EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R1157

Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (Voor de EER relevante tekst.)

PE/70/2019/REV/1

OJ L 188, 12.7.2019, p. 67–78 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2019/1157/oj

12.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 188/67


VERORDENING (EU) 2019/1157 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 juni 2019

betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 21, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig het Verdrag van de Europese Unie (VEU) is de Unie vastbesloten het vrije verkeer van personen te vergemakkelijken en tegelijkertijd tevens de veiligheid en zekerheid van hun volkeren te waarborgen, door een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, overeenkomstig het bepaalde in het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(2)

Met het burgerschap van de Unie wordt iedere burger van de Unie het recht van vrij verkeer verleend, mits bepaalde beperkingen en voorwaarden in acht worden genomen. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) geeft uitvoering aan dat recht. Artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) voorziet eveneens in het recht van vrijheid van verkeer en van verblijf. Vrijheid van verkeer houdt het recht in om lidstaten te verlaten en binnen te komen met een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort.

(3)

Overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG verstrekken lidstaten hun burgers overeenkomstig hun nationale recht een identiteitskaart of een paspoort en hernieuwen zij deze bescheiden. Voorts is in deze richtlijn bepaald dat lidstaten Unieburgers en hun familieleden de verplichting kunnen opleggen zich bij de bevoegde autoriteiten te laten inschrijven. De lidstaten moeten burgers van de Unie een verklaring van inschrijving verstrekken op de in die richtlijn vastgestelde voorwaarden. Op grond van deze richtlijn moeten lidstaten familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, ook verblijfskaarten verstrekken en, op verzoek, documenten ter staving van duurzaam verblijf en kaarten voor duurzaam verblijf verstrekken.

(4)

In Richtlijn 2004/38/EG is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen kunnen nemen om een in die richtlijn neergelegd recht in geval van rechtsmisbruik of fraude te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Vervalsing van documenten of een onjuiste voorstelling van feiten betreffende de voorwaarden voor het verblijfsrecht zijn in het kader van deze richtlijn genoemd als typische gevallen van fraude.

(5)

Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de beveiligingsniveaus van de door de lidstaten afgegeven nationale identiteitskaarten en verblijfsvergunningen voor in een andere lidstaat woonachtige Unieonderdanen en hun familieleden. Die verschillen doen het risico op vervalsing en documentfraude toenemen, en leiden eveneens tot praktische moeilijkheden voor burgers bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer. Uit cijfers van het European Document Fraud Risk Analysis Network (EDF-RAN) blijkt dat het aantal incidenten met betrekking tot frauduleuze identiteitskaarten in de loop der tijd is toegenomen.

(6)

In haar mededeling van 14 september 2016 getiteld “Versterking van de veiligheid in een door mobiliteit gekenmerkte wereld door betere informatie-uitwisseling in de strijd tegen terrorisme en door sterkere buitengrenzen” benadrukt de Commissie dat beveiligde reis- en identiteitsdocumenten een cruciale rol spelen wanneer het erop aankomt de identiteit van een persoon onomstotelijk vast te stellen, en kondigt zij aan een actieplan te zullen presenteren voor de bestrijding van reisdocumentfraude. Volgens deze mededeling zijn voor de totstandbrenging van een betere aanpak robuuste systemen nodig waarmee misbruik van en bedreigingen voor de interne veiligheid als gevolg van tekortkomingen in de beveiliging van documenten, met name in verband met terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, kunnen worden voorkomen.

(7)

Volgens het Actieplan van de Commissie van 8 december 2016 voor een krachtige Europese reactie op reisdocumentfraude (het actieplan 2016) wordt bij ten minste driekwart van de frauduleuze documenten die aan de buitengrenzen, maar ook binnen het gebied zonder controles aan de binnengrenzen, worden ontdekt, de indruk gewekt dat zij door de lidstaten of de met Schengen geassocieerde landen zijn afgegeven. Door de lidstaten afgegeven nationale identiteitskaarten met een lager beveiligingsniveau zijn de vaakst aangetroffen vervalste documenten om door het Schengengebied te reizen.

(8)

Om identiteitsfraude tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de vervalsing en namaak van identiteitsdocumenten en het gebruik van dergelijke vervalste of nagemaakte documenten op passende wijze wordt bestraft krachtens hun nationale recht.

(9)

In het actieplan 2016 kwamen de risico's van frauduleuze identiteitskaarten en verblijfsdocumenten aan bod. In het actieplan 2016 en in haar verslag 2017 over het EU-burgerschap heeft de Commissie zich ertoe verbonden om beleidsopties te onderzoeken om de beveiliging van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten te verbeteren.

(10)

In overeenstemming met het actieplan 2016 vereist de afgifte van authentieke en beveiligde identiteitskaarten een betrouwbaar proces voor identiteitsregistratie en beveiligde onderliggende documenten ter ondersteuning van het aanvraagproces. Gezien het toegenomen gebruik van valse onderliggende documenten blijven de Commissie, de lidstaten en de desbetreffende agentschappen van de Unie zich gezamenlijk inzetten om onderliggende documenten minder gevoelig voor fraude te maken.

(11)

Door de onderhavige verordening wordt van lidstaten niet verlangd dat zij identiteitskaarten of verblijfsdocumenten invoeren wanneer het nationale recht daarin niet voorziet, noch wordt daardoor afbreuk gedaan aan de bevoegdheid van de lidstaat om op grond van het nationale recht andere verblijfsdocumenten uit te geven buiten het toepassingsgebied van het Unierecht, zoals verblijfskaarten die worden afgegeven voor alle ingezetenen op hun grondgebied, ongeacht hun nationaliteit.

(12)

Deze verordening belet de lidstaten niet om op een niet-discriminerende manier andere documenten dan reisdocumenten, zoals rijbewijzen, voor identificatiedoeleinden te aanvaarden.

(13)

Identiteitsdocumenten die zijn afgegeven aan burgers wier rechten van vrij verkeer overeenkomstig het recht van de Unie of het nationaal recht zijn beperkt, en waarop expliciet staat vermeld dat zij niet als reisdocumenten kunnen worden gebruikt, mogen niet worden geacht binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.

(14)

Reisdocumenten die voldoen aan Document 9303, deel 5 (zevende uitgave, 2015) van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) inzake machineleesbare reisdocumenten (“ICAO-document 9303”), die niet voor identificatiedoeleinden worden gebruik in de lidstaten van afgifte, zoals de door Ierland afgegeven paspoortkaart, mogen niet worden geacht binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.

(15)

Deze verordening laat het gebruik door lidstaten van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten met eID-functie voor andere doeleinden onverlet, noch doet zij afbreuk aan de regels die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4), die voorziet in Uniebrede wederzijdse erkenning van elektronische identificatiemiddelen bij de toegang tot overheidsdiensten en die burgers die naar een andere lidstaat verhuizen, helpt door de wederzijdse erkenning van elektronische identificatiemiddelen op te leggen onder voorbehoud van bepaalde voorwaarden. Verbeterde identiteitskaarten moeten identificatie eenvoudiger maken en bijdragen tot een betere toegang tot diensten.

(16)

Goede verificatie van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten vereist dat lidstaten voor elk type onder deze verordening vallend document de correcte titel gebruiken. Om de controle van onder deze verordening vallende documenten in andere lidstaten te vergemakkelijken, dient de titel van het document ook ten minste in één aanvullende, officiële taal van de instellingen van de Unie te worden vermeld. Wanneer lidstaten voor identiteitskaarten reeds ingeburgerde benamingen gebruiken anders dan de titel “identiteitskaart”, dient hen te worden toegestaan deze in hun officiële taal of talen te blijven gebruiken. Er mogen in de toekomst echter geen nieuwe benamingen worden ingevoerd.

(17)

Beveiligingskenmerken zijn noodzakelijk om te verifiëren of een document authentiek is en om de identiteit van een persoon vast te stellen. De vaststelling van minimumbeveiligingsnormen en de integratie van biometrische gegevens in identiteitskaarten en in verblijfskaarten van familieleden die niet de nationaliteit bezitten van een lidstaat, zijn belangrijke stappen om het gebruik ervan in de Unie veiliger te maken. Het opnemen van dergelijke biometrische kenmerken dient Unieburgers in staat te stellen ten volle te profiteren van hun rechten van vrij verkeer.

(18)

De opslag van een gezichtsopname en twee vingerafdrukken (“biometrische gegevens”) op identiteitskaarten en verblijfskaarten, waarin reeds wordt voorzien bij biometrische paspoorten en verblijfsvergunningen voor onderdanen van derde landen, vormt een passende combinatie van betrouwbare identificatie en authenticatie met een lagere fraudegevoeligheid, waarmee identiteitskaarten en verblijfskaarten beter kunnen worden beveiligd.

(19)

Als algemene praktijk dienen lidstaten voor de verificatie van de authenticiteit van het document en de identiteit van de houder, primair de gezichtsopname te verifiëren en, indien dit nodig is om de authenticiteit van het document en de identiteit van de houder zonder enige twijfel te bevestigen, moeten de lidstaten ook de vingerafdrukken verifiëren.

(20)

De lidstaten moeten waarborgen dat in gevallen waar een verificatie van de biometrische gegevens de authenticiteit van het document of de identiteit van de houder ervan niet bevestigt, een verplichte manuele controle door gekwalificeerd personeel plaatsvindt.

(21)

Deze verordening voorziet niet in een rechtsgrond voor het opzetten of bijhouden van nationale databanken voor de opslag van biometrische gegevens in de lidstaten; dit is een kwestie van nationale wetgeving die moet voldoen aan het Unierecht inzake gegevensbescherming. De verordening voorziet evenmin in een rechtsgrond voor het opzetten of bijhouden van een gecentraliseerde databank op Unieniveau.

(22)

Biometrische gegevens moeten worden verzameld en opgeslagen in het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten, zodat de authenticiteit van het document en de identiteit van de houder kunnen worden geverifieerd. Een dergelijke verificatie mag alleen worden verricht door naar behoren gemachtigd personeel en alleen wanneer de afgifte van een identiteitskaart of verblijfsvergunning wettelijk vereist is. Biometrische kenmerken die met het oog op de personalisering van identiteitskaarten of verblijfsdocumenten worden opgeslagen, moeten bovendien op een zeer veilige manier worden bewaard en slechts tot de datum waarop het document wordt afgehaald en in geen geval langer dan 90 dagen na de dag van afgifte van het document. Na deze periode moeten deze biometrische kenmerken onmiddellijk worden gewist en vernietigd. Dit mag geen afbreuk doen aan eventuele andere verwerking van deze gegevens overeenkomstig het Unie- of nationaal recht inzake gegevensbescherming.

(23)

Voor de toepassing van deze verordening dient rekening te worden gehouden met de specificaties van ICAO-document 9303 die mondiale interoperabiliteit garanderen onder meer voor machineleesbaarheid en het gebruik van visuele inspectie.

(24)

De lidstaten moeten kunnen besluiten of zij op een onder deze verordening vallend document de gender van een persoon willen vermelden. Indien een lidstaat de gender van een persoon op een dergelijk document vermeldt, moeten in voorkomend geval de specificaties van ICAO-document 9303 “F”, “M” of “X” worden gebruikt, of de corresponderende letters in de taal of talen van die lidstaat.

(25)

Om ervoor te zorgen dat terdege rekening wordt gehouden met de toekomstige beveiligingsnormen en technische specificaties die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad (5), waar van toepassing, voor identiteitskaarten en verblijfskaarten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6). Met het oog daarop moet de Commissie worden bijgestaan door het comité dat is opgericht bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad (7). Indien noodzakelijk moet het mogelijk zijn dat de vastgestelde uitvoeringshandelingen geheim blijven, teneinde het risico op namaak en vervalsing tegen te gaan.

(26)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat passende en doeltreffende procedures voor de verzameling van biometrische kenmerken zijn vastgesteld en die procedures stroken met de rechten en beginselen zoals verankerd in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de belangen van het kind tijdens de verzamelingsprocedure te allen tijde voorop staan. Daartoe moet gekwalificeerd personeel een passende opleiding krijgen op het gebied van kindvriendelijke methoden voor de verzameling van biometrische kenmerken.

(27)

Wanneer zich moeilijkheden voordoen bij het verzamelen van biometrische kenmerken, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat passende procedures voorhanden zijn om de waardigheid van de betrokken persoon te eerbiedigen. Derhalve dient rekening te worden gehouden met specifieke overwegingen in verband met gender, alsook met de specifieke behoeften van kinderen en kwetsbare personen.

(28)

De invoering van minimumnormen voor de beveiliging en het model van identiteitskaarten dient lidstaten in staat te stellen op de authenticiteit van die documenten te vertrouwen wanneer Unieburgers hun rechten van vrij verkeer uitoefenen. De invoering van aangescherpte beveiligingsnormen moet overheidsinstanties en private entiteiten voldoende garanties bieden om te vertrouwen op de authenticiteit van de identiteitskaarten wanneer deze door Unieburgers voor identificatiedoeleinden worden gebruikt.

(29)

Een onderscheidingsteken in de vorm van de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, omringd door twaalf gele sterren en negatief afgedrukt in een blauwe rechthoek, bevordert de visuele controle van het document, met name wanneer de houder het recht van vrij verkeer uitoefent.

(30)

Hoewel de mogelijkheid om aanvullende nationale kenmerken op te nemen behouden blijft, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat die kenmerken geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de gemeenschappelijke beveiligingskenmerken of ongunstig uitwerken op de grensoverschrijdende compatibiliteit van de identiteitskaarten, zoals de geschiktheid dat de identiteitskaarten kunnen worden gelezen door machines die in gebruik zijn in andere lidstaten dan die van afgifte.

(31)

De vaststelling van beveiligingsnormen voor identiteitskaarten en voor verblijfskaarten van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, mag niet leiden tot onevenredige stijging van de kosten voor Unieburgers of onderdanen van derde landen. De lidstaten dienen met dit beginsel rekening te houden wanneer zij een aanbesteding organiseren.

(32)

De lidstaten moeten alle noodzakelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat biometrische gegevens op correcte wijze de persoon identificeren aan wie een identiteitskaart wordt verstrekt. Hiertoe kunnen lidstaten overwegen om biometrische kenmerken, met name de gezichtsopname, te verzamelen door middel van een persoonlijke verschijning van de aanvrager bij de nationale autoriteiten die de identiteitskaarten afgeven.

(33)

De lidstaten moeten dergelijke informatie met elkaar delen, aangezien deze nodig is voor de toegang, authenticatie en verificatie van de op het veilige opslagmedium opgeslagen informatie. De formaten die voor het veilige opslagmedium worden gebruikt, moeten interoperabel zijn en moeten ook bruikbaar zijn bij geautomatiseerde grenspassage.

(34)

Richtlijn 2004/38/EG betreft de situatie waarin Unieburgers, of familieleden van Unieburgers die geen onderdaan van een lidstaat zijn, die niet over de vereiste reisdocumenten beschikken, binnen redelijke grenzen in de gelegenheid moeten worden gesteld om op andere wijze te bewijzen dat zij het recht van vrij verkeer genieten. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om identiteitsdocumenten die voorlopig worden verstrekt en verblijfskaarten voor dergelijke familieleden.

(35)

Deze verordening neemt de verplichtingen in acht die zijn verankerd in het Handvest en in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap. De lidstaten worden hiertoe aangemoedigd samen te werken met de Commissie aan de integratie van aanvullende kenmerken die identiteitskaarten toegankelijker en gebruiksvriendelijker maken voor mensen met een handicap, zoals visueel gehandicapte personen. De lidstaten moeten de toepassing van oplossingen onderzoeken, zoals mobiele aanvraagapparatuur, met het oog op de afgifte van identiteitskaarten aan personen die niet in staat zijn zelf langs te gaan bij de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van identiteitskaarten.

(36)

Verblijfsdocumenten die aan burgers van de Unie worden afgegeven, dienen specifieke informatie te bevatten om ervoor te zorgen dat zij als dusdanig in alle lidstaten worden geïdentificeerd. Een en ander dient de erkenning van het recht van vrij verkeer van de mobiele Unieburger en van de aan het gebruik van dat recht inherente rechten te vergemakkelijken, maar harmonisatie mag niet verder gaan dan hetgeen passend is om de zwakke punten van bestaande documenten aan te pakken. De lidstaten hebben de vrijheid om het formaat te kiezen waarin deze documenten worden afgegeven, en kunnen deze afgeven in een formaat dat voldoet aan de specificaties van ICAO-document 9303.

(37)

Wat betreft verblijfsdocumenten afgegeven aan familieleden die niet de nationaliteit bezitten van een lidstaat, is het wenselijk gebruik te maken van hetzelfde model en dezelfde beveiligingskenmerken als die waarin is voorzien door Verordening (EG) nr. 1030/2002 als gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954 van het Europees Parlement en de Raad (8). Niet alleen vormen die documenten een bewijs van het verblijfsrecht, zij stellen de houders ervan voor wie anders een visumplicht zou gelden, eveneens vrij van de verplichting om een visum te verkrijgen wanneer zij de burger van de Unie op het grondgebied van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen.

(38)

In Richtlijn 2004/38/EG is bepaald dat documenten die worden afgegeven aan familieleden die niet de nationaliteit bezitten van een lidstaat, “Verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie” moet worden genoemd. Om hun identificatie te vergemakkelijken moeten op verblijfskaarten van een familielid van een burger van de Unie een gestandaardiseerde titel en code worden vermeld.

(39)

Rekening houdende met zowel het veiligheidsrisico als de kosten die lidstaten moeten maken, dienen identiteitskaarten maar ook verblijfskaarten van een familielid van een burger van de Unie met onvoldoende beveiligingsnormen te worden uitgefaseerd. Algemeen genomen dient een uitfaseringsperiode van tien jaar voor identiteitskaarten en vijf jaar voor verblijfskaarten voldoende te zijn om een evenwicht te vinden tussen de frequentie waarmee documenten doorgaans worden vervangen, en de noodzaak om de bestaande beveiligingslacune in de Unie te dichten. Voor kaarten die belangrijke beveiligingskenmerken missen of niet machineleesbaar zijn, is een kortere uitfaseringsperiode om veiligheidsredenen noodzakelijk.

(40)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (9) is van toepassing op de op grond van deze verordening te verwerken persoonsgegevens Voorts dienen nadere waarborgen te worden bepaald die gelden voor de verwerkte persoonsgegevens, en in het bijzonder voor gevoelige gegevens, zoals biometrische kenmerken. De betrokkenen dienen er op te worden gewezen dat hun documenten een opslagmedium met hun biometrische gegevens bevatten, die ook contactloos toegankelijk zijn, alsmede op alle gevallen waarin de in hun identiteitskaarten en verblijfsdocumenten opgenomen gegevens worden gebruikt. Hoe dan ook dienen de betrokkenen toegang te hebben tot persoonsgegevens die in hun identiteitskaarten en verblijfsdocumenten zijn verwerkt en dienen zij het recht te hebben deze te laten aanpassen door de afgifte van een nieuw document, indien deze gegevens incorrect of incompleet zijn. Het opslagmedium dient aan de hoogste veiligheidseisen te voldoen en dient de erop opgeslagen persoonsgegevens doeltreffend tegen ongeoorloofde toegang te beschermen.

(41)

De lidstaten moeten, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679, verantwoordelijk zijn voor de correcte verwerking van biometrische gegevens, vanaf de verzameling tot aan de opname van de gegevens op het opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet.

(42)

De lidstaten moeten uiterste voorzichtigheid betrachten wanneer zij samenwerken met een externe dienstverlener. Een dergelijke samenwerking mag geen uitsluiting inhouden van de aansprakelijkheid van de lidstaten die voortvloeit uit het Unierecht of nationaal recht voor schendingen van bepalingen met betrekking tot persoonsgegevens.

(43)

In deze verordening dient de grondslag voor het verzamelen en het opslaan van gegevens op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten nader te worden vermeld. In overeenstemming met het Unierecht of het nationaal recht en met inachtneming van de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit, moeten de lidstaten gegevens kunnen opslaan op een opslagmedium voor elektronische diensten of voor andere doeleinden met betrekking tot de identiteitskaart of het verblijfsdocument. De verwerking van dergelijke gegevens, met inbegrip van het verzamelen ervan, en de doelstellingen waarvoor deze kunnen worden gebruikt, dienen te worden toegestaan door het Unierecht of het nationale recht. Alle nationale gegevens dienen fysiek of logisch gescheiden te worden van de in deze verordening bedoelde biometrische gegevens en moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679.

(44)

De lidstaten dienen deze verordening uiterlijk 24 maanden na de datum van inwerkingtreding ervan toe te passen. Vanaf de datum van toepassing van deze verordening mogen de lidstaten uitsluitend documenten afgeven die de in deze verordening uiteengezette vereisten in acht nemen.

(45)

De Commissie dient respectievelijk twee en elf jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, verslag te doen over de tenuitvoerlegging ervan, onder meer over de vraag of het beveiligingsniveau passend is, met inachtneming van het effect ervan op de grondrechten en de gegevensbeschermingsbeginselen. Overeenkomstig het Interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (10) dient de Commissie, zes jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt en vervolgens om de zes jaar, voor deze verordening een evaluatie uit te voeren op basis van via specifieke monitoringregelingen verzamelde informatie om de daadwerkelijke effecten van deze verordening en de behoefte aan verdere acties na te gaan. De lidstaten dienen, met het oog op de monitoring, statistische gegevens te verzamelen over het aantal door hen afgegeven identiteitskaarten en verblijfsdocumenten.

(46)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken van beveiliging en het vergemakkelijken van het vrij verkeer voor burgers van de Unie en hun familieleden, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(47)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest, waaronder de menselijke waardigheid, de eerbiediging van het recht op lichamelijke integriteit, het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling, het recht op gelijkheid voor de wet en non-discriminatie, de rechten van kinderen en ouderen, de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht van vrij verkeer en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, en de lidstaten dienen bij de tenuitvoerlegging van deze verordening het Handvest te eerbiedigen.

(48)

De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten hebben respectievelijk op 10 augustus 2018 (11) en op 5 september 2018 (12) een advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening versterkt de beveiligingsnormen die gelden voor identiteitskaarten die lidstaten aan hun onderdanen afgeven, en voor verblijfsdocumenten die lidstaten afgeven aan burgers van de Unie en hun familieleden wanneer deze(n) hun recht op vrij verkeer binnen de Unie uitoefenen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

a)

identiteitskaarten die lidstaten aan hun eigen onderdanen afgeven als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2004/38/EG;

Deze verordening is niet van toepassing op identiteitsdocumenten die tijdelijk worden afgegeven en die een geldigheidsduur van minder dan zes maanden hebben.

b)

verklaringen van inschrijving afgegeven overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2004/38/EG aan burgers van de Unie die langer dan drie maanden in een gastland verblijven en documenten ter staving van duurzaam verblijf op verzoek afgegeven aan burgers van de Unie overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2004/38/EG;

c)

verblijfskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en duurzame verblijfskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2004/38/EG aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten.

HOOFDSTUK II

NATIONALE IDENTITEITSKAARTEN

Artikel 3

Beveiligingsnormen/model/specificaties

1.   Identiteitskaarten die lidstaten afgeven, worden geproduceerd in het ID-1-model en bevatten een machineleesbare zone. Zij zijn gebaseerd op de specificaties en de minimumbeveiligingsnormen van ICAO-document 9303 en voldoen aan de bepalingen die zijn opgenomen onder de punten c), d), f) en g) van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 als gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

2.   De gegevenselementen die op de identiteitskaarten worden vermeld voldoen aan de in deel vijf van ICAO-document 9303 vastgelegde specificaties.

In afwijking van de eerste alinea mag het documentnummer in zone I worden vermeld, terwijl de vermelding van het geslacht van een persoon optioneel is.

3.   Het document draagt als titel “Identiteitskaart” of een andere goed ingeburgerde benaming in de officiële taal of talen van de afgevende lidstaat, en de woorden “identiteitskaart” in ten minste één andere officiële taal van de instellingen van de Unie;

4.   De identiteitskaart bevat, aan de voorzijde, de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek.

5.   De identiteitskaart bevat een opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet en dat een gezichtsopname en twee vingerafdrukbeelden van de houder van de kaart bevat, in een digitaal formaat. Voor het verzamelen van biometrische gegevens passen de lidstaten de technische specificaties toe die zijn vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 van de Commissie (13).

6.   Het opslagmedium heeft voldoende capaciteit en is voldoende geschikt om de integriteit, de authenticiteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen. De gegevens zijn contactloos toegankelijk en zijn beveiligd zoals bepaald in Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767. De lidstaten wisselen onderling de informatie uit die nodig is voor de authenticatie van het opslagmedium en voor de toegang tot en verificatie van de in lid 5 vermelde biometrische gegevens.

7.   Kinderen onder de twaalf jaar kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

Kinderen onder de zes jaar zijn vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

Personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

8.   Indien dit noodzakelijk is voor en in verhouding staat tot het nagestreefde doel kunnen de lidstaten bijzonderheden en opmerkingen opnemen voor nationaal gebruik, zoals vereist in overeenstemming met hun nationale bepalingen. De efficiëntie van de minimumbeveiligingsnormen en de grensoverschrijdende compatibiliteit van de identiteitskaarten mogen hierdoor niet worden aangetast.

9.   Wanneer de lidstaten een dual interface of een afzonderlijk opslagmedium opnemen in de identiteitskaart, voldoet het aanvullende opslagmedium aan de desbetreffende ISO-normen en interfereert het niet met het in lid 5 genoemde opslagmedium.

10.   Wanneer de lidstaten gegevens voor elektronische diensten zoals e-overheid en e-business in de identiteitskaart opnemen, zijn dergelijke nationale gegevens fysiek of logisch gescheiden van de in lid 5 genoemde biometrische gegevens.

11.   Wanneer de lidstaten aanvullende beveiligingskenmerken opnemen in de identiteitskaarten, mag de grensoverschrijdende compatibiliteit van die identiteitskaarten en de efficiëntie van de minimumbeveiligingsnormen niet afnemen.

Artikel 4

Geldigheidsduur

1.   Identiteitskaarten hebben een minimale geldigheidsduur van vijf jaar en een maximale geldigheidsduur van tien jaar.

2.   In afwijking van lid 1 kan een lidstaat voorzien in een geldigheidsduur van:

a)

minder dan vijf jaar, voor identiteitskaarten die aan minderjarigen worden verstrekt;

b)

in uitzonderlijke gevallen, minder dan vijf jaar, voor identiteitskaarten die worden verstrekt aan personen in speciale of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden en waarvan de geldigheidsduur beperkt is in overeenstemming met het Unie- en nationaal recht;

c)

meer dan tien jaar, voor identiteitskaarten die worden verstrekt aan personen van zeventig jaar en ouder.

3.   Indien er tijdelijk van geen enkele vinger een afdruk kan worden gemaakt om een fysieke reden, kunnen de lidstaten een identiteitskaart afgeven met een geldigheidsduur van twaalf maanden of minder.

Artikel 5

Uitfasering

1.   Identiteitskaarten die niet aan de vereisten van artikel 3 voldoen, zijn niet langer geldig bij de einddatum van hun geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2031.

2.   In afwijking van lid 1:

a)

zijn identiteitskaarten die niet aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen of die geen functionele MRZ als gedefinieerd in lid 3 bevatten, niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2026;

b)

zijn identiteitskaarten van personen die op 2 augustus 2021 zeventig jaar of ouder zijn, die aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen en die een functionele MRZ als gedefinieerd in lid 3 bevatten, niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid.

3.   Voor de toepassing van lid 2 wordt onder een functionele MRZ verstaan:

a)

een machineleesbare zone die voldoet aan deel 3 van ICAO-document 9303; of

b)

enige andere machineleesbare zone waarvoor de lidstaat van afgifte de regels bekend maakt die gelden voor het uitlezen en weergeven van de hierin opgenomen informatie, tenzij een lidstaat de Commissie uiterlijk op 2 augustus 2021 in kennis stelt van zijn onvermogen om deze informatie uit te lezen en weer te geven.

Bij ontvangst van een kennisgeving als bedoeld in de eerste alinea, onder b), stelt de Commissie de betrokken lidstaat en de Raad dienovereenkomstig van een dergelijke kennisgeving op de hoogte.

HOOFDSTUK III

VERBLIJFSDOCUMENTEN VOOR BURGERS VAN DE UNIE

Artikel 6

Minimaal te vermelden informatie

Wanneer verblijfsdocumenten door lidstaten worden afgeven aan burgers van de Unie is hierop ten minste het volgende aangegeven:

a)

de titel van het document in de officiële talen of talen van de betrokken lidstaat en in ten minste één andere officiële taal van de instellingen van de Unie;

b)

een duidelijke vermelding dat het document is afgegeven aan een burger van de Unie in overeenstemming met Richtlijn 2004/38/EG;

c)

het documentnummer;

d)

de naam (achternaam en voornaam/voornamen) van de houder;

e)

de geboortedatum van de houder;

f)

de informatie die moet worden opgenomen in registratiecertificaten en documenten ter staving van duurzaam verblijf, die worden afgegeven in overeenstemming met respectievelijk de artikelen 8 en 19 van Richtlijn 2004/38/EG;

g)

de afgevende autoriteit;

h)

aan de voorzijde, de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek.

Indien een lidstaat besluit om vingerafdrukken af te nemen, is artikel 3, lid 7, van dienovereenkomstige toepassing.

Personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

HOOFDSTUK IV

VERBLIJFSKAART VOOR FAMILIELEDEN DIE NIET DE NATIONALITEIT VAN EEN LIDSTAAT BEZITTEN

Artikel 7

Uniform model

1.   Wanneer lidstaten verblijfskaarten afgeven aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, gebruiken zij hetzelfde model als dat wat is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1030/2002 als gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954 en ten uitvoer gelegd bij Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767.

2.   In afwijking van lid 1 heeft een kaart als titel respectievelijk, “Verblijfskaart” of “Kaart duurzaam verblijf”. De lidstaten geven aan dat deze documenten zijn afgegeven aan een familielid van een burger van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG. Hiertoe gebruiken de lidstaten de gestandaardiseerde code “Familielid EU Art 10 RL 2004/38/EG” of “Familielid EU Art 20 RL 2004/38/EG” in gegevensveld [10], als bedoeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

3.   De lidstaten mogen gegevens voor nationaal gebruik invoeren overeenkomstig het nationale recht. Wanneer lidstaten dergelijke gegevens invoeren en opslaan, nemen zij de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 4, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954 in acht.

Artikel 8

Uitfasering van bestaande verblijfskaarten

1.   Verblijfskaarten van familieleden van burgers van burgers van de Unie die niet aan de vereisten van artikel 7 voldoen, zijn niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2026.

2.   In afwijking van lid 1 zijn verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, die niet aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen of die geen functionele MRZ die voldoet aan deel 3 van ICAO-document 9303 bevatten, zijn niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2023.

HOOFDSTUK V

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 9

Contactpunt

1.   Elke lidstaat wijst voor de toepassing van deze verordening ten minste één centrale autoriteit als contactpunt aan. Wanneer een lidstaat meer dan een centrale autoriteit heeft aangewezen, geeft hij aan welke van deze autoriteiten als contactpunt voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zal fungeren. De lidstaat deelt de naam van die autoriteit aan de Commissie en aan de overige lidstaten mee. Indien een lidstaat de door hem aangewezen autoriteit verandert, stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de contactpunten bekend zijn met de relevante informatie- en ondersteuningsdiensten op Unieniveau, die zijn opgenomen in één digitale toegangspoort als bedoeld in Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (14), en in staat zijn met deze diensten samen te werken.

Artikel 10

Verzameling van biometrische gegevens

1.   De biometrische gegevens worden uitsluitend verzameld door gekwalificeerd en naar behoren gemachtigd personeel dat door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van identiteitskaarten of verblijfskaarten, is aangewezen met als doel te worden geïntegreerd in het in artikel 3, lid 5, voor identiteitskaarten, en artikel 7, lid 1, voor verblijfskaarten bedoelde opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet. Bij wijze van afwijking op de eerste zin worden vingerafdrukken uitsluitend verzameld door gekwalificeerd en naar behoren gemachtigd personeel van deze autoriteiten, behalve in het geval van aanvragen die zijn ingediend bij de diplomatieke of consulaire autoriteiten van de lidstaat.

Om te waarborgen dat de biometrische gegevens consistent zijn met de identiteit van de aanvrager, verschijnt de aanvrager tijdens het proces van afgifte voor iedere aanvraag ten minste een maal in persoon.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat passende en doeltreffende procedures voor de verzameling van biometrische gegevens zijn vastgesteld en dat procedures stroken met de rechten en beginselen zoals verankerd in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

Wanneer zich moeilijkheden voordoen bij het verzamelen van biometrische gegevens, zorgen de lidstaten ervoor dat passende procedures voorhanden zijn om de waardigheid van de betrokken persoon te eerbiedigen.

3.   Tenzij dit met het oog op verwerking in overeenstemming met het Unie- en nationaal recht vereist is, worden biometrische gegevens die met het oog op de personalisering van identiteitskaarten of verblijfsdocumenten worden opgeslagen, op een zeer veilige manier bewaard en slechts tot de datum waarop het document wordt afgehaald en in geen geval langer dan 90 dagen na de dag van afgifte van het document. Na deze periode worden deze biometrische gegevens onmiddellijk gewist en vernietigd.

Artikel 11

Bescherming van persoonsgegevens en aansprakelijkheid

1.   Onverminderd Verordening (EU) 2016/679 dragen de lidstaten zorg voor de beveiliging, integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van de voor de toepassing van deze verordening verzamelde en opgeslagen gegevens.

2.   Voor de toepassing van deze verordening worden de voor de afgifte van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten verantwoordelijke autoriteiten beschouwd als de verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679 en zijn zij verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthoudende autoriteiten hun taken als bedoeld in Verordening (EU) 2016/679 volledig kunnen vervullen, en onder meer toegang hebben tot alle persoonsgegevens en alle vereiste informatie, evenals toegang tot alle bedrijfsruimten of uitrusting voor gegevensverwerking van de bevoegde autoriteiten.

4.   Samenwerking met externe dienstverleners mag geen uitsluiting inhouden van de aansprakelijkheid van een lidstaat, die voortvloeit uit het Unierecht of nationaal recht in verband met schendingen van bepalingen met betrekking tot persoonsgegevens.

5.   Informatie in machineleesbaar formaat wordt alleen op een identiteitskaart of verblijfsdocument vermeld in overeenstemming met deze verordening en het nationaal recht van de afgevende lidstaat.

6.   Biometrische gegevens die worden opgeslagen op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten worden, in overeenstemming met Unierecht en nationaal recht, door de naar behoren gemachtigde personeelsleden van de bevoegde nationale autoriteiten en Unie-agentschappen, alleen gebruikt voor het verifiëren van:

a)

de authenticiteit van de identiteitskaart of het verblijfsdocument;

b)

de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare en vergelijkbare kenmerken wanneer het overleggen van een identiteitskaart of verblijfsdocument wettelijk vereist is.

7.   De lidstaten houden een lijst bij van de bevoegde autoriteiten die toegang hebben tot de biometrische gegevens die zijn opgeslagen op het in artikel 3, lid 5, van deze verordening bedoelde opslagmedium en stellen de Commissie van deze lijst jaarlijks in kennis. De Commissie publiceert online een compilatie van deze nationale lijsten.

Artikel 12

Monitoring

Uiterlijk op 2 augustus 2020 stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening, met inbegrip van de gevolgen van de verordening voor de grondrechten.

In het monitoringprogramma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en ander noodzakelijke bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens nader aangegeven welke actie de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om de gegevens en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren.

De lidstaten verschaffen de Commissie de voor deze monitoring noodzakelijke gegevens en andere bewijsstukken.

Artikel 13

Rapportage en evaluatie

1.   Respectievelijk twee jaar en elf jaar na de datum van toepassing van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de tenuitvoerlegging ervan, met name over de bescherming van de grondrechten en persoonsgegevens.

2.   Zes jaar na de datum van toepassing van deze verordening en vervolgens om de zes jaar stelt de Commissie een evaluatie van deze verordening op en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. In het verslag wordt met name aandacht besteed aan:

a)

de gevolgen van deze verordening voor de grondrechten;

b)

de mobiliteit van burgers van de Unie;

c)

de doeltreffendheid van biometrische verificatie bij het waarborgen van de beveiliging van reisdocumenten;

d)

mogelijk gebruik van verblijfskaarten als reisdocumenten;

e)

mogelijke verdere harmonisering van identiteitskaarten;

f)

de noodzaak om gemeenschappelijke veiligheidskenmerken van tijdelijke identiteitsdocumenten in te voeren met het oog op een betere erkenning ervan.

3.   De lidstaten en de Unie-agentschappen die op dit gebied actief zijn, verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om deze verslagen op te stellen.

Artikel 14

Aanvullende technische specificaties

1.   Om er in voorkomend geval voor te zorgen dat de in artikel 2, onder a) en c), bedoelde identiteitskaarten en verblijfsdocumenten overeenstemmen met de toekomstige minimumbeveiligingsnormen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen aanvullende technische specificaties vast met betrekking tot het volgende:

a)

aanvullende beveiligingskenmerken en -vereisten, met inbegrip van strengere normen ter voorkoming van vervalsing en namaak;

b)

technische specificaties voor het opslagmedium waarop de biometrische gegevens worden opgeslagen als bedoeld in artikel 3, lid 5, en voor de beveiliging daarvan, waaronder het voorkomen van ongeoorloofde toegang en het faciliteren van validatie;

c)

kwaliteitseisen en gemeenschappelijke technische normen inzake gezichtsopname en vingerafdrukken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure kan worden besloten dat de in dit artikel bedoelde specificaties geheim zijn en niet worden bekendgemaakt. Zij worden in dergelijk geval uitsluitend verstrekt aan de door de lidstaten aangewezen organisaties die verantwoordelijk zijn voor het drukken en aan door een lidstaat of de Commissie naar behoren gemachtigde personen.

3.   Iedere lidstaat wijst één instantie aan die verantwoordelijk is voor het drukken van identiteitskaarten en één instantie die verantwoordelijk is voor het drukken van verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie, en geeft de namen van deze instanties door aan de Commissie en aan de andere lidstaten. De lidstaten hebben het recht dergelijke aangewezen instanties te veranderen en stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan dienovereenkomstig in kennis.

De lidstaten mogen ook één enkele instantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor het drukken van zowel identiteitskaarten als verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie, en geven de naam van deze instantie door aan de Commissie en aan de andere lidstaten.

Twee of meer lidstaten kunnen ook besluiten om één enkele instantie voor deze doeleinden aan te wijzen en stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan dienovereenkomstig in kennis.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit punt wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Als het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 2 augustus 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 78.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 juni 2019.

(3)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(4)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(5)  Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (PB L 164 van 14.7.1995, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2017/1954 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 286 van 1.11.2017, blz. 9).

(9)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad n 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(10)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(11)  PB C 338 van 21.9.2018, blz. 22.

(12)  Nog niet bekendgemaakt.

(13)  Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 van de Commissie van 30 november 2018 tot vastlegging van de technische specificaties betreffende een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen en tot intrekking van Besluit C(2002) 3069.

(14)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).


Top