EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005R1236

Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

OJ L 239M, 10.9.2010, p. 299–317 (MT)
OJ L 200, 30.7.2005, p. 1–19 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Bulgarian: Chapter 11 Volume 042 P. 3 - 21
Special edition in Romanian: Chapter 11 Volume 042 P. 3 - 21
Special edition in Croatian: Chapter 11 Volume 130 P. 127 - 145

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/02/2019; opgeheven door 32019R0125

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2005/1236/oj

30.7.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/1


VERORDENING (EG) Nr. 1236/2005 VAN DE RAAD

van 27 juni 2005

met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden vormt, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag van de Europese Unie, een van de beginselen die de lidstaten alle onderschrijven. De Gemeenschap besloot derhalve in 1995 de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een fundamenteel onderdeel te maken van haar betrekkingen met derde landen. Zij besloot hiertoe in alle nieuwe handels-, samenwerkings- en associatieovereenkomsten van algemene aard die zij met derde landen sluit, een hiertoe strekkende clausule op te nemen.

(2)

Artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 3 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevatten een onvoorwaardelijk, allesomvattend verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Andere bepalingen, met name de VN-verklaring tegen foltering (1) en het VN-verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing leggen staten de verplichting op foltering te voorkomen.

(3)

Artikel 2, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2) bepaalt dat niemand tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld wordt. Op 29 juni 1998 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de „Richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake de doodstraf” en werd besloten dat de Europese Unie zich zou inzetten voor de universele afschaffing van de doodstraf.

(4)

Artikel 4 van het voornoemde Handvest bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Op 9 april 2001 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de „Richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”. In deze richtsnoeren wordt verwezen naar zowel de goedkeuring van de EU-gedragscode voor de wapenexport in 1998 als de lopende werkzaamheden om in de gehele Europese Unie controles in te voeren op de uitvoer van paramilitaire uitrusting als voorbeelden van doeltreffende maatregelen met het oog op de preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. In deze richtsnoeren wordt er tevens voor gepleit er bij derde landen op aan te dringen om het gebruik en de productie van en de handel in instrumenten die zijn ontworpen voor foltering en voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, te voorkomen, evenals misbruik van andere instrumenten voor deze doeleinden. Voorts wordt in deze richtsnoeren verklaard dat het verbod op wrede, onmenselijke of onterende behandeling duidelijke grenzen stelt aan het gebruik van de doodstraf. Derhalve wordt, in overeenstemming met deze teksten, de doodstraf in geen geval als een wettige straf beschouwd.

(5)

De VN-commissie inzake mensenrechten vraagt de VN-lidstaten in haar resolutie inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die op 25 april 2001 werd goedgekeurd en die wordt gesteund door de EU-lidstaten, passende maatregelen te nemen, met inbegrip van wetgeving, om onder meer de uitvoer van instrumenten die specifiek zijn ontworpen om foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing toe te brengen, te voorkomen en te verbieden. Dit punt werd bevestigd in resoluties die op 16 april 2002, 23 april 2003, 19 april 2004 en 19 april 2005 werden goedgekeurd.

(6)

Op 3 oktober 2001 hechtte het Europees Parlement zijn goedkeuring aan een resolutie (3) betreffende het tweede jaarverslag van de Raad overeenkomstig uitvoeringsbepaling nr. 8 van de gedragscode van de Europese Unie betreffende de wapenuitvoer, waarin het er bij de Commissie op aandrong, zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen om een passend communautair mechanisme op te stellen om de promotie, handel en export van veiligheids- en politie-uitrusting, waarvan het gebruik inherent wreed, onmenselijk of vernederend is, te verbieden en ervoor te zorgen dat deze regeling de overdracht van uitrusting waarvan de medische effecten nog niet volledig bekend zijn, alsmede van uitrusting waarvan het gebruik in de praktijk een substantieel risico van misbruik of van ongerechtvaardigd letsel in zich bergt, op schorten.

(7)

Het is dan ook passend dat de Gemeenschap regels vaststelt voor de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, en in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Deze regels helpen het eerbiedigen van het menselijk leven en van de fundamentele rechten van de mens te bevorderen en dragen derhalve bij aan de bescherming van de goede zeden. Met deze regels wil men ervoor zorgen dat handelaren in de Gemeenschap geen voordeel halen uit handel die de uitvoering van beleid inzake de doodstraf of inzake foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat niet verenigbaar is met de relevante EU-richtsnoeren, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en internationale verdragen en overeenkomsten, bevordert of anderszins vergemakkelijkt.

(8)

Voor deze verordening dienen de definities van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te worden toegepast die zijn omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en in Resolutie nr. 3452 (XXX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Bij de interpretatie van de definities dient rekening te worden gehouden met de jurisprudentie inzake de interpretatie van de dienovereenkomstige termen in het Europees Verdrag van de rechten van de mens en in de relevante teksten die zijn goedgekeurd door de Europese Unie of haar lidstaten.

(9)

Het werd noodzakelijk geacht om de in- en uitvoer van instrumenten die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing, te verbieden.

(10)

Voorts dienen controles te worden ingesteld op de uitvoer van bepaalde goederen die niet alleen gebruikt kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, doch ook voor andere, legitieme doeleinden. Deze controle dient te worden ingesteld op goederen die voornamelijk worden gebruikt voor wetshandhaving en, behalve wanneer dergelijke controles niet in verhouding zouden zijn, op andere instrumenten of producten die, gezien hun ontwerp en technische eigenschappen, zouden kunnen worden misbruikt voor foltering of voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(11)

Wat de instrumenten voor wetshandhaving betreft, moet worden opgemerkt dat artikel 3 van de gedragscode voor wetshandhavers (4) bepaalt dat wetshandhavers alleen dwang mogen gebruiken wanneer dit strikt noodzakelijk is, en in de mate die vereist is voor het uitoefenen van hun taak. De basisbeginselen inzake het gebruik van geweld en vuurwapens door wetshandhavers, die in 1990 werden goedgekeurd door het achtste congres van de Verenigde Naties inzake de preventie van misdaad en de behandeling van misdadigers, bepalen dat wetshandhavers bij de uitoefening van hun taak zoveel mogelijk gebruik zouden moeten maken van geweldloze middelen alvorens hun toevlucht te nemen tot het gebruik van geweld en vuurwapens.

(12)

In deze basisbeginselen wordt ervoor gepleit niet-dodelijke wapens te ontwikkelen om mensen uit te schakelen, die onder passende omstandigheden moeten worden gebruikt, terwijl men zich er tegelijkertijd van bewust is dat zorgvuldig toezicht moet worden gehouden op het gebruik van dergelijke wapens. Bepaalde door de politie van oudsher gebruikte instrumenten voor zelfverdediging en oproerbeheersing werden bijvoorbeeld zodanig gewijzigd dat zij ook kunnen worden gebruikt voor het toedienen van elektrische schokken en chemische stoffen om mensen uit te schakelen. Er zijn aanwijzingen dat dergelijke wapens in verschillende landen worden misbruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(13)

In de basisbeginselen wordt benadrukt dat wetshandhavers moeten worden uitgerust met instrumenten voor hun zelfverdediging. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op de handel in traditionele instrumenten voor zelfverdediging zoals schilden.

(14)

Deze verordening dient tevens van toepassing te zijn op de handel in sommige specifieke chemische stoffen die worden gebruikt om mensen uit te schakelen.

(15)

Wat betreft voetboeien, groeps- en individuele kluisters en boeien, zij erop gewezen dat in artikel 33 van de minimumnormen voor de behandeling van gevangenen van de Verenigde Naties (5) is bepaald dat instrumenten om mensen in bedwang te houden nooit mogen worden toegepast als straf. Voorts mogen kluisters en boeien niet worden gebruikt om mensen in bedwang te houden. De minimumnormen voor de behandeling van gevangenen van de Verenigde Naties bepalen voorts dat andere instrumenten om mensen in bedwang te houden alleen mogen worden gebruikt als voorzorgsmaatregel om ontvluchting te voorkomen tijdens een verplaatsing, op medische gronden op aanwijzing van een arts of, indien andere controlemethodes het laten afweten, om te voorkomen dat een gevangene zichzelf of anderen verwondt of eigendom beschadigt.

(16)

Rekening houdend met het feit dat sommige lidstaten de invoer en uitvoer van dergelijke goederen reeds hebben verboden, díent de lidstaten het recht te worden gegeven de in- en uitvoer van voetboeien, groepskluisters en draagbare elektrische schokapparatuur, met uitzondering van elektrische schokgordels, te verbieden. De lidstaten dienen ook te worden gemachtigd om, indien zij zulks wensen, handboeien waarvan de maximumafmetingen, met inbegrip van de ketting, in gesloten toestand 240 mm overschrijden, aan exportcontroles te onderwerpen.

(17)

Voor deze verordening geldt dat zij de bestaande voorschriften inzake de uitvoer van traangas en stoffen voor oproerbeheersing (6), vuurwapens, chemische wapens en giftige chemische stoffen onverlet laat.

(18)

Er dient te worden voorzien in specifieke vrijstellingen van de uitvoercontroles, teneinde de werking van de politiediensten van de lidstaten en de uitvoering van vredeshandhavings- of crisisbeheersingsoperaties niet te belemmeren en, onder voorbehoud van een evaluatie in een later stadium, om de doorvoer van buitenlandse goederen toe te staan.

(19)

De richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepalen onder meer dat de hoofden van missies in derde landen in hun periodieke verslagen een analyse dienen op te nemen van eventuele gevallen van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in het land waarin zij geaccrediteerd zijn, en de maatregelen die zijn genomen om dit tegen te gaan. De bevoegde autoriteiten dienen, wanneer zij besluiten nemen inzake verzoeken om vergunningen, rekening te houden met deze en soortgelijke verslagen van relevante internationale en maatschappelijke organisaties. Dergelijke verslagen dienen tevens een beschrijving te omvatten van instrumenten die in derde landen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(20)

Om te kunnen bijdragen tot de afschaffing van de doodstraf in derde landen en foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen, wordt het noodzakelijk geacht om het verlenen van technische bijstand, aan derde landen, die betrekking heeft op het gebruik van goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing, te verbieden.

(21)

De maatregelen van deze verordening hebben tot doel zowel de doodstraf als foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in derde landen te voorkomen. Zij omvatten beperkingen voor de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het wordt niet noodzakelijk geacht om soortgelijke controles in te stellen op transacties binnen de Gemeenschap, omdat de doodstraf niet bestaat in de lidstaten en de lidstaten passende maatregelen zullen hebben genomen om foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te verbieden en te voorkomen.

(22)

Bovengenoemde richtsnoeren bepalen dat, om doeltreffende maatregelen te kunnen nemen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, maatregelen zouden moeten worden genomen om het gebruik, de productie van en de handel in instrumenten die zijn ontworpen voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, te voorkomen. Het is de taak van de lidstaten om de nodige beperkingen op te leggen op het gebruik en de productie van dergelijke instrumenten.

(23)

Om rekening te houden met nieuwe gegevens en technologische ontwikkelingen dienen de lijsten van goederen waarop deze verordening van toepassing is, te worden bijgehouden en moet een specifieke procedure worden opgesteld om deze lijsten te wijzigen.

(24)

De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te brengen van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, alsmede van andere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken.

(25)

De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(26)

De lidstaten dienen regels vast te stellen voor sancties die van toepassing zijn op overtreding van de bepalingen van deze verordening en er op toe te zien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

(27)

Niets in deze verordening vormt een beperking van de bevoegdheden krachtens en overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (8) en de uitvoeringsbepalingen daarvan, zoals vervat in Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (9).

(28)

Deze verordening neemt de fundamentele rechten in acht alsmede de beginselen die zijn erkend in, met name, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Onderwerp, werkingssfeer en definities

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.   In deze verordening worden communautaire voorschriften vastgesteld ten aanzien van de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en in daarmee samenhangende technische bijstand.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op het verlenen van daarmee samenhangende technische bijstand, indien dit grensoverschrijdend verkeer van natuurlijke personen omvat.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„foltering”: iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard dan ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen;

b)

„andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”: iedere handeling waardoor aanzienlijke pijn of aanzienlijk leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Dit omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen;

c)

„wetshandhavingsinstantie”: iedere autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken, bestrijden en bestraffen van misdaden, met inbegrip, doch niet beperkt tot de politie, aanklagers, juridische autoriteiten, openbare of particuliere gevangenisautoriteiten en, indien van toepassing, nationale veiligheidstroepen en militaire autoriteiten;

d)

„uitvoer”: elk vertrek van goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap, met inbegrip van het vertrek van goederen waarvoor een douaneaangifte vereist is en het vertrek van goederen na de opslag ervan in een vrije zone van controletype I of een vrij entrepot in de zin van Verordening (EEG) nr. 2913/92;

e)

„invoer”: elke binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap van goederen, met inbegrip van tijdelijke opslag, plaatsing in een vrije zone of een vrij entrepot, plaatsing onder een schorsingsprocedure en het in het vrije verkeer brengen in de zin van Verordening (EEG) nr. 2913/92;

f)

„technische bijstand”: elke technische steun in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, beproeving, onderhoud, assemblage of andere technische diensten, die de vorm kan aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden en adviesdiensten. Technische bijstand omvat ook verbale vormen van bijstand en bijstand door middel van elektronische middelen;

g)

„museum”: een permanente instelling zonder winstoogmerk, in dienst van de samenleving en van de ontwikkeling daarvan, die openstaat voor het publiek en die, ten behoeve van studie, onderricht en gewoon genieten, materiële getuigenissen van mensen en hun leefomgeving verwerft, conserveert, onderzoekt, meedeelt en ten toon stelt;

h)

„bevoegde autoriteit”: een in bijlage I vermelde autoriteit van een van de lidstaten, die overeenkomstig artikel 8, lid 1, gerechtigd is een besluit te nemen inzake een vergunningsaanvraag;

i)

„aanvrager”:

1)

voor de in artikel 3 of artikel 5 bedoelde uitvoer, een natuurlijke of rechtspersoon die een contract heeft gesloten met een geadresseerde in een land waarnaar de goederen zullen worden uitgevoerd, en die op het moment waarop de douaneaangifte wordt aanvaard kan bepalen of de goederen die aan deze verordening zijn onderworpen, het douanegebied van de Gemeenschap verlaten; indien geen uitvoercontract is gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf optreedt, is de bevoegdheid om te beslissen of het goed het douanegebied van de Gemeenschap verlaat, van doorslaggevend belang;

2)

indien, in geval van een dergelijke uitvoer, het recht om over de goederen te beslissen volgens het contract waarop de uitvoer is gebaseerd, berust bij een buiten de Gemeenschap gevestigde persoon, wordt de aanvrager geacht de in de Gemeenschap gevestigde contractsluitende partij te zijn;

3)

in geval van verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 3, de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst zal verlenen.

4)

in geval van invoer en het verlenen van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 4, het museum dat de goederen ten toon zal stellen.

HOOFDSTUK II

Goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Artikel 3

Uitvoerverbod

1.   Het is verboden goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, zoals vermeld in bijlage II, uit te voeren, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

Het verlenen, al dan niet tegen vergoeding, van technische bijstand die betrekking heeft op in bijlage II vermelde goederen van het douanegebied van de Gemeenschap, aan natuurlijke of rechtspersonen of instanties in een derde land, is verboden.

2.   In afwijking van lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen voor de uitvoer van de in bijlage II vermelde goederen en het verlenen van de hiermee samenhangende technische bijstand, indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in het derde land waarnaar de goederen worden uitgevoerd, uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis.

Artikel 4

Invoerverbod

1.   Het is verboden de in bijlage II vermelde goederen in te voeren ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

Het is natuurlijke of rechtspersonen of instanties in het douanegebied van de Gemeenschap verboden technische bijstand te aanvaarden die samenhangt met in bijlage II vermelde goederen, en die al dan niet tegen vergoeding door natuurlijke of rechtspersonen of instanties uit een derde land wordt verleend.

2.   In afwijking van lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen voor invoer van de in bijlage II vermelde goederen en het verlenen van de hiermee samenhangende technische bijstand indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in de lidstaat van bestemming uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis.

HOOFDSTUK III

Goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Artikel 5

Verplichte uitvoervergunning

1.   Voor de in bijlage III vermelde goederen, die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing is een vergunning vereist, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen die slechts worden doorgevoerd over het grondgebied van de Gemeenschap; dit zijn goederen die geen andere douanebestemming hebben dan extern communautair douanevervoer in het kader van artikel 91 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, opslag van niet-communautaire goederen in een vrije zone van controletype I of een vrij entrepot daaronder begrepen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer naar die gebieden van de lidstaten die in bijlage IV zijn opgenomen en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap, mits de goederen zullen worden gebruikt door een autoriteit die belast is met de wetshandhaving in zowel het land of gebied van bestemming als het Europese gedeelte van de lidstaat waartoe dat gebied behoort. De douaneautoriteiten of andere relevante autoriteiten hebben het recht te verifiëren of aan deze voorwaarde is voldaan, en kunnen beslissen dat de uitvoer in afwachting van die verificatie niet plaatsvindt.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer naar derde landen indien de goederen zullen worden gebruikt door militair of civiel personeel van een lidstaat van de Europese Unie en dat personeel deelneemt aan een EU- of VN-vredeshandhavings- of crisisbeheersingsoperatie in het betrokken derde land of aan een operatie die gebaseerd is op overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op het gebied van defensie. De douaneautoriteiten of andere relevante autoriteiten hebben het recht te verifiëren of aan deze voorwaarde is voldaan. In afwachting van die verificatie vindt de uitvoer niet plaats.

Artikel 6

Criteria voor het verlenen van uitvoervergunningen

1.   De bevoegde autoriteiten besluiten per geval inzake uitvoervergunningen met betrekking tot de in bijlage III vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, met inbegrip van met name de vraag, of een aanvraag voor een vergunning voor een in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat.

2.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de in bijlage III vermelde goederen door een wetshandhavingsinstantie of een natuurlijke of rechtspersoon in een derde land zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, met inbegrip van gerechtelijke lijfstraffen.

De bevoegde autoriteit houdt rekening met:

de beschikbare internationale rechterlijke beslissingen,

de bevindingen van de bevoegde instanties van de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie, en verslagen van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa en van de speciale VN-rapporteur voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Ook andere relevante informatie, met inbegrip van beschikbare nationale rechterlijke beslissingen, verslagen of andere informatie van organisaties van het maatschappelijke middenveld en informatie over beperkingen op de uitvoer van in de bijlagen II en III genoemde goederen die door het land van bestemming worden toegepast, kan in aanmerking worden genomen.

Artikel 7

Nationale maatregelen

1.   Onverminderd de bepalingen van de artikelen 5 en 6 mag een lidstaat een verbod op de uitvoer en invoer van voetboeien, groepskluisters en draagbare elektrische schokapparatuur aannemen of handhaven.

2.   Een lidstaat mag een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van handboeien waarvan de maximumafmetingen, met inbegrip van de kettingen, gemeten vanuit de uiterste hoek van een boei tot de uiterste hoek van de andere boei, meer dan 240 mm in gesloten toestand bedragen. De betrokken lidstaat past op dergelijke handboeien de hoofdstukken III en IV toe.

3.   De lidstaten delen alle op grond van de leden 1 en 2 genomen maatregelen mee aan de Commissie. Bestaande maatregelen worden uiterlijk op 30 juli 2006 meegedeeld, later genomen maatregelen vóór de inwerkingtreding ervan.

HOOFDSTUK IV

Vergunningsprocedures

Artikel 8

Aanvragen voor vergunningen

1.   Een vergunning voor uitvoer en invoer en voor het verlenen van technische bijstand wordt uitsluitend verleend door de bevoegde autoriteit van de in bijlage I genoemde lidstaat waarin de aanvrager is gevestigd.

2.   Bij het aanvragen van een vergunning dient de aanvrager de bevoegde autoriteiten alle relevante informatie te verstrekken over de activiteiten waarvoor een vergunning wordt gevraagd.

Artikel 9

Vergunningen

1.   Vergunningen voor in- en uitvoer worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage V opgenomen model, en zijn geldig in de gehele Gemeenschap. De geldigheidsduur van een vergunning bedraagt tussen drie en twaalf maanden, met een mogelijke verlenging met maximaal twaalf maanden.

2.   De vergunning mag elektronisch worden afgegeven. De specifieke procedures worden op nationaal niveau vastgesteld. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van deze optie, stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

3.   Vergunningen voor in- en uitvoer zijn onderworpen aan de voorschriften en voorwaarden die de bevoegde autoriteiten nodig achten.

4.   De bevoegde autoriteiten mogen, in overeenstemming met deze verordening, weigeren een uitvoervergunning af te geven en reeds verleende uitvoervergunningen intrekken, schorsen, wijzigen of herroepen.

Artikel 10

Douaneformaliteiten

1.   De importeur of exporteur dient bij het vervullen van de douaneformaliteiten het naar behoren ingevulde formulier van bijlage V in te dienen als bewijs dat de vereiste vergunning voor de desbetreffende in- of uitvoer is verkregen. Als het document niet is ingevuld in een officiële taal van de lidstaat waarin de douaneformaliteiten worden vervuld, kan de importeur of exporteur gevraagd worden een vertaling in een officiële taal te verstrekken.

2.   Indien een douaneaangifte wordt gedaan voor de in de bijlage II of III opgenomen goederen en wordt bevestigd dat geen vergunning uit hoofde van deze verordening is verleend voor de voorgenomen in- of uitvoer, dan leggen de douaneautoriteiten beslag op de aangegeven goederen en wijzen zij op de mogelijkheid om uit hoofde van deze verordening een aanvraag voor een vergunning in te dienen. Indien binnen zes maanden na de beslaglegging geen aanvraag is ingediend voor een vergunning of indien de bevoegde autoriteiten een dergelijke aanvraag afwijzen, kunnen de douaneautoriteiten over de vastgehouden goederen beschikken overeenkomstig de nationale wetgeving die van toepassing is.

Artikel 11

Verplichte kennisgeving en raadpleging

1.   De in bijlage I vermelde autoriteiten van de lidstaten stellen de in die bijlage opgenomen autoriteiten van alle overige lidstaten en de Commissie ervan in kennis wanneer zij besluiten om uit hoofde van deze verordening een aanvraag voor een vergunning af te wijzen en indien zij een reeds verleende vergunning intrekken. Deze kennisgeving dient uiterlijk 30 dagen na de datum waarop het besluit werd genomen, te geschieden.

2.   De bevoegde autoriteiten raadplegen de autoriteit(en) die in de afgelopen drie jaar uit hoofde van deze verordening een vergunningsaanvraag heeft (hebben) afgewezen voor een in- of uitvoer of voor de levering van diensten, uit hoofde van deze verordening, indien zij een aanvraag ontvangen voor een in- of uitvoer of voor de levering van technische bijstand voor een transactie die in wezen identiek is aan die welke in zo’n eerdere aanvraag was vermeld, en zij van oordeel zijn dat een vergunning desalniettemin zou moeten worden verleend.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten, na een dergelijke raadpleging, besluiten om een vergunning te verlenen, dienen zij alle in bijlage I vermelde autoriteiten hiervan onmiddellijk in kennis te stellen, de redenen hiertoe uiteen te zetten en in voorkomend geval informatie ter staving van dat besluit te verstrekken.

4.   Indien een weigering om een vergunning te verlenen, gebaseerd is op een nationaal verbod dat in overeenstemming met artikel 7, lid 1, is aangenomen, dan vormt dit geen besluit tot afwijzing van een aanvraag in de zin van lid 1.

HOOFDSTUK V

Algemene en slotbepalingen

Artikel 12

Wijziging van de bijlagen

1.   De Commissie is bevoegd bijlage I te wijzigen. De gegevens betreffende de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden gewijzigd op basis van door de lidstaten verstrekte informatie.

2.   Overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 2, is de Commissie bevoegd de bijlagen II, III, IV en V te wijzigen.

Artikel 13

Uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie

1.   Onverminderd artikel 11 stellen de Commissie en de lidstaten elkaar op verzoek in kennis van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, en verstrekken elkaar alle relevante informatie waarover zij beschikken in verband met deze verordening, met name informatie over verleende en geweigerde vergunningen.

2.   Relevante informatie over verleende en geweigerde vergunningen omvat ten minste het type besluit, de gronden voor dat besluit of een samenvatting ervan, de namen van de geadresseerden en, indien die niet dezelfde zijn, van de eindgebruikers, en de betrokken goederen.

3.   De lidstaten stellen, indien mogelijk in samenwerking met de Commissie, een openbaar jaarverslag op van hun activiteiten, waarin zij informatie verstrekken over het aantal ontvangen aanvragen, de goederen en landen waarop deze aanvragen betrekking hebben, en de besluiten die zij hebben genomen inzake deze aanvragen. Dit verslag bevat geen informatie waarvan de verbreiding naar de mening van de lidstaat strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid.

4.   Behoudens de in lid 2 genoemde informatieverstrekking aan de autoriteiten van de andere lidstaat en de Commissie, laat dit artikel de toepasselijke nationale voorschriften betreffende vertrouwelijkheid en geheimhouding onverlet.

5.   Indien de weigering om een vergunning te verlenen gebaseerd is op een nationaal verbod dat in overeenstemming met artikel 7, lid 1, is aangenomen, dan vormt dit geen geweigerde vergunning in de zin van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel.

Artikel 14

Gebruik van informatie

Onverminderd Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (10) en de nationale wetgeving inzake de toegang van het publiek tot documenten wordt de uit hoofde van deze verordening ontvangen informatie alleen gebruikt voor de doeleinden waarvoor de informatie was gevraagd.

Artikel 15

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2603/69 (11) ingestelde comité met betrekking tot gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 16

Uitvoering

Het comité onderzoekt eventuele vragen in verband met de uitvoering van deze verordening die aan de orde worden gesteld door de voorzitter van het comité, hetzij op diens eigen initiatief hetzij op verzoek van een vertegenwoordiger van een lidstaat.

Artikel 17

Sancties

1.   Elke lidstaat bepaalt de sancties die moeten worden genomen indien de bepalingen van deze verordening worden overtreden en neemt alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. De voorziene sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 29 augustus 2006 van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 18

Territoriale werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op:

het douanegebied van de Gemeenschap, zoals omschreven in Verordening (EEG) nr. 2913/92;

de Spaanse gebieden Ceuta en Melilla;

het Duitse gebied Helgoland.

2.   Voor de toepassing van deze verordening worden Ceuta, Helgoland en Melilla behandeld als deel van het douanegebied van de Gemeenschap.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 30 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 27 juni 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LUX


(1)  Resolutie 3452 (XXX) van 9 december 1975 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

(2)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(3)  PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 136.

(4)  Resolutie nr. 34/169 van 17 december 1979 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

(5)  Goedgekeurd bij de Resoluties nr. 663 C (XXIV) van 31 juli 1957 en nr. 2076 (LXII) van 13 mei 1977 van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties.

(6)  Zie punt ML7.c) van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (PB C 127 van 25.5.2005, blz. 1).

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(9)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 148 van 11.6.2005, blz. 5).

(10)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(11)  PB L 324 van 27.12.1969, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3918/91 (PB L 372 van 31.12.1991, blz. 31).


BIJLAGE I

LIJST VAN DE IN DE ARTIKELEN 8 EN 11 BEDOELDE AUTORITEITEN

A.   Autoriteiten van de lidstaten:

BELGIË

Ministerie van Economie, Energie, Handel en Wetenschapsbeleid

Directoraat E4: Economisch Potentieel, Markttoegangsbeleid, Tarifaire en Non-tarifaire Maatregelen

Vooruitgangsstraat 50c

B-1210 Brussel

Tel. (32-2) 277 51 11

Fax (32-2) 277 53 03

E-mail: Charles.godart@mineco.fgvov.be

Ministère de l'économie, de l'énergie, du commerce et de la politique scientifique

Directorat, E4: potentiel économique, politique d'accès aux marchés, mesures tarifaires et non-tarifaires

Rue du Progrès 50c

B-1210 Bruxelles

Téléphone: 32 (2) 277 51 11

Télécopie: 32 (2) 277 53 03

E-mail: Charles.godart@mineco.fgvov.be

TSJECHIË

Ministerstvo průmyslu a obchodu

Licenční správa

Na Františku 32

110 15 Praha 1

Česká republika

Tel.: (420) 224 90 76 41

Fax: (420) 224 22 18 81

E-mail: osm@mpo.cz

DENEMARKEN

Bijlage III, punten 2 en 3

Justitsministeriet

Slotsholmsgade 10

DK-1216 København K

Denmark

Telephone: (45) 33 92 33 40

Telefax: (45) 33 93 35 10

E-mail: jm@jm.dk

Bijlage II en bijlage III, punt 1

Økonomi- og Erhvervsministeriet

Erhvers- og Byggestyrelsen

Eksportkontroladministrationen

Langelinie Allé 17

DK-2100 København Ø

Denmark

Telephone: (45) 35 46 60 00

Telefax: (45) 35 46 60 01

E-mail: ebst@ebst.dk

DUITSLAND

Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle (BAFA)

Frankfurter Straße 29—35

D-65760 Eschborn

Tel.: (+49) 6196 908-0

Fax: (+49) 6196 908 800

E-Mail: ausfuhrkontrolle@bafa.bund.de

GRIEKENLAND

Υπουργείο Οικονομίας και Οικονομικών

Γενική Διεύθυνση Σχεδιασμού και Διαχείρισης Πολιτικής

Διεύθυνση Διεθνών Οικονομικών Ροών

Κορνάρου 1

GR-105 63 Αθήνα

Τηλ. (30-210) 328 60 47, (30-210) 328 60 31

Φαξ (30-210) 328 60 94

E-mail: e3c@mnec.gr

ESTLAND

Eesti Välisministeerium

Välismajanduse ja arengukoostöö osakond

Strateegilise kauba kontrolli büroo

Islandi väljak 1

15049 Tallinn

Eesti

Tel: +372 631 7200

Faks: +372 631 7288

E-post: stratkom@mfa.ee

SPANJE

Secretaría General de Comercio Exterior

Secretaría de Estado de Turismo y Comercio

Ministerio de Industria, Turismo y Comercio

Paseo de la Castellana, 162

E-28046 Madrid

Telephone: (34) 915 83 52 84

Telefax: (34) 915 83 56 19

E-mail: Buzon.Oficial@SGDEFENSA.SECGCOMEX.SSCC.MCX.ES

Departamento de Aduanas e Impuestos Especiales de la

Agencía Estatal de Administración Tributaria

Avda. Llano Castellano, 17

28071 Madrid

España

Telephone: +34 91 7289450

Telefax: +34 91 7292065

FRANKRIJK

Ministère de l’économie, des finances et de l’industrie

Direction générale des douanes et droits indirects

Service des titres du commerce extérieur (SETICE)

8, rue de la Tour-des-Dames

F-75436 PARIS CEDEX 09

Téléphone: 01 55 07 46 73/- 46 42/- 48 64/- 47 64

Télécopie: 01 55 07 46 67/- 46 91

Courrier électronique: dg-setice@douane.finances.gouv.fr

IERLAND

Licensing Unit

Department of Enterprise, Trade and Employment

Earlsfort Centre

Lower Hatch Street

Dublin 2

Ireland

Telephone (353-1) 631 21 21

Telefax (353-1) 631 25 62

ITALIË

Ministero delle attività produttive

Direzione generale per la politica commerciale

Viale Boston, 25

I-00144 Roma

Telephone: +39 06 59 93 25 79

Telefax: +39 06 59 93 26 34

E-mail: polcomsegr@mincomes.it

CYPRUS

Υπουργείο Εμπορίου, Βιομηχανίας και Τουρισμού

Υπηρεσία Εμπορίου

Τμήμα έκδοσης αδειών εισαγωγών/εξαγωγών

Ανδρέα Αραούζου 6

CY-1421 Λευκωσία

Τηλ. (357-22) 86 71 00

Φαξ (357-22) 37 51 20

E-mail: perm.sec@mcit.gov.cygr

Ministry of Commerce, Industry and Tourism

Trade Service

Import/Export Licensing Unit

6 Andreas Araouzos Street

CY-1421 Nicosia

Telephone: (357- 22) 86 71 00

Telefax: (357-22) 37 51 20

E-mail: perm.sec@mcit.gov.cy

LETLAND

Ekonomikas ministrija

Brīvības iela 55

LV-1519 Rīga

Latvija

Telefax.: +371 7 280 882

LITOUWEN

Policijos departamento prie Vidaus reikalų ministerijos

Licencijavimo skyrius

Saltoniškių g. 19

LT-08105 Vilnius

Lietuva

Telephone: +370 8 271 97 67

Telefax: +370 5 271 99 76

E-mail: leidimai.pd@policija.lt

LUXEMBURG

Commerce extérieur

Office des licences

B. P. 113

L-2011 Luxembourg

Téléphone: 352 4782370

Télécopie: 352 466138

Courrier électronique: office.licences@mae.etat.lu

HONGARIJE

Magyar Kereskedelmi

Engedélyezési Hivatal

Margit krt. 85.

H-1024 Budapest

Magyarország

Telephone: +36 1 336 74 30

Telefax: +36 1 336 74 28

E-mail: spectrade@mkeh.hu

MALTA

Diviżjoni għall–Kummerċ

Servizzi Kummerċjali

Lascaris

Valletta CMR02

Telephone: +356 25 69 02 09

Telefax: +356 21 24 05 16

NEDERLAND (Adres zal zo spoedig mogelijk worden meegedeeld)

OOSTENRIJK

Bundesministerium für Wirtschaft und Arbeit

Abteilung für Aus- und Einfuhrkontrolle

A-1011 Wien

Stubenring 1

Tel.: (+43) 1 71100 8327

Fax: (+43) 1 71100 8386

E-Mail: post@C22.bmwa.gv.at

POLEN

Ministerstwo Gospodarki i Pracy

plac Trzech Krzyży 3/5

00-507 Warszawa

Polska

Telephone: (+48-22) 693 50 00

Telefax: (+48-22) 693 40 48

PORTUGAL

Ministério das Finanças

Direcção-Geral das Alfândegas e dos Impostos Especiais de Consumo

Direcção de Serviços de Licenciamento

Rua Terreiro do Trigo, edifício da Alfândega

P-1149-060 Lisboa

Tel.: (351-21) 881 42 63

Fax: (351-21) 881 42 61

SLOVENIË

Ministrstvo za gospodarstvo

Direktorat za ekonomske odnose s tujino

Kotnikova 5

1000 Ljubljana

Republika Slovenija

Telephone: +386 1 478 35 42

Telefax: +386 1 478 36 11

SLOWAKIJE

Ministerstvo hospodárstva Slovenskej republiky

Odbor riadenia obchodovania s citlivými tovarmi

Mierová 19

827 15 Bratislava

Slovenská republika

Telephone: +421 2 48 54 20 53

Telefax: +421 2 43 42 39 15

FINLAND

Sisäasiainministeriö

Arpajais- ja asehallintoyksikkö

PL 50

FI-11101 RIIHIMÄKI

Puhelin (358-9) 160 01

Faksi (358-19) 72 06 68

Sähköposti: aahy@poliisi.fi

ZWEDEN

Kommerskollegium

PO Box 6803

S-113 86 Stockholm

Tfn (46-8) 690 48 00

Fax (46-8) 30 67 59

E-post: registrator@kommers.se

VERENIGD KONINKRIJK

Department of Trade and Industry

Export Control Organisation

4 Abbey Orchard Street

London

SW1P 2HT

United Kingdom

Telephone (44) 207 215 05 85

Telefax (44) 207 215 05 72

E-mail: mevlyn.tompkins@dti.gsi.gov.uk

B.   Adres voor kennisgeving aan de Commissie:

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Directoraat-generaal Externe betrekkingen

Directoraat A: Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB): Commissie coördinatie en bijdrage

Eenheid A 2: Juridische en institutionele aangelegenheden, gemeenschappelijk optreden GBVB, sancties, Kimberley- proces

CHAR 12/163

B-1049 Brussel

Tel. (32-2) 296 25 56

Fax: (32-2) 296 75 63

E-mail: relex-sanctions@cec.eu.int


BIJLAGE II

Lijst van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde goederen

NB: Deze lijst omvat geen medisch-technische goederen.


GN-code

Omschrijving

1.   

De volgende goederen, ontworpen met het oog op de executie van mensen

ex 4421 90 98

ex 8208 90 00

1.1.

Galgen en guillotines.

ex 8543 89 95

ex 9401 79 00

ex 9401 80 00

ex 9402 10 00

ex 9402 90 00

1.2.

Elektrische stoelen voor de executie van mensen

ex 9406 00 38

ex 9406 00 80

1.3.

Hermetisch gesloten kluizen, bijvoorbeeld van staal en glas, ontworpen met het oog op de executie van mensen door toediening van een dodelijk gas of een dodelijke stof

ex 8413 81 90

ex 9018 90 50

ex 9018 90 60

ex 9018 90 85

1.4.

Systemen voor het automatisch injecteren van verdovende middelen die ontworpen zijn voor de executie van mensen door toediening van een dodelijke chemische stof

2.   

De volgende goederen, ontworpen om mensen in bedwang te houden

ex 8543 89 95

2.1.

Elektrische schokgordels die zijn ontworpen om mensen in bedwang te houden door toediening van elektrische schokken met een nullastspanning van 10 000 V of meer


BIJLAGE III

Lijst van goederen zoals bedoeld in artikel 5

GN-code

Omschrijving

1.   

De volgende goederen, ontworpen om mensen in bedwang te houden

ex 9401 61 00

ex 9401 69 00

ex 9401 71 00

ex 9401 79 00

ex 9402 90 00

ex 9403 20 91

ex 9403 20 99

ex 9403 50 00

ex 9403 70 90

ex 9403 80 00

1.1.

Dwangstoelen en shackle boards (plank met klemmen voor polsen en enkels)

NB:

Dit punt betreft niet dwangstoelen die ontworpen zijn voor gehandicapten.

ex 7326 90 98

ex 8301 50 00

ex 3926 90 99

1.2.

Voetboeien, groeps- en individuele kluisters en individuele boeien of kluisters

NB:

Dit punt betreft niet „gewone handboeien”. Gewone handboeien zijn handboeien waarvan de maximumafmetingen, met inbegrip van de ketting gemeten vanuit de uiterste hoek van een boei tot de uiterste hoek van de andere boei, tussen de 150 en 280 mm zijn in gesloten toestand en die niet zijn gewijzigd om fysieke pijn of lijden te veroorzaken.

ex 7326 90 98

ex 8301 50 00

ex 3926 90 99

1.3.

Duimboeien en duimschroeven, met inbegrip van getande duimboeien

2.   

De volgende draagbare toestellen die zijn ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming

ex 8543 89 95

ex 9304 00 00

2.1.

Draagbare elektroshockapparaten, met inbegrip van doch niet beperkt tot stroomstokken, stroomschilden, verdovingsgeweren en geweren voor het afvuren van schokpijltjes met een nullastspanning van 10 000 V of meer.

1.

Dit punt betreft niet elektrische schokgordels zoals omschreven in bijlage II, punt 2.1.

2.

Dit punt betreft niet individuele elektroshockapparaten die de gebruiker bij zich heeft voor zijn eigen bescherming.

3.   

De volgende stoffen ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming en de bijbehorende draagbare verspreidingsapparatuur

ex 8424 20 00

ex 9304 00 00

3.1.

Draagbare toestellen ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming door toediening van chemische stoffen

NB:

Dit punt betreft niet individuele draagbare apparatuur, zelfs indien die een chemische stof bevat, die de gebruiker bij zich heeft voor zijn eigen bescherming.

ex 2924 29 95

3.2.

Pelargoonzuurvanillylamide (PAVA) (CAS 2444-46-4)

ex 2939 99 00

3.3.

Capsicum-oleohars(OC) (CAS 8023-77-6)


BIJLAGE IV

Lijst van in artikel 5, lid 2, bedoelde gebieden van de lidstaten

DENEMARKEN

Groenland

FRANKRIJK

Nieuw-Caledonië en onderhorigheden

Frans-Polynesië

Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden

Wallis-archipel en Futuna-eiland

Mayotte

Saint-Pierre-et-Miquelon

DUITSLAND

Büsingen


BIJLAGE V

In artikel 9, lid 1, bedoeld formulier voor in- of uitvoervergunningen

Technische specificatie

De afmetingen van onderstaand formulier zijn 210 × 297 mm, waarbij een afwijking van ten hoogste 5 mm minder of 8 mm meer is toegestaan. De vakken zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal en een zesde inch verticaal. De onderverdelingen zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal.

Image

Image

Toelichting bij het formulier

„Uitvoer- of invoervergunning voor goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor folteringen (Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad)”

Dit vergunningsformulier wordt gebruikt voor de afgifte van een vergunning voor de uitvoer of de invoer van goederen in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking tot de handel in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het mag niet worden gebruikt om toestemming te verlenen voor het verlenen van technische bijstand.

De autoriteit van afgifte is de autoriteit zoals omschreven in artikel 2, onder h), van Verordening (EG) nr. 1236/2005, in bijlage I bij deze verordening.

Vergunningen worden afgegeven op dit uit één blad bestaande formulier, dat aan beide zijden bedrukt dient te zijn. Het bevoegde douanekantoor boekt de uitgevoerde hoeveelheden af van de totale beschikbare hoeveelheid. Het vergewist zich ervan dat de verschillende voorwerpen waarop de vergunning betrekking heeft, met het oog daarop duidelijk onderscheiden zijn.

Indien nationale procedures van de lidstaten extra kopieën van het formulier vereisen (bijvoorbeeld voor de aanvraag), kan dit vergunningsformulier worden opgenomen in een set formulieren die het volgens de geldende nationale voorschriften benodigde aantal kopieën omvat. In het vak boven vak 3 van elk exemplaar en in de linker kantlijn dient duidelijk te worden vermeld voor welk doel (bijvoorbeeld aanvraag, kopie voor de aanvrager) de betrokken kopieën bestemd zijn. Slechts één exemplaar vormt het vergunningsformulier van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1236/2005.

Vak 1

Aanvrager:

Vermeld de naam en het volledige adres van de aanvrager.

Het douanenummer van de aanvrager kan ook worden vermeld (in de meeste gevallen facultatief).

Vermelding van het type aanvrager (facultatief) dient te geschieden in het desbetreffende vak, met behulp van het nummer 1, 2 of 4, verwijzend naar de definitie in artikel 2, onder i), van Verordening (EG) nr. 1236/2005.

Vak 3

Nr. van de vergunning:

Vul het nummer in en kruis hetzij uitvoer hetzij invoer aan. Zie artikel 2, onder d) en e), en artikel 17 van de verordening voor de definitie van de termen „uitvoer” en „invoer”.

Vak 4

Vervaldatum:

Vermeld de dag (twee cijfers), de maand (twee cijfers) en het jaar (vier cijfers).

Vak 5

Agent/vertegenwoordiger:

Vermeld de naam van een naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger of (douane)agent die namens de aanvrager optreedt, indien de aanvraag niet door de aanvrager wordt ingediend. Zie ook artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad.

Vak 6

Land waar de goederen zich bevinden:

Vermeld zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode; gebruik de landencodes die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB L 118 van 25.5.1995, blz. 10). Zie Verordening (EG) nr. 1779/2002 van de Commissie (PB L 296 van 5.10.2002, blz. 6).

Vak 7

Land van bestemming:

Vermeld zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode; gebruik de landencodes die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB L 118 van 25.5.1995, blz. 10). Zie Verordening (EG) nr. 1779/2002 van de Commissie (PB L 296 van 5.10.2002, blz. 6).

Vak 10

Omschrijving van het voorwerp:

Denk eraan gegevens met betrekking tot de verpakking van de betrokken goederen te verstrekken. Ook de waarde van de goederen mag in vak 10 worden vermeld.

Als er niet voldoende ruimte in vak 10 is, ga dan verder op een blanco blad waarop het vergunningsnummer wordt vermeld. Vermeld het aantal bijlagen in vak 16.

Dit formulier is ontworpen voor maximaal drie verschillende soorten goederen (zie de bijlagen II en III bij de verordening). Indien er een vergunning voor de in- of uitvoer van méér dan drie soorten goederen vereist is, dan dienen twee vergunningen te worden afgegeven.

Vak 11

Voorwerp nr.

Dit vak moet alleen op de achterzijde van het formulier worden ingevuld. Zorg ervoor dat het nummer van het voorwerp overeenkomt met het gedrukte nummer in vak 11 naast de beschrijving van het betrokken voorwerp op de voorzijde.

Vak 14

Specifieke voorschriften en voorwaarden

Als er niet voldoende ruimte in vak 14 is, ga dan verder op een blanco blad, met vermelding van het vergunningsnummer. Vermeld het aantal bijlagen in vak 16.

Vak 16

Aantal bijlagen:

Vermeld het aantal eventuele bijlagen (zie de toelichting bij de vakken 10 en 14).


Top