, kan worden toegestaan en het percentage van de eigenvermogensvereisten waarboven derivaten niet mogen worden verkocht als bedoeld in punt b) van artikel 12, lid 2.

Artikel 34

Toetsing

De Commissie monitort regelmatig het effect van de regels in deze verordening met betrekking tot de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen en de stabiliteit van het financiële systeem van de Unie als geheel, rekening houdend met marktstructuurontwikkelingen alsook met de ontwikkeling en activiteiten van de entiteiten die bij deze verordening worden gereguleerd, en doet alle passende voorstellen. De toetsing is met name toegespitst op de toepassing van de drempels waarvan sprake in artikel 3, de toepassing en de doeltreffendheid van het verbod als bedoeld in artikel 6, het toepassingsgebied van de activiteiten waarvan sprake in artikel 8 en de geschiktheid van de maatstaven in artikel 9. Uiterlijk op 1 januari 2020 en vervolgens regelmatig, dient de Commissie, nadat rekening is gehouden met de standpunten van de bevoegde autoriteiten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, dat eveneens betrekking heeft op de bovengenoemde kwesties, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Hoofdstuk IX

Slotbepalingen

Artikel 35

Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

1.           De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.           De bevoegdheidsdelegatie waarvan sprake in de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12, lid 2, 15, lid 2, tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4 en 27, lid 3, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de in artikel 38 bedoelde datum.

3.           De bevoegdheidsdelegatie waarvan sprake in de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12, lid 2, 15, lid 2, de tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4, en 27, lid 3,  kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de in dat besluit specificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.           Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.           Een overeenkomstig de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12, lid 2, 15, lid 2, de tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4, en 27, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van 2 maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met 2 maanden verlengd.

Artikel 36

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding, met uitzondering van artikel 6, dat van toepassing is [PB gelieve de exacte datum in te voegen, 18 maanden na publicatie van deze verordening] en de artikelen 13 tot en met 18 en 20, die van toepassing zijn [PB gelieve de exacte datum in te voegen, 36 maanden na publicatie van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                        Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

              1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

              1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

              1.4.    Doelstelling(en)

              1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

              1.6.    Duur en financiële gevolgen

              1.7.    Beheersvorm(en)

2.           BEHEERSMAATREGELEN

              2.1.    Regels inzake het toezicht en de verslagen

              2.2.    Beheers- en controlesysteem

              2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              3.1.    Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

              3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

              3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

              3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

              3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

              3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

Verordening van het Europees Parlement en de Raad  inzake structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-banken

1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[43]

Interne Markt - Financiële markten

1.3.        Aard van het voorstel/initiatief

ý Het voorstel/initiatief betreft een  nieuwe actie

1.4.        Doelstelling(en)

1.4.1.     De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Bijdragen aan het verminderen van de risico's voor de financiële stabiliteit en aan het herstel van het vertrouwen van de beleggers en andere marktdeelnemers in de financiële markten

1.4.2.     Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Deze verordening beoogt in het licht van de bovenstaande algemene doelstellingen het voorkomen van systeemrisico, financiële stress of faillissement van grote, complexe en onderling verweven banken en het voldoen aan een aantal doelstellingen:

· verminderen van het nemen van buitensporig risico binnen de kredietinstelling;

· opheffen van materiële belangenconflicten tussen de verschillende delen van de kredietinstelling;

· vemijden van foutieve toewijzing van middelen en aanmoedigen van het verstrekken van leningen aan de reële economie;

· zorgen voor niet-vervalste concurrentievoorwaarden voor alle instellingen binnen de interne markt;

· verminderen van onderlinge verwevenheid binnen de financiële sector die tot systeemrisico leidt;

· vergemakkelijken van efficiënt management van, monitoring van en toezicht op een kredietinstelling; en

· vergemakkelijken van de ordelijke afwikkeling en het ordelijk herstel van de groep.

1.4.3.     Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen

Verminderen van het nemen van risico binnen de kredietinstelling;

verminderen van belangenconflicten tussen de verschillende delen van de kredietinstelling;

verminderen van foutieve toewijzing van middelen en vermeerderen van de kredietverlening aan de reële economie;

verminderen van concurrentievervalsing binnen de interne markt;

verminderen van de onderlinge verwevenheid binnen de financiële sector;

bevorderen van efficiënt management van, efficiënte monitoring van en efficiënt toezicht op een kredietinstelling;

bevorderen van een ordelijke afwikkeling en een ordelijk herstel van de grootste en meest complexe bankgroepen.

1.4.4.     Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Relevante indicatoren om het voorstel te evalueren kunnen onder meer zijn:

· aantal banken en grootte van de banken die aan structurele scheidingsvereisten onderworpen zijn;

· toewijzing van activiteiten aan de deposito- of  de handelsentiteit;

· transactievolumes, spreads of liquiditeit op de relevante markten;

· marktaandeeltrends van banken die aan structurele scheiding onderworpen zijn;

· marktconcentratie bij activiteiten die aan structurele scheiding onderworpen zijn;

· nieuwe toetreders tot activiteiten die aan structurele scheiding onderworpen zijn;

· winstgevendheidstrends voor banken die aan structurele scheiding onderworpen zijn;

· maatstaven van de omvang van impliciete overheidssubsidies;

· maatstaven van het financieringskostenvoordeel van TBFT-banken;

· maatstaven van de handels- en kredietverleningsactiviteit door TBTF-banken.

1.5.        Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Sinds de start van de financiële crisis is de Europese Unie (de "EU") en haar lidstaten bezig met een fundamentele revisie van de bankregelgeving en het bankentoezicht.

Op het gebied van bankieren heeft de EU het initiatief genomen voor een aantal hervormingen om banken weerbaarder te maken en de impact van potentiële bankfaillissementen te verminderen, met als doel het creëren van een veiliger, gezonder, meer transparant en verantwoordelijk financieel systeem dat werkt voor de economie en de samenleving als geheel (zie met name de nieuwe verordening en richtlijn kapitaalsvereisten (de "CRR"/"CRDIV") alsook de voorgestelde richtlijn herstel en afwikkeling van banken (de "BRRD").

De banksector in de EU en individuele banken blijven echter groot in absolute en relatieve termen. De grootste banken zijn ook actiever in complexe handelsactiviteiten en grensoverschrijdend actiever via een zeer groot aantal juridische entiteiten.

Verschillende lidstaten van de EU alsook derde landen hebben daarom een stap verder gedaan en hebben wetgeving aangenomen om hun banksector structureel te hervormen of zijn daarmee bezig teneinde aandachtsvelden te behandelen die betrekking hebben op de grootste en meest complexe financiële instellingen. Ook internationale instellingen zoals de G20, de Raad voor Financiële Stabiliteit, de Bank voor Internationale Betalingen, het Internationaal Monetair Fonds en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling hebben de rol van dergelijke hervormingen ten aanzien van bv. de afwikkelbaarheid onder de aandacht gebracht en hebben opgeroepen tot een breed en wereldwijd debat over bancaire bedrijfsmodellen.

1.5.2.     Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

In het licht van deze ontwikkelingen is er een gegronde reden om op het niveau van de EU op te treden. Terwijl de nationale hervormingen in grote lijnen hetzelfde doel nastreven, verschillen ze wat de details betreft. Dit zal een verstorende werking hebben op vestigingsbesluiten aangezien TBTF- banken activiteiten kunnen overdragen naar of zich kunnen vestigen in een andere lidstaat. Een gemeenschappelijke reactie van de EU zou daarom doeltreffender zijn. De behoefte aan uniforme regels is bijzonder belangrijk voor de bankenunie om de toezichtstaken van het GTM en de afwikkelingsacties van het GAM te vergemakkelijken.

1.5.3.     Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

n.v.t.

1.5.4.     Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

De EU heeft reeds de aanzet gegeven tot een aantal hervormingen om banken weerbaarder te maken en de waarschijnlijkheid en het effect van een bankfaillissement te reduceren. Deze hervormingen omvatten maatregelen om de solvabiliteit van de banken te versterken (het onderdeel kapitaal- en liquiditeitsvereisten van het CRR/CRDIV-pakket); maatregelen ter versterking van de afwikkelbaarheid van banken (de voorgestelde BRRD); maatregelen met het oog op een betere garantie van deposito’s (de herziening van de richtlijn depositogarantiestelsels (de "DGS"); maatregelen voor het verbeteren van de transparantie en het aanpakken van de risico's van derivaten en voor het verbeteren van de marktinfrastructuren (de verordening Europese marktinfrastructuur (de "EMIR")  en daarmee samenhangende herzieningen van de richtlijn markten voor financiële instrumenten ("MiFID")). Om de negatieve feedbackcyclus tussen overheids- en bankrisico’s te doorbreken en het vertrouwen in de euro en het banksysteem te herstellen, heeft de Europese Commissie bovendien opgeroepen tot verdere ontwikkeling van een bankenunie, daarbij voortbouwend op het eengemaakt reglement dat van toepassing zal zijn op alle banken in de hele EU. Daartoe behoren het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme ("GTM") en een gemeeschappelijk afwikkelingsmechanisme ("GAM"), die verplicht zullen zijn voor leden van de eurozone, maar vrijwillig voor alle andere lidstaten.

Ondanks deze brede hervormingsagenda moeten verdere maatregelen worden genomen om de kans op en de impact van een faillissement van TBTF-banken te verminderen. Voor dergelijke maatregelen bestaat een mondiaal draagvlak, zoals blijkt uit recente verklaringen van G20-leiders en -ministers.

Wat de impact van een faillissement betreft, zal tenuitvoerlegging van de BRRD de weg vrijmaken voor de ordelijke afwikkeling van normale EU-banken en aldus de impact van een faillissement van deze banken op de openbare financiën significant verminderen.  Het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden ten aanzien van TBTF-banken zal, gezien hun bijzonder grote, complexe en geïntegreerde balans en bedrijfsstructuur moeilijk zijn. Hoewel de kans dat er uiteindelijk overheidssteun aan te pas komt ongetwijfeld is verminderd, kan overheidssteun toch niet worden uitgesloten als de bevoegdheden niet in alle gevallen ten volle worden toegepast. De gevolgen van een faillissement van een grote en complexe bank kunnen derhalve nog steeds significant zijn. Een en ander kan marktpercepties van nog steeds aanwezige impliciete subsidiëring verklaren en verdere duidelijkheid wat betreft mogelijke bijkomende structurele maatregelen vereisen. Door structurele hervormingen zullen de opties vermeerderen waarover de autoriteiten bij het behandelen van faillerende bankengroepen zullen beschikken. Door de geloofwaardigheid van ordelijke afwikkeling te verhogen, zal ook de marktdiscipline en de bankbalansdynamiek ex ante verbeteren.  Structurele hervormingen kunnen de recent in het kader van de BRRD verleende bevoegdheden doeltreffender maken voor TBTF-banken, aangezien afwikkelingsautoriteiten afzonderlijke, gescheiden en eenvoudiger balansen te behandelen zouden krijgen.  Daardoor zou het monitoren en beoordelen van de verschillende entiteiten van een bankengroep  gemakkelijker worden en het gamma van opties dat afwikkelingsautoriteiten ter beschikking staat, worden uitgebreid. Extra maatregelen voor TBTF-banken zouden in lijn zijn met het evenredigheidsbeginsel van de BRRD.

1.6.        Duur en financiële gevolgen

ý Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

Inwerkingtreding en start van de toepassing gepland voor 2015/2017 met naleving van het verbod op handel voor eigen rekening per januari 2017 en potentiële scheidingsvereisten per juli 2018.

1.7.        Beheersvorm(en)[44]

Uit de begroting 2014

¨ Direct beheer  door de Commissie

– ¨ door haar diensten, met inbegrip van haar personeel in de delegaties van de Unie;

– door de uitvoerende agentschappen;

¨ Gedeeld beheer met lidstatent  met lidstaten

ý Indirect beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan:

– ¨ derde landen of de door hen aangewezen organen;

– ¨ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

– ¨de EIB en het Europees Investeringsfonds;

– ¨ in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement genoemde organen;

– ¨ publiekrechtelijke organen;

– ¨ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

– ¨ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

– ¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

– Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

De EBA is een regelgevend agentschap dat onder toezicht van de Commissie handelt.

2.           BEHEERSMAATREGELEN

2.1.        Regels inzake het toezicht en de verslagen

Het voorstel voorziet erin dat de Commissie periodiek de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen moet toetsen.

2.2.        Beheers- en controlesysteem

2.2.1.     Vastgestelde risico's

Met betrekking tot het juridische, economische, efficiënte en effectieve gebruik van kredieten als gevolg van het voorstel, wordt verwacht dat het voorstel niet zal leiden tot nieuwe risico’s die momenteel niet door het bestaande internecontrolekader van de EBA zouden worden gedekt.

2.2.2.     Informatie over het opgezette interne controlesysteem

n.v.t.

2.2.3.     Raming van de kosten en baten van controles en beoordeling van het verwachte foutenrisico

n.v.t.

2.3.        Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zonder enige beperking van toepassing op de EBA.

De EBA dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en moet onverwijld passende voorzieningen treffen die op alle EBA-werknemers van toepassing zijn.

In de financieringsbesluiten en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de EBA toegekende gelden en bij het personeel dat voor de toekenning van de financiering verantwoordelijk is.

De artikelen 64 en 65 van de verordening tot oprichting van de EBA bevatten de bepalingen betreffende de uitvoering van en het toezicht op de EBA-begroting en de toepasselijke financiële regeling.

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.        Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort  uitgaven || Bijdrage

|| GK/ NGK ([45]) || van EVA-landen[46] || van kandidaat-lidstaten[47] || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

1.a || 12.0302 Europese Bankautoriteit (EBA) || GK || JA || JA || NEEN || NEEN

· Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

3.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

Dit wetgevingsinitiatief heeft de volgende gevolgen voor de uitgaven:

· De indienstneming van twee nieuwe tijdelijke functionarissen (TA) bij de EBA (2 TA vanaf januari 2016) - Zie de bijlage voor meer informatie over hun taken en de wijze waarop de kosten ervan werden berekend (waarvan 40% door de EU en 60% door de lidstaten zal worden gefinancierd).

· De nieuwe taken worden uitgevoerd met de personele middelen die beschikbaar zijn binnen de jaarlijkse toewijzingsprocedure voor de begroting, in het licht van de budgettaire beperkingen die van toepassing zijn op alle EU-organen en in lijn met de financiële programmering voor agentschappen. De middelen die het agentschap nodig heeft voor de nieuwe taken zullen met name consistent en verenigbaar zijn met de personele en financiële toewijzing voor de EBA die is vastgesteld in de recente mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Programmering 2014-2020 van de personeels- en financiële middelen voor de gedecentraliseerde agentschappen (COM (2013) 519).

3.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

miljoenen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader   || Aantal || 1A Slimme en inclusieve groei — Economische, sociale en territoriale samenhang

DG: MARKT || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten || || || || || || || ||

12.0302 Europese Bankautoriteit (EBA) || Vastleggingen || 1) || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76

Betalingen || 2) || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[48] || || || || || || || ||

Nummer begrotingsonderdeel || || 3) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten voor DG MARKT || Vastleggingen || =1+1a +3 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76

Betalingen || =2+2a +3 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || 4) || || || || || || || ||

Betalingen || 5) || || || || || || || ||

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || 6) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 1.a van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76

Betalingen || =5+ 6 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76

Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || ||

Rubriek van het meerjarige financiële kader   || 5 || "Administratieve uitgaven"

miljoenen EUR (tot op drie decimalen)

|| || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

DG: ||

Ÿ Personele middelen || || || || || || || ||

Ÿ Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

TOTAAL DG <…….> || Kredieten || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || || || || || || || ||

miljoenen EUR (tot op drie decimalen)

|| || || Jaar N[49] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || || || || || || || ||

Betalingen || || || || || || || ||

3.2.2.     Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

– ¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

– ýVoor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

OUTPUTS

Type[50] || Gem. kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 1[51] ... || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 2 ... || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || ||

TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || ||

3.2.3.     Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.  Samenvatting

– ý Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– ¨Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

miljoenen EUR (tot op drie decimalen)

|| Jaar N[52] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Personele middelen || || || || || || || ||

Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Buiten RUBRIEK 5[53] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

Personele middelen || || || || || || || ||

Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

TOTAAL || || || || || || || ||

Voor de kredieten voor personele middelen zal een beroep worden gedaan op de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van de actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

– ý Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

|| || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

|| Ÿ Formatieplaatsen (ambtenaren en/of tijdelijk personeel) || ||

|| XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || || || || || || ||

|| XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || ||

|| XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || ||

|| 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[54] ||

|| XX 01 02 01 (CA, SNE, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || ||

|| XX 01 02 02 (CA, LA, SNE, INT en JED in de delegaties) || || || || || || ||

|| XX 01 04 jj[55] || - zetel || || || || || || ||

|| - delegaties || || || || || || ||

|| XX 01 05 02 (CA, SNE, INT - onderzoek door derden) || || || || || || ||

|| 10 01 05 02 (CA, INT, SNE - eigen onderzoek) || || || || || || ||

|| Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || ||

|| TOTAAL || || || || || || ||

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken

Ambtenaren en tijdelijk personeel ||

Extern personeel ||

3.2.4.     Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

– ý Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader.

– De middelen die de EBA nodig heeft voor de nieuwe taken zullen met name consistent en verenigbaar zijn met het MFK 2014-2020 en de personele en financiële toewijzing voor de EBA die is vastgesteld in de recente mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Programmering 2014-2020 van de personeels- en financiële middelen voor de gedecentraliseerde agentschappen (COM (2013) 519).

– ¨Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[56].

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.     Bijdrage van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen)

|| 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal

Lidstaten || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00

TOTAAL medegefinancierde kredieten || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00

3.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– ¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

¨         voor de eigen middelen

¨         voor de diverse ontvangsten

miljoenen EUR (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[57]

2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Artikel …………. || || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

Bijlage betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen

Raming voor de EBA

Het voorstel van de Commissie omvat bepalingen voor de EBA om vier gedelegeerde handelingen en zes technische normen te ontwikkelen die moeten waarborgen dat bepalingen met een uitermate technisch karakter in de gehele EU op consistente wijze ten uitvoer worden gelegd.

De Commissie moet technische reguleringsnormen die door de EBA zijn ontwikkeld met betrekking tot de methodologie voor de consistente aflezing en toepassing van de maatstaven betreffende de berekening van de drempel waarboven scheiding van de handelsactiviteiten moet plaatsvinden. De Commissie en EBA moeten ervoor zorgen dat die normen door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast op een wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van deze instellingen en hun activiteiten. Bovendien moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen technische uitvoeringsnormen vaststellen die door de EBA zijn ontwikkeld met betrekking tot de methodologie voor de berekening van het bedrag van de handelsactiviteiten van kredietinstellingen en moedermaatschappijen en de uniforme template voor openbaarmaking van het totale bedrag en de onderdelen van de handelsactiviteiten van kredietinstellingen en moedermaatschappijen. De geplande werkzaamheden vereisen bilaterale en multilaterale bijeenkomsten met de belanghebbenden, analyse en beoordeling van opties en het opstellen van raadplegingsdocumenten, openbare raadpleging van belanghebbenden, opzetten en beheren van permanente deskundigengroepen bestaande uit toezichthouders van de lidstaten, het opzetten en beheer van ad-hocdeskundigengroepen, analyse van de reacties op de raadplegingen, het opstellen van kosten/batenanalyse en opstelling van de wettekst.

Er is vanuit gegaan dat de verordening eind 2015 in werking zal treden. De bijkomende EBA-middelen zijn bijgevolg pas vanaf 2016 vereist. Er zijn twee posten van tijdelijk functionaris nodig om de vereiste taken uit te voeren op lange termijn:

Gedelegeerde handelingen van de Commissie:

· Maatstaven: niveau, aantal weerlegbaar vermoeden;

· Verstrekking van risicobeheerproducten: plafond waarboven door de handelsentiteit risicobeheerproducten moeten worden verstrekt;

· Scheidingsregels – grote blootstellingen:  in aanmerking komende kredietrisicolimiteringstechnieken.

· Territoriaal toepassingsgebied: criteria voor gelijkwaardigheid

Technische normen van de Commissie:

· verbod op handel voor eigen rekening — methodologie voor het berekenen van de handelsactiviteiten ten behoeve van de algemene drempel;

· verbod op handel voor eigen rekening — uniforme template voor de openbaarmaking van handelsactiviteiten;

· scheiding - maatstaven: consistente aflezing en toepassing;

· bijzonderheden en inwerkingtreding rapportageverplichting)

· registratie van transactieregisters;

· Autoriteiten die toegang hebben tot de gegevens van transactieregisters.

Aanname extra middelen:

· er wordt vanuit gegaan dat de twee extra posten betrekking hebben op een tijdelijke functionaris van functiegroep en rang AD 7;

· de gemiddelde loonkosten voor de verschillende categorieën personeel zijn gebaseerd op richtsnoeren van DG BUDG;

· de salariscorrectiecoëfficiënt voor Londen is 1,344;

· de kosten van dienstreizen worden geraamd op 10.000 EUR;

· de kosten voor het aanwerven van medewerkers (reis- en verblijfkosten, medische onderzoeken, installatie- en andere vergoedingen, verhuiskosten enz.) worden geraamd op 12.700 EUR.

De berekeningsmethode voor de toename van het vereiste budget voor de komende drie jaar wordt meer in detail toegelicht in de onderstaande tabel. Bij de berekening wordt ervan uitgegaan dat 40 % van de kosten uit de uniale begrotingsmiddelen wordt gefinancierd.

Soort kosten || Berekening || Bedrag (in duizenden)

2016 || 2017 || 2018 || Totaal

Personeelsuitgaven || || || || ||

11 Salarissen en toelagen || =2 x 132 x1.344 || 355 || 355 || 355 || 1.064

12 Uitgaven in verband met aanwerving || =2 x 13 || 25 || || || 25

13 Uitgaven voor dienstreizen || =2 x 10 || 20 || 20 || 20 || 60

Totaal: personeelsuitgaven || || 400 || 375 || 375 || 1,150

|| || || || ||

Waarvan bijdrage van de Gemeenschap (40 %) || || 160 || 150 || 150 || 460

Waarvan bijdrage van de lidstaten (60 %) || || 240 || 225 || 225 || 690

[1]               Voor het mandaat van de groep en een lijst van de leden, zie http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/high-level_expert_group/mandate_en.pdf.

[2]               De andere aanbevelingen van de deskundigengroep hadden betrekking op (2) de eventuele noodzaak om bijkomende activiteiten af te scheiden, als voorwaarde voor het herstel- en afwikkelingsplan; (3) het gebruik van bail-in als afwikkelingsinstrument; (4) een herziening van de kapitaalvereisten wat betreft voor handelsdoeleinden aangehouden activa en leningen met betrekking tot vastgoed; en (5) maatregelen om de governance en de controle van de banken te verstrengen alsook om het toezicht op de banken en de marktdiscipline te verscherpen.

[3]               Europees Parlement (McCarthy 2013), De structurele hervorming van de bankensector in de EU, 2013/2021 (INI).

[4]               "Too-big-to-fail" betekent te belangrijk om failliet te gaan, te vervlochten om failliet te gaan alsook te complex om failliet te gaan. Zie ook Europese Commissie (2013b).

[5]               Richtlijn xx/xxxx/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 77/91/EEG en 82/891/EEG van de Raad, van de Richtlijnen 2001/27/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU, en van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (PB L -- xxx)..

[6]               COM(2012) 102 final, http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/shadow/green-paper_en.pdf.

[7]           Deze definitie is ontwikkeld door de FSB in zijn verslag van 27 oktober 2011 over de versterking van het toezicht op en de reglementering van schaduwbankieren, http://www.financialstabilityboard.org/publications/r_111027a.pdf.

[8]               P7_TA(2012)0427, http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&reference=P7-TA-2012-0427&language=NL. .

[9]               Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over schaduwbankieren – Het aanpakken van nieuwe bronnen van risico in de financiële sector, COM(2013), 614 final.

[10]             Raadpleging van de deskundigengroep over de hervoming van de structuur van het Europese bankwezen, mei/juni 2012. http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2012/banking_sector_en.htm. De deskundigengroep heeft 83 antwoorden ontvangen, die voor de overgrote meerderheid afkomstig waren van banken en andere financiële instellingen, vervolgens van retailcliënten en betrokken verenigingen, en in de laatste plaats van ondernemingen.

[11]             Raadpleging over de aanbevelingen van de deskundigengroep inzake de structuur van het Europese bankwezen, http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2012/hleg-banking_en.htm. Van de 89 binnengekomen antwoorden kwam bijna de helft van de banksector.

[12]             Raadpleging van de Commissie over de structurele hervorming van de banksector http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2013/banking-structural-reform/index_en.htm. De diensten van de Commissie ontvingen meer dan 500 antwoorden. Deze waren afkomstig van banken en andere financiële instellingen, ondernemingen, beleggers, overheden en consumentenverenigingen en individuele personen - antwoorden van individuele personen (439) en consumentenverenigingen (11).

[13]             Ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L287 van 29.10.2013, blz. 63).

[14]             Ingevoerd door de aanneming van het [SRM].

[15]             Dit is de drempel voor "belangrijke instellingen" die in Verordening nr. 1024/2013 wordt gebruikt.

[16]             Zie bijlage 6 van de effectbeoordeling.

[17]             Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1; Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

[18]             Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012, PB L 284 van 27.7.2009, blz. 1.

[19]             Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).

[20]             PB C , , p. .

[21]             PB C […] van […], blz. […].

[22]             PB C […] van […], blz. […].

[23]             Ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L287 van 29.10.2013, blz. 63).

[24]             Ingevoerd bij het [SRM].

[25]             Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

[26]             Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010.

[27]             Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

[28]             Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

[29]             Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad ( PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

[30]             Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

[31]             Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013

betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L176 van 27.6.2013, blz. 1).

[32]             Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

[33]          Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5 tot en met 14.

[34]             Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1).

[35]             Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

[36]             Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 1).

[37]          Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 18).

[38]             Verordening (EU) nr. xx/xxxx van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese langetermijninvesteringsfondsen (PB L xx van xx).

[39]             Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

[40]             Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5 tot en met 14).

[41]             Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1 tot en met 36).

[42]             Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012

betreffende OTC-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters.

[43]             ABM: activity-based management – ABB: activity-based budgeting.

[44]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

[45]             GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

[46]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[47]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

[48]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[49]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[50]             Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

[51]             Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…"

[52]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[53]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[54]             CA= arbeidscontractant; LA= plaatselijk functionaris; SNE= gedetacheerd nationaal deskundige; INT = personeel agentschap; JED= jonge deskundige in delegaties.

[55]             Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).

[56]             Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord (voor de periode 2007-2013).

[57]             Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25% aan inningskosten.

Top