EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006F0960

Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie

OJ L 386, 29.12.2006, p. 89–100 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Bulgarian: Chapter 19 Volume 009 P. 96 - 107
Special edition in Romanian: Chapter 19 Volume 009 P. 96 - 107
Special edition in Croatian: Chapter 19 Volume 008 P. 140 - 151

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 30/12/2006

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_framw/2006/960/oj

29.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 386/89


KADERBESLUIT 2006/960/JBZ VAN DE RAAD

van 18 december 2006

betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk Zweden,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie is haar burgers een hoog niveau van veiligheid te bieden in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

(2)

Deze doelstelling moet worden bereikt door criminaliteit te voorkomen en te bestrijden via nauwere samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten in de lidstaten, met eerbiediging van de beginselen en regels op het gebied van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat waarop de Unie is gebaseerd en welke de lidstaten gemeen hebben.

(3)

De uitwisseling van informatie en inlichtingen over criminaliteit en strafbare activiteiten vormt de grondslag voor samenwerking inzake rechtshandhaving in de Unie ten behoeve van de algemene doelstelling de veiligheid van de burgers van de Unie te vergroten.

(4)

De tijdige toegang tot correcte, actuele informatie en inlichtingen is van doorslaggevend belang om de rechtshandhavingsautoriteiten in staat te stellen met succes strafbare feiten en activiteiten op te sporen, te voorkomen en te onderzoeken, vooral in een ruimte waar de controles aan de binnengrenzen zijn afgeschaft. Aangezien misdadigers clandestien opereren, moeten zij onder controle worden gehouden en moet de desbetreffende informatie extra snel worden uitgewisseld.

(5)

Het is belangrijk de mogelijkheden van de rechtshandhavingsautoriteiten om van de andere lidstaten informatie en inlichtingen over zware criminaliteit en terroristische daden te verkrijgen, horizontaal te bezien, zonder onderscheid naar het soort strafbaar feit of de bevoegdheidsverdeling tussen rechtshandhavingsautoriteiten en rechterlijke instanties.

(6)

Op dit ogenblik wordt een doeltreffende, snelle uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten ernstig belemmerd door formele procedures, administratieve structuren en juridische hinderpalen in het nationale recht van de lidstaten. Deze toestand is onaanvaardbaar voor de burgers van de Europese Unie en dringt daarom aan op grotere veiligheid en een meer doeltreffende rechtshandhaving, waarbij tevens de mensenrechten worden beschermd.

(7)

De rechtshandhavingsautoriteiten moeten in de verschillende fasen van het onderzoek, vanaf het vergaren van criminele inlichtingen tot het strafrechtelijk onderzoek, informatie en inlichtingen uit de andere lidstaten kunnen opvragen en verkrijgen. De systemen van de lidstaten lopen in dit opzicht uiteen, maar dit kaderbesluit beoogt niet deze systemen te wijzigen. Wat sommige soorten informatie en inlichtingen betreft, is het echter de bedoeling ervoor te zorgen dat bepaalde voor de rechtshandhavingsautoriteiten essentiële informatie binnen de Unie snel wordt uitgewisseld.

(8)

Het ontbreken van een gemeenschappelijk juridisch kader voor een doeltreffende, snelle uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten is een leemte die moet worden opgevuld. De Raad van de Europese Unie acht het daarom noodzakelijk een juridisch bindend instrument betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen aan te nemen. Bestaande of toekomstige instrumenten die een uitbreiding of een verruiming van de doelstellingen van dit kaderbesluit of een vergemakkelijking van de procedures voor de uitwisseling van informatie en inlichtingen mogelijk maken, zoals de Overeenkomst van 18 december 1997, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (1), worden door dit kaderbesluit onverlet gelaten.

(9)

Wat betreft de effectieve uitwisseling van informatie laat dit kaderbesluit de essentiële belangen van nationale veiligheid onverlet en brengt het het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van personen niet in gevaar, noch vormt het een belemmering voor specifieke inlichtingenactiviteiten op het gebied van de staatsveiligheid.

(10)

Het is van belang de uitwisseling van informatie zoveel mogelijk te bevorderen, met name wat betreft delicten die direct of indirect verband houden met georganiseerde criminaliteit en terrorisme, en op een wijze die geen afbreuk doet aan het vereiste niveau van samenwerking tussen de lidstaten krachtens bestaande regelingen.

(11)

Het gemeenschappelijk belang van de lidstaten bij het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit vergt dat een passend evenwicht wordt gevonden tussen snelle en doelmatige samenwerking inzake rechtshandhaving en de algemeen aanvaarde beginselen en regels op het vlak van gegevensbescherming, fundamentele vrijheden, mensenrechten en individuele vrijheden.

(12)

In de verklaring betreffende de bestrijding van terrorisme die de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van 25 maart 2004 heeft aangenomen, draagt hij de Raad op maatregelen te bestuderen betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten.

(13)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit kaderbesluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, die vallen binnen het gebied waaraan wordt gerefereerd in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (2). Voor het onderhavige kaderbesluit zijn de bij die overeenkomst voorgeschreven procedures gevolgd.

(14)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit kaderbesluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis; het gaat hierbij om de bepalingen die vallen binnen het gebied waaraan wordt gerefereerd in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst (3), en in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/849/EG van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van die overeenkomst (4),

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Doelstellingen en toepassingsgebied

1.   Met dit kaderbesluit wordt beoogd de regels vast te stellen volgens welke de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten snel en doeltreffend bestaande informatie en inlichtingen kunnen uitwisselen teneinde een strafrechtelijk onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie uit te voeren.

2.   De bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen tussen lidstaten en derde landen of instrumenten van de Europese Unie betreffende wederzijdse rechtshulp of wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken, met inbegrip van door derde landen gestelde voorwaarden betreffende het gebruik van informatie nadat deze verstrekt is, worden door dit kaderbesluit onverlet gelaten.

3.   Dit kaderbesluit heeft betrekking op alle informatie en/of inlichtingen, omschreven in artikel 2, onder d). Het houdt voor de lidstaten geen verplichting in om informatie en inlichtingen te vergaren en op te slaan met als doel deze te kunnen verstrekken aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van andere lidstaten.

4.   Dit kaderbesluit houdt voor de lidstaten geen verplichting in om informatie en inlichtingen te verstrekken die voor een rechterlijke instantie als bewijs zullen worden gebruikt en verleent evenmin het recht om deze informatie of inlichtingen daartoe te gebruiken. Een lidstaat die overeenkomstig dit kaderbesluit informatie of inlichtingen heeft verkregen en deze voor een rechterlijke instantie als bewijsmateriaal wil gebruiken, moet daarvoor de toestemming van de aangezochte lidstaat verkrijgen met gebruikmaking van de geldende instrumenten voor justitiële samenwerking tussen de lidstaten, indien dit krachtens het nationale recht van de aangezochte lidstaat nodig is. Deze toestemming is niet vereist indien de aangezochte lidstaat reeds in het gebruik van informatie als bewijsmateriaal heeft toegestemd op het tijdstip van de toezending van de informatie of inlichtingen.

5.   Dit kaderbesluit houdt geen verplichting in om in de aangezochte lidstaat of het aangezochte derde land informatie of inlichtingen door middel van overeenkomstig het nationale recht omschreven dwangmaatregelen te verkrijgen.

6.   Informatie en inlichtingen die op een vroeger tijdstip door middel van dwangmaatregelen zijn verkregen, worden door de lidstaten verstrekt voor zover toegestaan door, en in overeenstemming met, het nationale recht.

7.   Dit kaderbesluit geldt onverminderd de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en het laat alle verplichtingen waartoe de rechtshandhavingsautoriteiten in dit opzicht gehouden zijn, onverlet.

Artikel 2

Definities

In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

a)

„bevoegde rechtshandhavingsautoriteit”: een nationale politie-, douane- of andere autoriteit die krachtens het nationale recht is gemachtigd om strafbare feiten of criminele activiteiten op te sporen, te voorkomen en te onderzoeken, en in het kader hiervan gezag uit te oefenen en dwangmaatregelen toe te passen. Bureaus of eenheden die zich specifiek bezighouden met aangelegenheden van nationale veiligheid, vallen niet onder het begrip bevoegde rechtshandhavingsautoriteit. Elke lidstaat deelt uiterlijk 18 december 2006 in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neer te leggen verklaring mee welke autoriteiten door het begrip „bevoegde rechtshandhavingsautoriteit” worden bestreken. Deze verklaring kan te allen tijde worden gewijzigd;

b)

„strafrechtelijk onderzoek”: een procedurele fase waarin maatregelen worden toegepast door bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten of gerechtelijke autoriteiten, waaronder het openbaar ministerie, teneinde de toedracht, de verdachten en de omstandigheden van een of meer concrete strafbare gedragingen op te sporen en vast te stellen;

c)

„criminele-inlichtingenoperatie”: een procedurele fase die nog niet het stadium van een strafrechtelijk onderzoek heeft bereikt en waarin een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit krachtens het nationale recht gemachtigd is om informatie over criminaliteit of strafbare activiteiten te verzamelen, te verwerken en te analyseren teneinde vast te stellen of concrete strafbare handelingen gepleegd zijn of in de toekomst gepleegd zouden kunnen worden;

d)

„informatie en/of inlichtingen”:

i)

elke soort van informatie of gegevens waarover rechtshandhavingsautoriteiten beschikken;

en

ii)

elke soort van informatie of gegevens die berusten bij openbare autoriteiten of particuliere lichamen en die overeenkomstig artikel 1, lid 5, zonder de toepassing van dwangmaatregelen beschikbaar zijn voor rechtshandhavingsautoriteiten;

e)

„de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel (5) omschreven strafbare feiten” (hierna „de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten” te noemen): strafbare feiten overeenkomstig het nationale recht, die overeenkomen met of gelijkwaardig zijn aan die welke in die bepaling zijn opgenomen.

TITEL II

UITWISSELING VAN INFORMATIE EN INLICHTINGEN

Artikel 3

Verstrekking van informatie en inlichtingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat informatie en inlichtingen overeenkomstig dit kaderbesluit aan een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit van een andere lidstaat kunnen worden verstrekt.

2.   Informatie en inlichtingen worden verstrekt op verzoek van een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit die, binnen de haar bij het nationale recht verleende bevoegdheden handelend, een strafrechtelijk onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie uitvoert.

3.   De lidstaten zien erop toe dat voor het verstrekken van informatie en inlichtingen aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van een andere lidstaat geen striktere voorwaarden worden toegepast dan de op nationaal niveau toepasselijke voorwaarden voor het verstrekken van en het verzoeken om informatie en inlichtingen. Meer bepaald verlangen de lidstaten geen rechterlijke instemming met of toestemming voor de uitwisseling, door hun bevoegde rechtshandhavingsautoriteit met een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit van een andere lidstaat, van informatie en inlichtingen die in een interne procedure voor de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit zonder rechterlijke instemming of toestemming toegankelijk zijn.

4.   Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit krachtens het nationale recht van de aangezochte lidstaat uitsluitend toegang tot de gevraagde informatie of inlichtingen kan krijgen op grond van een rechterlijke instemming met of toestemming, is de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit gehouden de bevoegde rechterlijke instantie te verzoeken in te stemmen met of toestemming te verlenen voor de toegang tot de gevraagde informatie en de uitwisseling ervan. De bevoegde rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat beslist, onverminderd het bepaalde in artikel 10, leden 1 en 2, volgens dezelfde regels als in een louter binnenlandse zaak.

5.   Indien de gevraagde informatie of inlichtingen die van een andere lidstaat of van een derde land zijn verkregen, onder het specialiteitsbeginsel vallen, kunnen deze alleen met de toestemming van de lidstaat die of het derde land dat de informatie of inlichtingen heeft verstrekt, aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteit van een andere lidstaat worden toegezonden.

Artikel 4

Termijnen voor het verstrekken van informatie en inlichtingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures waarmee zij uiterlijk binnen acht uur kunnen antwoorden op spoedeisende verzoeken om informatie of inlichtingen betreffende de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten indien de gevraagde informatie of inlichtingen zijn opgeslagen in een voor een rechtshandhavingsautoriteit rechtstreeks toegankelijke gegevensbank.

2.   Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit niet in staat is binnen acht uur te antwoorden, geeft zij de redenen hiervoor op middels het formulier in bijlage A. Zou het verstrekken van de informatie of inlichtingen binnen de bepaalde termijn van acht uur de aangezochte rechtshandhavingsautoriteit onevenredig zwaar belasten, dan mag deze het verstrekken van informatie of inlichtingen uitstellen. In dat geval stelt de aangezochte rechtshandhavingsautoriteit de verzoekende rechtshandhavingsautoriteit onmiddellijk in kennis van dit uitstel en verstrekt zij de informatie en inlichtingen waarom is verzocht zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen drie dagen. Het gebruik van de bepalingen van dit lid wordt uiterlijk 19 december 2009 herzien.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat niet-spoedeisende verzoeken om informatie of inlichtingen betreffende de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten binnen een week worden beantwoord, indien de gevraagde informatie of inlichtingen zijn opgeslagen in een voor een rechtshandhavingsautoriteit rechtstreeks toegankelijke gegevensbank. Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit niet in staat is binnen een week te antwoorden, geeft zij de redenen hiervoor op middels het formulier in bijlage A.

4.   In alle andere gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de gevraagde informatie binnen veertien dagen aan de verzoekende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit wordt meegedeeld. Indien de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit niet in staat is binnen veertien dagen te antwoorden, geeft zij de redenen hiervoor op middels het formulier in bijlage A.

Artikel 5

Verzoeken om informatie en inlichtingen

1.   Om informatie en inlichtingen ten behoeve van het opsporen, voorkomen of onderzoeken van een misdrijf kan worden verzocht indien er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat in andere lidstaten relevante informatie en inlichtingen beschikbaar zijn. In het verzoek wordt opgave gedaan van deze feitelijke redenen, van het doel waarvoor om de informatie of inlichtingen wordt verzocht en van het verband tussen het doel en de persoon op wie de informatie of inlichtingen betrekking hebben.

2.   De verzoekende rechtshandhavingsautoriteit verzoekt niet om meer informatie of inlichtingen en bepaalt geen kortere termijnen dan nodig is voor het doel van het verzoek.

3.   De verzoeken om informatie of inlichtingen bevatten ten minste de in bijlage B genoemde informatie.

Artikel 6

Communicatiekanalen en taal

1.   Informatie en inlichtingen kunnen op grond van dit kaderbesluit worden uitgewisseld langs alle bestaande kanalen voor internationale samenwerking bij de rechtshandhaving. Voor het verzoek om en de uitwisseling van informatie wordt de taal gebruikt die voor het gekozen kanaal gebruikelijk is. Wanneer de lidstaten hun verklaringen in de zin van artikel 2, punt a), afleggen, verstrekken zij het secretariaat-generaal van de Raad ook nadere gegevens omtrent de contactpunten waaraan de verzoeken in spoedeisende gevallen kunnen worden toegezonden. Deze nadere gegevens kunnen te allen tijde worden gewijzigd. Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de lidstaten en de Commissie in kennis van de ontvangen verklaringen.

2.   Informatie en inlichtingen worden tevens uitgewisseld met Europol en overeenkomstig de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst) (6) en met Eurojust overeenkomstig Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (7), voor zover de uitwisseling verband houdt met een strafbaar feit of strafbare activiteit die onder het mandaat van Europol of Eurojust valt.

Artikel 7

Spontane uitwisseling van informatie en inlichtingen

1.   Onverminderd artikel 10 verstrekken de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten zonder voorafgaand verzoek informatie en inlichtingen aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van andere betrokken lidstaten in gevallen waarin er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat deze informatie en inlichtingen dienstig kunnen zijn bij het opsporen, voorkomen of onderzoeken van in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ omschreven strafbare feiten. De nadere procedures voor deze spontane informatie-uitwisseling worden bepaald bij het nationale recht van de lidstaten die de informatie verstrekken.

2.   De verstrekking van informatie en inlichtingen wordt beperkt tot hetgeen als relevant en noodzakelijk wordt beschouwd voor het succesvol opsporen, voorkomen of onderzoeken van het strafbare feit of de strafbare activiteit.

Artikel 8

Gegevensbescherming

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de regels inzake gegevensbescherming waarin is voorzien met betrekking tot het gebruik van de in artikel 6, lid 1, bedoelde communicatiekanalen, eveneens worden toegepast bij de procedure inzake de uitwisseling van informatie en inlichtingen waarin dit kaderbesluit voorziet.

2.   Voor het gebruik van rechtstreeks of op bilaterale basis overeenkomstig dit kaderbesluit uitgewisselde informatie en inlichtingen gelden de nationale bepalingen inzake gegevensbescherming van de ontvangende lidstaat en daarop zijn daar dezelfde regels inzake gegevensbescherming van toepassing als op in de ontvangende lidstaat zelf verzamelde informatie en inlichtingen. De persoonsgegevens die worden verwerkt bij de toepassing van dit kaderbesluit worden beschermd overeenkomstig het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en, voor de lidstaten die het hebben bekrachtigd, het Protocol van 8 november 2001 bij dat Verdrag, wat de toezichthoudende autoriteiten en de grensoverschrijdende gegevensstromen betreft. Ook moet, wanneer rechtshandhavingsautoriteiten persoonsgegevens verwerken die op grond van dit kaderbesluit zijn verkregen, rekening worden gehouden met de beginselen van aanbeveling nr. R (87) 15 van de Raad van Europa tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied.

3.   De informatie en inlichtingen die krachtens dit kaderbesluit worden verstrekt, mogen door de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van de ontvangende lidstaat alleen worden gebruikt ten behoeve van de doeleinden waarvoor zij overeenkomstig dit kaderbesluit zijn verstrekt of ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid; verwerking voor andere doeleinden is alleen toegestaan na voorafgaande toestemming van de verstrekkende lidstaat en wordt beheerst door het nationale recht van de ontvangende lidstaat. De toestemming kan worden verleend voor zover het nationale recht van de verstrekkende lidstaat daarin voorziet.

4.   Bij het verstrekken van informatie en inlichtingen overeenkomstig dit kaderbesluit kan de verstrekkende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit op grond van het nationale recht voorwaarden opleggen betreffende het gebruik van de informatie en inlichtingen door de ontvangende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit. Tevens kunnen voorwaarden worden opgelegd betreffende de rapportage over het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek of de criminele-inlichtingenoperatie in het kader waarvan de uitwisseling van informatie en inlichtingen heeft plaatsgevonden. Deze voorwaarden zijn bindend voor de ontvangende bevoegde rechtshandhavingsautoriteit, behalve in het specifieke geval waarin het nationale recht bepaalt dat de beperkingen van het gebruik worden opgeheven voor rechterlijke instanties, wetgevende organen of andere uit hoofde van de wet opgerichte onafhankelijke lichamen waaraan een bevoegdheid tot toezicht op de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten is verleend. In dat geval mogen de informatie en inlichtingen slechts worden gebruikt na voorafgaande raadpleging van de verstrekkende lidstaat, waarvan de belangen en standpunten zoveel mogelijk in aanmerking moeten worden genomen. In specifieke gevallen kan de verstrekkende lidstaat de ontvangende lidstaat verzoeken informatie te verstrekken over het gebruik en de verdere verwerking van de verstrekte informatie en inlichtingen.

Artikel 9

Geheimhouding

De bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten houden in elk afzonderlijk geval van uitwisseling van informatie of inlichtingen rekening met de vereisten inzake het geheim van het onderzoek. Te dien einde waarborgen de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten overeenkomstig het nationale recht de geheimhouding van alle verstrekte informatie en inlichtingen die als geheim zijn aangemerkt.

Artikel 10

Redenen om informatie of inlichtingen te weigeren

1.   Onverminderd artikel 3, lid 3, mag een bevoegde rechtshandhavingsautoriteit slechts weigeren informatie of inlichtingen te verstrekken indien er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van de informatie of inlichtingen:

a)

de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen van de aangezochte lidstaat zou schaden,

of

b)

het welslagen van een lopend onderzoek of een lopende criminele-inlichtingenoperatie, dan wel de veiligheid van personen in gevaar zou brengen,

of

c)

duidelijk niet in verhouding staat tot noch relevant is voor de doeleinden waarvoor de betrokken informatie of inlichtingen zijn gevraagd.

2.   Indien het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit dat naar het recht van de aangezochte lidstaat strafbaar is gesteld met een gevangenisstraf van maximaal een jaar, kan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteit weigeren de gevraagde informatie of inlichtingen te verstrekken.

3.   De bevoegde rechtshandhavingsautoriteit weigert informatie of inlichtingen te verstrekken indien de bevoegde rechterlijke instantie niet overeenkomstig artikel 3, lid 4, toestemming heeft gegeven voor de toegang tot en de uitwisseling van de gevraagde informatie.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Uitvoering

1.   De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk 19 december 2006 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2.   De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de voorschriften waarmee zij de verplichtingen die krachtens dit kaderbesluit op hen rusten, in nationaal recht omzetten. Op basis hiervan en van andere informatie die op verzoek door de lidstaten wordt verstrekt, legt de Commissie uiterlijk 19 December 2006 een verslag over de werking van dit kaderbesluit voor aan de Raad. De Raad gaat uiterlijk 19 december 2006 na in hoeverre de lidstaten aan dit kaderbesluit hebben voldaan.

Artikel 12

Verhouding tot andere instrumenten

1.   Het bepaalde in artikel 39, leden 1, 2 en 3, en in artikel 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (8) wordt, voor zover het betrekking heeft op de uitwisseling van informatie en inlichtingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie in de zin van dit kaderbesluit, vervangen door het bepaalde in dit kaderbesluit.

2.   Het besluit van het Uitvoerend Comité Schengen van 16 december 1998 betreffende de grensoverschrijdende politiële samenwerking op verzoek ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten (SCH/Com-ex (98) 51 3e herz.) (9) en het besluit van het Uitvoerend Comité Schengen van 28 april 1999 betreffende de verbetering van de politiële samenwerking bij de voorkoming en opsporing van strafbare feiten (SH/Com-ex (99) 18) (10) worden hierbij ingetrokken.

3.   De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het tijdstip van vaststelling van dit kaderbesluit van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze een uitbreiding of verruiming van de doelstellingen van dit kaderbesluit inhouden en ertoe bijdragen de procedures voor het uitwisselen van informatie en inlichtingen die binnen de werkingssfeer van dit kaderbesluit vallen, verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

4.   De lidstaten kunnen na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten of in werking doen treden voor zover deze een uitbreiding of verruiming van de doelstellingen van dit kaderbesluit inhouden en ertoe bijdragen de procedures voor het uitwisselen van informatie en inlichtingen die binnen de werkingssfeer van dit kaderbesluit vallen, verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde overeenkomsten en regelingen laten in ieder geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn, onverlet.

6.   De lidstaten geven de Raad en de Commissie uiterlijk 19 december 2006 kennis van de in lid 3 bedoelde bestaande overeenkomsten of regelingen die zij willen blijven toepassen.

7.   De lidstaten geven de Raad en de Commissie ook kennis van iedere nieuwe overeenkomst of regeling in de zin van lid 4, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan of, voor de instrumenten die reeds vóór de aanneming van dit kaderbesluit waren ondertekend, binnen drie maanden na de inwerkingtreding daarvan.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 december 2006

Voor de Raad

De voorzitter

J.-E. ENESTAM


(1)  PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2.

(2)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(3)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.

(4)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.

(5)  PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

(6)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij het Protocol opgesteld op basis van artikel 43, lid 1, van de Europol-overeenkomst (PB C 2 van 6.1.2004, blz. 3).

(7)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2003/659/JBZ (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 44).

(8)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1160/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 18).

(9)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 407.

(10)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 421.


BIJLAGE A

UITWISSELING VAN INFORMATIE IN HET KADER VAN KADERBESLUIT 2006/960/JBZ VAN DE RAAD DOOR DE AANGEZOCHTE LIDSTAAT TE GEBRUIKEN FORMULIER IN GEVAL VAN VERSTREKKING/VERTRAGING OF WEIGERING VAN INFORMATIE

Dit formulier dient gebruikt te worden om de gevraagde informatie en/of inlichtingen te verstrekken, de verzoekende autoriteit mede te delen dat de normale termijn niet kan worden gehaald, dat voor het verzoek de toestemming van een rechterlijke instantie nodig is, of dat de informatie waarom verzocht was, moet worden geweigerd.

Dit formulier kan tijdens een procedure meer dan eenmaal worden gebruikt (bijvoorbeeld indien het verzoek eerst aan een rechterlijke instantie moet worden voorgelegd, en later blijkt dat de uitvoering van het verzoek moet worden geweigerd).

Image 1

Tekst van het beeld

Image 2

Tekst van het beeld

BIJLAGE B

UITWISSELING VAN INFORMATIE IN HET KADER VAN KADERBESLUIT 2006/960/JBZ VAN DE RAAD DOOR DE VERZOEKENDE LIDSTAAT TE GEBRUIKEN FORMULIER VOOR HET AANVRAGEN VAN INFORMATIE EN INLICHTINGEN

Dit formulier wordt gebruikt wanneer krachtens Kaderbesluit 2006/960/JBZ om informatie of inlichtingen wordt verzocht

Image 3

Tekst van het beeld

Image 4

Tekst van het beeld

Image 5

Tekst van het beeld

Top