EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009R1072

Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 300, 14.11.2009, p. 72–87 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 07 Volume 005 P. 235 - 250

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 21/02/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/1072/oj

14.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 300/72


VERORDENING (EG) nr. 1072/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2009

tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van één of meer lidstaten (3), Verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (4), en Richtlijn 2006/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg (5) moeten op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en vereenvoudiging dient tot herschikking van deze rechtshandelingen te worden overgegaan en dienen deze te worden opgenomen in één verordening.

(2)

De totstandbrenging van een gemeenschappelijk vervoersbeleid houdt onder meer in dat er gemeenschappelijke voorschriften moeten worden vastgesteld betreffende de toegang tot de markt van het internationale vervoer van goederen over de weg op het grondgebied van de Gemeenschap, en dat de voorwaarden moeten worden vastgesteld waaronder niet-ingezeten vervoerders vervoersdiensten mogen verrichten in een lidstaat. Deze voorschriften moeten bijdragen tot de goede werking van de interne vervoersmarkt.

(3)

Om te zorgen voor een coherent kader voor het internationale goederenvervoer over de weg in de hele Gemeenschap, dient deze verordening van toepassing te zijn op alle internationale vervoer op het grondgebied van de Gemeenschap. Vervoer van lidstaten naar derde landen is nog steeds overwegend geregeld bij bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en die derde landen. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op het traject op het grondgebied van de lidstaat waar wordt geladen en gelost zolang niet de nodige overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen zijn gesloten. Zij moet echter wel van toepassing zijn op het grondgebied van een lidstaat van doorvoer.

(4)

De totstandbrenging van een gemeenschappelijk vervoersbeleid impliceert dat ten aanzien van degene die de vervoersdiensten verricht, elke beperking op grond van nationaliteit of vestiging in een andere lidstaat dan die waarin de dienst moet worden verricht, wordt opgeheven.

(5)

Met het oog op een vlotte en flexibele verwezenlijking hiervan dient te worden voorzien in een tijdelijke cabotageregeling, zolang de harmonisering van de markt voor vervoer over de weg nog niet is voltooid.

(6)

De stapsgewijze voltooiing van de interne Europese markt moet leiden tot het verwijderen van beperkingen van de toegang tot de binnenlandse markten van lidstaten. Niettemin moet hierbij rekening worden gehouden met de doeltreffendheid van de controles en met de ontwikkeling van de in het beroep geldende arbeidsvoorwaarden, alsmede met de harmonisering van de voorschriften op het gebied van onder meer handhaving en heffingen voor het gebruik van de wegeninfrastructuur, alsook sociale wetgeving en wetgeving op het gebied van veiligheid. De Commissie moet de marktsituatie nauwlettend in het oog houden, alsmede de bovengenoemde harmonisering, en in voorkomend geval de verdere openstelling van de thuismarkten voor binnenlands wegvervoer, met inbegrip van cabotage, voorstellen.

(7)

Uit hoofde van Richtlijn 2006/94/EG zijn bepaalde soorten vervoer vrijgesteld van communautaire vergunningen en van ieder ander vergunningsstelsel. In het kader van de bij deze verordening geregelde marktordening moet een aantal van die soorten vervoer vanwege hun bijzondere karakter vrijgesteld blijven van de communautaire vergunning en van andere vervoersvergunningen.

(8)

Krachtens Richtlijn 2006/94/EG is voor goederenvervoer met voertuigen met een maximaal beladen gewicht tussen 3,5 en 6 t geen communautaire vergunning vereist. In het algemeen zijn de communautaire regels inzake vervoer van goederen over de weg echter wel van toepassing op voertuigen met een maximaal beladen massa van meer dan 3,5 t. De bepalingen van deze verordening dienen derhalve in overeenstemming te worden gebracht met de algemene werkingssfeer van de communautaire regels inzake vervoer over de weg en alleen te voorzien in een vrijstelling voor voertuigen met een maximaal beladen massa van niet meer dan 3,5 t.

(9)

Het internationale goederenvervoer over de weg moet afhankelijk zijn van het bezit van een communautaire vergunning. Vervoerders moeten worden verplicht een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen mee te nemen, teneinde effectieve controles door de handhavingsautoriteit mogelijk te maken, met name buiten de lidstaat van vestiging van de vervoerder. Daartoe moeten meer gedetailleerde specificaties worden vastgesteld met betrekking tot de lay-out en andere kenmerken van de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften.

(10)

Controles langs de weg moeten worden uitgevoerd zonder directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de wegvervoerondernemer, diens land van vestiging, of het land van de registratie van het voertuig.

(11)

Het is noodzakelijk de voorwaarden voor de afgifte en intrekking van deze communautaire vergunningen, alsmede de soorten vervoer waarop zij betrekking hebben, de geldigheidsduur van en de gebruiksvoorschriften voor die vergunningen vast te stellen.

(12)

Er dient ook een bestuurdersattest te worden opgesteld om lidstaten in staat te stellen effectief te controleren of bestuurders uit derde landen op wettige wijze in dienst zijn bij of ter beschikking staan van de vervoerder die verantwoordelijk is voor een bepaalde vervoersactiviteit.

(13)

De vervoerders die houder zijn van de communautaire vergunning als omschreven in deze verordening, dan wel de vervoerders die gemachtigd zijn om bepaalde categorieën internationaal vervoer te verzorgen, moeten worden gemachtigd om op tijdelijke basis nationale vervoersdiensten te verlenen overeenkomstig deze verordening, waar zij geen kantoor of andere vestiging hebben. Wanneer dergelijke cabotage wordt verricht, moet deze vallen onder communautaire wetgeving zoals Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (6) en onder het in de lidstaat van ontvangst vigerende nationale recht op bepaalde gebieden.

(14)

Er moeten bepalingen worden aangenomen om te kunnen ingrijpen in geval van ernstige verstoringen op de markt voor het betrokken vervoer. Het is daartoe noodzakelijk een aangepaste besluitvormingsprocedure in te voeren en statistische gegevens te verzamelen.

(15)

Onverminderd de Verdragsbepalingen betreffende het recht van vestiging bestaat cabotagevervoer in het verlenen van diensten door vervoerders binnen een lidstaat waar deze niet zijn gevestigd, en mag het niet worden verboden zolang het niet op zodanige wijze wordt verricht dat het een permanente of ononderbroken activiteit binnen die lidstaat wordt. Om bij te dragen tot de handhaving van dit voorschrift, moeten de frequentie van het cabotagevervoer en de periode waarbinnen het kan worden verricht, duidelijker worden omschreven. In het verleden waren dergelijke nationale vervoersdiensten toegestaan indien zij van tijdelijke aard waren. In de praktijk bleek het moeilijk om na te gaan welke diensten zijn toegestaan. Er is derhalve behoefte aan duidelijke en gemakkelijk toepasbare regels.

(16)

Deze verordening laat onverlet de bepalingen inzake het aan- of uitrijden van goederen over de weg in het kader van gecombineerd vervoer als vastgelegd in Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (7). Binnenlandse ritten over de weg binnen een lidstaat van ontvangst die geen deel uitmaken van gecombineerd vervoer zoals vastgelegd in Richtlijn 92/106/EEG vallen onder de definitie van cabotage, om welke reden de vereisten van deze verordening op dergelijke ritten van toepassing dienen te zijn.

(17)

De bepalingen van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (8) zijn van toepassing op vervoerondernemingen die cabotagevervoer verrichten.

(18)

Met het oog op het verrichten van efficiënte controles op cabotagevervoer moeten de handhavingsautoriteiten van de lidstaten van ontvangst ten minste toegang hebben tot de gegevens uit de vrachtbrieven en uit het controleapparaat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (9).

(19)

De lidstaten dienen elkaar bijstand te verlenen met het oog op de juiste toepassing van deze verordening.

(20)

De administratieve formaliteiten moeten zoveel mogelijk worden beperkt, zonder dat hierbij wordt afgezien van de controles en sancties die een correcte toepassing en een doeltreffende handhaving van deze verordening mogelijk maken. Daartoe dienen de bestaande regels inzake de intrekking van de communautaire vergunning te worden verduidelijkt en aangescherpt. De huidige regels moeten worden aangepast om het opleggen van doeltreffende sancties op ernstige inbreuken gepleegd in een lidstaat van ontvangst mogelijk te maken. De sancties dienen niet-discriminerend te zijn en in verhouding te staan tot de ernst van de inbreuken. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid beroep in te stellen tegen de opgelegde sancties.

(21)

De lidstaten moeten alle ernstige inbreuken die door vervoerders zijn gepleegd en die hebben geleid tot het opleggen van een sanctie, in hun nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen opnemen.

(22)

Teneinde de uitwisseling van informatie tussen nationale instanties te vergemakkelijken en te versterken, moeten de lidstaten de desbetreffende gegevens uitwisselen via de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (10) opgerichte nationale contactpunten.

(23)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(24)

De Commissie dient met name de bevoegdheid te worden verleend om de bijlagen I, II en III bij deze verordening aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(25)

De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen ter uitvoering van deze verordening, met name wat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties betreft.

(26)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk te zorgen voor een coherent kader voor het internationale goederenvervoer over de weg in de hele Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op het internationale goederenvervoer over de weg voor rekening van derden voor trajecten op het grondgebied van de Gemeenschap.

2.   In geval van vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd is deze verordening van toepassing op het traject op het grondgebied van iedere lidstaat van doorvoer. Zij is niet van toepassing op het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost, zolang niet de noodzakelijke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten.

3.   In afwachting van de sluiting van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten, laat deze verordening onverlet:

a)

de bepalingen inzake vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd die zijn opgenomen in de tussen lidstaten en deze derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten;

b)

de bepalingen inzake vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd die zijn opgenomen in de tussen lidstaten gesloten bilaterale overeenkomsten, waarbij het vervoerders hetzij uit hoofde van bilaterale vergunningen, hetzij uit hoofde van een liberaliseringsregeling is toegestaan om in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn goederen te laden of te lossen.

4.   Deze verordening is van toepassing op binnenlands vervoer van goederen over de weg dat tijdelijk wordt verricht door een niet-ingezeten vervoerder, zoals bepaald in hoofdstuk III.

5.   De volgende soorten vervoer en lege ritten in het kader van dergelijk vervoer vereisen geen communautaire vergunning en zijn vrijgesteld van andere vervoersvergunningen:

a)

postvervoer in het kader van een universele dienst;

b)

vervoer van beschadigde of onklare voertuigen;

c)

goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de toegestane massa in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagen(s), niet meer dan 3,5 t bedraagt;

d)

goederenvervoer met motorvoertuigen voor zover aan de volgende eisen wordt voldaan:

i)

de vervoerde goederen zijn eigendom van de onderneming of zijn door haar verkocht of gekocht, verhuurd of gehuurd, voortgebracht, gedolven, bewerkt of hersteld;

ii)

het doel van het vervoer is de goederen naar de onderneming te brengen of deze vanuit de onderneming te verzenden, ofwel deze te verplaatsen binnen of buiten de onderneming voor haar eigen behoeften;

iii)

de voor dit vervoer gebruikte motorvoertuigen worden bestuurd door personeel dat in dienst is of ter beschikking gesteld is van de onderneming krachtens een contractuele verplichting;

iv)

de voertuigen die de goederen vervoeren, zijn eigendom van de onderneming, zijn door haar op krediet gekocht of zijn door haar gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (12), en

v)

dergelijk vervoer is slechts een secundaire bedrijvigheid in het kader van de algemene werkzaamheden van de onderneming;

e)

vervoer van geneesmiddelen, medische apparaten en uitrusting, alsmede van andere artikelen die nodig zijn voor eerstehulpverlening, met name in geval van natuurrampen.

De eerste alinea, onder d), iv), is niet van toepassing bij gebruik van een reservevoertuig bij een kortdurend defect aan het normaliter gebruikte voertuig.

6.   Lid 5 brengt geen wijziging in de voorwaarden waaronder een lidstaat zijn onderdanen tot de in dat lid bedoelde werkzaamheden toelaat.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„voertuig”: een in een lidstaat geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in een lidstaat is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor vervoer van goederen;

2.

„internationaal vervoer”:

a)

de verplaatsingen van een geladen voertuig waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst zich in twee verschillende lidstaten bevinden, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

b)

de verplaatsingen van een geladen voertuig vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

c)

de verplaatsingen van een geladen voertuig tussen derde landen met doorvoer via één of meer lidstaten, of

d)

de lege ritten in verband met het onder a), b) en c) bedoelde vervoer;

3.

„lidstaat van ontvangst”: een lidstaat waarin een vervoerder actief is, niet zijnde zijn lidstaat van vestiging;

4.

„niet-ingezeten vervoerder”: een wegvervoeronderneming die actief is in een lidstaat van ontvangst;

5.

„bestuurder”: iedere persoon die het voertuig bestuurt, ook voor een korte periode, of die in het kader van zijn werkzaamheden in een voertuig wordt vervoerd teneinde zo nodig beschikbaar te zijn om het te besturen;

6.

„cabotage”: nationaal vervoer voor rekening van derden dat tijdelijk wordt verricht in een lidstaat van ontvangst, overeenkomstig deze verordening;

7.

„ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake wegvervoer”: een inbreuk die ertoe kan leiden dat de vervoerder niet langer als betrouwbaar wordt beschouwd, overeenkomstig artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1071/2009, en/of dat de communautaire vergunning tijdelijk of definitief wordt ingetrokken.

HOOFDSTUK II

INTERNATIONAAL VERVOER

Artikel 3

Algemeen beginsel

Het internationale vervoer wordt uitgevoerd onder dekking van een communautaire vergunning en, indien de bestuurder een onderdaan van een derde land is, in combinatie met een bestuurdersattest.

Artikel 4

Communautaire vergunning

1.   De communautaire vergunning wordt door een lidstaat, overeenkomstig deze verordening, afgegeven aan alle vervoerders die goederenvervoer over de weg voor rekening van derden verrichten en die:

a)

zijn gevestigd in die lidstaat overeenkomstig de communautaire wetgeving en de in die lidstaat geldende nationale wetgeving, en

b)

in de lidstaat van vestiging, overeenkomstig de communautaire wetgeving en de nationale wetgeving van die lidstaat inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg, gemachtigd zijn internationaal vervoer van goederen over de weg te verrichten.

2.   De communautaire vergunning wordt afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging, voor hernieuwbare perioden van ten hoogste tien jaar.

Communautaire vergunningen en gewaarmerkte afschriften die vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn afgegeven, blijven geldig tot de datum waarop zij verstrijken.

De Commissie past de geldigheidsduur van de communautaire vergunning aan aan de technische vooruitgang, met name de nationale elektronische registers van wegvervoerondernemingen bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.   De lidstaat van vestiging verstrekt de houder het origineel van de communautaire vergunning, dat door de vervoerder wordt bewaard, alsmede het aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften dat overeenkomt met het aantal voertuigen dat de houder van de communautaire vergunning in volle eigendom heeft of waarover hij uit hoofde van bijvoorbeeld een huurkoop-, huur- of leasingovereenkomst de beschikking heeft.

4.   De communautaire vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften moeten overeenstemmen met het in bijlage II opgenomen model. In deze bijlage zijn eveneens de voorwaarden voor het gebruik van de communautaire vergunning vastgesteld. Zij zijn voorzien van ten minste twee van de in bijlage I vermelde beveiligingskenmerken.

De Commissie past de bijlagen I en II aan aan de technische vooruitgang. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

5.   Op de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften daarvan worden het zegel van de instantie van afgifte, een handtekening en een serienummer aangebracht. De serienummers van de communautaire vergunning en van de gewaarmerkte afschriften worden, als onderdeel van de reeks gegevens met betrekking tot de vervoerder, opgenomen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen.

6.   De communautaire vergunning wordt op naam van de vervoerder afgegeven. Zij kan niet worden overgedragen. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning bevindt zich aan boord van elk voertuig van de vervoerder en wordt op verzoek van iedere met de controle belaste persoon getoond.

In het geval van een samenstel van voertuigen moet het voor eensluidend gewaarmerkte afschrift het trekkende voertuig vergezellen. Het geldt voor het samenstel van voertuigen, ook wanneer de aanhanger of oplegger niet op naam van de houder van de vergunning is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer of wanneer deze is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer in een andere staat.

Artikel 5

Bestuurdersattest

1.   Het bestuurdersattest wordt met inachtneming van deze verordening door een lidstaat afgegeven aan elke vervoerder die:

a)

in het bezit is van een communautaire vergunning, en

b)

in deze lidstaat hetzij op wettige wijze een bestuurder in dienst heeft die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (13) is, hetzij op wettige wijze een bestuurder inzet die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van die richtlijn is en die ter beschikking van die vervoerder is gesteld met inachtneming van de arbeidsvoorwaarden en voorwaarden inzake beroepsopleiding voor bestuurders die in deze lidstaat zijn vastgesteld bij:

i)

wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en, voor zover van toepassing;

ii)

collectieve overeenkomsten, volgens de voorschriften die van toepassing zijn in deze lidstaat.

2.   Het bestuurdersattest wordt door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat van vestiging van de vervoerder op verzoek van de houder van de communautaire vergunning afgegeven voor iedere bestuurder die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van Richtlijn 2003/109/EG is en die die vervoerder op wettige wijze in dienst heeft, of voor iedere bestuurder die te zijner beschikking is gesteld en die noch een onderdaan van een lidstaat, noch een langdurig ingezetene in de zin van die richtlijn is. Elk bestuurdersattest houdt de officiële bevestiging in dat de daarin genoemde bestuurder in dienst is onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden.

3.   Het bestuurdersattest moet overeenstemmen met het in bijlage III opgenomen model. Het is voorzien van ten minste twee van de in bijlage I vermelde beveiligingskenmerken.

4.   De Commissie past bijlage III aan aan de technische vooruitgang. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

5.   Op het bestuurdersattest worden het zegel van de instantie van afgifte, een handtekening en een serienummer aangebracht. Het serienummer van het bestuurdersattest kan, als onderdeel van de reeks gegevens met betrekking tot de vervoerder die dat attest ter beschikking van de daarin beschreven bestuurder stelt, worden opgenomen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen.

6.   Het bestuurdersattest behoort toe aan de vervoerder, die het ter beschikking stelt van de daarin beschreven bestuurder wanneer deze onder dekking van een aan deze vervoerder afgegeven communautaire vergunning een voertuig bestuurt waarmee vervoer wordt verricht. Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder afgegeven bestuurdersattest wordt bewaard in de lokalen van de vervoerder. Het bestuurdersattest wordt op verzoek van iedere met de controle belaste persoon getoond.

7.   Het bestuurdersattest wordt afgegeven voor een periode die wordt bepaald door de lidstaat die het afgeeft en die maximaal vijf jaar bedraagt. Bestuurdersattesten die vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn afgegeven, blijven geldig tot de datum waarop zij verstrijken.

Het bestuurdersattest blijft slechts geldig zolang aan de voorwaarden waaronder het is afgegeven, wordt voldaan. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat indien aan deze voorwaarden niet langer wordt voldaan, deze attesten door de vervoerder onmiddellijk worden teruggezonden aan de instanties die deze hebben afgegeven.

Artikel 6

Verificatie van de voorwaarden

1.   Bij de indiening van een aanvraag om een communautaire vergunning of van een aanvraag om de verlenging van een communautaire vergunning overeenkomstig artikel 4, lid 2, onderzoeken de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging of de vervoerder voldoet of nog steeds voldoet aan de in artikel 4, lid 1, bedoelde voorwaarden.

2.   De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging zien erop toe, door ieder jaar ten minste 20 % van de in deze lidstaat afgegeven geldende bestuurdersattesten regelmatig te controleren, of nog wordt voldaan aan de in artikel 5, lid 1, bedoelde voorwaarden voor de afgifte van een bestuurdersattest.

Artikel 7

Intrekking en weigering tot afgifte van communautaire vergunningen en bestuurdersattesten

1.   Ingeval aan de in artikel 4, lid 1, of artikel 5, lid 1, bedoelde voorwaarden niet is voldaan, weigeren de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging bij een met redenen omkleed besluit de afgifte van de communautaire vergunning, respectievelijk het bestuurdersattest, of de verlenging van de communautaire vergunning.

2.   De bevoegde instanties trekken de communautaire vergunning respectievelijk het bestuurdersattest in, wanneer de houder:

a)

niet meer voldoet aan de in artikel 4, lid 1, of artikel 5, lid 1, bedoelde voorwaarden, of

b)

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot een aanvraag van een communautaire vergunning of een bestuurdersattest.

HOOFDSTUK III

CABOTAGE

Artikel 8

Algemeen beginsel

1.   Vervoerders voor rekening van derden die houder zijn van een communautaire vergunning mogen, mits de bestuurder, indien deze onderdaan is van een derde land, houder is van een bestuurdersattest, onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden cabotagevervoer verrichten.

2.   Zodra de in het kader van het inkomende internationale vervoer vervoerde goederen zijn geleverd, wordt de in lid 1 bedoelde vervoerders toestemming verleend om, aansluitend op internationaal vervoer vanuit een andere lidstaat of vanuit een derde land naar de lidstaat van ontvangst, met hetzelfde voertuig of, in het geval van een samenstel van voertuigen, het trekkende voertuig van datzelfde voertuig, tot drie cabotageritten uit te voeren. De laatste lossing in het kader van een cabotagerit, alvorens de lidstaat van ontvangst te verlaten, vindt plaats binnen zeven dagen na de laatste lossing die in het kader van het inkomende internationale vervoer in de lidstaat van ontvangst heeft plaatsgevonden.

Binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn mogen de vervoerders een aantal of alle van de in die alinea bedoelde cabotageritten in iedere lidstaat uitvoeren, op voorwaarde dat zij worden beperkt tot één cabotagerit per lidstaat binnen drie dagen na de binnenkomst zonder lading op het grondgebied van die lidstaat.

3.   Nationale wegvervoerdiensten die in de lidstaat van ontvangst worden verricht door een niet-ingezeten vervoerder, worden slechts in overeenstemming met deze verordening geacht indien deze vervoerder duidelijke bewijzen kan overleggen van het inkomende internationale vervoer en van elke daaropvolgende cabotagerit die is uitgevoerd.

De in de eerste alinea vermelde documenten moeten voor elke rit de volgende gegevens bevatten:

a)

naam, adres en handtekening van de opdrachtgever;

b)

naam, adres en handtekening van de vervoerder;

c)

naam, adres en handtekening van de geadresseerde en de datum van levering, wanneer de goederen zijn geleverd;

d)

plaats en datum van overname van de goederen en plaats van levering;

e)

handelsbenaming van de goederen, verpakkingsmethode en, in het geval van gevaarlijke goederen, de algemeen erkende beschrijving ervan, het aantal verpakkingen en hun bijzondere merktekens en nummers;

f)

de brutomassa of de anderszins uitgedrukte hoeveelheid van de goederen;

g)

de kentekenplaten van de motorvoertuigen en aanhangwagens.

4.   Er is geen aanvullend document vereist als bewijs dat aan de in dit artikel omschreven vereisten is voldaan.

5.   Alle vervoerders die in de lidstaat van vestiging, overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat, gemachtigd zijn het in artikel 1, lid 5, onder a), b) en c), genoemde goederenvervoer over de weg voor rekening van derden te verrichten, worden onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden toegelaten tot het verrichten van, naargelang van het geval, soortgelijk cabotagevervoer of cabotagevervoer met voertuigen van dezelfde categorie.

6.   Voor de toelating tot het verrichten van cabotagevervoer in het kader van het vervoer bedoeld in artikel 1, lid 5, onder d) en e), gelden geen beperkingen.

Artikel 9

Regels die van toepassing zijn op cabotagevervoer

1.   Tenzij in de communautaire wetgeving anders is bepaald, gelden voor het verrichten van cabotagevervoer de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de lidstaat van ontvangst met betrekking tot het volgende:

a)

de contractuele voorwaarden van het vervoer;

b)

de afmetingen en gewichten van voertuigen;

c)

de voorschriften inzake het vervoer van sommige categorieën goederen, met name gevaarlijke goederen, bederfelijke levensmiddelen en levende dieren;

d)

de rij- en rusttijden;

e)

de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op vervoerdiensten.

De in de eerste alinea, onder b), genoemde afmetingen en gewichten mogen eventueel groter zijn dan die welke in de lidstaat van vestiging van de vervoerder gelden, doch zij mogen in geen geval groter zijn dan de door de lidstaat van ontvangst voor nationaal vervoer vastgestelde grenswaarden of de technische kenmerken die zijn genoemd in de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (14) vermelde bewijzen.

2.   De in lid 1 bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften moeten op niet-ingezeten vervoerders worden toegepast onder dezelfde voorwaarden als die welke aan de in de lidstaat van ontvangst gevestigde vervoerders worden opgelegd, zodat discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging wordt uitgesloten.

Artikel 10

Vrijwaringsprocedure

1.   In geval van ernstige verstoring van de nationale vervoersmarkt in een bepaalde geografische zone, veroorzaakt door de cabotageactiviteit of hierdoor verergerd, kunnen de lidstaten de kwestie bij de Commissie aanhangig maken zodat vrijwaringsmaatregelen kunnen worden genomen. De lidstaten verstrekken de Commissie daartoe de nodige gegevens en delen haar mee welke maatregelen zij overwegen ten aanzien van de op hun grondgebied gevestigde vervoerders.

2.   In lid 1 wordt verstaan onder:

- „ernstige verstoring van de nationale vervoersmarkt in een bepaalde geografische zone”: het aan de dag treden van specifieke problemen op deze markt die kunnen leiden tot een ernstig en mogelijk langdurig overaanbod dat een ernstige bedreiging vormt voor het financiële evenwicht en het voortbestaan van een aanzienlijk aantal vervoerders;

- „geografische zone”: een zone die een deel of het geheel van het grondgebied van een lidstaat omvat of zich uitstrekt tot een deel of het geheel van het grondgebied van andere lidstaten.

3.   De Commissie onderzoekt de situatie en beslist, op basis van met name de relevante gegevens en na raadpleging van het in artikel 15, lid 1, bedoelde comité, binnen een maand na ontvangst van het verzoek van de lidstaat of het al dan niet noodzakelijk is vrijwaringsmaatregelen te treffen, en in voorkomend geval stelt zij die maatregelen vast.

Deze maatregelen kunnen behelzen dat de betrokken zone tijdelijk van het toepassingsgebied van deze verordening wordt uitgesloten.

De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen blijven van kracht gedurende een periode van niet meer dan zes maanden, welke eenmaal met ten hoogste dezelfde geldigheidsduur kan worden verlengd.

De Commissie stelt de lidstaten en de Raad onverwijld in kennis van elk krachtens dit lid genomen besluit.

4.   Indien de Commissie besluit vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van één of meer lidstaten te treffen, dienen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten maatregelen van gelijke strekking te treffen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoerders en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Laatstgenoemde maatregelen gaan uiterlijk in op de datum waarop de door de Commissie aangenomen vrijwaringsmaatregelen van toepassing worden.

5.   Elke lidstaat kan een door de Commissie overeenkomstig lid 3 genomen besluit binnen 30 dagen na de kennisgeving ervan aan de Raad voorleggen. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit nemen binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum waarop de zaak bij hem aanhangig is gemaakt of, als verscheidene lidstaten dat gedaan hebben, vanaf de datum van het eerste verzoek.

De maximumperioden bedoeld in lid 3, derde alinea, zijn van toepassing op het besluit van de Raad. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten dienen maatregelen van gelijke strekking te nemen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoerders, en stellen de Commissie daarvan in kennis. Indien de Raad binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn geen besluit neemt, wordt het besluit van de Commissie definitief.

6.   Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 3 genoemde maatregelen verlengd dienen te worden, dient zij daartoe een voorstel in bij de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.

HOOFDSTUK IV

WEDERZIJDSE BIJSTAND EN SANCTIES

Artikel 11

Wederzijdse bijstand

De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de toepassing van en het toezicht op deze verordening. Zij wisselen gegevens uit via de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 opgerichte nationale contactpunten.

Artikel 12

Sancties van de lidstaat van vestiging

1.   Wanneer in een lidstaat een ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg wordt gepleegd of geconstateerd, nemen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder die de inbreuk heeft gepleegd passende maatregelen, zoals bijvoorbeeld een waarschuwing, indien de nationale wetgeving dit toelaat, hetgeen onder meer kan leiden tot het opleggen van de volgende bestuursrechtelijke sancties:

a)

de tijdelijke of definitieve intrekking van enkele of alle voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning;

b)

de tijdelijke of definitieve intrekking van de communautaire vergunning.

Deze sancties kunnen worden bepaald, nadat het definitieve besluit ter zake is genomen. Bij de vaststelling van deze sancties wordt rekening gehouden met de ernst van de inbreuk die de houder van de communautaire vergunning heeft gepleegd en met het totale aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de vergunning waarover hij voor internationaal vervoer beschikt.

2.   Wanneer ernstige inbreuken in de zin van misbruik van bestuurdersattesten worden geconstateerd, leggen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder die dergelijke inbreuken heeft gepleegd, passende sancties op en kunnen zij bijvoorbeeld:

a)

de afgifte van bestuurdersattesten opschorten;

b)

bestuurdersattesten intrekken;

c)

de afgifte van bestuurdersattesten aan bijkomende voorwaarden onderwerpen, teneinde iedere vorm van misbruik te voorkomen;

d)

enkele of alle voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning tijdelijk of definitief intrekken;

e)

de communautaire vergunning tijdelijk of definitief intrekken.

Deze sancties kunnen worden bepaald, nadat het definitieve besluit ter zake is genomen. Bij de vaststelling van deze sancties wordt rekening gehouden met de ernst van de door de houder van een communautaire vergunning gepleegde inbreuk.

3.   De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging delen de bevoegde instanties van de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk is geconstateerd, zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken na het definitieve besluit ter zake mee of en welke van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde sancties zijn opgelegd.

Indien dergelijke sancties niet worden opgelegd, vermeldt de bevoegde instantie van de lidstaat van vestiging de redenen daarvoor.

4.   De bevoegde instanties vergewissen zich ervan dat de ten aanzien van de vervoerder getroffen sancties in hun geheel genomen in verhouding staan tot de inbreuk(en) die tot de sancties heeft (hebben) geleid, rekening houdend met een eventuele sanctie die voor dezelfde inbreuk is opgelegd in de lidstaat waar de inbreuken werden geconstateerd.

5.   Tevens kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder de vervoerder krachtens het nationale recht voor een bevoegde nationale rechterlijke instantie dagvaarden. Zij stellen de bevoegde instantie van de lidstaat van ontvangst in kennis van de hiertoe genomen besluiten.

6.   De lidstaten waarborgen dat vervoerders beroep kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun krachtens dit artikel worden opgelegd.

Artikel 13

Sancties van de lidstaat van ontvangst

1.   Wanneer de bevoegde instanties van een lidstaat kennis nemen van een ernstige inbreuk op deze verordening of op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg die aan een niet-ingezeten vervoerder toe te schrijven is, geeft de lidstaat op wiens grondgebied de inbreuk is vastgesteld, zo snel mogelijk en uiterlijk zes weken na het definitieve besluit ter zake de volgende informatie door aan de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging van de vervoerder:

a)

een beschrijving van de inbreuk en de datum en het tijdstip waarop deze werd gepleegd;

b)

de categorie, het type en de ernst van de inbreuk, en

c)

de opgelegde sancties en de uitgevoerde sancties.

De bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging verzoeken overeenkomstig artikel 12 bestuursrechtelijke sancties op te leggen.

2.   Onverminderd eventuele strafvervolging zijn de bevoegde instanties van de lidstaat van ontvangst gemachtigd sancties op te leggen aan de niet-ingezeten vervoerder die op hun grondgebied bij het verrichten van cabotagevervoer inbreuken op deze verordening of op de nationale of communautaire voorschriften inzake vervoer over de weg heeft gepleegd. Zij treffen deze sancties op niet-discriminerende basis. Deze sancties kunnen met name bestaan in een waarschuwing of, in geval van een ernstige inbreuk, in een tijdelijk verbod op het verrichten van cabotagevervoer op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst waar de inbreuk is gepleegd.

3.   De lidstaten waarborgen dat vervoerders beroep kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun krachtens dit artikel worden opgelegd.

Artikel 14

Opneming in het nationale elektronische register

De lidstaten zien erop toe dat ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving inzake vervoer over de weg, die worden gepleegd door op hun grondgebied gevestigde vervoerders en hebben geleid tot het opleggen van een sanctie door een lidstaat, alsook elke tijdelijke of definitieve intrekking van de communautaire vergunning of het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, worden opgenomen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen. De aantekeningen in het register die betrekking hebben op de tijdelijke of definitieve intrekking van een communautaire vergunning, blijven in de gegevensbank aanwezig gedurende twee jaar vanaf de datum van het verstrijken van de intrekkingsperiode in geval van een tijdelijke intrekking, of vanaf de datum van intrekking in geval van een definitieve intrekking.

HOOFDSTUK V

UITVOERING

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 opgerichte comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 4 december 2011 van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarop zo spoedig mogelijk mee.

De lidstaten zien erop toe dat al deze maatregelen zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de vervoerder genomen worden.

Artikel 17

Rapportage

1.   Om de twee jaar delen de lidstaten de Commissie mee hoeveel vervoerders op 31 december van het voorafgaande jaar houder waren van een communautaire vergunning en hoeveel voor eensluidend gewaarmerkte afschriften, die overeenkomen met de op die datum in het verkeer gebrachte voertuigen, zijn afgegeven.

2.   De lidstaten delen de Commissie ook mee hoeveel bestuurdersattesten in het voorafgaande kalenderjaar zijn afgegeven en hoeveel bestuurdersattesten op 31 december van datzelfde jaar in omloop waren.

3.   De Commissie stelt uiterlijk eind 2013 een verslag op over de stand van de communautaire markt voor vervoer over de weg. In dit verslag wordt een analyse van de marktsituatie, inclusief een evaluatie van de doeltreffendheid van de controles, alsmede van de ontwikkeling van de in het beroep geldende arbeidsvoorwaarden opgenomen en wordt nagegaan of de harmonisering van de voorschriften op het gebied van onder meer handhaving en heffingen voor het gebruik van de wegeninfrastructuur, alsmede sociale wetgeving en wetgeving inzake veiligheid zodanig is gevorderd dat de verdere openstelling van de markten voor binnenlands wegvervoer, met inbegrip van cabotage, in overweging kan worden genomen.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Intrekkingen

Verordeningen (EEG) nr. 881/92 en (EEG) nr. 3118/93 en Richtlijn 2006/94/EG worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen en de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 4 december 2011, uitgezonderd de artikelen 8 en 9, die van toepassing zijn met ingang van 14 mei 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 21 oktober 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

C. MALMSTRÖM


(1)  PB C 204 van 9.8.2008, blz. 31.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 21 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 9 januari 2009 (PB C 62 E van 17.3.2009, blz. 46), standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 september 2009.

(3)  PB L 95 van 9.4.1992, blz. 1.

(4)  PB L 279 van 12.11.1993, blz. 1.

(5)  PB L 374 van 27.12.2006, blz. 5.

(6)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.

(7)  PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38.

(8)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.

(9)  PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.

(10)  Zie bladzijde 51 van dit Publicatieblad.

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(12)  PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82.

(13)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.

(14)  PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59.


BIJLAGE I

Beveiligingskenmerken van de communautaire vergunning en van het bestuurdersattest

De communautaire vergunning en het bestuurdersattest moeten zijn voorzien van ten minste twee van de volgende beveiligingskenmerken:

een hologram,

speciale in het papier verwerkte vezels die zichtbaar worden onder uv-licht,

ten minste één regel met microprint (die alleen met een vergrootglas zichtbaar is en niet met een fotokopieermachine kan worden gereproduceerd),

voelbare karakters, symbolen of patronen,

een dubbele nummering: serienummer van de communautaire vergunning, van het voor eensluidend gewaarmerkte afschrift daarvan of van het bestuurdersattest alsmede telkens het afgiftenummer,

een beveiligingsondergrond met fijne guillochepatronen en irisdruk.


BIJLAGE II

Model van de communautaire vergunning

EUROPESE GEMEENSCHAP

a)

(Kleur: Pantone lichtblauw, formaat DIN A4 cellulosepapier, 100 g/m2 of meer)

(Eerste blad van de vergunning)

(Tekst in (een van) de officiële talen van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

Image

b)

(Tweede blad van de vergunning)

(Tekst in (een van) de officiële talen van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

ALGEMENE BEPALINGEN

Deze vergunning wordt afgegeven uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1072/2009.

Deze vergunning machtigt tot het verrichten, over alle verkeersverbindingen op het grondgebied van de Gemeenschap, en eventueel op de in deze vergunning gestelde voorwaarden, van internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden:

waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst in twee verschillende lidstaten zijn gelegen, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen,

van een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen,

tussen derde landen met doorvoer via het grondgebied van één of meer lidstaten,

alsmede lege ritten in verband met dit vervoer.

In geval van vervoer van een lidstaat naar een derde land of omgekeerd, is deze vergunning geldig voor het op het grondgebied van de Gemeenschap afgelegde traject. Zij is pas geldig in de lidstaat waar wordt geladen en gelost zodra de daartoe vereiste overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1072/2009 is gesloten.

De vergunning is persoonlijk en mag niet aan een derde worden overgedragen.

De vergunning kan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van afgifte worden ingetrokken, met name wanneer de houder:

niet aan alle voorwaarden heeft voldaan waaraan het gebruik van de vergunning was onderworpen,

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of verlenging van de vergunning.

Het origineel van de vergunning moet door de vervoeronderneming worden bewaard.

Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de vergunning moet zich in het voertuig bevinden (1). In het geval van een samenstel van voertuigen moet het het trekkende voertuig vergezellen. De vergunning dekt het samenstel van voertuigen, ook als de aanhanger of oplegger niet op naam van de houder van de vergunning is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer of indien deze is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer in een andere staat.

De vergunning moet op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden getoond.

De houder is verplicht op het grondgebied van elke lidstaat de aldaar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met name op het gebied van vervoer en verkeer, in acht te nemen.


(1)  Onder „voertuig” dient te worden verstaan een in een lidstaat geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in een lidstaat is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen.


BIJLAGE III

Model van het bestuurdersattest

EUROPESE GEMEENSCHAP

a)

(Kleur: Pantone roze, formaat DIN A4 cellulosepapier, 100 g/m2 of meer)

(Eerste blad van het attest)

(Tekst in (een van) de officiële talen van de lidstaat die het attest afgeeft)

Image

b)

(Tweede blad van het attest)

(Tekst in (een van) de officiële talen van de lidstaat die het attest afgeeft)

ALGEMENE BEPALINGEN

Dit attest wordt afgegeven op grond van Verordening (EG) nr. 1072/2009.

Het houdt de officiële bevestiging in dat de hierin genoemde bestuurder is aangeworven overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en eventueel overeenkomstig de collectieve overeenkomsten, volgens de voorschriften die van toepassing zijn in de op het attest vermelde lidstaat, betreffende de arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden inzake beroepsopleiding voor bestuurders die in deze lidstaat gelden voor het verrichten van vervoer over de weg.

Het bestuurdersattest behoort toe aan de vervoerder, die het ter beschikking stelt van de daarin beschreven bestuurder wanneer deze bestuurder onder dekking van een aan deze vervoerder afgegeven communautaire vergunning een voertuig (1) bestuurt waarmee vervoer wordt verricht. Het bestuurdersattest is niet overdraagbaar. Het bestuurdersattest blijft slechts geldig zolang aan de voorwaarden waaronder het is afgegeven, wordt voldaan, en moet door de vervoerder onmiddellijk aan de instanties die het hebben afgegeven worden teruggezonden indien niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Het attest kan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van afgifte worden ingetrokken wanneer de houder met name:

niet aan alle voorwaarden heeft voldaan waaraan het gebruik van het attest was onderworpen,

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of verlenging van het attest.

Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het attest moet door de vervoersonderneming worden bewaard.

Het originele attest moet in het voertuig worden bewaard en moet op verzoek van iedere met de controle belaste persoon door de bestuurder worden getoond.


(1)  Onder „voertuig” dient te worden verstaan een in een lidstaat geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in een lidstaat is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen.


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 881/92

Verordening (EEG) nr. 3118/93

Richtlijn 2006/94/EG

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

 

 

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

 

 

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

 

 

Artikel 1, lid 3

Bijlage II

 

Artikel 1, leden 1 en 2, artikel 2, bijlage I

Artikel 1, lid 5

 

 

Artikel 2

Artikel 1, lid 6

Artikel 2

 

 

Artikel 2

Artikel 3, lid 1

 

 

Artikel 3

Artikel 3, lid 2

 

 

Artikel 4, lid 1

Artikel 3, lid 3

 

 

Artikel 5, lid 1

Artikel 4

 

 

 

Artikel 5, lid 1

 

 

Artikel 4, lid 2

Artikel 5, lid 2

 

 

Artikel 4, lid 3

Artikel 5, lid 3

 

 

Artikel 4, lid 4

 

 

 

Artikel 4, lid 5

Artikel 5, lid 4, bijlage I

 

 

Artikel 4, lid 6

Artikel 5, lid 5

 

 

Artikel 4, lid 2

Artikel 6, lid 1

 

 

Artikel 5, lid 2

Artikel 6, lid 2

 

 

Artikel 5, lid 2

Artikel 6, lid 3

 

 

Artikel 5, lid 3

Artikel 6, lid 4

 

 

Artikel 5, lid 6

Artikel 6, lid 5

 

 

Artikel 5, lid 7

Artikel 7

 

 

Artikel 6

Artikel 8, lid 1

 

 

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 2

 

 

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 3

 

 

Artikel 12, lid 1

Artikel 8, lid 4

 

 

Artikel 12, lid 2

Artikel 9, leden 1 en 2

 

 

Artikel 12, lid 6

 

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 8, lid 1

 

Artikel 1, lid 2

 

Artikel 8, lid 5

 

Artikel 1, leden 3 en 4

 

Artikel 8, lid 6

 

Artikel 2

 

 

 

Artikel 3

 

 

 

Artikel 4

 

 

 

Artikel 5

 

 

 

Artikel 6, lid 1

 

Artikel 9, lid 1

 

Artikel 6, lid 2

 

 

 

Artikel 6, lid 3

 

Artikel 9, lid 2

 

Artikel 6, lid 4

 

 

 

Artikel 7

 

Artikel 10

Artikel 10

 

 

Artikel 17, lid 1

Artikel 11, lid 1

Artikel 8, lid 1

 

Artikel 11

Artikel 11, lid 2

 

 

Artikel 13, lid 1

Artikel 11, lid 3

 

 

Artikel 12, lid 4

Artikel 11 bis

 

 

 

 

Artikel 8, leden 2 en 3

 

Artikel 13, lid 2

 

Artikel 8, lid 4, eerste en derde alinea

 

 

 

Artikel 8, lid 4, tweede alinea

 

Artikel 12, lid 4

 

Artikel 8, lid 4, vierde en vijfde alinea

 

Artikel 12, lid 5

 

Artikel 9

 

Artikel 13, lid 3

Artikel 12

 

 

Artikel 18

Artikel 13

 

 

 

Artikel 14

Artikel 10

 

 

 

Artikel 11

 

 

Artikel 15

Artikel 12

Artikel 4

Artikel 19

 

 

Artikel 3

 

 

 

Artikel 5

 

 

 

Bijlage II, III

 

Bijlage I

 

 

Bijlage II

Bijlage III

 

 

Bijlage III

 

Bijlage I

 

 

 

Bijlage II

 

 

 

Bijlage III

 

 

 

Bijlage IV

 

 


Top