EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R0994

Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad Voor de EER relevante tekst

OJ L 295, 12.11.2010, p. 1–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 12 Volume 005 P. 102 - 123

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2017; opgeheven door 32017R1938

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/994/oj

12.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/1


VERORDENING (EU) Nr. 994/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 oktober 2010

betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aardgas („gas”) is een essentieel onderdeel van de energievoorziening binnen de Europese Unie, maakt een vierde uit van de primaire energievoorziening binnen de Unie, draagt voornamelijk bij tot de elektriciteits- en warmteopwekking en is een belangrijke grondstof voor de industrie en brandstof voor het vervoer.

(2)

Het gasverbruik in Europa is de afgelopen tien jaar snel toegenomen. Aangezien de interne productie afneemt, is de gasinvoer nog sneller gestegen en is de afhankelijkheid van invoer dus groter geworden, wat het aspect van de gasleveringszekerheid steeds belangrijker heeft gemaakt. Bovendien bevinden sommige lidstaten zich wegens het ontbreken van infrastructuurconnecties met de rest van de Unie op een „gaseiland”.

(3)

Gezien het belang van gas in de energiemix in de Unie heeft deze verordening tot doel de gasgebruikers te laten inzien dat alle mogelijke maatregelen worden genomen om de continuïteit van hun levering te waarborgen, in het bijzonder in het geval van moeilijke klimaatomstandigheden en van verstoring van de gaslevering. Het is duidelijk dat deze doelstellingen moeten worden bereikt door middel van de meest kosteneffectieve maatregelen, teneinde het relatieve concurrentievermogen van deze brandstof ten opzichte van andere brandstoffen niet negatief te beïnvloeden.

(4)

Bij Richtlijn 2004/67/EG van de Raad (3) is voor het eerst op Gemeenschapsniveau een rechtskader ingesteld om de gasleveringszekerheid te waarborgen en bij te dragen tot de goede werking van de interne gasmarkt, in het geval van een verstoring van die levering. In het kader van de richtlijn is de Groep coördinatie gas opgericht, die nuttig is geweest bij de uitwisseling van informatie en voor het definiëren van gemeenschappelijke acties tussen de lidstaten, de Commissie, de gassector en de desbetreffende afnemers. Het Netwerk van correspondenten inzake energiezekerheid, dat krachtens de Europese Raad van december 2006 is opgericht, heeft de capaciteit vergroot om informatie te verzamelen en heeft vroegtijdige waarschuwingen in het geval van potentiële bedreigingen voor de energievoorzieningszekerheid mogelijk gemaakt. De nieuwe door het Europees Parlement en de Raad in juli 2009 vastgestelde wetgeving betreffende de interne energiemarkt is een belangrijke stap om de interne energiemarkt te voltooien en heeft als expliciete doelstelling de energievoorzieningszekerheid binnen de Unie te verbeteren.

(5)

In het kader van de huidige op Unieniveau vastgestelde bepalingen op het gebied van de gasleveringszekerheid beschikken de lidstaten echter nog steeds over een grote bewegingsmarge bij hun keuze van maatregelen. Wanneer de continuïteit van de levering aan een bepaalde lidstaat bedreigd wordt, ontstaat het risico dat unilateraal door die lidstaat getroffen maatregelen de goede werking van de interne gasmarkt en de gaslevering aan afnemers in het gedrang brengen. De recente ervaring heeft aangetoond dat dit risico reëel is. Om een goede werking van de interne gasmarkt mogelijk te maken, ook in het geval de gaslevering tekortschiet, is het noodzakelijk een solidair en gecoördineerd antwoord op leveringscrisissen te garanderen, zowel wat preventieve actie als reactiemaatregelen op concrete verstoringen van de levering betreft.

(6)

In sommige regio’s van de Unie wordt laagcalorisch gas geleverd. Dat gas kan vanwege zijn eigenschappen niet in voor hoogcalorisch gas ontworpen apparaten worden gebruikt. Hoogcalorisch gas kan echter wel in voor laagcalorisch gas ontworpen apparaten worden gebruikt, mits het eerst in laagcalorisch gas wordt omgezet, bijvoorbeeld door toevoeging van stikstof. De specifieke kenmerken van laagcalorisch gas moeten op nationaal en regionaal niveau worden bezien en er moet rekening mee worden gehouden bij de risico-evaluatie en bij de preventieve actieplannen en noodplannen op nationaal en regionaal niveau.

(7)

De diversificatie van de gasroutes en -bronnen voor levering aan de Unie is van cruciaal belang voor de verbetering van de voorzieningszekerheid van de Unie als geheel en van de afzonderlijke lidstaten. Voorzieningszekerheid hangt in de toekomst af van de ontwikkeling van de brandstofmix, de ontwikkeling van de productie in de Unie en in derde landen waaruit de Unie gas betrekt, de investeringen in opslagcapaciteit en in de diversificatie van leveringsroutes en -bronnen binnen en buiten de Unie, inclusief faciliteiten voor vloeibaar gas (LNG). In deze context moet bijzondere aandacht worden geschonken aan prioritaire acties inzake infrastructuurleveringen zoals die in de mededeling van de Commissie van 13 november 2008, getiteld „Tweede strategische toetsing van het energiebeleid — Een EU-actieplan inzake energiezekerheid en -solidariteit” zijn aangeduid, zoals de zuidelijke gascorridor (Nabucco en de gaskoppeling Turkije-Griekenland-Italië), gediversifieerde en adequate LNG-levering, effectieve interconnectie van de Baltische regio, de mediterrane energiering en adequate noord-zuidverbindingen voor gas in Midden- en Zuidoost-Europa.

(8)

Om de gevolgen van mogelijke crises als gevolg van de onderbreking van de gaslevering af te zwakken, zouden de lidstaten diversificatie van energiebronnen, aanvoerroutes en leveringsbronnen moeten stimuleren.

(9)

Een ernstige verstoring van de gaslevering binnen de Unie kan een effect hebben op alle lidstaten, de Unie in haar geheel en partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap (4), ondertekend te Athene op 25 oktober 2005. Het kan eveneens resulteren in grote schade voor het geheel van de economie van de Unie. Een verstoring van de gaslevering kan ook ernstige sociale effecten hebben, met name voor kwetsbare gebruikersgroepen.

(10)

Bepaalde afnemers, zoals onder meer huishoudens en afnemers die essentiële sociale diensten leveren, zoals gezondheidszorg en kinderopvang, onderwijsactiviteiten en andere sociale en welzijnsdiensten alsook diensten die onmisbaar zijn voor het functioneren van een lidstaat, zijn in het bijzonder kwetsbaar en zouden bescherming nodig kunnen hebben. Een brede definitie van dergelijke beschermde afnemers zou niet in strijd moeten zijn met Europese solidariteitsmechanismen.

(11)

In het Verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie, zoals goedgekeurd door de Europese Raad te Brussel in december 2008 wordt gewezen op de toenemende afhankelijkheid van de Unie van ingevoerde energie, wordt dit aspect als een aanzienlijk nieuw risico voor de continuïteit van de energievoorziening binnen de Unie omschreven en wordt de leveringszekerheid één van de nieuwe uitdagingen genoemd. De interne gasmarkt is een centraal element om de veiligstelling van de energievoorziening binnen de Unie te verbeteren en de blootstelling van afzonderlijke lidstaten aan de schadelijke effecten van verstoringen van de levering te verminderen.

(12)

Voor een goed functionerende interne gasmarkt is het van essentieel belang dat maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering de mededinging en de goede werking van de interne gasmarkt niet onnodig verstoren.

(13)

Het uitvallen van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur, het zogenaamde N–1-principe, is een realistisch scenario. Wanneer het uitvallen van een dergelijke infrastructuur als toetssteen wordt genomen voor wat de lidstaten moeten kunnen compenseren, levert dat een goed startpunt op voor een analyse van de gasleveringszekerheid in elke lidstaat.

(14)

Een toereikende en gediversifieerde gasinfrastructuur binnen afzonderlijke lidstaten en over het geheel van de Unie, waaronder met name begrepen nieuwe gasinfrastructuren om bestaande geïsoleerde stelsels die „gaseilanden” vormen met hun buurlanden te verbinden, is essentieel om verstoring van de levering tegen te gaan. Gemeenschappelijke minimumcriteria met het oog op de continuïteit van de gaslevering moeten een gelijk speelveld voor die continuïteit waarborgen, terwijl tegelijkertijd ook rekening wordt gehouden met specifieke nationale of regionale omstandigheden, en moeten een krachtige aansporing leveren om de vereiste infrastructuur aan te leggen en de voorbereiding op crisissituaties te verbeteren. Maatregelen aan de vraagzijde, zoals brandstofomschakeling, kunnen een belangrijke rol spelen bij het veiligstellen van de energielevering wanneer zij voldoende snel kunnen worden toegepast en in het geval van een verstoring van de levering de vraag afdoende kunnen drukken. Doeltreffend energiegebruik moet verder worden bevorderd, met name wanneer er maatregelen aan de vraagzijde nodig zijn. Er moet de nodige aandacht worden besteed aan het milieueffect van de voorgestelde maatregelen aan vraag- en aanbodzijde en de voorkeur dient, voor zover mogelijk, uit te gaan naar maatregelen met het geringste milieueffect, terwijl ook rekening wordt gehouden met leveringszekerheidsaspecten.

(15)

Investeringen in nieuwe gasinfrastructuur moeten sterk worden bevorderd en mogen pas worden verricht nadat er overeenkomstig de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie een adequate milieueffectbeoordeling is opgemaakt. Dergelijke nieuwe infrastructuren moeten erop gericht zijn de leveringszekerheid te verbeteren en te waarborgen dat de interne gasmarkt naar behoren kan functioneren. De investeringen dienen in beginsel door de bedrijven te worden gedaan en te stoelen op economische prikkels. Er moet terdege rekening worden gehouden met de noodzaak de opname van uit hernieuwbare energiebronnen gewonnen gas in de gasnetinfrastructuur te stimuleren. Wanneer een investering in infrastructuur een grensoverschrijdend karakter heeft, moeten het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators („het Agentschap”), opgericht krachtens Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5), en het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas („ENTSB voor gas”), opgericht bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (6), binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden nauw bij de zaak worden betrokken opdat beter met de grensoverschrijdende effecten rekening wordt gehouden. Er zij aan herinnerd dat het Agentschap volgens Verordening (EG) nr. 713/2009 adviezen mag uitbrengen of aanbevelingen mag geven inzake grensoverschrijdende kwesties die binnen zijn bevoegdheidsgebieden vallen. Het Agentschap en het ENTSB voor gas spelen samen met andere markdeelnemers een belangrijke rol bij het opzetten en implementeren van het Uniebrede tienjaren netwerkontwikkelingsplan, in het kader waarvan onder meer de prognoses voor de Europese leveringstoereikendheid worden beoordeeld en dat, voor wat de grensoverschrijdende interconnecties betreft, onder meer moet uitgaan van de redelijke behoeften van de diverse netgebruikers.

(16)

Als een van de noodzakelijke fasen in het proces met het oog op de naleving van de infrastructuurnorm moeten de bevoegde instanties of de lidstaten ervoor zorgen dat de markt wordt onderzocht.

(17)

Bij de uitvoering van de in deze verordening genoemde taken moeten de bevoegde instanties in voorkomend geval nauw samenwerken met andere relevante nationale instanties, en met name de nationale regulerende instanties, onverminderd hun bevoegdheden krachtens Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (7).

(18)

Wanneer nieuwe grensoverschrijdende interconnecties nodig zijn of bestaande interconnecties moeten worden uitgebreid, moet in een vroeg stadium nauw worden samengewerkt tussen de betrokken lidstaten, de bevoegde instanties en de nationale regulerende instanties, indien deze niet de bevoegde instanties zijn.

(19)

Er zijn verschillende bronnen van financiering door de Unie beschikbaar om de lidstaten te ondersteunen bij de financiering van de vereiste investeringen in maatregelen met betrekking tot productie, infrastructuur en energie-efficiëntie op regionaal en lokaal niveau, met name leningen en garanties van de Europese Investeringsbank of financiering uit de middelen van de regionale, structuur- en cohesiefondsen. Om de energieleveringszekerheid te versterken, kunnen de Europese Investeringsbank, alsook externe instrumenten van de Unie zoals het Europees nabuurschap- en partnerinstrument, het instrument voor pretoetredingssteun en het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, tevens acties in derde landen financieren.

(20)

Deze verordening moet het voor aardgasbedrijven en -gebruikers mogelijk maken om in het geval van verstoringen zolang mogelijk op marktmechanismen te vertrouwen. Zij moet ook voorzien in mechanismen ter reactie op noodsituaties, die moeten worden gebruikt wanneer de markten alleen niet langer in staat zijn adequaat op een onderbreking van de levering te reageren. Zelfs in noodsituaties moet, om de effecten van een verstoring van de levering te matigen, voorrang worden gegeven aan op de markt gebaseerde instrumenten.

(21)

Na de inwerkingtreding van het nieuwe pakket wetgeving betreffende de interne markt voor energie, vastgesteld in juli 2009, zullen nieuwe bepalingen gelden voor de gassector, waarbij de lidstaten, de nationale regulerende instanties, de transmissiesysteembeheerders en het Agentschap duidelijke rollen en verantwoordelijkheden krijgen, en waardoor tegelijk de transparantie van de markt wordt verbeterd, wat ten goede zal komen aan de goede werking van die markt, de leveringszekerheid en de bescherming van afnemers.

(22)

Voltooiing van de interne gasmarkt en daadwerkelijke mededinging binnen die markt biedt de Unie en alle lidstaten het hoogst mogelijke niveau van leveringszekerheid, op voorwaarde dat die markt ten volle zijn rol kan spelen in het geval van een verstoring van de levering die haar weerslag doet gevoelen op een deel van de Unie, wat ook de oorzaak is van die verstoring. Te dien einde is een alomvattende en effectieve gemeenschappelijke aanpak op het gebied van de leveringszekerheid vereist, en in het bijzonder transparantie, solidariteit en niet-discriminerend beleid dat verenigbaar is met de werking van de interne markt en dat marktdistorsies en ondermijning van de marktreactie op een verstoring van de levering voorkomt.

(23)

De gasleveringszekerheid is een gemeenschappelijke taak van aardgasbedrijven, de lidstaten, met name via hun bevoegde instanties, en de Commissie, elk binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden. In voorkomend geval moeten de nationale regulerende instanties, wanneer dat niet de bevoegde instanties zijn, binnen hun bevoegdheidsgebieden eveneens bijdragen aan de gasleveringszekerheid, zoals bepaald in Richtlijn 2009/73/EG. Bovendien kunnen ook afnemers die gas voor elektriciteitsopwekking gebruiken een belangrijke rol hebben bij de gasleveringszekerheid dankzij hun vermogen om op een crisis te reageren met maatregelen aan de vraagzijde die het evenwicht tussen vraag en aanbod rechtstreeks beïnvloeden, zoals contracten met een afschakelbaarheidsclausule en brandstofomschakeling.

(24)

Een nauwkeurige omschrijving van de rollen en de verantwoordelijkheden van de aardgasbedrijven en bevoegde instanties is derhalve cruciaal om een goede werking van de interne gasmarkt te waarborgen, met name bij verstoringen van de levering en in crisissituaties. De rollen en de verantwoordelijkheden moeten zo worden vastgesteld dat een benadering op drie niveaus wordt gewaarborgd, waarbij allereerst de betrokken aardgasbedrijven en het bedrijfsleven worden ingeschakeld, vervolgens de lidstaten op nationaal dan wel regionaal niveau, en dan de Unie. Bij een aanvoercrisis moeten marktdeelnemers voldoende gelegenheid krijgen om met op de markt gebaseerde maatregelen op de situatie te reageren. Indien de reacties van de marktdeelnemers niet volstaan, moeten de lidstaten en hun bevoegde instanties maatregelen nemen om de gevolgen van de aanvoercrisis op te heffen of af te zwakken. Alleen als deze maatregelen onvoldoende zijn, moeten maatregelen op regionaal niveau of op het niveau van de Unie worden genomen om de gevolgen van de aanvoercrisis op te heffen of af te zwakken. Er moet zo veel mogelijk naar regionale oplossingen worden gestreefd.

(25)

In een geest van solidariteit moet voor de uitvoering van deze verordening een brede regionale samenwerking van onder meer overheidsinstanties en aardgasbedrijven tot stand worden gebracht, teneinde zo veel mogelijk profijt te trekken uit de coördinatie van maatregelen om voor de betrokken partijen de aangemerkte risico’s zoveel mogelijk te beperken en de meest kosteneffectieve maatregelen te nemen.

(26)

Rekening houdend met de openbaredienstverplichtingen en met de maatregelen in verband met de bescherming van de afnemer als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2009/73/EG, moeten er afdoende geharmoniseerde normen voor de leveringszekerheid worden vastgesteld, die minimaal volstaan om een antwoord te bieden op een situatie als die van januari 2009 en die rekening houden met de verschillen tussen de lidstaten. De normen voor de leveringszekerheid moeten stabiel zijn, zodat zij de nodige rechtszekerheid bieden, moeten duidelijk worden gedefinieerd en mogen geen onredelijke en onevenredige belasting inhouden voor de aardgasbedrijven, inclusief nieuwe marktdeelnemers en kleine ondernemingen, noch voor de eindgebruikers. Deze normen moeten ook zorgen voor gelijke toegang voor aardgasbedrijven van de Unie tot nationale afnemers. De maatregelen die nodig zijn om aan de leveringsnorm te voldoen kunnen onder meer bestaan in aanvullende opslagcapaciteit en opslagvolumen, aanvullende buffercapaciteit, leveringscontracten, contracten met een afschakelbaarheidsclausule en andere maatregelen met een soortgelijk effect, alsook in de nodige technische maatregelen om de gasleveringszekerheid te garanderen.

(27)

Het is essentieel voor een goede werking van de gasmarkt dat aardgasbedrijven tijdig de nodige investeringen doen voor de inheemse productie en infrastructuur, zoals interconnecties, met name de interconnecties die toegang bieden tot het gasnet in de Unie, apparatuur die fysieke bidirectionele gasstromen in pijpleidingen mogelijk maakt, alsmede opslagfaciliteiten en LNG-hervergassingsinstallaties, en dat zij daarbij rekening houden met mogelijke verstoringen van de levering zoals die van januari 2009. Wanneer de Commissie in verband met instrumenten van de Unie ramingen opmaakt van de financiële behoeften voor gasinfrastructuur, moet zij in voorkomend geval prioriteit geven aan infrastructuurprojecten die de integratie van de interne gasmarkt en de leveringszekerheid bevorderen.

(28)

Transmissiesysteembeheerders moeten niet worden belet om rekening te houden met de situatie waarin het scheppen van de fysieke mogelijkheid om gas op grensoverschrijdende interconnectoren met derde landen in twee richtingen te vervoeren („bidirectionele capaciteit”) kan bijdragen tot verbetering van de leveringszekerheid, met name in het geval van derde landen die voor de doorvoerstromen tussen twee lidstaten zorgen.

(29)

Het is belangrijk dat de gaslevering in stand wordt gehouden, met name voor huishoudelijke gebruikers en een beperkt aantal extra afnemers, met name afnemers die belangrijke, door de betrokken lidstaten nader te omschrijven maatschappelijke diensten verzorgen, wanneer de markt niet langer voor die levering kan zorgen. Het is essentieel dat de in crisissituaties te nemen maatregelen reeds vooraf worden omschreven en dat die maatregelen veiligheidsvoorschriften in acht nemen, ook wanneer beschermde afnemers op hetzelfde distributienet zijn aangesloten als andere afnemers. Dergelijke maatregelen kunnen onder meer bestaan in evenredige vermindering van de oorspronkelijk gereserveerde capaciteit wanneer de toegangscapaciteit tot infrastructuur om technische redenen verminderd is.

(30)

Bevoegde instanties worden geacht zich strikt aan hun noodplan te houden. In werkelijk gerechtvaardigde uitzonderlijke omstandigheden mogen zij maatregelen nemen die van die plannen afwijken.

(31)

Er bestaat een brede keuze aan instrumenten om te voldoen aan leveringszekerheidsverplichtingen. Deze instrumenten moeten worden gebruikt in nationale, regionale en Uniecontexten, naargelang het geval, om te waarborgen dat zij een consistent en kosteneffectief resultaat opleveren.

(32)

De leveringszekerheidsaspecten bij de langetermijnplanning van investeringen in afdoende grensoverschrijdende capaciteit en andere infrastructuur, waardoor de capaciteit van het systeem wordt gewaarborgd om op lange termijn de leveringszekerheid te garanderen en een antwoord te bieden op een redelijke vraag, wordt behandeld in Richtlijn 2009/73/EG. Om aan de normen inzake leveringszekerheid te kunnen voldoen, is wellicht een overgangsperiode vereist waarin de nodige investeringen kunnen worden gedaan. Het Uniebrede tienjaren netwerkontwikkelingsplan dat is opgesteld door het ENTSB voor gas en waarop wordt toegezien door het Agentschap, is een fundamenteel instrument om vast te stellen welke investeringen op Unieniveau nodig zijn, onder meer om de infrastructuurvoorschriften van deze verordening te implementeren.

(33)

Het ENTSB voor gas en het Agentschap moeten, als leden van de Groep coördinatie gas, binnen hun bevoegdheidsgebieden ten volle worden betrokken bij het proces van samenwerking en raadpleging op Unieniveau.

(34)

De Groep coördinatie gas is het belangrijkste orgaan dat door de Commissie in het kader van de opstelling van de preventieve actieplannen en noodplannen moet worden geraadpleegd. Er zij aan herinnerd dat het ENTSB voor gas en het Agentschap lid zijn van de Groep coördinatie gas en dus in die context zullen worden geraadpleegd.

(35)

Om het hoogste niveau van paraatheid bij verstoring van de levering te waarborgen, moeten de bevoegde instanties, na raadpleging van de aardgasbedrijven, noodplannen opstellen. Die plannen mogen niet in strijd zijn met andere plannen op nationaal, regionaal of Unieniveau. Hun inhoud moet gebaseerd zijn op de in bestaande plannen omschreven beste praktijken en moet een duidelijke omschrijving omvatten van de rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokken aardgasbedrijven en bevoegde instanties. Wanneer mogelijk en noodzakelijk moeten gezamenlijke noodplannen op regionaal niveau worden opgesteld.

(36)

Om de solidariteit tussen de lidstaten in het geval van een noodsituatie op Unieniveau te versterken en met name om lidstaten te ondersteunen die over minder gunstige geografische of geologische omstandigheden beschikken, moeten de lidstaten solidariteitsmaatregelen uitwerken. Aardgasbedrijven moeten maatregelen bedenken zoals commerciële overeenkomsten, die onder meer verhoging van de gasuitvoer of snellere vrijgave van gas uit opslagfaciliteiten kunnen betreffen. Het is belangrijk dat aardgasbedrijven worden aangemoedigd tot het onderling sluiten van overeenkomsten. De maatregelen in het kader van het noodplan moeten mechanismen behelzen die in voorkomend geval voor eerlijke en billijke compensatie van aardgasbedrijven zorgen. Solidariteitsmaatregelen kunnen met name geschikt zijn tussen lidstaten waarvoor de Commissie aanbeveelt gezamenlijke preventieve actieplannen of noodplannen op regionaal niveau uit te werken.

(37)

In de context van deze verordening heeft de Commissie een belangrijke rol te spelen in noodsituaties op zowel op het niveau van de Unie als op regionaal niveau.

(38)

Waar nodig moet de Europese solidariteit ook de vorm aannemen van door de Unie en haar lidstaten verstrekte bijstand inzake civiele bescherming. Dergelijke bijstand moet worden vergemakkelijkt en gecoördineerd in het kader van het communautaire mechanisme voor civiele bescherming dat bij Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad (8) is ingevoerd.

(39)

De soevereine rechten van de lidstaten op hun eigen energiebronnen worden door deze verordening niet aangetast.

(40)

Bij Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (9) is een procedure vastgesteld om binnen de Unie de veiligheid van Europese infrastructuren die als kritiek zijn aangemerkt, inclusief bepaalde gasinfrastructuren, te verbeteren. Samen met deze verordening draagt Richtlijn 2008/114/EG bij tot de invoering van een alomvattende aanpak voor de continuïteit van de energievoorziening binnen de Unie.

(41)

Noodplannen moeten op gezette tijden worden geactualiseerd en moeten bekend worden gemaakt. Zij moeten worden onderworpen aan collegiale toetsing en moeten worden getest.

(42)

De Groep coördinatie gas moet de Commissie bij noodsituaties in de Unie advies verlenen om de coördinatie van maatregelen betreffende de leveringszekerheid te vergemakkelijken. Deze groep moet ook toezien op de adequaatheid en geschiktheid van de krachtens deze verordening te treffen maatregelen.

(43)

Deze verordening heeft tot doel aardgasbedrijven en bevoegde instanties van de lidstaten in staat te stellen ervoor te zorgen dat de interne gasmarkt in het geval van een verstoring van de levering zo lang mogelijk doeltreffend blijft werken, tot het moment dat de bevoegde instanties, in gevallen waarin de markt niet langer aan de gasvraag kan voldoen, moeten optreden. Dergelijke uitzonderlijke maatregelen moeten volledig in overeenstemming zijn met de rechtshandelingen van de Unie en moeten bij de Commissie worden aangemeld.

(44)

Aangezien gasleveringen uit derde landen cruciaal zijn voor de gasvoorzieningszekerheid binnen de Unie, moet de Commissie de acties ten aanzien van derde landen coördineren en daarbij regelingen uitwerken met de derde landen die leveren en doorvoeren, om crisissituaties aan te pakken en een stabiele gasstroom naar de Unie te waarborgen. De Commissie moet gemachtigd worden een taakgroep op te zetten om in crisissituaties in overleg met de betrokken derde landen de gasstromen naar de Unie te monitoren en om, wanneer er een crisis ontstaat ten gevolge van moeilijkheden in een derde land, een rol als bemiddelaar en facilitator te spelen.

(45)

Het is van belang dat de voorwaarden voor de aanvoer uit derde landen de mededinging niet verstoren en in overeenstemming zijn met de regels van de interne markt.

(46)

Indien op grond van betrouwbare gegevens kan worden aangenomen dat een situatie buiten de Unie de leveringszekerheid van een of meer lidstaten bedreigt en mogelijkerwijs een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing tussen de Unie en een derde land in werking stelt, moet de Commissie onverwijld de Groep coördinatie gas inlichten en moet de Unie passende maatregelen nemen om te trachten de situatie te normaliseren.

(47)

In februari 2009 heeft de Raad geconcludeerd dat de transparantie en betrouwbaarheid moeten worden versterkt door een afdoende uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten inzake energierelaties met derde landen, inclusief regelingen voor de levering op lange termijn, waarbij commercieel gevoelige informatie wordt beschermd.

(48)

Hoewel het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie regels bevatten, met name met betrekking tot de mededinging, die van toepassing zijn op diensten van algemeen economisch belang, voor zover de toepassing van die regels geen belemmering vormt voor het verlenen van die diensten, genieten lidstaten een ruime discretionaire bevoegdheid om openbaredienstverplichtingen vast te stellen, te doen verrichten en te organiseren.

(49)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het veiligstellen van de gasvoorziening binnen de Unie, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en derhalve, gezien de omvang en de gevolgen van de verstoring, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(50)

Richtlijn 2004/67/EG moet worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld die erop gericht zijn de gasleveringszekerheid te waarborgen door de goede en continue werking van de interne markt voor aardgas („gas”) te verzekeren, door toe te staan dat er buitengewone maatregelen kunnen worden vastgesteld die moeten worden uitgevoerd wanneer de markt de gevraagde hoeveelheid gas niet meer kan leveren en door te zorgen voor een duidelijke omschrijving en toewijzing van verantwoordelijkheden aan aardgasbedrijven, de lidstaten en de Unie met betrekking tot zowel preventieve acties als reacties op concrete verstoringen van de levering. Deze verordening voorziet tevens in transparante mechanismen voor de coördinatie, in een geest van solidariteit, van de planning voor en de reactie op een noodsituatie op lidstaat niveau, op regionaal niveau en op Unieniveau.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities van Richtlijn 2009/73/EG, Verordening (EG) nr. 713/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009 van toepassing.

Daarnaast gelden de volgende definities:

1.

„beschermde afnemers”, alle huishoudelijke, op een gasdistributienet aangesloten afnemers en daarnaast, als de betrokken lidstaat dat zo beslist, eventueel ook:

a)

kleine en middelgrote ondernemingen, op voorwaarde dat zij zijn aangesloten op het gasdistributienet en essentiële sociale diensten, op voorwaarde dat zij zijn aangesloten op een gasdistributie- of transmissienet en dat al deze extra afnemers samen niet meer dan 20 % van het eindgebruik van gas vertegenwoordigen, en/of

b)

stadsverwarmingsinstallaties voor zover zij verwarming leveren aan huishoudelijke afnemers en aan de onder a) bedoelde afnemers, op voorwaarde dat deze installaties niet kunnen worden omgeschakeld op andere brandstoffen en aangesloten zijn op een gasdistributie of -transmissienet.

Zodra mogelijk en uiterlijk op 3 december 2011 delen de lidstaten aan de Commissie mee of zij voornemens zijn het bepaalde onder a) en/of b) in hun definitie van beschermde afnemers op te nemen;

2.

„bevoegde instantie”, de nationale regeringsinstantie of de nationale regulerende instantie die door elke lidstaat is aangewezen als zijnde verantwoordelijk voor het waarborgen van de uitvoering van de in deze verordening vervatte maatregelen. Dit belet de lidstaat niet om de bevoegde instantie toe te staan specifieke in deze verordening genoemde taken te laten uitvoeren door andere entiteiten. Deze taken worden dan uitgevoerd onder het toezicht van de bevoegde instantie en worden gespecificeerd in de in artikel 4 bedoelde plannen.

Artikel 3

Verantwoordelijkheid voor de gasleveringszekerheid

1.   De gasleveringszekerheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de aardgasbedrijven, de lidstaten, met name via hun bevoegde instanties, en de Commissie, elk binnen hun respectieve activiteitenterreinen en bevoegdheidsgebieden. Deze gedeelde verantwoordelijkheid vraagt van hen een hoog niveau van onderlinge samenwerking.

2.   Zodra mogelijk en uiterlijk op 3 december 2011 wijst elke lidstaat een bevoegde instantie aan die verantwoordelijk is voor het waarborgen van de uitvoering van de in deze verordening vervatte maatregelen. In voorkomend geval voeren de nationale entiteiten die momenteel verantwoordelijk zijn voor de gasleveringszekerheid de maatregelen uit die de bevoegde instantie krachtens deze verordening moeten uitvoeren, totdat de bevoegde instantie formeel is aangewezen. Deze maatregelen zijn onder meer het verrichten van de in artikel 9 bedoelde risico-evaluatie en het, op basis van die risico-evaluatie, opstellen van een preventief actieplan en een noodplan en de regelmatige monitoring van de gasleveringszekerheid op nationaal niveau. Bevoegde instanties werken met elkaar samen om verstoringen van de levering te trachten voorkomen en de schade bij een dergelijk voorval te beperken. Niets belet de lidstaten om uitvoeringswetgeving vast te stellen indien dat noodzakelijk is om aan de voorschriften van deze verordening te voldoen.

3.   Elke lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van de naam van de bevoegde instantie nadat die is aangewezen en, in voorkomend geval, van de namen van de voor de gasleveringszekerheid verantwoordelijke nationale entiteiten die als voorlopige bevoegde instantie optreden, als bedoeld in lid 2. Elke lidstaat maakt deze aanwijzingen bekend.

4.   Bij de uitvoering van de maatregelen van deze verordening stelt de bevoegde instantie de rol en de verantwoordelijkheden zo vast dat een benadering op drie niveaus wordt gewaarborgd, waarbij allereerst de betrokken aardgasbedrijven en het bedrijfsleven worden ingeschakeld, vervolgens de lidstaten op nationaal dan wel regionaal niveau, en dan de Unie.

5.   De Commissie coördineert in voorkomend geval de acties van de bevoegde instanties op regionaal en Unieniveau, overeenkomstig deze verordening, onder meer via de in artikel 12 bedoelde Groep coördinatie gas of de in artikel 11, lid 4, bedoelde crisismanagementgroep, met name in het geval van een noodsituatie op Unie- of regionaal niveau zoals gedefinieerd in artikel 11, lid 1.

6.   De in de preventieplannen en de noodplannen opgenomen maatregelen om de leveringszekerheid te waarborgen zijn duidelijk omschreven, transparant, evenredig, niet-discriminerend en verifieerbaar, verstoren niet op onnodige wijze de mededinging en de goede werking van de interne gasmarkt en brengen de gasleveringszekerheid van andere lidstaten of de Unie in haar geheel niet in gevaar.

Artikel 4

Instelling van preventieve actieplannen en noodplannen

1.   Na raadpleging van de aardgasbedrijven, de relevante organisaties die de belangen van de huishoudelijke afnemers en industriële gasafnemers vertegenwoordigen, en de nationale regulerende instantie, wanneer dat niet de bevoegde instantie is, stelt de bevoegde instantie van elke lidstaat, onverminderd lid 3, op nationaal niveau de volgende plannen op:

a)

een preventief actieplan, dat de maatregelen omvat die nodig zijn om de geïdentificeerde risico’s te beperken, overeenkomstig de ingevolge artikel 9 verrichte risico-evaluatie; en

b)

een noodplan, dat de maatregelen omvat om de effecten van een verstoring van de gaslevering weg te nemen of te beperken, overeenkomstig artikel 10.

2.   Voordat zij een preventief actieplan en een noodplan op nationaal niveau vaststellen, wisselen de bevoegde instanties uiterlijk op 3 juni 2012 hun ontwerppreventieve actieplannen en -noodplannen uit en raadplegen zij elkaar op het passende regionale niveau, alsook de Commissie, teneinde ervoor te zorgen dat hun ontwerpplannen en maatregelen niet in strijd zijn met de preventieve actieplannen en noodplannen van een andere lidstaat en dat zij voldoen aan deze verordening en andere bepalingen van het Unierecht. Deze raadplegingen vinden vooral plaats tussen aan elkaar grenzende lidstaten, met name tussen geïsoleerde stelsels die gaseilanden vormen en de aangrenzende lidstaten, en kunnen mogelijk plaatsvinden tussen lidstaten genoemd in de indicatieve lijst van bijlage IV.

3.   Op grond van de in lid 2 bedoelde raadplegingen en van mogelijke aanbevelingen van de Commissie kunnen de betrokken bevoegde instanties besluiten om naast de op nationaal niveau opgestelde plannen ook gezamenlijke preventieve actieplannen op regionaal niveau („gezamenlijke preventieve actieplannen”) en gezamenlijke noodplannen op regionaal niveau („gezamenlijke noodplannen”) op te stellen. In het geval van gezamenlijke plannen streven de bevoegde instanties in voorkomend geval ernaar overeenkomsten te sluiten met het oog op de uitvoering van de regionale samenwerking. Indien noodzakelijk worden deze overeenkomsten formeel bekrachtigd door de lidstaten.

4.   Bij de opstelling van het preventieve actieplan en het noodplan op nationaal en/of regionaal niveau houdt de bevoegde instantie naar behoren rekening met de noodzaak van een voortdurend veilige exploitatie van het gassysteem, en zet zij in die plannen de technische beperkingen die het functioneren van het gassysteem beïnvloeden uiteen, waarbij zij onder meer vermeldt welke technische en veiligheidsredenen kunnen leiden tot beperking van de gasstromen in een noodsituatie.

5.   Uiterlijk op 3 december 2012 worden de preventieve actieplannen en de noodplannen, alsook, indien van toepassing, de gezamenlijke plannen, vastgesteld en bekendgemaakt. Deze plannen worden onverwijld aan de Commissie meegedeeld. De Commissie stelt de Groep coördinatie gas in kennis. De bevoegde instanties zorgen voor regelmatige monitoring van de uitvoering van deze plannen.

6.   Binnen drie maanden nadat de bevoegde instanties de in lid 5 bedoelde plannen hebben meegedeeld:

a)

beoordeelt de Commissie deze plannen overeenkomstig punt b). Te dien einde raadpleegt de Commissie de Groep coördinatie gas en houdt zij naar behoren rekening met het advies van die groep. De Commissie doet verslag van haar beoordeling van de plannen aan de Groep coördinatie gas; en

b)

indien de Commissie op grond van deze raadplegingen:

i)

oordeelt dat een preventief actieplan of een noodplan niet volstaat om de in de risico-evaluatie aangemerkte risico’s te beperken, kan zij de bevoegde instanties of de bevoegde instanties aanbevelen het betrokken plan te wijzigen;

ii)

van mening is dat een preventief actieplan of een noodplan in strijd is met de risicoscenario’s of de plannen van andere bevoegde instanties, of dat het niet in overeenstemming is met deze verordening of andere bepalingen van de rechtshandelingen van de Unie, verzoekt zij om een herziening van het betrokken plan;

iii)

van oordeel is dat het preventieve actieplan de gasleveringszekerheid van andere lidstaten of van de Unie in haar geheel in gevaar brengt, besluit zij de bevoegde instantie op te dragen het preventieve actieplan te herzien en kan zij specifieke aanbevelingen doen met het oog op de wijziging ervan. De Commissie motiveert haar besluit uitvoerig.

7.   Binnen een termijn van vier maanden na kennisgeving van het in lid 6, onder b), ii), bedoelde verzoek van de Commissie, wijzigt de betrokken bevoegde instantie haar preventieve actieplan of noodplan en brengt zij dit gewijzigde plan ter kennis van de Commissie, of zet zij voor de Commissie uiteen waarom zij het niet eens is met het verzoek. In dat laatste geval kan de Commissie binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van het antwoord van de bevoegde instantie haar verzoek wijzigen of intrekken of de betrokken bevoegde instanties en, indien de Commissie dat noodzakelijk acht, de Groep coördinatie gas, bijeenroepen om de kwestie te bespreken. De Commissie motiveert haar verzoek tot wijziging van het plan uitvoerig. De bevoegde instantie houdt volledig rekening met het standpunt van de Commissie. Indien het uiteindelijke besluit van de bevoegde instantie afwijkt van het standpunt van de Commissie, maakt de bevoegde instantie binnen twee maanden na ontvangst van het standpunt van de Commissie, haar besluit en het standpunt van de Commissie openbaar, alsook de redenen die ten grondslag liggen aan haar besluit. Indien van toepassing maakt de bevoegde instantie het gewijzigde plan onverwijld openbaar.

8.   Binnen een termijn van drie maanden na kennisgeving van het in lid 6, onder b), iii), bedoelde besluit van de Commissie, wijzigt de betrokken bevoegde instantie haar preventieve actieplan en brengt zij dit gewijzigde plan ter kennis van de Commissie, of zet zij voor de Commissie uiteen waarom zij het niet eens is met het verzoek. In dat laatste geval kan de Commissie binnen een termijn van twee maanden besluiten haar verzoek te wijzigen of in te trekken. Wanneer de Commissie haar verzoek handhaaft, wijzigt de betrokken bevoegde instantie het plan binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van het besluit van de Commissie, daarbij zoveel mogelijk rekening houdend met de in lid 6, onder b), iii), bedoelde aanbeveling van de Commissie, en stelt zij het gewijzigde plan ter kennis van de Commissie.

De Commissie stelt de Groep coördinatie gas in kennis en houdt naar behoren rekening met de aanbevelingen van die groep bij het opstellen van haar advies over het gewijzigde plan, dat uiterlijk twee maanden na kennisgeving door de bevoegde instantie moet worden uitgebracht. De betrokken bevoegde instantie houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en stelt binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van dat advies het resulterende gewijzigde plan vast en maakt dat bekend.

9.   Het vertrouwelijke karakter van commercieel gevoelige informatie wordt bewaard.

Artikel 5

Inhoud van de nationale en gezamenlijke preventieve actieplannen

1.   De nationale en gezamenlijke preventieve actieplannen omvatten:

a)

de resultaten van de in artikel 9 omschreven risico-evaluatie;

b)

de maatregelen, volumen, capaciteiten en tijd die nodig zijn om aan de infrastructuur- en leveringsnormen van de artikelen 6 en 8 te voldoen, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de mate waarin maatregelen aan de vraagzijde op afdoende en tijdige wijze een verstoring van de gaslevering als bedoeld in artikel 6, lid 2, kunnen ondervangen, de bepaling van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur van gemeenschappelijk belang in geval van toepassing van artikel 6, lid 3, en elke verhoogde leveringsnorm krachtens artikel 8, lid 2;

c)

de aan aardgasbedrijven en andere relevante entiteiten opgelegde verplichtingen, onder meer met betrekking tot de veilige exploitatie van het gassysteem;

d)

de andere preventieve maatregelen, zoals de noodzaak de interconnecties tussen aan elkaar grenzende lidstaten te verbeteren en de mogelijkheid om in voorkomend geval de aanvoerroutes en -bronnen van gas te diversifiëren, om een antwoord te bieden op de aangemerkte risico’s en de gaslevering aan alle afnemers voor zover mogelijk in stand te houden;

e)

in voorkomend geval, de mechanismen waarvan gebruik wordt gemaakt voor samenwerking met andere lidstaten bij het opstellen en uitvoeren van gezamenlijke preventieve actieplannen en gezamenlijke noodplannen als bedoeld in artikel 4, lid 3;

f)

informatie over bestaande en toekomstige interconnecties, waaronder interconnecties die toegang bieden tot het gasnet van de Unie, grensoverschrijdende gasstromen, toegang tot opslagfaciliteiten over de landsgrenzen heen en de fysieke capaciteit om gas in beide richtingen te vervoeren („bidirectionele capaciteit”), met name in het geval van een noodsituatie;

g)

informatie over alle openbaredienstverplichtingen die betrekking hebben op de gasleveringszekerheid.

2.   De nationale en gezamenlijke preventieve actieplannen, met name de acties om te voldoen aan de in artikel 6 omschreven infrastructuurnorm, houden rekening met het Uniebrede tienjaren netwerkontwikkelingsplan dat door het ENTSB voor gas wordt uitgewerkt, overeenkomstig artikel 8, lid 10, van Verordening (EG) nr. 715/2009.

3.   De nationale en gezamenlijke preventieve actieplannen worden in de eerste plaats gebaseerd op marktmaatregelen en zij houden rekening met de economische gevolgen, de doeltreffendheid en efficiëntie van de maatregelen, de effecten op de werking van de interne energiemarkt en de gevolgen voor het milieu en voor afnemers; zij leggen de aardgasbedrijven geen buitensporige lasten op en hebben ook geen negatieve gevolgen voor de werking van de interne gasmarkt.

4.   De nationale en gezamenlijke preventieve actieplannen worden om de twee jaar geactualiseerd, tenzij de omstandigheden frequentere actualisering nodig maken, en weerspiegelen de geactualiseerde risico-evaluatie. De raadpleging tussen bevoegde instanties als bedoeld in artikel 4, lid 2, vindt plaats voordat het geactualiseerde plan wordt vastgesteld.

Artikel 6

Infrastructuurnorm

1.   De lidstaten of, indien een lidstaat dat zo beslist, de bevoegde instantie, waarborgen dat de noodzakelijke maatregelen worden genomen opdat uiterlijk op 3 december 2014, in het geval van het uitvallen van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur, de capaciteit van de resterende infrastructuur, bepaald volgens de N–1-formule als neergelegd in punt 2 van bijlage I, in staat is om, onverminderd lid 2 van dit artikel, te voldoen aan de totale gasvraag van het berekende gebied gedurende een dag van uitzonderlijk hoge vraag die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de 20 jaar. Dit laat, wanneer dat passend en noodzakelijk is, de verantwoordelijkheid van systeembeheerders om de overeenkomstige investeringen te verrichten en de verplichtingen van de transmissiesysteembeheerders als neergelegd in Richtlijn 2009/73/EG en Verordening (EG) nr. 715/2009, onverlet.

2.   Aan de in lid 1 bedoelde verplichting ervoor te zorgen dat de resterende infrastructuur voldoende capaciteit heeft om in de totale gasvraag te voorzien wordt ook geacht te zijn voldaan wanneer de bevoegde instantie in het preventieve actieplan aantoont dat een verstoring van de levering op voldoende en tijdige wijze kan worden ondervangen door passende, op de markt gebaseerde maatregelen aan de vraagzijde. Daarvoor wordt de in punt 4 van bijlage I neergelegde formule gebruikt.

3.   Wanneer dat volgens de in artikel 9 bedoelde risico-evaluatie passend is, kunnen de bevoegde instanties besluiten dat aan de verplichting van lid 1 van dit artikel op regionaal niveau in plaats van op nationaal niveau wordt voldaan. In dat geval worden gezamenlijke preventieve actieplannen overeenkomstig artikel 4, lid 3, ingesteld. Punt 5 van bijlage I is van toepassing.

4.   Na raadpleging van de relevante aardgasbedrijven brengt elke bevoegde instantie bij de Commissie onverwijld verslag uit over elke niet-naleving van de in lid 1 genoemde verplichtingen en stelt zij de Commissie in kennis van de redenen van die niet-naleving.

5.   De transmissiesysteembeheerders zorgen voor permanente bidirectionele capaciteit om zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 3 december 2013 op alle grensoverschrijdende interconnecties tussen lidstaten gas in beide richtingen te kunnen vervoeren, behalve:

a)

in gevallen zoals aansluitingen op productiefaciliteiten, LNG-faciliteiten en distributienetten, of

b)

wanneer er een vrijstelling overeenkomstig artikel 7 is verleend.

Uiterlijk op 3 december 2013 passen de transmissiesysteembeheerders de werking van de transmissiesystemen gedeeltelijk of geheel aan om op grensoverschrijdende interconnecties fysieke gasstromen in beide richtingen mogelijk te maken.

6.   Wanneer een bepaalde grensoverschrijdende interconnectie al bidirectioneel is of de bidirectionaliteit ervan in aanleg is, wordt de verplichting van de eerste alinea van lid 5, voor die interconnectie geacht te zijn nagekomen, tenzij een of meer lidstaten om redenen van leveringszekerheid om capaciteitsuitbreiding verzoeken. Op dergelijke verzoeken tot capaciteitsuitbreiding is de procedure van artikel 7 van toepassing.

7.   De lidstaten of, indien een lidstaat dit zo beslist, de bevoegde instantie waarborgen dat als een eerste stap de markt altijd op een transparante, gedetailleerde en niet-discriminerende wijze zal worden onderzocht, om te beoordelen of de markt de investering in infrastructuur die nodig is om te voldoen aan de verplichtingen van de leden 1 en 5, nodig heeft.

8.   De nationale regulerende instanties houden rekening met de op efficiënte wijze gemaakte kosten om te voldoen aan de verplichtingen krachtens lid 1 en de kosten van permanente bidirectionele capaciteit om gas in beide richtingen te vervoeren, zodat zij voor passende stimulansen zorgen wanneer zij op transparante en gedetailleerde wijze de tarieven of methoden vaststellen of goedkeuren overeenkomstig artikel 41, lid 8, van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009. Wanneer investeringen om bidirectionele capaciteit mogelijk te maken niet nodig zijn voor de markt en wanneer er voor deze investeringen in meer dan één lidstaat dan wel in één lidstaat ten behoeve van andere lidstaten kosten worden gemaakt, beslissen de nationale regulerende instanties van alle betrokken lidstaten gezamenlijk over de kostentoewijzing alvorens enige investeringsbeslissing wordt genomen. Bij de kostentoewijzing wordt in het bijzonder rekening gehouden met de mate waarin de infrastructuurinvesteringen de leveringszekerheid van de betrokken lidstaten verhogen. Artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 713/2009 is van toepassing.

9.   De bevoegde instantie waarborgt dat nieuwe transmissie-infrastructuur bijdraagt tot de leveringszekerheid via de totstandbrenging van een goed verbonden net, in voorkomend geval ook dankzij een toereikend aantal grensoverschrijdende entry- en exitpunten, naargelang van de marktvraag en de aangemerkte risico’s. In voorkomend geval beoordeelt de bevoegde instantie in de risico-evaluatie waar er interne knelpunten zijn en of de nationale entrycapaciteit en infrastructuur, met name de transmissienetten, in staat zijn de nationale gasstromen aan te passen aan het scenario van het uitvallen van de in de risico-evaluatie geïdentificeerde grootste afzonderlijke gasinfrastructuur.

10.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 van dit artikel zijn Luxemburg, Slovenië en Zweden niet gehouden aan de in dit lid genoemde verplichtingen, maar streven zij ernaar hieraan te voldoen wanneer zij de gaslevering van beschermde afnemers overeenkomstig artikel 8 waarborgen. Deze uitzondering geldt:

a)

in het geval van Luxemburg: zolang als het ten minste twee interconnectoren met andere lidstaten, ten minste twee verschillende aanvoerbronnen en geen gasopslagfaciliteiten of LNG-faciliteit op zijn grondgebied heeft;

b)

in het geval van Slovenië: zolang als zij ten minste twee interconnectoren met andere lidstaten, ten minste twee verschillende aanvoerbronnen en geen gasopslagfaciliteiten of LNG-faciliteit op haar grondgebied heeft;

c)

in het geval van Zweden: zolang als het geen gasdoorvoer naar andere lidstaten op zijn grondgebied heeft, een jaarlijks bruto binnenlands gasverbruik van minder dan 2 Mtoe heeft en zijn totale primaire energieverbruik voor minder dan 5 % uit gas bestaat.

Deze drie lidstaten zorgen op transparante, gedetailleerde en niet-discriminerende wijze voor regelmatige marktonderzoeken voor infrastructuurinvesteringen en maken de resultaten van die onderzoeken bekend.

De in de eerste alinea genoemde lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke verandering met betrekking tot de in die alinea genoemde voorwaarden. De in de eerste alinea genoemde uitzondering is niet langer van toepassing wanneer ten minste één van de in de eerste alinea genoemde voorwaarden niet langer is vervuld.

Uiterlijk op 3 december 2018 doet elk van de in de eerste alinea genoemde lidstaten de Commissie een verslag toekomen waarin zij de situatie met betrekking tot de in de eerste alinea genoemde voorwaarden en de prognoses ten aanzien van de naleving van de verplichtingen van lid 1 van dit artikel beschrijven, waarbij zij rekening houden met de economische impact van naleving van de infrastructuurnorm, de resultaten van het marktonderzoek en de ontwikkeling van de gasmarkt en van gasinfrastructuurprojecten in de regio. Op basis van het verslag kan de Commissie, indien de in de eerste alinea van dit lid genoemde voorwaarden nog steeds zijn vervuld, beslissen dat de in de eerste alinea genoemde uitzondering nog vier jaar blijft gelden. In het geval van een positief besluit wordt de in deze alinea omschreven procedure na vier jaar herhaald.

Artikel 7

Procedure voor het instellen van bidirectionele capaciteit of voor het aanvragen van vrijstelling

1.   Na overleg met alle andere betrokken transmissiesysteembeheerders dienen de transmissiesysteembeheerders uiterlijk op 3 maart 2012 bij hun lidstaten — of, indien de lidstaten dat zo hebben beslist, bij hun bevoegde instanties of hun regulerende instanties (in dit artikel gezamenlijk „de betrokken instanties” genoemd) — voor elke grensoverschrijdende interconnectie tussen lidstaten, met uitzondering van die welke krachtens artikel 6, lid 5, onder a), zijn vrijgesteld en uitgezonderd gevallen waarin bidirectionele capaciteit reeds bestaat of in aanleg is en er geen verzoek is ingediend door een of meer lidstaten om de capaciteit uit te breiden om redenen van leveringszekerheid:

a)

een voorstel voor capaciteit in de tegengestelde richting („reverse flow-capaciteit”) in, of

b)

een verzoek tot vrijstelling van de bidirectionele capaciteitsverplichting.

2.   Het in lid 1 bedoelde voorstel voor reverse flow-capaciteit of verzoek tot vrijstelling stoelt op een beoordeling van de marktvraag, ramingen van vraag en aanbod, technische haalbaarheid, kosten van reverse flow-capaciteit, met inbegrip van de bijbehorende versterking van het transmissiesysteem, en de voordelen voor de leveringszekerheid, waarbij in voorkomend geval ook rekening wordt gehouden met de mogelijke bijdrage die reverse flow-capaciteit, samen met andere mogelijke maatregelen, kan leveren aan de naleving van de in artikel 6 genoemde infrastructuurnorm door de lidstaten die van de reverse flow-capaciteit profiteren.

3.   De betrokken instantie die het voorstel of het verzoek tot vrijstelling ontvangt, stelt de instanties van andere lidstaten die volgens de risico-evaluatie baat zouden kunnen hebben bij de reverse flow-capaciteit en de Commissie onverwijld in kennis van het voorstel of het verzoek tot vrijstelling. De betrokken instantie geeft deze instanties en de Commissie de mogelijkheid om advies uit te brengen binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van die kennisgeving.

4.   Binnen twee maanden na het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijn neemt de betrokken instantie op basis van de in lid 2 bedoelde criteria en de overeenkomstig artikel 9 verrichte risico-evaluatie, en zoveel mogelijk rekening houdend met de overeenkomstig lid 3 van dit artikel ontvangen adviezen, en rekening houdend met andere, niet strikt economische aspecten zoals de gasleveringszekerheid en de bijdrage aan de interne gasmarkt, een van de volgende maatregelen:

a)

zij verleent vrijstelling indien reverse flow-capaciteit geen significante verbetering van de leveringszekerheid van lidstaten of regio’s oplevert of indien de investeringskosten niet in verhouding staan tot de verwachte voordelen voor de leveringszekerheid; ofwel

b)

zij aanvaardt het voorstel voor reverse flow-capaciteit, of

c)

zij verzoekt de transmissiesysteembeheerder zijn voorstel te wijzigen.

De betrokken instantie stelt de Commissie onverwijld in kennis van haar besluit, en doet die kennisgeving vergezeld gaan van alle relevante informatie waaruit de redenen voor het besluit blijken, waaronder de overeenkomstig lid 3 van dit artikel ontvangen adviezen. De betrokken instanties streven ernaar te waarborgen dat van elkaar afhankelijke besluiten met betrekking tot dezelfde interconnecties of geïnterconnecteerde pijpleidingen, niet met elkaar in tegenspraak zijn.

5.   Binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van die kennisgeving kan de Commissie, wanneer er discrepanties zijn tussen het besluit van de betrokken instantie en de adviezen van andere betrokken instanties die bij de kwestie betrokken zijn, de betrokken instantie verzoeken haar besluit te wijzigen. Deze termijn kan met één maand worden verlengd indien de Commissie aanvullende informatie verzoekt. Elk verzoek van de Commissie tot wijziging van het besluit van de betrokken instantie wordt ingediend op grond van de in lid 2 en in lid 4, onder a), genoemde criteria en elementen, waarbij rekening wordt gehouden met de redenen die aan het besluit van de betrokken instantie ten grondslag liggen. De betrokken instantie voldoet aan het verzoek door haar besluit binnen een termijn van vier weken aan te passen. Indien de Commissie binnen deze termijn van twee maanden niet heeft gehandeld, wordt zij geacht geen bezwaren te hebben tegen het besluit van de betrokken instantie.

6.   Wanneer uit de resultaten van de overeenkomstig artikel 9 verrichte risico-evaluatie blijkt dat er aanvullende reverse flow-capaciteit benodigd is, wordt de procedure van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel op verzoek van een transmissiesysteembeheerder, een betrokken instantie of de Commissie herhaald.

7.   De Commissie en de betrokken instantie nemen te allen tijde de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht.

Artikel 8

Leveringsnorm

1.   De bevoegde instantie verplicht bepaalde, door haar geïdentificeerde aardgasbedrijven ertoe de nodige maatregelen te nemen om de gaslevering aan de beschermde afnemers van de lidstaat te waarborgen in de volgende gevallen:

a)

extreme temperaturen gedurende een zeven dagen durende piekperiode die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de 20 jaar;

b)

een ten minste dertig dagen durende periode van uitzonderlijk hoge gasvraag die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de 20 jaar; en

c)

een periode van ten minste dertig dagen in het geval van het uitvallen van de grootste afzonderlijke infrastructuur onder gemiddelde winterse omstandigheden.

De bevoegde instantie identificeert de in de eerste alinea bedoelde aardgasbedrijven uiterlijk op 3 juni 2012.

2.   Een verhoogde leveringsnorm die verder gaat dan dertig dagen voor de in lid 1, onder b) en c), genoemde perioden of elke andere aanvullende verplichting die om redenen van leveringszekerheid wordt opgelegd, is gebaseerd op de in artikel 9 bedoelde risico-evaluatie, komt tot uiting in het preventieve actieplan en:

a)

voldoet aan artikel 3, lid 6;

b)

veroorzaakt geen onnodige verstoring van de mededinging of belemmering van de werking van de interne gasmarkt;

c)

heeft geen negatieve gevolgen voor het vermogen van andere lidstaten om hun beschermde afnemers overeenkomstig dit artikel te beleveren in het geval van een noodsituatie op nationaal, Unie- of regionaal niveau; en

d)

voldoet aan de criteria van artikel 11, lid 5, ingeval van een noodsituatie op Unie- of regionaal niveau.

In de geest van solidariteit bepaalt de bevoegde instantie in het preventieve actieplan en de noodplannen hoe verhoogde leveringsnormen of aanvullende verplichtingen voor aardgasbedrijven tijdelijk kunnen worden verlaagd in het geval van een noodsituatie op Unie- of regionaal niveau.

3.   Na de door de bevoegde instantie overeenkomstig de leden 1 en 2 gedefinieerde perioden of onder moeilijker omstandigheden dan die welke zijn omschreven in lid 1, spannen de bevoegde instantie en de aardgasbedrijven zich in om de gaslevering, met name voor beschermde afnemers, zo goed mogelijk in stand te houden.

4.   De aan aardgasbedrijven opgelegde verplichtingen om te voldoen aan de leveringsnormen als bedoeld in dit artikel, zijn niet-discriminerend en leggen geen buitensporige lasten op aan deze bedrijven.

5.   De aardgasbedrijven mogen deze verplichtingen in voorkomend geval op regionaal of Unieniveau nakomen. De bevoegde instantie eist niet dat aan de in dit artikel genoemde normen wordt voldaan via infrastructuur die uitsluitend op haar grondgebied gevestigd is.

6.   De bevoegde instantie ziet erop toe dat voorwaarden voor de levering aan beschermde afnemers geen afbreuk doen aan de goede werking van de interne gasmarkt en dat de desbetreffende tarieven de marktwaarde van de leveringen weerspiegelen.

Artikel 9

Risico-evaluatie

1.   Uiterlijk op 3 december 2011 maakt elke bevoegde instantie op basis van de volgende gemeenschappelijke elementen een volledige evaluatie op van de risico’s voor de gasleveringszekerheid in haar lidstaat, door:

a)

gebruik te maken van de in de artikelen 6 en 8 neergelegde normen, waarbij de berekening van de N–1-formule, de gebruikte aannamen, ook die voor de berekening van de N–1-formule op regionaal niveau, en de voor die berekening noodzakelijke gegevens, worden getoond;

b)

alle relevante nationale en regionale omstandigheden in aanmerking te nemen, met name de omvang van de markt, de netconfiguratie, de werkelijke stromen, daaronder begrepen de uitstroom van de betrokken lidstaat, de mogelijkheid van fysieke gasstromen in beide richtingen, met inbegrip van de mogelijke behoefte aan dienovereenkomstige versterking van het transmissiesysteem, de aanwezigheid van productie en opslag en de rol van gas in de energiemix, met name met betrekking tot stadsverwarming, elektriciteitsopwekking en voor de werking van de industrie, en overwegingen in verband met de veiligheid en de kwaliteit van het gas;

c)

het doorlopen van verscheidene scenario’s van uitzonderlijk hoge gasvraag of verstoring van de levering, zoals het uitvallen van belangrijke transmissie-infrastructuur, opslagfaciliteiten of LNG-terminals en verstoring van de levering door leveranciers uit derde landen, daarbij rekening houdend met historische gegevens, waarschijnlijkheid, jaargetijde, frequentie en duur van dergelijke voorvallen en, in voorkomend geval, geopolitieke risico’s, alsook het evalueren van de waarschijnlijke gevolgen van die scenario’s;

d)

het identificeren van de interactie en correlatie met de in andere lidstaten bestaande risico’s, waaronder onder meer die met betrekking tot interconnecties, grensoverschrijdende leveringen, grensoverschrijdende toegang tot opslagfaciliteiten en bidirectionele capaciteit;

e)

de maximale interconnectiecapaciteit van elk entry- en exitpunt aan de grens in aanmerking te nemen.

2.   Wanneer artikel 4, lid 3, wordt toegepast, verrichten de betrokken bevoegde instanties ook een gezamenlijke risico-evaluatie op regionaal niveau.

3.   De aardgasbedrijven, de industriële gasafnemers, de relevante organisaties die de belangen van de huishoudelijke en industriële gasafnemers vertegenwoordigen, alsook de lidstaten en de nationale regulerende instantie, wanneer dat niet de bevoegde instantie is, werken samen met de bevoegde instantie en verstrekken haar desgevraagd alle voor de risico-evaluatie benodigde informatie.

4.   De risico-evaluatie wordt voor het eerst uiterlijk 18 maanden na de vaststelling van de in artikel 4 bedoelde preventieve actieplannen en noodplannen en vervolgens om de twee jaar vóór 30 september van dat jaar geactualiseerd, tenzij de omstandigheden frequentere actualisering vereisen. De risico-evaluatie houdt rekening met de voortgang met betrekking tot de investeringen die nodig zijn om aan de in artikel 6 gedefinieerde infrastructuurnorm te voldoen, alsook met specifieke nationale moeilijkheden die bij de uitvoering van nieuwe alternatieve oplossingen zijn opgetreden.

5.   De risico-evaluatie en de geactualiseerde versies daarvan worden onverwijld ter beschikking van de Commissie gesteld.

Artikel 10

Noodplannen en crisisniveaus

1.   In de nationale of gezamenlijke noodplannen:

a)

wordt uitgegaan van de in lid 3 omschreven crisisniveaus;

b)

worden de rol en de verantwoordelijkheden van aardgasbedrijven en industriële gasafnemers omschreven, waaronder betroffen elektriciteitsproducenten, rekening houdend met de mate waarin zij getroffen worden door eventuele verstoringen van de gaslevering, alsmede hun interactie met de bevoegde instanties en in voorkomend geval met de nationale regulerende instanties op elk van de in lid 3 gedefinieerde crisisniveaus;

c)

worden de rol en de verantwoordelijkheden omschreven van de bevoegde instanties en van de andere entiteiten die taken uitvoeren als bedoeld in artikel 2, lid 2, op elk van de in lid 3 van dit artikel gedefinieerde crisisniveaus;

d)

wordt ervoor gezorgd dat aardgasbedrijven en industriële gasafnemers voldoende gelegenheid krijgen om op elk crisisniveau te reageren;

e)

worden in voorkomend geval de maatregelen en acties benoemd die moeten worden genomen om de mogelijke impact van verstoringen van de gaslevering voor stadsverwarming en voor de productie van elektriciteit uit gas te matigen;

f)

worden gedetailleerde procedures en maatregelen omschreven die moeten worden gevolgd voor elk crisisniveau, inclusief de desbetreffende schema’s inzake informatiestromen;

g)

wordt een crisismanager of -team aangewezen en wordt de rol daarvan omschreven;

h)

wordt de bijdrage omschreven van met name de in bijlage II aangemerkte op de markt gebaseerde maatregelen om een antwoord te bieden op de situatie bij alarmniveau en om de problemen te matigen op het noodsituatieniveau;

i)

wordt de bijdrage omschreven van met name de in bijlage III aangemerkte niet op de markt gebaseerde maatregelen die zijn gepland voor of ten uitvoer worden gelegd op het noodsituatieniveau, wordt beoordeeld in welke mate niet op de markt gebaseerde maatregelen vereist zijn om een antwoord te bieden op de crisis, worden hun effecten ingeschat en wordt de procedure vastgesteld om dergelijke maatregelen ten uitvoer te leggen, met dien verstande dat niet op de markt gebaseerde maatregelen alleen worden gebruikt indien op de markt gebaseerde mechanismen niet langer volstaan om de levering aan met name de beschermde afnemers te waarborgen;

j)

worden, voor elk crisisniveau, de mechanismen omschreven voor de samenwerking met andere lidstaten;

k)

worden de rapportageverplichtingen voor de aardgasbedrijven in het alarm- en noodsituatieniveau nader omschreven;

l)

wordt een lijst van vooraf gedefinieerde acties opgesteld om in het geval van een noodsituatie gas beschikbaar te stellen, inclusief commerciële overeenkomsten tussen de bij dergelijke acties betrokken partijen en in voorkomend geval de compensatiemechanismen voor aardgasbedrijven, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met het vertrouwelijke karakter van gevoelige gegevens. Dergelijke acties kunnen onder meer grensoverschrijdende overeenkomsten tussen lidstaten en/of aardgasbedrijven omvatten.

2.   De nationale en gezamenlijke noodplannen worden om de twee jaar geactualiseerd, tenzij de omstandigheden frequentere actualisering nodig maken, en weerspiegelen de geactualiseerde risico-evaluatie. De raadpleging tussen bevoegde instanties als bedoeld in artikel 4, lid 2, vindt plaats voordat de geactualiseerde plannen worden vastgesteld.

3.   De drie voornaamste crisisniveaus zijn:

a)

niveau van vroegtijdige waarschuwing (vroegtijdige waarschuwing): wanneer er concrete, ernstige en betrouwbare informatie is, die aangeeft dat er een gebeurtenis op til kan zijn welke de leveringssituatie waarschijnlijk aanzienlijk zal doen verslechteren en waarschijnlijk tot het ontstaan van een alarm- of een noodsituatieniveau zal leiden; het niveau van vroegtijdige waarschuwing kan worden ingegeven door het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing;

b)

alarmniveau (alarm): wanneer zich een verstoring van de levering of een uitzonderlijk hoge gasvraag voordoet welke de leveringssituatie aanzienlijk doet verslechteren, maar de markt nog in staat is om die verstoring op te vangen zonder toevlucht te hoeven nemen tot niet op de markt gebaseerde maatregelen;

c)

noodsituatieniveau (noodsituatie): wanneer zich een uitzonderlijk hoge gasvraag voordoet of een significante verstoring of een andere significante verslechtering van de levering, en wanneer alle relevante op de markt gebaseerde maatregelen zijn toegepast maar de gaslevering niet volstaat om aan de resterende gasvraag te voldoen en er dus naast die op de markt gebaseerde maatregelen ook niet op de markt gebaseerde maatregelen moeten worden genomen, met name om de gaslevering aan beschermde afnemers als bedoeld in artikel 8 veilig te stellen.

4.   De nationale en gezamenlijke noodplannen waarborgen dat in het geval van een noodsituatie de grensoverschrijdende toegang tot infrastructuur overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2009 gehandhaafd blijft voor zover dat technisch en vanuit veiligheidsoogpunt mogelijk is. De plannen zijn in overeenstemming met artikel 3, lid 6, van deze verordening en voeren geen maatregelen in die de stroom van gas over de grenzen heen onnodig beperkt.

5.   Wanneer de bevoegde instantie één van de in lid 3 bedoelde crisisniveaus afkondigt, stelt zij de Commissie daar onmiddellijk van op de hoogte en verstrekt zij haar alle nodige informatie, met name over acties die zij wil ondernemen. In het geval van een noodsituatie die kan resulteren in een oproep tot bijstand van de Unie en de lidstaten, stelt de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat het Waarnemings- en informatiecentrum voor civiele bescherming van de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

6.   Wanneer de bevoegde instantie een noodsituatie afkondigt, volgt zij de vooraf omschreven maatregelen uit als neergelegd in het noodplan en stelt zij de Commissie onmiddellijk op de hoogte, met name van de acties die zij wil ondernemen overeenkomstig lid 1. In uitzonderlijke gerechtvaardigde gevallen kan de bevoegde instantie acties ondernemen die van het noodplan afwijken. De bevoegde instantie stelt de Commissie onmiddellijk op de hoogte van dergelijke acties en motiveert die acties.

7.   De lidstaten en met name de bevoegde instanties zorgen ervoor dat:

a)

er geen maatregelen worden genomen die de gasstroom binnen de interne markt op enig moment onnodig beperken;

b)

er geen maatregelen worden genomen die de gasleveringssituatie in een andere lidstaat ernstig in gevaar zouden kunnen brengen; en

c)

de grensoverschrijdende toegang tot infrastructuur overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2009 gehandhaafd blijft voor zover dat technisch en vanuit een veiligheidsoogpunt mogelijk is, overeenkomstig het noodplan.

8.   De Commissie verifieert zo spoedig mogelijk maar in elk geval binnen vijf dagen na de ontvangst van de in lid 5 bedoelde informatie van de bevoegde instantie, of de afkondiging van een noodsituatie overeenkomstig lid 3, onder c), gerechtvaardigd is en of de genomen maatregelen zo dicht mogelijk aansluiten bij de in het noodplan vermelde acties en geen onevenredige belasting veroorzaken voor aardgasbedrijven en in overeenstemming zijn met lid 7. De Commissie kan op verzoek van een bevoegde instantie of aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief de bevoegde instantie verzoeken de maatregelen te wijzigen wanneer die in strijd zijn met de in lid 7 en de eerste zinsnede van dit lid genoemde voorwaarden. De Commissie kan de bevoegde instantie eveneens verzoeken de afkondiging van de noodsituatie op te heffen wanneer die, naar het oordeel van de Commissie, overeenkomstig lid 3, onder c), niet langer gerechtvaardigd is.

Binnen drie dagen na kennisgeving van het verzoek van de Commissie wijzigt de bevoegde instantie de maatregelen en stelt zij de Commissie daarvan in kennis, of zet zij voor de Commissie de redenen uiteen waarom zij het niet eens is met het verzoek. In dat geval kan de Commissie binnen een termijn van drie dagen haar verzoek wijzigen of intrekken of de betrokken bevoegde instantie of, in voorkomend geval, de betrokken bevoegde instanties en, indien de Commissie dat noodzakelijk acht, de Groep coördinatie gas, bijeenroepen om de kwestie te bespreken. De Commissie motiveert haar verzoek tot wijziging van de actie uitvoerig. De bevoegde instantie houdt volledig rekening met het standpunt van de Commissie. Indien het uiteindelijke besluit van de bevoegde instantie afwijkt van het standpunt van de Commissie, maakt de bevoegde instantie de redenen bekend die ten grondslag liggen aan haar besluit.

Artikel 11

Reactie op een noodsituatie op regionaal of Unieniveau

1.   Op verzoek van een bevoegde instantie die een noodsituatie heeft afgekondigd en na verificatie overeenkomstig artikel 10, lid 8, kan de Commissie een noodsituatie afkondigen op Unieniveau of, voor een specifieke geografische regio, op regioniveau. Op verzoek van ten minste twee bevoegde instanties die een noodsituatie hebben afgekondigd en na verificatie overeenkomstig artikel 10, lid 8, en indien de redenen voor het afkondigen van die noodsituaties met elkaar samenhangen, kondigt de Commissie naargelang van het geval een noodsituatie op Unie- of regionaal niveau af. In alle gevallen wint de Commissie met gebruikmaking van de communicatiemiddelen die, gegeven de situatie, het geschiktst zijn de standpunten van de andere bevoegde instanties in en houdt zij naar behoren rekening met alle door hen verstrekte informatie. Indien de Commissie oordeelt dat de achterliggende redenen voor het bestaan van een noodsituatie op Unieniveau of een noodsituatie op regionaal niveau niet langer aanwezig zijn, kondigt zij het einde van de noodsituatie op Unie- of op regionaal niveau af. In alle gevallen motiveert de Commissie haar besluit en stelt zij de Raad van haar besluit in kennis.

2.   Zodra zij een noodsituatie op Unie- of regionaal niveau afkondigt, roept de Commissie de Groep coördinatie gas bijeen. Gedurende de noodsituatie op Unie- of regionaal niveau kan de Commissie op verzoek van ten minste drie lidstaten de deelname aan de Groep coördinatie gas voor een gehele vergadering of een deel daarvan beperken tot de vertegenwoordigers van de lidstaten en de bevoegde instanties.

3.   Bij een noodsituatie op Unie- of regionaal niveau als bedoeld in lid 1 coördineert de Commissie de acties van de bevoegde instanties, waarbij zij ten volle rekening houdt met informatie afkomstig van de Groep coördinatie gas en met de resultaten van de raadpleging van die groep. De Commissie zal met name:

a)

de uitwisseling van informatie waarborgen;

b)

de samenhang en effectiviteit waarborgen van de op lidstaat- en regionaal niveau ondernomen acties in relatie met het Unieniveau;

c)

de acties ten opzichte van derde landen coördineren.

4.   De Commissie kan een crisismanagementgroep bijeenbrengen, bestaande uit de in artikel 10, lid 1, onder g), bedoelde crisismanagers van de lidstaten die geraakt worden door de noodsituatie. De Commissie kan in overleg met de crisismanagers andere relevante belanghebbenden uitnodigen om deel te nemen. De Commissie ziet erop toe dat de Groep coördinatie gas regelmatig wordt geïnformeerd over de werkzaamheden van de crisismanagementgroep.

5.   De lidstaten en met name de bevoegde instanties zorgen ervoor dat:

a)

er geen maatregelen worden genomen die de gasstroom binnen de interne markt, en met name de gasstroom naar de getroffen markten, op enig moment onnodig beperken;

b)

er geen maatregelen worden genomen die de gasleveringssituatie in een andere lidstaat ernstig in gevaar zouden kunnen brengen; en

c)

de grensoverschrijdende toegang tot infrastructuur overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2009 gehandhaafd blijft voor zover dat technisch en vanuit een veiligheidsoogpunt mogelijk is, overeenkomstig het noodplan.

6.   Indien de Commissie op verzoek van een bevoegde instantie of van een aardgasbedrijf dan wel op eigen initiatief oordeelt dat in een noodsituatie op regionaal of Unieniveau een door een lidstaat of een bevoegde instantie ondernomen actie of een gedraging van een aardgasbedrijf in strijd is met lid 5, verzoekt zij de lidstaat of de bevoegde instantie haar actie te wijzigen of actie te ondernemen om naleving van lid 5 te waarborgen, en vermeldt zij om welke redenen zij van oordeel is dat de lidstaat of de bevoegde instantie dat moet doen. Er wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak van een voortdurend veilige exploitatie van het gassysteem.

Binnen drie dagen na kennisgeving van het verzoek van de Commissie wijzigt de lidstaat of de bevoegde instantie haar actie en stelt zij de Commissie daarvan in kennis, of zet zij voor de Commissie uiteen waarom zij het niet eens is met het verzoek. In een dergelijk geval kan de Commissie binnen een termijn van drie dagen haar verzoek wijzigen of intrekken of de lidstaat of betrokken bevoegde instantie en, indien de Commissie dat noodzakelijk acht, de Groep coördinatie gas, bijeenroepen om de kwestie te bespreken. De Commissie motiveert haar verzoek tot wijziging van de actie uitvoerig. De lidstaat of de bevoegde instantie houdt volledig rekening met het standpunt van de Commissie. Indien het definitieve besluit van de bevoegde instantie of de lidstaat afwijkt van het standpunt van de Commissie, maakt de bevoegde instantie of de lidstaat de redenen hiervoor bekend.

7.   Na de Groep coördinatie gas te hebben geraadpleegd, stelt de Commissie een permanente reservelijst op voor een taakgroep bestaande uit deskundigen uit het bedrijfsleven en vertegenwoordigers van de Commissie. Deze taakgroep kan indien nodig buiten de Unie worden ingezet en monitort de gasstromen naar de Unie en rapporteert daarover, in samenwerking met de derde landen die leveren en doorvoeren.

8.   De bevoegde instantie verstrekt het Waarnemings- en informatiecentrum voor civiele bescherming van de Commissie alle nodige informatie over de behoefte aan bijstand. Het Waarnemings- en informatiecentrum voor civiele bescherming evalueert de algemene situatie en brengt advies uit over de bijstand die moet worden gegeven aan de meest getroffen lidstaten, en wanneer passend aan derde landen.

Artikel 12

Groep coördinatie gas

1.   Er wordt een Groep coördinatie gas opgericht om de coördinatie van maatregelen betreffende de gasleveringszekerheid te vergemakkelijken. Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, en met name van hun bevoegde instanties, alsook van het Agentschap, het ENTSB voor gas en representatieve organen van het betrokken bedrijfsleven en van de relevante afnemers. De Commissie neemt in overleg met de lidstaten een besluit over de samenstelling van de groep, waarbij zij erop toeziet dat deze volledig representatief is. De Commissie zit de groep voor. De groep stelt zijn reglement van orde op.

2.   Overeenkomstig deze verordening wordt de Groep coördinatie gas door de Commissie geraadpleegd en staat zij de Commissie met name bij op het gebied van de volgende kwesties:

a)

de gasleveringszekerheid, op elk moment en meer in het bijzonder in het geval van een noodsituatie;

b)

alle informatie die relevant is voor de gasleveringszekerheid op nationaal, regionaal en Unieniveau;

c)

de beste praktijken en mogelijke richtsnoeren voor alle betrokken partijen;

d)

het niveau van de leveringszekerheid, toetsstenen en evaluatiemethodologieën;

e)

nationale, regionale en Uniescenario’s en het testen van de niveaus van paraatheid;

f)

de beoordeling van de preventieve actieplannen en noodplannen en de uitvoering van de in die plannen opgenomen maatregelen;

g)

de coördinatie van maatregelen om een antwoord te bieden op een noodsituatie binnen de Unie, met derde landen die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap en met andere derde landen;

h)

de bijstand die de meest getroffen landen nodig hebben.

3.   De Commissie roept de Groep coördinatie gas op gezette tijden bijeen en deelt de van de bevoegde instanties ontvangen informatie met die groep, waarbij zij de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in acht neemt.

Artikel 13

Informatie-uitwisseling

1.   Indien lidstaten bestaande openbaredienstverplichtingen hebben die verband houden met de gasleveringszekerheid, maken zij die uiterlijk op 3 januari 2011 bekend. Ook latere actualiseringen of aanvullende openbaredienstverplichtingen die verband houden met de gasleveringszekerheid worden bekendgemaakt zodra zij door de lidstaten zijn vastgesteld.

2.   Gedurende een noodsituatie stellen de betrokken aardgasbedrijven aan de bevoegde instantie dagelijks met name de volgende informatie ter beschikking:

a)

de dagelijkse gasvraag en prognoses voor de levering voor de volgende drie dagen;

b)

de dagelijkse gasstroom (in miljoen m3 per dag) op alle grensoverschrijdende entry- en exitpunten, alsook op alle punten die een productiefaciliteit, een opslagfaciliteit of een LNG-terminal met het net verbinden;

c)

de periode, uitgedrukt in dagen, gedurende welke de gaslevering aan beschermde afnemers naar verwachting kan worden gewaarborgd.

3.   In het geval van een noodsituatie op Unie- of regionaal niveau is de Commissie gemachtigd de bevoegde instantie te verzoeken om haar onverwijld de volgende informatie te verstrekken:

a)

de in lid 2 bedoelde informatie;

b)

informatie over de maatregelen die de bevoegde instantie voornemens is te nemen of reeds ten uitvoer heeft gelegd om de noodsituatie te matigen, alsmede informatie over de doeltreffendheid van die maatregelen;

c)

de gedane verzoeken om extra maatregelen door andere bevoegde instanties;

d)

de maatregelen die ten uitvoer zijn gelegd op verzoek van andere bevoegde instanties.

4.   De bevoegde instanties en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

5.   Na een noodsituatie verstrekt de bevoegde instantie de Commissie zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken na opheffing van de noodsituatie een gedetailleerde evaluatie van de noodsituatie en van de doeltreffendheid van de ten uitvoer gelegde maatregelen, inclusief een evaluatie van de economische effecten van de noodsituatie, de effecten op de elektriciteitssector en de bijstand die gegeven is aan en/of ontvangen is van de Unie en de lidstaten. Die evaluatie wordt ter beschikking van de Groep coördinatie gas gesteld en wordt meegenomen in de herzieningen van de preventieve actieplannen en de noodplannen.

De Commissie analyseert de evaluaties van de bevoegde instanties en legt haar bevindingen in gebundelde vorm aan de lidstaten, het Europees Parlement en de Groep coördinatie gas voor.

6.   Om de Commissie in staat te stellen om de situatie van de leveringszekerheid op Unieniveau in te schatten:

a)

delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 3 december 2011 de bestaande met derde landen gesloten intergouvernementele overeenkomsten mee die een effect hebben op de ontwikkeling van de gasinfrastructuur en -levering; wanneer zij met derde landen nieuwe intergouvernementele overeenkomsten sluiten die een dergelijk effect hebben, zullen de lidstaten de Commissie informeren;

b)

voor bestaande contracten uiterlijk op 3 december 2011, alsook voor nieuwe contracten of wijzigingen in bestaande contracten, stellen aardgasbedrijven de betreffende bevoegde instantie in kennis van de volgende gegevens met betrekking tot de contracten met een looptijd van meer dan één jaar die zijn gesloten met leveranciers uit derde landen:

i)

looptijd van het contract;

ii)

gecontracteerde totale volumen, op jaarbasis, en het gemiddelde volume per maand;

iii)

in het geval van een alarm- of een noodsituatie, de gecontracteerde dagelijkse volumen;

iv)

de contractuele leveringspunten.

De bevoegde instantie deelt deze gegevens in gebundelde vorm aan de Commissie mee. In het geval van sluiting van nieuwe contracten of van wijzigingen in bestaande contracten wordt de hele set gegevens opnieuw regelmatig in gebundelde vorm doorgegeven. De bevoegde instantie en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de informatie.

Artikel 14

Monitoring door de Commissie

De Commissie verricht voortdurende monitoring en brengt continu verslag uit over maatregelen met betrekking tot de gasleveringszekerheid, met name door middel van een jaarlijkse evaluatie van de verslagen als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2009/73/EG en van de informatie over de uitvoering van artikel 11 en artikel 52, lid 1, van die richtlijn, alsook van de informatie, zodra die beschikbaar is, in de risico-evaluatie en de preventieve actieplannen en noodplannen die overeenkomstig deze verordening moeten worden ingesteld.

Uiterlijk op 3 december 2014 doet de Commissie op basis van de in artikel 4, lid 6, bedoelde verslag en na raadpleging van de Groep coördinatie gas het volgende:

a)

zij trekt conclusies in verband met middelen om de leveringszekerheid op Unieniveau te verbeteren, evalueert de haalbaarheid van het verrichten van risico-evaluaties en het opstellen van preventieve actieplannen en noodplannen op Unieniveau en brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van deze verordening, onder meer over de vorderingen die ten aanzien van de marktinterconnectiviteit zijn gemaakt; en

b)

zij brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de algehele samenhang van de preventieve actieplannen en noodplannen van de lidstaten, alsook over de mate waarin deze bijdragen aan solidariteit en paraatheid vanuit een Unieperspectief.

Dit verslag omvat, waar passend, aanbevelingen voor de verbetering van deze verordening.

Artikel 15

Intrekking

Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/67/EG, wordt deze richtlijn ingetrokken met ingang van 2 december 2010, met uitzondering van artikel 4, leden 1 en 2 van die richtlijn, die van toepassing blijven totdat de betrokken lidstaat beschermde afnemers heeft gedefinieerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze verordening en de aardgasbedrijven heeft geïdentificeerd overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze verordening.

Onverminderd de eerste alinea van dit artikel, is artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2004/67/EG niet van toepassing na 3 juni 2012.

Artikel 16

Derogatie

Deze verordening is niet van toepassing op Malta en Cyprus zolang er op hun grondgebied geen gas wordt geleverd. Voor Malta en Cyprus gelden de in artikel 2, punt 1, tweede alinea, artikel 3, lid 2, artikel 4, leden 2 en 5, artikel 6, leden 1 en 5, artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 6, onder a) en b), als volgt:

a)

voor artikel 2, tweede alinea, punt 1, artikel 3, lid 2, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 6, onder a) en b): 12 maanden,

b)

voor artikel 4, lid 2, en artikel 8, lid 1: 18 maanden,

c)

voor artikel 4, lid 5: 24 maanden,

d)

voor artikel 6, lid 5: 36 maanden,

e)

voor artikel 6, lid 1: 48 maanden,

vanaf de dag waarop voor de eerste maal gas wordt geleverd op hun respectieve grondgebied.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6, lid 8, artikel 10, lid 4, eerste zin, artikel 10, lid 7, onder c), en artikel 11, lid 5, onder c), zijn van toepassing met ingang van 3 maart 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 20 oktober 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  Advies van 20 januari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 oktober 2010.

(3)  PB L 127 van 29.4.2004, blz. 92.

(4)  PB L 198 van 20.7.2006, blz. 18.

(5)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

(6)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.

(7)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.

(8)  PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9.

(9)  PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75.


BIJLAGE I

BEREKENING VAN DE N–1-FORMULE

1.   Definitie van de N–1-formule

De N–1-formule geeft de technische capaciteit van de gasinfrastructuur weer om te voorzien in de totale gasvraag in een berekend gebied in het geval van het uitvallen van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur gedurende een dag met uitzonderlijk hoge gasvraag met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de 20 jaar.

Gasinfrastructuur omvat het gastransmissienet en de met het berekende gebied verbonden productie-, LNG- en opslagfaciliteiten.

De technische capaciteit (1) van alle resterende beschikbare gasinfrastructuur in het geval van het uitvallen van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur moet minimaal gelijk zijn aan de som van de totale dagelijkse vraag naar gas in het berekende gebied gedurende een dag met uitzonderlijk hoge gasvraag met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de 20 jaar.

De uitkomst van de N–1-formule, zoals hieronder berekend, moet ten minste gelijk zijn aan 100 %.

2.   Berekeningsmethode voor de N–1-formule

Formula, N – 1 ≥ 100 %

3.   Definities van de parameters van de N–1-formule:

Met „berekend gebied” wordt het door de bevoegde instantie vastgestelde geografische gebied bedoeld waarvoor de N–1-formule berekend wordt.

Definitie met betrekking tot de vraagzijde

Dmax— de totale dagelijkse gasvraag (in miljoen m3 per dag) in het berekend gebied gedurende een dag met uitzonderlijk hoge gasvraag met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de 20 jaar.

Definities met betrekking tot de aanbodzijde

EPm— de technische capaciteit van andere entrypunten (in miljoen m3 per dag) dan de onder Pm, Sm en LNGm vallende productie-, LNG- en opslagfaciliteiten: de som van de technische capaciteit van alle entrypunten op de grens die gas aan het berekend gebied kunnen leveren.

Pm— maximale technische productiecapaciteit (in miljoen m3 per dag): de som van de maximale technische dagelijkse productiecapaciteit van alle gasproductiefaciliteiten die op de entrypunten in het berekend gebied kan worden geleverd.

Sm— maximale technische onttrekkingscapaciteit uit opslag (in miljoen m3 per dag): de som van de maximale technische dagelijkse onttrekkingscapaciteit uit alle opslagfaciliteiten die op de entrypunten in het berekend gebied kan worden geleverd, rekening houdend met hun respectieve fysieke eigenschappen.

LNGm— maximale technische capaciteit van de LNG-faciliteiten (in miljoen m3 per dag): de som van de maximaal mogelijke technische dagelijkse uitzendcapaciteit van alle LNG-faciliteiten in het berekend gebied, rekening houdend met kritische elementen als het ontladen, bijbehorende diensten, tijdelijke opslag en hervergassing van LNG alsook de technische uitzendcapaciteit aan het systeem.

Im— technische capaciteit van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur (in miljoen m3 per dag) met de grootste capaciteit voor om het berekend gebied te beleveren. Wanneer meerdere gasinfrastructuren met een gemeenschappelijke upstream- of downstream gasinfrastructuur zijn verbonden en niet afzonderlijk kunnen worden geëxploiteerd, worden zij als één gasinfrastructuur beschouwd.

4.   Berekening van de N–1-formule met gebruikmaking van vraagzijdemaatregelen

Formula, N – 1 ≥ 100 %

Definitie met betrekking tot de vraagzijde

Deff: het deel (in miljoen m3 per dag) van Dmax dat in het geval van verstoring van de levering voldoende en tijdig kan worden gedekt met op de markt gebaseerde maatregelen aan de vraagzijde, overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder b), en artikel 6, lid 2.

5.   Berekening van de N–1-formule op regionaal niveau

Het in punt 3 bedoelde berekend gebied wordt in voorkomend geval uitgebreid tot het passende regionale niveau, zoals bepaald door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten. Voor de berekening van de N–1-formule op regionaal niveau wordt uitgegaan van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur van gemeenschappelijk belang. De grootste afzonderlijke gasinfrastructuur van gemeenschappelijk belang voor een regio is de grootste gasinfrastructuur in de regio die direct of indirect bijdraagt aan de gaslevering aan de lidstaten van die regio en wordt gedefinieerd in het gezamenlijke preventieve actieplan.

De regionale N–1-berekening kan de nationale N–1-berekening slechts vervangen indien de grootste gasinfrastructuur van gemeenschappelijk belang volgens de gezamenlijke risico-evaluatie van groot belang is voor de gaslevering aan alle betrokken lidstaten.


(1)  Overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt 18, van Verordening (EG) nr. 715/2009 houdt „technische capaciteit” de maximale vaste capaciteit in die de transmissiesysteembeheerder aan de netgebruikers kan aanbieden, rekening houdend met de systeemintegriteit en de operationele eisen van het transmissienet.


BIJLAGE II

LIJST VAN OP DE MARKT GEBASEERDE MAATREGELEN MET BETREKKING TOT DE GASLEVERINGSZEKERHEID

Bij het uitwerken van het preventieve actieplan en het noodplan houdt de bevoegde instantie rekening met de in deze bijlage opgenomen indicatieve en niet-uitputtende lijst van maatregelen. De bevoegde instantie houdt bij de uitwerking van de preventieve actieplannen en de noodplannen terdege rekening met de milieueffecten van de voorgestelde maatregelen en geeft daarbij voor zover mogelijk de voorkeur aan maatregelen met het geringste milieueffect, waarbij zij rekening houdt met de aspecten in verband met de leveringszekerheid.

Maatregelen aan de aanbodzijde:

verhoging van de productieflexibiliteit,

verhoging van de invoerflexibiliteit,

bevordering van de opname van uit hernieuwbare energiebronnen gewonnen gas in de gasnetwerkinfrastructuur,

commerciële opslag van gas — onttrekkingscapaciteit en opgeslagen gasvolume,

capaciteit van de LNG-terminals en maximale uitzendcapaciteit,

civersificatie van gasleveranciers en gasroutes,

reverse flows,

gecoördineerde dispatching door de transmissiesysteembeheerders,

gebruik van lange en korte termijn contracten,

investeringen in infrastructuur, waaronder bidirectionele capaciteit,

contractuele regelingen om de gasleveringszekerheid te waarborgen.

Maatregelen aan de vraagzijde:

gebruik van contracten met een afschakelbaarheidsclausule,

mogelijkheid tot brandstofomschakeling, met inbegrip van het gebruik van alternatieve back-upbrandstoffen in industriële bedrijven en elektriciteitscentrales,

vrijwillige afschakeling van bedrijven,

vergroten van de efficiëntie,

verhoogd gebruik van hernieuwbare energiebronnen.


BIJLAGE III

LIJST VAN NIET OP DE MARKT GEBASEERDE MAATREGELEN MET BETREKKING TOT DE GASLEVERINGSZEKERHEID

Bij het uitwerken van het preventieve actieplan en het noodplan overweegt de bevoegde instantie uitsluitend in het geval van een noodsituatie de volgende indicatieve en niet-uitputtende lijst van maatregelen.

Maatregelen aan de aanbodzijde:

gebruik van strategische gasopslag,

gedwongen gebruik van voorraden van alternatieve brandstoffen (bv. in lijn met Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (1)),

gedwongen gebruik van elektriciteit die wordt opgewekt met andere bronnen dan gas,

gedwongen opvoering van de gasproductieniveaus,

gedwongen onttrekking uit opslag.

Maatregelen aan de vraagzijde:

verschillende opeenvolgende mogelijkheden voor verplichte reductie van de vraag, zoals:

gedwongen brandstofomschakeling,

gedwongen gebruik van contracten met een afschakelbaarheidsclausule, wanneer die niet volledig als onderdeel van marktmaatregelen worden gebruikt,

gedwongen afschakeling van bedrijven.


(1)  PB L 265 van 9.10.2009, blz. 9.


BIJLAGE IV

REGIONALE SAMENWERKING

Overeenkomstig artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en zoals onderstreept in artikel 6 van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 715/2009, is regionale samenwerking een uitingsvorm van het solidariteitsbeginsel en vormt zij eveneens een concept dat aan deze verordening ten grondslag ligt. Regionale samenwerking is vooral nodig voor de instelling van de risico-evaluatie (artikel 9), de preventieve actieplannen en noodplannen (artikelen 4, 5 en 10), de infrastructuur- en leveringsnormen (artikelen 6 en 8) en de bepalingen inzake de wijze waarop op noodsituaties op regionaal en Unieniveau (artikel 11) wordt gereageerd.

De regionale samenwerking op grond van deze verordening is gebaseerd op bestaande regionale samenwerking, waarbij aardgasbedrijven, de lidstaten en nationale regulerende instanties zijn betrokken, om onder meer de leveringszekerheid en de integratie van de interne energiemarkt te verzekeren, zoals het geval is bij de drie regionale gasmarkten in het kader van het Gas Regional Initiative (GRI), het Gasplatform, de Groep op hoog niveau van het Baltische energiemarktinterconnectieplan, de Coördinatiegroep voorzieningszekerheid van de Energiegemeenschap. De specifieke eisen met betrekking tot de leveringszekerheid zullen echter waarschijnlijk het ontstaan van nieuwe samenwerkingskaders stimuleren, terwijl bestaande samenwerkingsgebieden zullen moeten worden aangepast om een zo groot mogelijke efficiency te bereiken.

In het licht van de in toenemende mate onderling vertakte en afhankelijke markten en de verwezenlijking van de interne markt voor gas kan samenwerking bijvoorbeeld tussen onder meer de volgende lidstaten, inclusief delen van aan elkaar grenzende lidstaten, een stimulans betekenen voor hun individuele en collectieve gasleveringszekerheid:

Polen en de drie Oostzeestaten (Estland, Letland en Litouwen),

het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal) en Frankrijk,

Ierland en het Verenigd Koninkrijk,

Bulgarije, Griekenland en Roemenië,

Denemarken en Zweden,

Slovenië, Italië, Oostenrijk, Hongarije en Roemenië,

Polen en Duitsland,

Frankrijk, Duitsland, België, Nederland en Luxemburg,

Duitsland, de Tsjechische Republiek en Slowakije,

overige.

Indien dat nodig en passend is, kan de onderlinge regionale samenwerking tussen de lidstaten worden uitgebreid ter versterking van de samenwerking met naburige landen, vooral als het „gaseilanden” betreft, en dan met name met het oog op de verbetering van de interconnecties. De lidstaten kunnen ook deel uitmaken van verschillende samenwerkingsverbanden.


Top