EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004L0081

Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie

OJ L 261, 6.8.2004, p. 19–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Estonian: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Latvian: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Lithuanian: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Hungarian Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Maltese: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Polish: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Slovak: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Slovene: Chapter 19 Volume 007 P. 69 - 73
Special edition in Bulgarian: Chapter 19 Volume 007 P. 35 - 39
Special edition in Romanian: Chapter 19 Volume 007 P. 35 - 39
Special edition in Croatian: Chapter 19 Volume 012 P. 59 - 63

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 06/08/2004

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2004/81/oj

6.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 261/19


RICHTLIJN 2004/81/EG VAN DE RAAD

van 29 april 2004

betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 3,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2)

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ontwikkeling van een gemeenschappelijk immigratiebeleid, dat de omschrijving van de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van vreemdelingen alsmede maatregelen ter bestrijding van de illegale immigratie omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen.

(2)

De Europese Raad heeft tijdens zijn speciale bijeenkomst van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 verklaard dat hij vastbesloten is om de illegale immigratie bij de bron aan te pakken, meer bepaald door de strijd aan te binden met diegenen die zich met mensensmokkel en economische uitbuiting van migranten bezighouden. De lidstaten werd verzocht hun inspanningen te richten op het opsporen en ontmantelen van de betrokken criminele netwerken en ervoor te zorgen dat de rechten van de slachtoffers worden gewaarborgd.

(3)

De toenemende internationale bezorgdheid over dit verschijnsel blijkt uit het feit dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een Verdrag tegen de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, alsmede een Aanvullend Protocol ter voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, inzonderheid handel in vrouwen en kinderen, en een Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht heeft aangenomen. De Gemeenschap en de vijftien lidstaten hebben deze in december 2000 ondertekend.

(4)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bescherming die overeenkomstig het internationale vluchtelingenrecht wordt verleend aan vluchtelingen, rechthebbenden op subsidiaire bescherming en aanvragers van internationale bescherming. Zij doet evenmin afbreuk aan de andere instrumenten betreffende mensenrechten.

(5)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan andere bepalingen betreffende de bescherming van slachtoffers, getuigen of bijzonder kwetsbare personen. Zij doet evenmin afbreuk aan de prerogatieven van de lidstaten inzake het om humanitaire of andere redenen toegekende recht van verblijf.

(6)

In deze richtlijn worden de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in aanmerking genomen.

(7)

De lidstaten passen deze richtlijn toe zonder onderscheid naar geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale herkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of wereldbeschouwing, politieke of andere overtuigingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicaps, leeftijd of seksuele gerichtheid.

(8)

Richtlijn 2002/90/EG van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (4) en Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 inzake de bestrijding van de mensenhandel (5) hebben tot doel de preventie en de bestrijding van bovengenoemde delicten te versterken.

(9)

Bij deze richtlijn wordt voor slachtoffers van mensenhandel of, indien de lidstaten de werkingssfeer van de richtlijn wensen te verruimen, voor onderdanen van derde landen die hulp hebben gekregen bij illegale immigratie een verblijfstitel ingesteld die voor de betrokkenen een voldoende prikkel moet zijn om samen te werken met de bevoegde autoriteiten en waaraan, om misbruik te voorkomen, bepaalde voorwaarden zijn verbonden.

(10)

Daartoe dienen de criteria voor de afgifte van een verblijfstitel, de voorwaarden voor verblijf en de gronden voor niet-verlenging of intrekking te worden vastgesteld. Het aan deze richtlijn ontleende recht van verblijf is van voorlopige aard en verbonden aan voorwaarden.

(11)

De betrokken onderdanen van derde landen moeten in kennis worden gesteld van de mogelijkheid deze verblijfstitel te verkrijgen en zij dienen bedenktijd te krijgen. Dit moet hen in staat stellen met kennis van zaken te beslissen of zij, gezien de eventueel daaraan verbonden risico's, bereid zijn samen te werken met de bevoegde autoriteiten (politie, het openbaar ministerie en de rechterlijke autoriteiten), zodat zij hun medewerking op vrijwillige basis verlenen en deze derhalve doeltreffender is.

(12)

Gelet op hun kwetsbaarheid dienen de betrokken onderdanen van derde landen de hulp te krijgen waarin deze richtlijn voorziet. Deze hulp moet hen in staat stellen om te herstellen en zich aan de invloed van de daders van de strafbare feiten te onttrekken. De medische behandeling voor onderdanen van derde landen die onder deze richtlijn vallen, omvat zo nodig ook psychotherapeutische zorg.

(13)

Het besluit inzake de afgifte van een verblijfstitel met een geldigheidsduur van ten minste zes maanden, of de verlenging daarvan, wordt genomen door de bevoegde autoriteiten, die tevens nagaan of aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan.

(14)

De toepassing van deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de werkzaamheden van de bevoegde autoriteiten in enig stadium van de desbetreffende nationale procedure, met name het onderzoek van de strafbare feiten in kwestie.

(15)

De lidstaten dienen in overweging te nemen om op andere gronden, overeenkomstig hun nationale wetgeving, toestemming voor verblijf te verlenen aan onderdanen van derde landen die weliswaar binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, maar niet of niet langer voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden, aan leden van hun familie of aan personen die als familieleden behandeld worden.

(16)

Teneinde de betrokken onderdanen van derde landen in staat te stellen hun onafhankelijkheid te verwerven en niet naar het criminele netwerk terug te keren, dienen de houders van de verblijfstitel, onder de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden, toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt en tot beroepsopleiding en onderwijs. Bij het verlenen van toegang tot beroepsopleiding en onderwijs aan de houder van een verblijfstitel dienen de lidstaten met name rekening te houden met de vermoedelijke verblijfsduur.

(17)

De deelname van de betrokken onderdanen van derde landen aan bestaande of geplande programma's en regelingen moet hen helpen om weer een normaal sociaal leven op te bouwen.

(18)

Wanneer een betrokken onderdaan van een derde land een ander soort verblijfstitel aanvraagt, nemen de lidstaten een besluit op grond van het gewone vreemdelingenrecht. Bij de behandeling van een dergelijke aanvraag houden de lidstaten rekening met het feit dat aan de betrokken onderdaan van een derde land uit hoofde van deze richtlijn een verblijfstitel is afgegeven.

(19)

De lidstaten dienen de Commissie in verband met de uitvoering van deze richtlijn de informatie te verschaffen die is verkregen in het kader van de werkzaamheden betreffende de verzameling en verwerking van statistische gegevens met betrekking tot zaken die onder Justitie en Binnenlandse Zaken vallen.

(20)

Aangezien de doelstelling van de voorgenomen richtlijn, namelijk een verblijfstitel in te voeren voor de betrokken onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen aan de bestrijding van de mensensmokkel, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang van de actie, beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat in hetzelfde artikel is opgenomen, gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om die doelstelling te bereiken.

(21)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van de onderhavige richtlijn en zijn de bepalingen daarvan niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.

(22)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van de onderhavige richtlijn en zijn de bepalingen daarvan niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Het doel van deze richtlijn is de voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van verblijfstitels van beperkte duur, gekoppeld aan de duur van de daarmee verband houdende nationale procedures, aan onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen bij het bestrijden van mensenhandel of hulp bij illegale immigratie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

b)

„hulp bij illegale immigratie”: gevallen als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 2002/90/EG;

c)

„mensenhandel”: gevallen als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3, van Kaderbesluit 2002/629/JBZ;

d)

„maatregel tot uitvoering van een verwijderingsbesluit”: elke maatregel die door een lidstaat wordt getroffen met het oog op de uitvoering van een door de bevoegde autoriteiten genomen besluit waarin de verwijdering van een onderdaan van een derde land wordt bevolen;

e)

„verblijfstitel”: iedere door een lidstaat verleende toestemming op grond waarvan het een onderdaan van een derde land die aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoet, is toegestaan legaal op het grondgebied van die lidstaat te verblijven;

f)

„niet-begeleide minderjarige”: onderdaan van een derde land jonger dan achttien jaar die zonder begeleiding van een volwassene die krachtens de wet of het gewoonterecht voor hem verantwoordelijk is, op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat, of minderjarige die nadat hij op het grondgebied van een lidstaat is aangekomen, zonder begeleiding wordt achtergelaten.

Artikel 3

Werkingssfeer

1.   De lidstaten passen deze richtlijn toe op onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn of zijn geweest van strafbare feiten in verband met mensenhandel, ook als zij het grondgebied van de lidstaten illegaal zijn binnengekomen.

2.   De lidstaten kunnen deze richtlijn toepassen op onderdanen van derde landen die hulp hebben gekregen bij illegale immigratie.

3.   Deze richtlijn is van toepassing op de bovenbedoelde onderdanen van derde landen die volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat de meerderjarige leeftijd hebben bereikt.

In afwijking van deze regel kunnen de lidstaten besluiten deze richtlijn onder in hun nationale recht omschreven voorwaarden toe te passen op minderjarigen.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

Deze richtlijn belet de lidstaten niet om voor personen die onder deze richtlijn vallen, gunstiger bepalingen vast te stellen of te handhaven.

HOOFDSTUK II

PROCEDURE VOOR DE AFGIFTE VAN VERBLIJFSTITELS

Artikel 5

Verstrekking van informatie aan de betrokken onderdanen van derde landen

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van oordeel zijn dat deze richtlijn van toepassing zou kunnen zijn op een bepaalde onderdaan van een derde land, stellen zij de betrokkene in kennis van de mogelijkheden die deze richtlijn biedt.

De lidstaten kunnen besluiten dat dergelijke informatie ook verstrekt kan worden door een niet-gouvernementele organisatie of een vereniging die door de betrokken lidstaat speciaal daartoe is aangewezen.

Artikel 6

Bedenktijd

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken onderdanen van derde landen bedenktijd krijgen om te herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van de daders van de strafbare feiten, zodat zij met kennis van zaken kunnen beslissen of zij bereid zijn met de bevoegde autoriteiten samen te werken.

Duur en aanvang van de in de eerste alinea bedoelde termijn worden overeenkomstig het nationale recht vastgesteld.

2.   Tijdens de periode voor de bedenktijd hebben de betrokken onderdanen van derde landen, in afwachting van de beslissing van de bevoegde autoriteiten, toegang tot de behandeling waarin artikel 7 voorziet en mag geen enkele tegen hen genomen verwijderingsmaatregel ten uitvoer worden gelegd.

3.   De bedenktijd geeft geen recht op verblijf uit hoofde van deze richtlijn.

4.   De lidstaat kan de bedenktijd te allen tijde beëindigen indien de bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat de betrokkene actief, vrijwillig en uit eigen beweging opnieuw contact heeft opgenomen met de daders van de strafbare feiten als bedoeld in artikel 2, onder b) en c), alsook om redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid.

Artikel 7

Behandeling die verleend wordt voorafgaand aan de afgifte van de verblijfstitel

1.   De lidstaten waarborgen de betrokken onderdanen van derde landen die over onvoldoende middelen beschikken, een levensstandaard die hen in staat stelt in hun onderhoud te voorzien, alsmede toegang tot spoedeisende medische behandelingen. Zij voorzien in de bijzondere behoeften van de meest kwetsbare personen, zo nodig en indien het nationale recht hierin voorziet, in de vorm van psychologische bijstand.

2.   De lidstaten houden bij de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn naar behoren rekening met de behoeften van de betrokken onderdanen van derde landen op het gebied van veiligheid en bescherming, overeenkomstig het nationale recht.

3.   De lidstaten garanderen de betrokken onderdanen van derde landen zo nodig taalkundige bijstand.

4.   De lidstaten kunnen, onder de door het nationale recht gestelde voorwaarden, en indien zij een dergelijk systeem kennen, de betrokken onderdanen van derde landen kosteloze rechtshulp bieden.

Artikel 8

Afgifte en verlenging van de verblijfstitel

1.   Wanneer de bedenktijd verstreken is, of eerder indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de betrokken onderdaan inmiddels heeft voldaan aan het in onder b) genoemde criterium, bekijkt een lidstaat:

a)

of het voor het onderzoek of de gerechtelijke procedure dienstig is het verblijf van de persoon in kwestie op zijn grondgebied te verlengen, en

b)

of deze duidelijk blijk heeft gegeven van zijn bereidheid tot medewerking, en

c)

of deze alle banden met de vermoedelijke daders van een of meer van de in artikel 2, onder b) en c), omschreven strafbare feiten heeft verbroken.

2.   Onverminderd redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid mag de verblijfstitel alleen worden afgegeven als aan de in lid 1 genoemde voorwaarden is voldaan.

3.   Onverminderd de bepalingen van artikel 14 betreffende de intrekking, heeft de verblijfstitel een geldigheidsduur van ten minste zes maanden. Wanneer de voorwaarden van lid 2 van dit artikel vervuld blijven, wordt hij verlengd.

HOOFDSTUK III

BEHANDELING VAN HOUDERS VAN DE VERBLIJFSTITEL

Artikel 9

Na de afgifte van de verblijfstitel verleende behandeling

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat houders van een verblijfstitel die niet over voldoende middelen beschikken, ten minste dezelfde behandeling krijgen als die waarin artikel 7 voorziet.

2.   De lidstaten verstrekken de noodzakelijke medische of andere bijstand aan onderdanen van derde landen die niet over voldoende middelen beschikken en bijzondere behoeften hebben, zoals zwangere vrouwen, gehandicapten en slachtoffers van seksueel of ander geweld en, ingeval de lidstaten gebruikmaken van de krachtens artikel 3, lid 3, geboden mogelijkheid, minderjarigen.

Artikel 10

Minderjarigen

Wanneer de lidstaten gebruikmaken van de krachtens artikel 3, lid 3, geboden mogelijkheid, gelden de volgende bepalingen:

a)

De lidstaten houden bij de toepassing van deze richtlijn naar behoren rekening met de belangen van het kind. Zij zien erop toe dat de procedure is afgestemd op de leeftijd en de maturiteit van het kind. Als zij dat in het belang van het kind achten, kunnen zij met name de bedenktijd verlengen.

b)

De lidstaten verlenen het kind toegang tot het onderwijsstelsel onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de nationale onderdanen. De lidstaten kunnen bepalen dat deze toegang beperkt blijft tot het openbaar onderwijs.

c)

In het geval van niet-begeleide minderjarige onderdanen van derde landen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de identiteit en de nationaliteit van de minderjarigen vast te stellen en om vast te stellen dat zij niet begeleid zijn. De lidstaten stellen alles in het werk om de families van de minderjarigen zo snel mogelijk terug te vinden en nemen ten spoedigste de maatregelen die nodig zijn om te garanderen dat de minderjarigen in rechte vertegenwoordigd zijn, inclusief zo nodig in het kader van de strafprocedure, in overeenstemming met het nationale recht.

Artikel 11

Arbeid, beroepsopleiding en onderwijs

1.   De lidstaten stellen de regels vast volgens dewelke houders van de verblijfstitel toegang tot de arbeidsmarkt, beroepsopleiding en onderwijs wordt toegestaan.

Deze toegang is beperkt tot de geldigheidsduur van de verblijfstitel.

2.   De voorwaarden en procedures voor het toestaan van toegang tot de arbeidsmarkt, beroepsopleiding en onderwijs, worden door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving bepaald.

Artikel 12

Programma's en regelingen voor de betrokken onderdanen van derde landen

1.   De betrokken onderdanen van derde landen krijgen toegang tot bestaande programma's en regelingen die erop gericht zijn dat de betrokken onderdanen weer een normaal sociaal leven opbouwen en die zo nodig cursussen omvatten ter verbetering van hun beroepsvaardigheden of ter voorbereiding op hun terugkeer naar het land van herkomst; deze programma's en regelingen kunnen worden aangeboden door de lidstaten of door niet-gouvernementele organisaties of verenigingen die een specifieke overeenkomst met een lidstaat hebben.

De lidstaten kunnen specifieke programma's en regelingen aan de betrokken onderdanen van derde landen aanbieden.

2.   Wanneer een lidstaat besluit de in lid 1 bedoelde programma's of regelingen in te voeren en te implementeren, kan hij aan de afgifte of verlenging van een verblijfstitel de voorwaarde verbinden dat aan deze programma's of regelingen wordt deelgenomen.

HOOFDSTUK IV

NIET-VERLENGING EN INTREKKING

Artikel 13

Niet-verlenging

1.   Een krachtens deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt niet verlengd wanneer de voorwaarden van artikel 8, lid 2, niet meer vervuld zijn of wanneer de desbetreffende procedure bij besluit van de bevoegde autoriteiten is beëindigd.

2.   Na afloop van de geldigheidstermijn van een krachtens deze richtlijn afgegeven verblijfstitel is het gewone vreemdelingenrecht van toepassing.

Artikel 14

Intrekking

De verblijfstitel kan te allen tijde worden ingetrokken indien de voorwaarden voor afgifte niet langer vervuld zijn. De verblijfstitel kan met name in de volgende gevallen worden ingetrokken:

a)

wanneer de houder actief, vrijwillig en uit eigen beweging opnieuw contact heeft opgenomen met de vermoedelijke daders van de strafbare feiten in kwestie, of

b)

wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de medewerking of de klacht van het slachtoffer misleidend of te kwader trouw is, of

c)

om redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid, of

d)

wanneer het slachtoffer niet langer zijn medewerking verleent, of

e)

wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten de procedure stop te zetten.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Vrijwaringsclausule

De toepassing van deze richtlijn laat de specifieke nationale regels inzake de bescherming van slachtoffers en getuigen onverlet.

Artikel 16

Verslag

1.   Uiterlijk op 6 augustus 2008 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij eventueel noodzakelijke wijzigingen voor. De lidstaten doen de Commissie alle voor de opstelling van dat verslag nuttige informatie toekomen.

2.   Na indiening van het in lid 1 bedoelde verslag brengt de Commissie ten minste om de drie jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten.

Artikel 17

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 6 augustus 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB C 126 E van 28.5.2002, blz. 393.

(2)  Advies uitgebracht op 5 december 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 221 van 17.9.2002, blz. 80.

(4)  PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17.

(5)  PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1.


Top