EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002R0535

Verordening (EG) nr. 535/2002 van de Commissie van 21 maart 2002 tot wijziging van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad en van Beschikking 2000/330/EG

OJ L 80, 23.3.2002, p. 22–28 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Estonian: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Latvian: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Lithuanian: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Hungarian Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Maltese: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Polish: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Slovak: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333
Special edition in Slovene: Chapter 03 Volume 035 P. 327 - 333

Legal status of the document No longer in force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/535/oj

32002R0535

Verordening (EG) nr. 535/2002 van de Commissie van 21 maart 2002 tot wijziging van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad en van Beschikking 2000/330/EG

Publicatieblad Nr. L 080 van 23/03/2002 blz. 0022 - 0028


Verordening (EG) nr. 535/2002 van de Commissie

van 21 maart 2002

tot wijziging van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad en van Beschikking 2000/330/EG

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens(1), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2001/298/EG van de Commissie(2), en met name op artikel 16, lid 1, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op 11 oktober 1999 heeft het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren een verslag(3) goedgekeurd inzake de wijziging van de technische bijlagen bij Richtlijn 64/432/EEG in verband met de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van tuberculose, brucellose en enzoötische boviene leukose.

(2) Overeenkomstig bovenstaand verslag moeten diagnostische tests op brucellose worden uitgevoerd volgens het "Manual of Standards for Diagnostic Tests and Vaccines" (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins), derde editie, 1996, van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE).

(3) In augustus 2001 heeft het OIE de vierde editie 2000 van dat handboek gepubliceerd, waarin onder andere enkele wijzigingen zijn aangebracht in de beschrijving van de tests op brucellose.

(4) Bijgevolg diende bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG te worden gewijzigd teneinde testprocedures voor gebruik in het kader van de bewaking en de handel in de Gemeenschap vast te stellen die zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de normen van het OIE maar die tegelijk rekening houden met het advies van zowel het Wetenschappelijk Comité als de nationale referentielaboratoria in de lidstaten die deelnemen aan het netwerk van nationale referentielaboratoria voor brucellose van de Europese Unie.

(5) Beschikking 2000/330/EG van de Commissie van 18 april 2000 houdende erkenning van tests voor het aantonen van antilichamen tegen runderbrucellose in het kader van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad(4) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Veterinair Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Beschikking 2000/330/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1 wordt vervangen door: "Artikel 1

De complementbindingsreactie, de gebufferde brucella-antigeentest (Bengaals-Roodtest) en de ELISA-tests, uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van bijlage C bij Richtlijn 64/432/EEG, worden goedgekeurd voor certificeringsdoeleinden.".

2. De bijlage wordt geschrapt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2002.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2) PB L 102 van 12.4.2001, blz. 63.

(3) SANCO/B3/R10/1999.

(4) PB L 114 van 13.5.2000, blz. 37.

BIJLAGE

"BIJLAGE C

BRUCELLOSE

1. IDENTIFICATIE VAN HET AGENS

Wanneer aan de hand van een gemodificeerde zuurvaste kleurmethode of een specifieke immuunkleuring de aanwezigheid van morfologisch op brucella gelijkende micro-organismen kan worden aangetoond in abortusmateriaal, vaginale secreties of melk, geldt dat als afdoende bewijs voor een besmetting met brucellae, vooral wanneer deze bevinding wordt ondersteund door de resultaten van serologische tests.

Na isolatie moeten de soort en de biovar worden geïdentificeerd door middel van bacteriofaaglysistests en/of oxidatieve metabolismetests, dan wel culturele, biochemische en serologische eigenschappen van het isolaat.

De gebruikte technieken en media, de standaardisering ervan en de interpretatie van de resultaten moeten in overeenstemming zijn met die van het "Manual of Standards for Diagnostic Tests and Vaccines" (Handboek voor normen inzake diagnostische tests en vaccins) van het OIE, vierde editie, 2000, hoofdstuk 2.3.1 (runderbrucellose), hoofdstuk 2.4.2 (schapen- en geitenbrucellose) en hoofdstuk 2.6.2 (varkensbrucellose).

2. IMMUNOLOGISCHE TESTS

2.1. Standaarden

2.1.1. Voor de bereiding van alle antigenen voor gebruik in de Bengaals-roodtest (BRT), de serumagglutinatietest (SAT), de complementbindingsreactie (CBR) en de Abortus Bang Ringtest (ABR) moet gebruik worden gemaakt van de Weybridgestam nr. 99 of de USDA-stam 1119-3 van Brucella-abortus biovar 1.

2.1.2. Het standaardreferentieserum voor de BRT, de SAT, de CBR en de ABR is het internationaal referentiestandaardserum van het OIE (OIEISS) dat vroeger bekend stond onder de naam WHO tweede internationaal anti-Brucella-abortusserum (ISAbS).

2.1.3. De standaardreferentiesera voor ELISA's zijn:

- het OIEISS,

- het zwak positieve OIE ELISA standaardserum (OIEELISAWPSS),

- het sterk positieve OIE ELISA standaardserum (OIEELISASPSS),

- het negatieve OIE ELISA standaardserum (OIEELISANSS).

2.1.4. De bovengenoemde standaardsera kunnen worden betrokken bij het Veterinary Laboratories Agency (VLA), in Weybridge, Verenigd Koninkrijk.

2.1.5. Het OIEISS, het OIEELISAWPSS, het OIEELISASPSS en het OIEELISANSS zijn de internationale primaire standaarden, waarvan een secundaire nationale referentiestandaard ("werkstandaard") moet worden afgeleid voor elke test die in een lidstaat wordt gebruikt.

2.2. Enzyme-linked immunosorbent assays (ELISA's) of andere bindingstests voor de opsporing van runderbrucellose in serum of melk

2.2.1. Materiaal en reagentia

De gebruikte techniek en de interpretatie van de resultaten moeten zijn gevalideerd overeenkomstig de principes die zijn vastgelegd in hoofstuk 1.1.3 van het "Manual of Standards for Diagnostic Tests and Vaccines" (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins) van het OIE, vierde editie, 2000, en moeten ten minste laboratoriumonderzoek en diagnostisch onderzoek omvatten.

2.2.2. Standaardisatie van de test

2.2.2.1. Standaardisatie van de testprocedure voor individuele serummonsters:

a) een 1/150 voorverdunning(1) van het OIEISS of een 1/2 voorverdunning van het OIEELISAWPSS of een 1/16 voorverdunning van het OIEELISASPSS in negatief serum (of in een negatief verzamelmonster van sera) moet positief reageren;

b) een 1/600 voorverdunning van het OIEISS of een 1/8 voorverdunning van het OIEELISAWPSS of een 1/64 voorverdunning van het OIEELISASPSS in negatief serum (of in een negatief mengmonster van sera) moet negatief reageren;

c) het OIEELISANSS moet steeds negatief reageren.

2.2.2.2. Standaardisatie van de testprocedure voor mengmonsters van sera:

a) een 1/150 voorverdunning van het OIEISS of een 1/2 voorverdunning van het OIEELISAWPSS of een 1/16 voorverdunning van het OIEELISASPSS in negatief serum (of in een negatief mengmonster van sera) en vervolgens opnieuw verdund in negatieve sera met een factor die overeenkomt met het aantal monsters in het mengmonster, moet positief reageren;

b) het OIEELISANSS moet steeds negatief reageren;

c) de test moet toereikend zijn voor het aantonen van een infectie bij een enkel dier van een groep dieren, waarvan de serummonsters tot een mengmonster zijn samengevoegd.

2.2.2.3. Standaardisatie van de testprocedure voor mengmonsters van melk of wei:

a) een 1/1000 voorverdunning van het OIEISS of een 1/16 voorverdunning van het OIEELISAWPSS of een 1/125 voorverdunning van het OIEELISASPSS in negatief serum (of in een negatief mengmonster van sera) en vervolgens opnieuw verdund in een verhouding 1/10 in negatieve melk, moet positief reageren;

b) het OIEELISANSS, verdund in een verhouding 1/10 in negatieve melk, moet steeds negatief reageren;

c) de test moet toereikend zijn voor het aantonen van een infectie bij een enkel dier van een groep dieren, waarvan de melk- of weimonsters tot een mengmonster zijn samengevoegd.

2.2.3. Voorschriften voor het gebruik van de ELISA voor de diagnose van runderbrucellose

2.2.3.1. Bij toepassing van bovengenoemde kalibratievoorschriften voor de ELISA met gebruikmaking van serummonsters en met inachtneming van de epizoötiologische situatie waarin de test wordt toegepast, moet de diagnostische gevoeligheid van de ELISA ten minste gelijk zijn aan die van de BRT, de CBR of de SAT.

2.2.3.2. Bij toepassing van bovengenoemde kalibratievoorschriften voor de ELISA met gebruikmaking van mengmonsters van melk en met inachtneming van niet alleen de epizoötiologische situatie maar ook de gemiddelde en de te verwachten extreme veehouderijsystemen, moet de diagnostische gevoeligheid van de ELISA ten minste gelijk zijn aan die van de ABR.

2.2.3.3. Wanneer een ELISA wordt gebruikt voor certificeringsdoeleinden overeenkomstig artikel 6, lid 1, of voor het bepalen en handhaven van de gezondheidsstatus van een beslag overeenkomstig bijlage A.II, punt 10, moet het vormen van mengmonsters van serum zo worden uitgevoerd dat de testresultaten onomstotelijk kunnen worden gerelateerd aan elk individueel dier in het mengmonster. Tests ter bevestiging moeten worden uitgevoerd op serummonsters van individuele dieren.

2.2.3.4. De ELISA kan worden gebruikt op een verzamelmelkmonster genomen op een bedrijf met ten minste 30 % lacterende melkkoeien. Wanneer deze methode wordt toegepast, moeten maatregelen worden genomen om erop toe te zien dat de voor onderzoek genomen monsters onomstotelijk kunnen worden gerelateerd aan elk individueel dier waarvan melk is verkregen. Tests ter bevestiging moeten worden uitgevoerd op serummonsters van individuele dieren.

2.3. Complementbindingsreactie (CBR)

2.3.1. Het antigeen bestaat uit een bacteriesuspensie in een fysiologische zoutoplossing (0,85 % NaCl (m/v)) met 0,5 % (v/v) fenol, of in een veronalbufferoplossing. De antigenen mogen geconcentreerd worden aangeleverd, op voorwaarde dat de te gebruiken verdunningsfactor is aangegeven op het etiket van de fles. Het antigeen moet worden bewaard bij 4 °C en mag niet worden bevroren.

2.3.2. De sera moeten als volgt worden geïnactiveerd:

- runderserum: 30-50 minuten bij 56-60 °C,

- varkensserum: 30-50 minuten bij 60 °C.

2.3.3. Voor het verkrijgen van een juiste reactie dient een complementdosis te worden gebruikt die groter is dan de voor een volledige hemolyse vereiste minimumdosis.

2.3.4. Bij de uitvoering van de complementbindingsreactie moeten telkens de volgende controles worden verricht:

a) controle van het anticomplementaire effect van het serum;

b) controle van het antigeen;

c) controle van de gesensibiliseerde rode bloedlichaampjes;

d) controle van het complement;

e) controle van de gevoeligheid met gebruikmaking van een positief controleserum vanaf het begin van de reactie;

f) controle van de specificiteit van de reactie met gebruikmaking van een negatief controleserum.

2.3.5. Berekening van de resultaten

Het OIEISS bevat 1000 internationale complementbindingsreactie-eenheden (ICFTU) per ml. Indien het OIEISS wordt getest met een bepaalde methode, wordt het resultaat weergegeven als een titer (TOIEISS). Het als titer (TTESTSERUM) weergegeven testresultaat voor het testserum moet worden uitgedrukt in ICFTU per ml. Voor de omrekening van een titer in ICFTU, wordt de factor (F) die nodig is voor de omrekening van de titer van een onbekend testserum (TTESTSERUM) dat met die methode is getest, naar de ICFTU, verkregen aan de hand van de formule:

>PIC FILE= "L_2002080NL.002501.TIF">

en de hoeveelheid ICFTU per ml testserum aan de hand van de formule:

>PIC FILE= "L_2002080NL.002502.TIF">

2.3.6. Interpretatie van de resultaten

Serum met 20 of meer ICFTU per ml wordt als positief aangemerkt.

2.4. Abortus Bang Ringtest (ABR)

2.4.1. Het antigeen bestaat uit een bacteriesuspensie in een fysiologische zoutoplossing (0,85 % NaCl (m/v)) met 0,5 % (v/v) fenol, gekleurd met hematoxyline. Het antigeen moet worden opgeslagen bij 4 °C en mag niet worden bevroren.

2.4.2. De gevoeligheid van het antigeen moet worden gestandaardiseerd tegenover het OIEISS op zodanige wijze dat een 1/500 verdunning van het OIEISS in negatieve melk positief reageert, terwijl een 1/1000 verdunning negatief reageert.

2.4.3. De ringtest moet worden uitgevoerd op monsters die zijn genomen uit de inhoud van elke melkbus of uit de inhoud van elke melktank van het bedrijf.

2.4.4. De melkmonsters mogen niet bevroren noch verhit zijn en mogen evenmin heftig zijn geschud.

2.4.5. De reactie moet worden uitgevoerd volgens een van de volgende methoden:

- op een melkkolom met een hoogte van ten minste 25 mm en op een hoeveelheid melk van 1 ml waaraan 0,03 ml, dan wel 0,05 ml van een gestandaardiseerd gekleurd antigeen is toegevoegd;

- op een melkkolom met een hoogte van ten minste 25 mm en op een hoeveelheid melk van 2 ml waaraan 0,05 ml van een gestandaardiseerd gekleurd antigeen is toegevoegd;

- op een hoeveelheid melk van 8 ml waaraan 0,08 ml van een gestandaardiseerd gekleurd antigeen is toegevoegd.

2.4.6 Het mengsel van melk en antigeen moet gedurende 60 minuten bij 37 °C worden geïncubeerd, samen met de positieve en de negatieve werkstandaarden. Een daaropvolgende incubatie bij 4 °C gedurende 16 à 24 uur verhoogt de gevoeligheid van de test.

2.4.7. Interpretatie van de resultaten:

a) negatieve reactie: gekleurde melk, kleurloze room;

b) positieve reactie:

- melk en room op gelijke wijze gekleurd, of

- kleurloze melk en gekleurde room.

2.5. Bengaals-roodtest (BRT)

2.5.1. Het antigeen bestaat uit een bacteriesuspensie in een gebufferde brucella-antigeen verdunningsvloeistof met een pH van 3,65 ± 0,05, gekleurd met Bengaals rood. Het antigeen wordt gebruiksklaar aangeleverd, moet worden opgeslagen bij 4 °C en mag niet worden bevroren.

2.5.2. Het antigeen wordt bereid zonder rekening te houden met de celconcentratie, maar de gevoeligheid ervan moet worden gekalibreerd ten opzichte van het OIEISS op zodanige wijze dat een verdunning van 1/45 van het OIEISS positief reageert en een verdunning van 1/55 negatief reageert.

2.5.3. De BRT wordt uitgevoerd op de volgende manier:

a) een druppel serum (20-30 μl) wordt gemengd met eenzelfde volume antigeen op een wit plaatje of op een emailplaatje zodat een diameter van ongeveer 2 cm wordt verkregen. Het mengsel wordt zachtjes geschud gedurende 4 minuten bij omgevingstemperatuur en wordt vervolgens bij goede verlichting onderzocht op agglutinatie;

b) een geautomatiseerde methode mag worden gebruikt maar die moet ten minste even gevoelig en nauwkeurig zijn als de manuele methode.

2.5.4. Interpretatie van de resultaten

Elke zichtbare reactie wordt als positief beschouwd, tenzij er sprake is van overmatige droging aan de randen.

Positieve en negatieve werkstandaarden moeten in elke testserie worden opgenomen.

2.6. Serumagglutinatietest (SAT)

2.6.1. Het antigeen bestaat uit een bacteriesuspensie in een fysiologische zoutoplossing (0,85 % NaCl (m/v)) met 0,5 % (v/v) fenol. Formaldehyde mag niet worden gebruikt.

De antigenen mogen geconcentreerd worden geleverd, op voorwaarde dat op het etiket van de fles de vereiste verdunningsfactor is aangegeven.

Aan de antigeensuspensie mag EDTA worden toegevoegd tot een concentratie van 5 mM in de te testen eindverdunning, teneinde het aantal valspositieve resultaten met de serumagglutinatietest te verminderen. Vervolgens moet de pH van de antigeensuspensie worden bijgesteld tot een pH van 7,2.

2.6.2. Het OIEISS bevat 1000 internationale agglutinatie-eenheden.

2.6.3. Het antigeen wordt bereid zonder rekening te houden met de celconcentratie, maar de gevoeligheid ervan moet worden gekalibreerd ten opzichte van het OIEISS op zodanige wijze dat hetzij een 50 %-agglutinatie optreedt bij een eindverdunning van het OIEISS tussen 1/600 en 1/1000, hetzij een 75 %-agglutinatie bij een eindverdunning van het OIEISS tussen 1/500 en 1/750.

Het verdient aanbeveling de reactiviteit van nieuwe batches antigeen te vergelijken met reeds vroeger gestandaardiseerde batches antigeen, met gebruikmaking van een set van welomschreven sera.

2.6.4. De test wordt uitgevoerd in buisjes of in microtiterplaten. Het mengsel van antigeen en serumverdunningen moet worden geïncubeerd bij 37 °C gedurende 16 à 24 uur.

Van elk serum moeten ten minste drie verdunningen worden aangelegd. Serum moet zo worden verdund dat de minimale positieve waarde (30 IE/ml) in het middelste buisje (of het middelste putje van de verdunningsreeks in een microtiterplaat) wordt afgelezen.

2.6.5. Interpretatie van de resultaten

Het testresultaat van de serumagglutinatie van een serum wordt uitgedrukt in internationale eenheden (IE) per ml.

Een serum dat ten minste 30 IE per ml bevat, wordt als positief beschouwd.

3. AANVULLENDE TESTS

3.1. Intradermale test op brucellose (brucellinetest)

3.1.1. Voorschriften voor het gebruik van de brucellinetest

a) De brucellinetest mag niet worden gebruikt in het kader van de certificering voor het intracommunautaire handelsverkeer.

b) De brucellinetest is één van de meest specifieke tests voor de opsporing van brucellose bij niet-gevaccineerde dieren, maar de diagnose mag niet worden gesteld op basis van positieve intradermale reacties alleen.

c) Runderen die negatief hebben gereageerd bij één van de in deze bijlage omschreven serologische tests en die positief reageren bij de brucellinetest, worden als besmet beschouwd.

d) Runderen die positief hebben gereageerd bij één van de in deze bijlage omschreven serologische tests, kunnen aan een brucellinetest worden onderworpen om de interpretatie van de resultaten van de serologische test te bevestigen, vooral wanneer bij brucellosevrije of officieel brucellosevrije beslagen een kruisreactie met antilichamen tegen andere bacteriën niet kan worden uitgesloten.

3.1.2. De test moet worden uitgevoerd met gebruikmaking van een gestandaardiseerd en gedefinieerd brucellinepreparaat dat geen glad lipopolysaccharide (LPS) antigeen bevat, aangezien dat een niet-specifieke ontstekingsreactie kan veroorzaken of het resultaat van latere serologische tests kan beïnvloeden.

Een voorbeeld van een dergelijk preparaat is het brucelline van het INRA, bereid van een niet-gladde stam van Brucella melitensis. De productievoorschriften zijn beschreven in deel B2 van hoofdstuk 2.4.2 van het "Manual of Standards for Diagnostic Tests and Vaccines" (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins) van het OIE, vierde editie, 2000.

3.1.3. Testprocedure

3.1.3.1. 0,1 ml brucelline wordt intradermaal geïnjecteerd in de staartplooi, de flankhuid of de zijkant van de nek.

3.1.3.2. De test wordt afgelezen na 48-72 uur.

3.1.3.3. De dikte van de huid op de plaats van injectie wordt gemeten met een krompasser of schuifmaat vóór de injectie en bij aflezing.

3.1.3.4. Interpretatie van de resultaten:

Sterke reacties worden gemakkelijk herkend aan de hand van de lokale zwelling en verharding.

Een huidverdikking van 1,5 à 2 mm moet worden beschouwd als een positieve reactie op de brucellinetest.

3.2. Competitie-ELISA (cELISA)

3.2.1. Voorwaarden voor het gebruik van de cELISA

a) de cELISA mag niet worden gebruikt in het kader van de certificering voor het intracommunautaire handelsverkeer.

b) de cELISA kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van de overige serologische testen aangezien is aangetoond dat de cELISA een hogere specificiteit bezit dan bijvoorbeeld de indirecte ELISA.

3.2.2. Testprocedure

De test moet worden uitgevoerd zoals vastgelegd in het "Manual of Standards for Diagnostic Tests and Vaccines" (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins) van het OIE, vierde editie, 2000, hoofdstuk 2.3.1.(2)(a).

4. NATIONALE REFERENTIELABORATORIA

4.1. Taken en bevoegdheden

De nationale referentielaboratoria zijn verantwoordelijk voor:

a) de goedkeuring van de resultaten van de validatiestudies waaruit moet blijken dat de in de lidstaat gebruikte testmethode betrouwbaar is;

b) de bepaling van het maximumaantal monsters dat mag worden samengevoegd in de gebruikte ELISA-kits;

c) de kalibratie van de nationale secundaire referentiestandaardsera (werkstandaarden) ten opzichte van het internationale primaire standaardserum als bedoeld in lid 2.1;

d) de kwaliteitscontroles van alle antigenen en alle batches ELISA-kits die in de lidstaat worden gebruikt;

e) de samenwerking met het netwerk van nationale referentielaboratoria voor brucellose van de Europese Unie.

4.2. Lijst van nationale referentielaboratoria

BELGIË

Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CERVA/CODA) Groeselenberg 99 B - 1180 Brussel

DENEMARKEN

Danish Veterinary Institute Bulowsvej 27 DK - 1790 København

DUITSLAND

Bundesinstitut für Gesundheitlichen Verbraucherschutz und Veterinärmedizin (BGVV) Nationales Veterinärmedizinisches Referenzlabor für Brucellose Postfach 33 00 13 D - 14191 Berlin

GRIEKENLAND

Veterinary Laboratory of Larissa Department of Microbiology 6th km of National Road Larissa-Trikala GR - 4111 10 Larissa

SPANJE

Laboratorio Central de Veterinaria de Santa Fe Camino del Jau S/N E - 18320 Santa Fe ( Granada )

FRANKRIJK

Laboratoire national et OIE/FAO de référence pour la brucellose Agence française de sécurité sanitaire des aliments (AFSSA) BP 67 F - 94703 Maisons-Alfort Cedex

IERLAND

Brucellosis Laboratory Model Farm Road Cork Ireland

ITALIË

Istituto Zooprofilattico Sperimentale dell'Abruzzo e del Molise Via Campo Boario I - 64100 Teramo

LUXEMBURG

State Laboratory for Veterinarian Medicine 54, av. Gaston Diderich BP 2081 L - 1020 Luxembourg

NEDERLAND

Centraal Instituut voor DierziekteControle

CIDC-Lelystad

Houtribweg 39 PO Box 2004 8203 AA Lelystad Nederland

OOSTENRIJK

Bundesanstalt für veterinärmedizinische Untersuchungen Robert-Koch-Gasse 17 A - 2340 Modling

PORTUGAL

Laboratório Nacional de Investigação Veterinária (LNIV) Estrada de Benfica, n.o 701 P - 1549-011 Lisboa

FINLAND

National Veterinary and Food Research Institute Hämeentie 57 PO Box 45 FIN - 00581 Helsinki

ZWEDEN

National Veterinary Institute S - 751 89 Uppsala

VERENIGD KONINKRIJK

1. FAO/WHO Collaborating Centre for Reference and Research on Brucellosis

Veterinary Laboratories Agency

New Haw Addlestone Surrey KT15 3NB United Kingdom

2. Immunodiagnostics Department

Veterinary Sciences Division

Stoney Road Stormont Belfast BT4 3SD United Kingdom

(1) In deze bijlage worden de voor het aanmaken van vloeibare reagentia aan te leggen verdunningen uitgedrukt als bv. 1/150, wat neerkomt op een verdunning van 1 op 150."

Top