EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001F0500

2001/500/JBZ: Kaderbesluit van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven

OJ L 182, 5.7.2001, p. 1–2 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Estonian: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Latvian: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Lithuanian: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Hungarian Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Maltese: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Polish: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Slovak: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Slovene: Chapter 19 Volume 004 P. 158 - 159
Special edition in Bulgarian: Chapter 19 Volume 003 P. 175 - 176
Special edition in Romanian: Chapter 19 Volume 003 P. 175 - 176
Special edition in Croatian: Chapter 19 Volume 003 P. 58 - 59

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_framw/2001/500/oj

32001F0500

2001/500/JBZ: Kaderbesluit van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven

Publicatieblad Nr. L 182 van 05/07/2001 blz. 0001 - 0002


Kaderbesluit van de Raad

van 26 juni 2001

inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven

(2001/500/JBZ)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, onder a), c) en e), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van Frankrijk,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Raad heeft op 3 december 1998 Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ vastgesteld inzake de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven(1).

(2) Er dient rekening te worden gehouden met de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 en met de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Wenen van 11 en 12 december 1998.

(3) De Europese Raad constateert dat ernstige economische delicten steeds vaker aspecten hebben die op het gebied van belastingen en heffingen liggen, en verzoekt de lidstaten derhalve elkaar volledige wederzijdse rechtshulp te verlenen bij het onderzoeken en vervolgen van ernstige economische delicten.

(4) De Europese Raad verlangt dat het strafrecht en het strafprocesrecht van de lidstaten inzake het witwassen van geld (bv. confiscatie van middelen), onderling worden aangepast, en preciseert dat het scala van criminele activiteiten die basisdelicten voor het witwassen van geld vormen, in alle lidstaten uniform en voldoende breed moet zijn.

(5) De Europese Raad van Tampere is van mening dat, wat het nationale strafrecht betreft, de inspanningen om overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke definities, strafbaarstellingen en straffen om te beginnen geconcentreerd dienen te worden op een beperkt aantal sectoren van bijzonder belang, zoals de financiële criminaliteit.

(6) De Europese Raad van Tampere heeft geconstateerd dat het witwassen van geld nauw verweven is met de georganiseerde criminaliteit en dat het dient te worden uitgeroeid, ongeacht waar het zich voordoet. De Europese Raad is vastbesloten ervoor te zorgen dat concrete maatregelen worden genomen om opbrengsten van misdrijven op te sporen, te bevriezen, in beslag te nemen en te confisqueren.

(7) De lidstaten onderschrijven de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, hierna "Verdrag van 1990" genoemd,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorbehouden bij het Verdrag van 1990

Teneinde de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit op te voeren, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er geen voorbehoud wordt gemaakt of gehandhaafd bij de volgende artikelen van het Verdrag van 1990:

a) artikel 2, voorzover het feit strafbaar is gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan één jaar.

De lidstaten kunnen echter voorbehouden handhaven bij artikel 2 van het Verdrag van 1990 voor wat betreft de confiscatie van opbrengsten van belastingmisdrijven, uitsluitend en alleen om over te kunnen gaan tot de confiscatie van dergelijke opbrengsten, zowel op nationaal niveau als in het kader van de internationale samenwerking, op basis van nationale, communautaire en internationale rechtsinstrumenten op het gebied van inning van belastingschulden;

b) artikel 6, waar het gaat om ernstige strafbare feiten. Tot dergelijke feiten worden in elk geval gerekend feiten die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor staten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden.

Artikel 2

Sancties

Elke lidstaat treft in samenhang met zijn strafstelsel de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat op de in artikel 6, lid 1, onder a) en b), van het Verdrag van 1990 bedoelde strafbare feiten, waarnaar verwezen wordt in artikel 1, onder b), van dit kaderbesluit, een vrijheidsstraf gesteld wordt, waarbij het strafmaximum ten minste vier jaar moet bedragen.

Artikel 3

Waardeconfiscatie

Elke lidstaat treft de maatregelen die nodig zijn opdat zijn wetgeving en procedures inzake de confiscatie van de opbrengsten van misdrijven ook toestaan dat, tenminste in de gevallen waarin die opbrengsten niet in beslag kunnen worden genomen, voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van de opbrengsten worden geconfisqueerd, zowel via binnenlandse procedures als via procedures op verzoek van een andere lidstaat, inclusief verzoeken om buitenlandse beslissingen tot confiscatie ten uitvoer te leggen. De lidstaten kunnen de confiscatie van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met de opbrengsten van het misdrijf evenwel uitsluiten, wanneer die waarde minder dan 4000 EUR bedraagt.

De termen "voorwerpen", "opbrengsten" en "confiscatie" hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van het Verdrag van 1990.

Artikel 4

Behandeling van rechtshulpverzoeken

De lidstaten treffen de maatregelen die nodig zijn opdat alle verzoeken van andere lidstaten met betrekking tot de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van vermogensbestanddelen met dezelfde prioriteit behandeld worden als soortgelijke maatregelen in binnenlandse procedures.

Artikel 5

Intrekking van bestaande bepalingen

De artikelen 1 en 3, artikel 5, lid 1, en artikel 8, lid 2, van het Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ worden ingetrokken.

Artikel 6

Uitvoering

1. De lidstaten treffen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk op 31 december 2002 aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.

2. De lidstaten stellen het secretariaat-generaal van de Raad alsook de Commissie uiterlijk op 1 maart 2003 in kennis van de tekst van de bepalingen waarmee de verplichtingen die voor hen voortvloeien uit dit kaderbesluit, in hun nationaal recht omgezet worden, en in voorkomend geval van de kennisgevingen uit hoofde van artikel 40, lid 2, van het Verdrag van 1990. Op basis van die informatie en van een schriftelijk verslag van de Commissie gaat de Raad vóór 31 december 2003 na in hoeverre de lidstaten de maatregelen genomen hebben die nodig waren om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 7

Territoriale toepasselijkheid

Dit kaderbesluit wordt van toepassing op Gibraltar zodra het Verdrag van 1990 op Gibraltar van toepassing wordt.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad.

Gedaan te Luxemburg, 26 juni 2001.

Voor de Raad

De voorzitter

T. Östros

(1) PB L 333 van 9.12.1998, blz. 1.

Top