EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0006

1999/6/EG: Beschikking van de Commissie van 14 december 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.280 - Sicasov) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 3452) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

OJ L 4, 8.1.1999, p. 27–40 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 26/10/2004

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/6(1)/oj

31999D0006

1999/6/EG: Beschikking van de Commissie van 14 december 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.280 - Sicasov) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 3452) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 004 van 08/01/1999 blz. 0027 - 0040


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 14 december 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.280 - Sicasov) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 3452) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek) (1999/6/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, en met name op de artikelen 2, 4 en 8,

Gezien het op 26 oktober 1994 door Sicasov (Société coopérative d'intérêt collectif agricole anonyme à capital variable) gedane verzoek om een negatieve verklaring en de aanmelding van standaardlicentieovereenkomsten voor de teelt en de verkoop van zaden,

Gezien de bekendmaking (2) van het essentiële gedeelte van deze aanmelding, overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17,

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

I. DE FEITEN

A. DE ONDERNEMINGEN

a) Sicasov

(1) Sicasov omvat de kwekers van plantenrassen die in Frankrijk beschermd zijn. Geen enkele Sicasov-aangeslotene kan meer dan 10 % van het maatschappelijk kapitaal in handen hebben noch meer dan 10 % van de stemrechten vertegenwoordigen. Sicasov heeft ten doel:

- de aan haar door haar leden toevertrouwde kwekersrechten, alsmede alle andere onlichamelijke rechten met betrekking tot de landbouw en de agrolevensmiddelenindustrie in exclusieve of niet-exclusieve concessie te nemen;

- ervoor te zorgen dat de landbouwproducenten en de agrolevensmiddelenindustrie onder de beste technische en economische voorwaarden over nieuw of verbeterd plantaardig materiaal beschikken;

- onder haar controle licenties af te staan of te verlenen met het oog op de voortbrenging, de vermeerdering en het in de handel brengen van de plantenrassen van de kwekers;

- te zorgen voor de instandhouding van de rassen (dit wil zeggen voor de voortbrenging van technisch materiaal voor de generaties die voorafgaan aan de generatie welke voor de verkoop aan de eindgebruiker is bestemd) en alle maatregelen te treffen om tekorten te voorkomen;

- gezamenlijk onderzoek te verrichten met betrekking tot het nieuwe genetische materiaal;

- de plantenteelt aan te moedigen en de verspreiding van plantaardig materiaal te bevorderen.

(2) Sicasov zorgt in het bijzonder voor het beheer van de door de kwekers, of hun rechtsopvolgers, aan haar toevertrouwde plantenrassen. Daartoe kunnen de kwekers of hun rechtsopvolgers:

a) Sicasov machtigen niet-exclusieve licenties voor de vermeerdering en de verkoop te verlenen, of

b) Sicasov een exclusieve concessie voor de teelt en de verkoop geven, met het recht voor Sicasov om niet-exclusieve subconcessies voor de vermeerdering en de verkoop te verlenen.

Deze beschikking heeft geen betrekking op de overeenkomsten tussen de kwekers en Sicasov.

Het beheer van de plantenrassen van de kwekers omvat met name het sluiten van overeenkomsten voor de teelt en de verkoop van zaden met vermeerderingsbedrijven waarvoor Sicasov bijdragen int die zij, na aftrek van administratiekosten, aan de kwekers doorstort. Deze overeenkomsten zijn aangemeld en vormen het voorwerp van deze beschikking (zie de overwegingen 37 tot en met 42).

(3) Tot in 1993 zorgden zowel Sicasov als CGLV ("Caisse de gestion des licences végétales"), hierna "CGLV" genoemd, voor het beheer van de plantenrassen in Frankrijk.

Op 1 januari 1994 zijn Sicasov en CGLV door overname van laatstgenoemde gefuseerd. Bijgevolg bestaat er in Frankrijk nu nog slechts één enkele maatschappij voor het beheer van kwekersrechten, met als aangeslotenen de natuurlijke personen of rechtspersonen die voordien lid van Sicasov of van CGLV waren.

(4) Sicasov beheert ongeveer 2 600 rassen uit ongeveer 50 groepen plantensoorten voor rekening van talrijke Franse en buitenlandse kwekers. Bijna alle plantenrassen die in het kader van een overeenkomst kunnen worden voortgebracht, lopen over Sicasov. Elk jaar sluit deze beheersorganisatie ongeveer 9 500 licentieovereenkomsten met ongeveer 6 000 Franse en 2 500 buitenlandse ondernemingen.

b) De kwekers

(5) Kwekers zijn particuliere of openbare ondernemingen die onderzoek doen met het oog op de verkrijging van nieuwe plantenrassen die aan de voorwaarden voldoen om wettelijke bescherming als kweekproduct te kunnen krijgen.

De kwekers zijn in de eerste plaats familiale landbouwbedrijven, die een zeer oude kweektraditie instandhouden en waarvan de grootte aanzienlijk varieert, en landbouwcoöperaties. Voorts moet erop worden gewezen dat de laatste jaren grote ondernemingen kwekers geworden zijn (in het bijzonder ondernemingen die reeds in de sector chemie actief zijn). Ten slotte kan worden herinnerd aan de overheidsinstanties die landbouwkundig onderzoek verrichten (bijvoorbeeld INRA ("Institut national de recherche agronomique"), de landbouwhogescholen, universitaire faculteiten), zowel in Frankrijk als in het buitenland.

Iedere kweker beschikt over een verzameling van verschillende rassen, waarvan er een of meer werkelijk zeer concurrerend kunnen zijn.

(6) Het nieuwe ras kan door de kweker zelf worden vermeerderd. Daar hij echter dikwijls niet aan de vraag kan voldoen, vertrouwt hij de vermeerdering toe aan een vermeerderingsbedrijf (zie overweging 7), zodat aan de landbouwers voor hun jaarlijkse zaaigoed voldoende zaden kunnen worden verkocht. Met de hoedanigheid van kweker zijn rechten en plichten verbonden, die in de overwegingen 11 tot en met 36 worden onderzocht.

c) De vermeerderingsbedrijven

(7) De productie van de zaden geschiedt door vermeerderingsbedrijven. Deze bedrijven moeten in het bezit zijn van een beroepskaart en moeten om gecertificeerd zaad te kunnen voortbrengen, eerst worden aangenomen voor controle door speciaal voor dit doel opgerichte administratieve organen (zie overweging 32). Om een nieuw ras te kunnen vermeerderen, dienen de vermeerderingsbedrijven zich voor het verkrijgen van de licentie voor het betrokken ras eerst tot Sicasov te wenden.

In Frankrijk bestaan thans ongeveer 6 000 vermeerderingsbedrijven.

(8) Meestal beschikken de vermeerderingsbedrijven over een netwerk van landbouwers-vermeerderaars aan wie zij zaad toevertrouwen met het oog op de vermeerdering daarvan. Dit zaad wordt opgekocht door het vermeerderingsbedrijf dat zich met de certificering en de verkoop ervan belast. De betrekkingen tussen vermeerderingsbedrijven en landbouwers-vermeerderaars worden vastgelegd in een standaardteeltovereenkomst die wordt opgesteld door de "Service officiel de contrôle", hierna "SOC" genoemd, en goedgekeurd door het ministerie van Landbouw.

(9) De landbouwers-vermeerderaars mogen niet worden verward met de landbouwers-gebruikers; dezen gebruiken het zaad als zaaigoed (dus niet om ander zaad te telen) en vormen in zekere zin de eindverbruikers.

B. DE BETROKKEN PRODUCTEN

(10) De betrokken producten in deze beschikking zijn zaad en pootgoed van de volgende plantensoorten of groepen plantensoorten: granen, voedergewassen, eiwithoudende gewassen, maïs, sorghum, groentegewassen, olie- en vezelhoudende gewassen, en aardappelen. In deze zaak zullen zaad en pootgoed tezamen met de term "zaden" worden aangeduid.

C. DE DOOR HET KWEKERSRECHT GEBODEN BESCHERMING

a) De communautaire regelgeving

(11) De meeste lidstaten hebben wettelijke regelgeving voor de bescherming van plantenrassen. Deze regelgevingen zijn echter niet op Gemeenschapsniveau geharmoniseerd en hiervoor geldt het interne recht van de lidstaten.

In verband met bovengenoemde toestand heeft de Raad op 27 juli 1994 Verordening (EG) nr. 2100/94 (3) inzake het communautaire kwekersrecht, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2506/95 (4), vastgesteld waarbij, naast de nationale regelgeving, een communautaire regelgeving is ingevoerd in het kader waarvan kwekersrechten voor het hele grondgebied van de Gemeenschap kunnen worden verleend. Deze communautaire regelgeving verandert niets aan het recht van de lidstaten om nationale titels voor de bescherming van plantenrassen te verlenen (met dien verstande evenwel dat dubbele bescherming verboden is). Met ingang van 1 april 1995 kunnen de aanvragen voor communautaire bescherming van kweekproducten worden ingediend.

(12) De communautaire bescherming van kweekproducten kan worden verleend voor rassen die onderscheidbaar, homogeen, bestendig en nieuw zijn. Deze bescherming geeft de houder exclusieve rechten voor de volgende handelingen: a) voortbrenging of vermenigvuldiging (vermeerdering); b) het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering; c) te koop aanbieden; d) verkopen of op andere wijze in de handel brengen; e) uitvoeren uit de Gemeenschap; f) invoeren in de Gemeenschap; g) opslaan voor een van de onder a) tot en met f) genoemde doeleinden.

(13) Het door de Gemeenschap verleende kwekersrecht heeft een duur van 25 jaar (30 jaar voor wijnstokken en boomsoorten).

b) De Franse regelgeving

(14) In Frankrijk is de wettelijke bescherming van plantenrassen gebaseerd op het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten, hierna "UPOV-verdrag" genoemd, dat op 2 december 1961 in Parijs is ondertekend.

Volgens wet nr. 70-489 van 11 juni 1970 kan voor ieder nieuw, homogeen en bestendig plantenras een zogeheten "certificat d'obtention végétale" worden afgegeven dat aan de houder ervan een exclusief recht verleent om al het geslachtelijk of ongeslachtelijk teeltmateriaal van het betrokken ras voort te brengen, in Frankrijk binnen te brengen, te verkopen of te koop aan te bieden.

(15) Volgens genoemde wet wordt het exclusieve recht verleend voor de duur van 20 jaar vanaf de afgifte van het certificaat, maar voor 25 jaar indien de ontwikkeling van het kweekmateriaal lange tijd vergt. Decreet nr. 71-75 van 9 september 1971 somt de rassen op waarvoor die duur op 20, respectievelijk 25 jaar is gesteld.

(16) Inzake de eigendom en de overdracht van kwekersrechten verwijst de wet van 1970 naar de regels die algemeen van toepassing zijn op octrooien. Bijgevolg kan het eigendoms- en genotsrecht van de kweker evenals dat van de octrooihouder vrij worden overgedragen.

D. DE REGELGEVING INZAKE HET VOORTBRENGEN EN HET VERHANDELEN VAN ZAAD IN FRANKRIJK

(17) In Frankrijk geldt met betrekking tot het voortbrengen, de controle en de certificering van zaad een gedetailleerde regelgeving, die ook aan de eisen die de communautaire voorschriften op dit gebied stellen, beantwoordt.

a) De communautaire regelgeving

(18) Op het niveau van de Gemeenschap zijn er verscheidene richtlijnen die in een zeer nauwgezet toezicht op de voorwaarden waaronder zaad binnen de Gemeenschap wordt vervaardigd en verhandeld, voorzien zulks om het vrije verkeer van zaden te waarborgen. Deze richtlijnen hebben ten doel de productiviteit van de teelt van de verschillende plantenrassen te verbeteren door van de lidstaten te eisen dat zij eenvormige en zo streng mogelijke voorschriften toepassen bij de keuze van de rassen die in de handel worden toegelaten. De richtlijnen voorzien voor de Gemeenschap in een eenvormige keuringsregeling die ten doel heeft de echtheid en zuiverheid van de rassen door een officieel toezicht te waarborgen. Een dergelijke regelgeving geldt zowel voor de handel tussen de lidstaten als voor het in de handel brengen op de nationale markten. Zaad mag slechts in de handel worden gebracht, indien het volgens de certificeringsregeling door een overheidsinstantie van een der lidstaten officieel is onderzocht en gecertificeerd.

(19) Tot op heden werden richtlijnen voor het in de handel brengen van de meeste plantensoorten (granen, bieten, voedergewassen, aardappelen, olie- en vezelhoudende gewassen enz.) vastgesteld.

Voorts werd bij Richtlijn 70/457/EEG van de Raad (5), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, een gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen ingevoerd.

(20) In de richtlijnen worden voor elke plantensoort voorwaarden vastgelegd waaraan de zaden moeten voldoen om in de handel te kunnen worden gebracht. In het bijzonder worden de minimumvereisten voor rasechtheid en -zuiverheid en de teeltvoorwaarden gespecificeerd. Voorts worden communautaire voorschriften voor de verpakking, monstername, afsluiting en het aanbrengen van merken vastgesteld.

i) Basiszaad en gecertificeerd zaad

(21) Uitgaande van de reeds bestaande internationale terminologie maken de communautaire richtlijnen betreffende het in de handel brengen van zaad een onderscheid tussen "basiszaad" en "gecertificeerd zaad".

(22) "Basiszaad" is zaad:

- dat is voortgebracht onder verantwoordelijkheid van de kweker volgens de regels voor de stelselmatige instandhouding;

- dat bestemd is voor het voortbrengen van gecertificeerd zaad;

- dat aan de in de richtlijn vermelde voorwaarden inzake het gewas, de rasechtheid en de raszuiverheid beantwoordt;

- waarvoor bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovengenoemde voorwaarden zijn nageleefd.

Uit deze definitie kan worden afgeleid dat basiszaad geen zaad is dat bestemd is voor de verkoop, rechtstreeks of door tussenkomst van coöperaties of van de handel, aan landbouwers maar uitsluitend dient om andere zaden van een nieuwe generatie te kweken. Het kan dus in zekere zin worden vergeleken met een industrieel tussenproduct. In dit verband moet echter de nadruk erop worden gelegd dat, vanuit een juridisch oogpunt, niets de kweker belet om basiszaad als zaaigoed te gebruiken of het aan landbouwers te verkopen zodat dezen dit voor hun inzaai kunnen gebruiken (of toestemming te geven aan zijn licentiehouders dit te doen). Deze situatie blijkt echter zich uiterst zelden voor te doen, daar basiszaad een tamelijk hoge waarde heeft en het gebruik ervan als zaaigoed niet economisch zou zijn.

(23) "Gecertificeerd zaad" is zaad:

- dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad;

- dat niet voor de productie van zaad is bestemd (dit wil zeggen dat bestemd is om rechtstreeks of onrechtstreeks voor inzaai aan landbouwers-gebruikers te worden verkocht);

- dat aan de in de richtlijn vermelde voorwaarden inzake het gewas, de rasechtheid en de raszuiverheid beantwoordt;

- waarvoor bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovengenoemde voorwaarden zijn nageleefd.

Gecertificeerd zaad kan dus niet rechtmatig voor het kweken van zaad van een nieuwe generatie worden gebruikt. Het zaad dat uit gecertificeerd zaad werd verkregen, kan op zijn beurt niet worden gecertificeerd en dus niet in de handel worden gebracht. Gecertificeerd zaad mag slechts worden gebruikt als zaaigoed of voor de verkoop, rechtstreeks of door tussenkomst van coöperaties of de handel, aan landbouwers die het voor hun inzaai zullen gebruiken. In die zin wordt gecertificeerd zaad dikwijls aangeduid met de term "voor de handel bestemd zaad" of "zaad in het vrije verkeer". Dit zaad kan dus in zekere zin worden vergeleken met een door een octrooi beschermd industrieel eindproduct.

(24) De situatie ligt voor bepaalde plantensoorten (zoals haver, gerst, rijst, tarwe en spelt) evenwel ingewikkelder. Voor bedoelde soorten laten de communautaire richtlijnen naast gecertificeerd zaad van de eerste nabouw ook gecertificeerd zaad van de tweede nabouw toe. Er kunnen dus twee generaties gecertificeerd zaad voorkomen. In de communautaire richtlijnen zijn de volgende definities gegeven:

a) "gecertificeerd zaad van de eerste nabouw" is zaad:

- dat rechtstreeks afkomstig is van "basiszaad";

- dat hetzij voor de voortbrenging van zaad van de categorie "gecertificeerd zaad van de tweede nabouw", hetzij voor de productie van ander materiaal dan zaad (dit wil zeggen voor de rechtstreekse of onrechtstreekse verkoop aan landbouwers-gebruikers voor gebruik als zaaigoed) is bestemd;

- dat aan de in de richtlijn vermelde voorwaarden inzake het gewas, de rasechtheid en de raszuiverheid beantwoordt;

- waarvoor bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovengenoemde voorwaarden zijn nageleefd.

b) "gecertificeerd zaad van de tweede nabouw" is zaad:

- dat rechtstreeks afkomstig is van "gecertificeerd zaad van de eerste nabouw";

- dat voor de productie van ander materiaal dan zaad (dit wil zeggen voor de rechtstreekse of onrechtstreekse verkoop aan landbouwers-gebruikers voor gebruik als zaaigoed) is bestemd;

- dat aan de in de richtlijn vermelde voorwaarden inzake het gewas, de rasechtheid en de raszuiverheid beantwoordt;

- waarvoor bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovengenoemde voorwaarden zijn nageleefd.

In sommige richtlijnen is zelfs sprake van gecertificeerd zaad van de derde nabouw.

(25) Uit deze definities blijkt dat gecertificeerd zaad van de eerste nabouw twee functies kan vervullen; het kan worden gebruikt: a) ter verkrijging van ander gecertificeerd zaad; b) als zaaigoed. In het eerste geval heeft het gecertificeerd zaad een functie die identiek is met die van basiszaad zoals vermeld in overweging 22 (dus vergelijkbaar met een tussenproduct). In het tweede geval heeft het gecertificeerd zaad daarentegen de functie van voor de handel bestemd zaad, dus om als zaaigoed te worden verkocht (vergelijkbaar met een industrieel eindproduct). Het is in de eerste plaats de kweker (of zijn licentiehouder) die over het gebruik van het gecertificeerd zaad van de eerste nabouw beslist. Niettemin kan een derde die dit gecertificeerd zaad rechtmatig verworven heeft (en door de nationale instanties gemachtigd is het beroep van vermeerderaar uit te oefenen), ook zaad van de tweede nabouw kweken en dit door de overheidsinstanties laten certificeren.

(26) In verband met het onderscheid dat in de overwegingen 21 tot en met 25 werd gemaakt, dient opgemerkt te worden dat de communautaire richtlijnen uitsluitend het vrije verkeer in de Gemeenschap waarborgen van zaden (basiszaad en gecertificeerd zaad) die aan de daarin vastgestelde voorschriften voldoen. Zij verplichten de lidstaten evenwel niet om in hun wetgeving in twee afzonderlijke generaties gecertificeerd zaad (van de eerste en de tweede nabouw) te voorzien. Zelfs in de gevallen waarin verscheidene vermeerderingen mogelijk zouden zijn, beperken sommige lidstaten zich in hun regelgeving tot één enkele nabouw. Bijgevolg zullen er lidstaten zijn die voor eenzelfde plantensoort slechts zaden van de eerste nabouw toestaan, terwijl andere zowel zaden van de eerste als van de tweede (of verdere) nabouw toestaan.

(27) Zo is het mogelijk dat gecertificeerd zaad van oorsprong uit een lidstaat die slechts één nabouw toelaat, wordt uitgevoerd naar andere lidstaten waar twee (of meer) vermeerderingen mogelijk zijn, en in een van deze laatste wordt vermeerderd. In de handel wordt dit zaad vaak "technisch zaad" genoemd. Deze term komt evenwel niet in de communautaire teksten voor, maar wordt in de praktijk gebruikt om een specifieke groep zaden aan te duiden die als volgt kan worden gekenmerkt: gecertificeerd zaad dat uitsluitend "voor de handel" in het land van oorsprong dient (niet voor het telen van andere zaden mag worden gebruikt), en dat in het land van bestemming als "basiszaad" (voor de teelt van nieuw gecertificeerd zaad) kan dienen.

ii) De gemeenschappelijke rassenlijst

(28) Richtlijn 70/457/EEG voorziet in het opstellen van een gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen die op de verschillende nationale rassenlijsten van de lidstaten is gebaseerd. Elke lidstaat stelt één of meer lijsten op van de rassen die officieel op zijn grondgebied tot de certificering zijn toegelaten en aldaar in de handel mogen worden gebracht.

(29) De zaden van een op een nationale lijst toegelaten ras mogen aan geen enkele handelsbeperking in de andere lidstaten worden onderworpen:

- na 31 december van het tweede jaar volgende op dat waarin de voormelde rassen in de nationale rassenlijst werden opgenomen,

of

- vanaf het ogenblik waarop alle lidstaten aan het Permanent Comité voor teeltmateriaal hun voornemen hebben meegedeeld zaden van het in de voornoemde nationale lijst opgenomen ras niet langer aan handelsbeperkingen te onderwerpen.

In het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen maakt de Commissie (onder de benaming "Gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen") alle rassen bekend waarvan het zaad aan geen enkele handelsbeperking is onderworpen.

(30) Op basis van deze bepalingen kunnen zaden van een ras dat in de gemeenschappelijke rassenlijst is vermeld, vrij in alle lidstaten van de Gemeenschap in het verkeer worden gebracht, zelfs wanneer het betrokken ras niet in de staat van bestemming wordt erkend.

Daarentegen, moet om gecertificeerde zaden buiten het land van de eerste certificering te kunnen vervaardigen, het ras worden opgenomen in de nationale rassenlijst van het land waar de voorgenomen teelt zal geschieden. Met andere woorden, de communautaire richtlijn voorziet in de mogelijkheid om zaden in de gehele Gemeenschap te verhandelen, maar niet in het recht om deze in alle lidstaten voort te brengen.

b) De Franse regelgeving

(31) De algemene technische regelgeving voor de voortbrenging en het in de handel brengen van zaad in Frankrijk, welke grotendeels van de genoemde Gemeenschapsrichtlijnen is afgeleid, voorziet ter waarborging van de kwaliteit van de producten in zeer strikte controles die in deze sector een vrij grote taak voor de overheid met zich brengen. Hierbij wordt een centrale rol gespeeld door de SOC die afhangt van het Franse ministerie van Landbouw en wordt beheerd door het "Groupement national interprofessionnel des semences" (GNIS).

(32) Alvorens het zaad wordt gecertificeerd, is daaraan een controleproces voorafgegaan waardoor de SOC zich ervan kan vergewissen dat de aangeboden zaden aan minimumcriteria inzake rasechtheid en genetische zuiverheid beantwoorden.

De certificering van de zaden mag slechts gebeuren in de opslagruimten van de producentenbedrijven die voorafgaand voor de controle zijn toegelaten. De certificering bestaat erin dat op de verpakkingen die gecertificeerd zaad bevatten, door de SOC verstrekte certificaten of officiële vignetten worden aangebracht en eventueel door deze dienst verstrekte zegels.

De toelating tot de controle wordt, op voorstel van de SOC, bij besluit van de minister van Landbouw voor een of meer rassen, en voor elk van deze rassen voor een of meer categorieën, verleend.

(33) In de algemene Franse technische regelgeving zijn de volgende zaadcategorieën voorzien:

a) Uitgangsmateriaal:

Dit is uitgangsmateriaal (lijnen, klonen of uitgangsmateriaal voor vermeerdering) waarmee de instandhouding van het ras ieder jaar kan worden hervat of voortgezet.

b) Prebasiszaad (aan het "basiszaad" voorafgaande generaties)

Dit is zaad van een generatie tussen het "uitgangsmateriaal" en het "basiszaad".

c) Basiszaad

Dit is zaad dat is voortgebracht volgens de regels voor de instandhouding en dat normaal voor de voortbrenging van "gecertificeerd zaad" is bestemd.

d) Gecertificeerd zaad

Dit is zaad dat rechtstreeks afkomstig is van de vermeerdering van "basiszaad" of, in voorkomend geval, op verzoek van de kweker en met instemming van de SOC, van "prebasiszaad". Deze categorie kan worden onderverdeeld in "gecertificeerd zaad" van de eerste nabouw (R1) en van de tweede nabouw (R2).

In het kader van deze beschikking worden de in a), b) en c) bedoelde zaden gezamenlijk als "basiszaad", en de in d) bedoelde zaden als "gecertificeerd zaad" aangeduid.

(34) Het uitgangsmateriaal, het prebasiszaad en het basiszaad worden voortgebracht onder de verantwoordelijkheid van de kweker, die op de voortbrenging van zijn rassen controle uitoefent.

In de bijzondere technische regelgeving worden de voortbrengingsvoorwaarden voor het uitgangsmateriaal, het prebasiszaad, het basiszaad en het gecertificeerd zaad uiteengezet.

In Frankrijk is in het grootste deel van de bijzondere technische regelgeving slechts sprake van één generatie gecertificeerd zaad.

(35) In andere lidstaten bestaat daarentegen wel de mogelijkheid om twee of meer generaties van gecertificeerde zaden toe te laten (zie overweging 26). In dat geval kunnen de Franse gecertificeerde zaden naar deze landen worden uitgevoerd en daar worden vermeerderd, hetgeen in Frankrijk niet toegelaten zou zijn (zie "technische zaden", overweging 27).

(36) Daarom voorziet de Franse regelgeving in de mogelijkheid om gecertificeerd zaad te "declasseren". Dit betekent dat het zaad van de eerste nabouw wordt herverpakt, waarbij het certificaat of het vignet wordt vervangen. Als gevolg daarvan kunnen de betrokken zaden niet meer worden gebruikt om in het land van bestemming andere zaden voort te brengen.

E. DE AANGEMELDE OVEREENKOMSTEN

(37) De aangemelde overeenkomsten zijn standaardovereenkomsten waarmee Sicasov de productie en verkoop regelt van zaden die door kwekersrechten worden beschermd en waarvan haar het beheer door de kwekers is toevertrouwd.

Er zijn twee verschillende soorten overeenkomsten:

a) wanneer Sicasov optreedt als gemachtigde van de kweker (zie overweging 2, onder a)), sluit zij met het vermeerderingsbedrijf een "Contrat de licence de production et de vente de matériel de reproduction ou de multiplication végétative de variétés végétales" (licentiecontract voor de teelt en de verkoop van vegetatief geslachtelijk of ongeslachtelijk teeltmateriaal van plantenrassen);

b) wanneer Sicasov daarentegen concessiehouder is van de kweker (zie overweging 2, onder b)), sluit zij met het vermeerderingsbedrijf een "Contrat de sous-concession de production et de vente de matériel de reproduction ou de multiplication végétative de variétés végétales" (subconcessieovereenkomst voor de teelt en de verkoop van vegetatief geslachtelijk of ongeslachtelijk teeltmateriaal van plantenrassen).

(38) Op grond van de aangemelde overeenkomsten verleent Sicasov aan de licentiehouder een niet-exclusieve licentie voor de vermeerdering en de verkoop van een bepaald plantenras (artikel 1, lid 1). Deze licentie is persoonlijk en de daaruit voortvloeiende rechten kunnen noch geheel, noch voor een deel worden overgedragen (artikel 1, lid 2).

De licentiehouder mag de voortbrenging van het onder de overeenkomst vallende ras, behoudens toestemming van Sicasov, noch geheel, noch ten dele aan derden toevertrouwen (artikel 1, lid 3).

De aangemelde overeenkomsten hebben betrekking op de volgende soorten plantenrassen, die als volgt zijn onderverdeeld:

- granen,

- voedergewassen en eiwithoudende gewassen,

- maïssorghum, groentegewassen, olie- en vezelhoudende gewassen, en

- aardappelen.

(39) De aangemelde overeenkomsten houden voor de productie van en de handel in zaden de volgende voorwaarden in:

a) de licentie voor het voortbrengen en vermeerderen wordt slechts verleend voor het telen en de verkoop van zaden op Frans grondgebied of op het grondgebied waarvoor de bescherming geldt (artikel 2, deel A) (6);

b) de licentiehouder mag zonder uitdrukkelijke instemming van Sicasov basiszaad niet uitvoeren noch invoeren (artikel 2, deel C, eerste alinea);

c) de licentiehouder die basiszaad verkoopt, dient te verkrijgen dat de koper zich ertoe verbindt dat dit zaad op geen enkele wijze rechtstreeks of onrechtstreeks wordt uitgevoerd (artikel 2, deel C, tweede alinea);

d) de licentiehouder mag niet rechtstreeks (of langs de weg van een onderneming die tot dezelfde groep behoort of waarvoor hetzelfde uitvoerverbod geldt) gecertificeerd zaad uitvoeren, wanneer het ras sedert minder dan vier jaar in de gemeenschappelijke rassenlijst is opgenomen (artikel 2, deel D);

e) de licentiehouder mag geen gecertificeerd zaad van de eerste nabouw uitvoeren naar lidstaten waar twee of meer vermeerderingsniveaus zijn toegelaten, noch gecertificeerd zaad van de tweede nabouw naar lidstaten waar drie of meer vermeerderingsniveaus zijn toegelaten. De licentiehouder verbindt zich ertoe deze verplichting aan alle kopers op te leggen (artikel 2, deel E, eerste alinea). De kweker verbindt zich echter ertoe systematisch zijn toestemming aan de voor de certificering bevoegde nationale autoriteiten te verlenen voor de declassering van zaad, mits de exporteur hem van zijn voornemen in kennis stelt en de voor de certificering bevoegde autoriteiten de kweker (of zijn rechtsopvolger) de hoeveelheden gedeclasseerd materiaal en het land van bestemming mededelen (artikel 2, deel E, tweede alinea). Deze systematische toestemming wordt slechts verleend voor de rassen die sedert meer dan vier jaar in de gemeenschappelijke rassenlijst zijn opgenomen (artikel 2, deel E, derde alinea);

f) de licentiehouder mag geen gecertificeerd zaad uitvoeren naar lidstaten die geen wettelijke bescherming voor kwekersrecht kennen. De licentiehouder verbindt zich ertoe deze verplichting ook aan al zijn kopers op te leggen (artikel 2, deel E, eerste alinea);

g) de licentiehouder mag geen gecertificeerd zaad uitvoeren naar staten die geen lid zijn van de Gemeenschap of van de "Union internationale pour la protection des obtentions végétales" (UPOV - Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten). De licentiehouder verbindt zich ertoe deze verplichting ook aan al zijn kopers op te leggen (artikel 2, deel E, eerste alinea).

(40) De beheersorganisatie kan de licentiehouder aan elke controle onderwerpen die zij nodig acht om zich ervan te vergewissen dat de aan hem overgedragen werkzaamheden ordelijk verlopen en eisen dat de licentiehouder haar ieder jaar een staat van de verkoop of de certificering, uitgesplitst naar plantensoort, voorlegt.

(41) Als tegenprestatie voor de aan hem afgestane rechten verbindt de licentiehouder zich ertoe aan de beheersorganisatie een inschrijvingsrecht en een bijdrage die op basis van de in het najaar of in het voorjaar verkochte of gecertificeerde hoeveelheden, wordt berekend, te betalen. Deze bijdrage is verschuldigd door de vermeerderingsbedrijven die licentiehouder zijn wanneer zij in licentie voortgebrachte of geconditioneerde zaden aan hun landbouwers-vermeerderaars toevertrouwen.

(42) Indien de overeenkomst betrekking heeft op een eenjarige plantensoort wordt de licentie slechts verleend voor de oogst die voortkomt uit de aanplant volgende op de ondertekening van de overeenkomst. Indien de overeenkomst een meerjarige plantensoort betreft, wordt de licentie verleend voor het in de overeenkomst gespecificeerde aantal oogsten voortkomend uit de aanplant volgend op de ondertekening van de overeenkomst.

II. JURIDISCHE BEOORDELING

A. ARTIKEL 85, LID 1

(43) Volgens artikel 85, lid 1, van het Verdrag zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden, alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

(44) Sicasov is een onderneming in de zin van artikel 85 omdat zij een economische activiteit uitoefent; deze bestaat in het beheer en het toezicht op de kwekersrechten in Frankrijk. De licentiehouders zijn eveneens ondernemingen, daar hun economische activiteit in de voortbrenging en de verkoop van zaden bestaat.

(45) Wat de producten betreft, hebben de aangemelde overeenkomsten betrekking op een zeer groot aantal onderscheiden relevante markten. Iedere soort vormt immers een afzonderlijke markt, en binnen dezelfde soort kunnen vaak groepen rassen worden onderscheiden die als afzonderlijke markten dienen te worden beschouwd.

(46) Vanuit geografisch oogpunt stemmen de voormelde markten overeen met het grondgebied van de lidstaten. In de eerste plaats moet ermee rekening worden gehouden dat de voortbrenging en de verkoop van zaden onder nationale regelgeving valt (voor Frankrijk, zie de overwegingen 31 tot en met 36), ook al moet deze regelgeving zich naar de terzake geldende communautaire richtlijnen richten. In de tweede plaats dient te worden onderstreept dat de structuren voor de distributie van zaden in hoofdzaak op nationale basis zijn georganiseerd. Hoewel de relevante markten nationaal zijn, belet dit niet dat er soms aanzienlijke in- en uitvoerstromen bestaan.

(47) De aangemelde overeenkomsten zijn overeenkomsten tussen ondernemingen in de zin van artikel 85. Bijgevolg moet worden nagegaan of de clausules van deze overeenkomsten de mededinging kunnen beperken en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

a) Algemene overwegingen

(48) Alvorens de verenigbaarheid van de bedingen van de aangemelde overeenkomsten aan de communautaire mededingingsvoorschriften te toetsen, lijkt het evenwel aangewezen de werkingssfeer van het kwekersrecht af te bakenen, om vast te stellen welke bedingen van de aangemelde overeenkomsten inherent zijn aan het bestaan zelf van dit recht.

(49) In dit verband moet worden verwezen naar zowel bovengenoemde Verordening (EG) nr. 2100/94 als het UPOV-verdrag, dat door de meeste lidstaten van de Gemeenschap werd geratificeerd.

Deze regelgevingen verlenen de kweker onder andere het recht alle handelingen met betrekking tot het voortbrengen, het vermenigvuldigen, het conditioneren, het verkopen, het in de handel brengen, het uitvoeren, het invoeren en het opslaan van de zaden van het beschermde ras aan zijn voorafgaande toestemming te onderwerpen.

Daaruit volgt dat elke handeling betreffende de voortbrenging van zowel basiszaad als gecertificeerd zaad onder de exclusieve bevoegdheid van de kweker valt en derhalve inherent is aan het bestaan zelf van het kwekersrecht.

(50) Uit deze overwegingen volgt dat de kweker het recht heeft controle uit te oefenen op de bestemming van alle zaden van waaruit - juridisch gezien - nog vermeerdering mogelijk is, rekening houdend met de bestaande regelgeving op dit gebied (zie de overwegingen 21 tot en met 27 en 31 tot en met 36). Bijgevolg is artikel 85, lid 1, niet van toepassing op de overeenkomsten die uitsluitend het kwekersrecht beschermen voor zaden die, op grond van de geldende overheidsregelgeving op dit gebied, rechtmatig kunnen worden gebruikt om andere zaden te vervaardigen. Zo valt bijvoorbeeld een overeenkomst welke voor een licentiehouder een verbod inhoudt op de verkoop of de uitvoer van zaad dat niet tot de laatste generatie behoort die rechtmatig mag worden vermeerderd en dat hem uitsluitend met het oog op de vermeerdering ter beschikking is gesteld, niet onder artikel 85, lid 1 (7).

De voorgaande overwegingen gelden ook voor de zogenaamde "technische" zaden (zie overweging 27). Zo moet worden toegegeven dat, bij ontstentenis van een communautaire harmonisatie op dit gebied, de kweker alle contractuele bepalingen moet opnemen die nodig zijn om zijn recht te beschermen. Om dit te doen kan de kweker contractuele bepalingen vastleggen volgens welke hij het recht heeft iedere handeling met betrekking tot het vervaardigen van zaden, onafhankelijk van de generatie (eerste nabouw, tweede nabouw enz.) aan zijn toestemming en controle te onderwerpen. Deze bepalingen zijn echter slechts toegelaten indien zij onmisbaar zijn voor de bescherming van het kwekersrecht en verenigbaar met de communautaire mededingingsvoorschriften. Een onderzoek van het gegeven geval zal uitwijzen of deze voorwaarden ten volle worden vervuld.

(51) Daarentegen is het controlerecht van de kweker eerst uitgeput wanneer hij zaden heeft vervaardigd (of daartoe toestemming heeft gegeven) die volgens de geldende regelgeving op dit gebied niet meer als rechtmatig vermeerderbaar moeten worden beschouwd, en hij deze in de handel heeft gebracht (of daartoe toestemming heeft gegeven). Deze mogen niet meer voor de voortbrenging van andere zaden worden gebruikt, doch slechts aan landbouwers worden verkocht (rechtstreeks of door tussenpersonen) met het oog op de voortbrenging van verbruiksgoederen. De zaden moeten dan worden beschouwd als een waar dat met een industrieel eindproduct kan worden vergeleken.

Alle overeenkomsten die ten doel hebben de voortbrenging van of de handel in deze zaden te beperken, kunnen aan de bepalingen van artikel 85 worden getoetst.

De bovengenoemde zaden worden inderdaad door de overheidsinstanties aan talrijke controles onderworpen (zie de overwegingen 31 tot 36). Toch is de juridische situatie van een kweker niet verschillend van die van een octrooi- of merkhouder van een product dat aan een controle van de overheid wordt onderworpen (bijvoorbeeld een geneesmiddel product). Bijgevolg is er geen reden om ervan uit te gaan dat de door een kwekersrecht beschermde zaden dergelijke specifieke kenmerken vertonen dat zij, wat de mededingingsregels betreft, anders moeten worden behandeld dan door andere industriële-eigendomsrechten beschermde producten. Dit doet echter niets af aan het vereiste dat bij de toepassing van de mededingingsregels rekening moet worden gehouden met de specifieke aard van zaden (8).

b) De niet onder de toepassing van artikel 85, lid 1, vallende bedingen

(52) Het verlenen door Sicasov van een niet-exclusief recht voor de vermeerdering van onder de overeenkomsten vallende zaden in Frankrijk of in het beschermde gebied (dit wil zeggen de gebieden waar een inschrijving in het nationale register is gebeurd) beperkt de vrijheid van Sicasov niet om aan alle vermeerderingsbedrijven die daarom vragen, licenties te verlenen voorzover deze bedrijven aan de Franse wettelijke voorwaarden op het gebied van de zaadcertificering voldoen. In dit verband bestond het beleid van Sicasov erin, zonder problemen aan alle aanvragers licenties voor de gekozen rassen te verlenen.

Bovendien moet worden benadrukt dat de kweker vrij blijft onder de overeenkomst vallende zaden rechtstreeks of langs de weg van distributeurs in Frankrijk of elders te verkopen. Dit beding moet derhalve worden beschouwd geen beperking van de concurrentie in de zin van artikel 85, lid 1, op te leveren.

(53) De op de licentiehouder rustende verplichting geen basiszaad aan derden toe te vertrouwen (behoudens voorafgaande instemming van Sicasov) met het oog op de voortbrenging van gecertificeerd zaad, vormt een recht dat inherent is aan het bestaan zelf van het kwekersrecht. Hierbij moet erop worden gewezen dat de productie van basiszaad aanzienlijke financiële offers vergt en niet te verwaarlozen risico's kan inhouden. Er zij ook aan herinnerd dat het basiszaad onder de verantwoordelijkheid van de kweker wordt vervaardigd. Bijgevolg moet worden aanvaard dat de kweker zich tegen elke onjuiste behandeling van deze zaden moet kunnen beschermen. Hiertoe moet hij het recht hebben de vermeerdering van basiszaad exclusief voor die bedrijven te reserveren die Sicasov als licentiehouder heeft geselecteerd (9). Bijgevolg heeft de kweker het recht het verkeer van basiszaad te beperken. Op basis van het voorafgaande moet dus worden besloten dat de bepaling waarbij het de licentiehouder wordt verboden basiszaad aan derden toe te vertrouwen, verenigbaar is met artikel 85, lid 1.

(54) De verplichting voor de licentiehouder geen basiszaad uit te voeren moet eveneens worden beschouwd als de belichaming van een van de rechten waarover de kweker moet kunnen beschikken. Men moet immers aanvaarden dat de kweker (of, zoals in het onderhavige geval, zijn rechtsopvolger), de bestemming van de basiszaden moet kunnen beperken om elke onjuiste behandeling van de rassen te voorkomen. Hiertoe moet hij het recht hebben de bedrijven die hij als licentiehouders heeft geselecteerd (of die, zoals in het onderhavige geval, zijn rechtsopvolger heeft gekozen) te verbieden het basiszaad te verkopen of uit te voeren (10). Het lijkt dus normaal dat de kweker die de aan de voortbrenging van zaden verbonden economische en juridische risico's draagt, de bestemming van deze zaden moet kunnen controleren, met inbegrip van de verkoop ervan in het buitenland. Op grond van deze overwegingen kan dus worden geconcludeerd dat het verbod om basiszaad uit te voeren, niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, valt.

(55) Een soortgelijke gedachtegang kan worden gevolgd wat het verbod op de invoer van basiszaad betreft. De houder van het kwekersrecht kan immers derden verbieden beschermde zaden in te voeren. Dit recht kan slechts als uitgeput worden beschouwd wanneer de kweker de zaden in het vrije verkeer heeft gebracht of toestemming daartoe heeft gegeven. In het geval van basiszaad organiseert de kweker de voortbrenging en de distributie ervan op basis van een net van vermeerderaars die niet vrij over dit zaad kunnen beschikken. Het lijkt dus aanvaardbaar dat de kweker dit systeem versterkt door elke licentiehouder een invoerverbod van basiszaad op te leggen. Bijgevolg kan ervan worden uitgegaan dat dit beding niet onder de bepalingen van artikel 85, lid 1, valt.

(56) De verplichting van de licentiehouder om aan al zijn kopers een uitvoerverbod van basiszaad op te leggen moet eveneens worden beschouwd als de belichaming van een van de rechten waarover de kweker moet kunnen beschikken. Ook in dit geval moet de kweker de bestemming van de basiszaden kunnen controleren om elke onjuiste behandeling van de rassen te voorkomen. Een dergelijke onjuiste behandeling zou zich niet alleen kunnen voordoen wanneer de licentiehouder rechtstreeks uitvoert, maar ook wanneer hij (met instemming van Sicasov) aan een derde verkoopt die het basiszaad vervolgens uitvoert. Daarom moet de kweker de eindbestemming van het basiszaad kunnen controleren. Op basis van deze overwegingen kan dus ervan worden uitgegaan dat de verplichting van de licentiehouder om van de koper te verkrijgen dat deze zich ertoe verbindt het basiszaad niet uit te voeren, niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, valt.

(57) De op de licentiehouder rustende verplichting geen gecertificeerd zaad van de eerste of de tweede nabouw uit te voeren indien dit zaad niet tot het lagere beschermingsniveau waarin door het land van bestemming is voorzien, behoort en niet vooraf "gedeclasseerd" werd, heeft als doel ervoor te zorgen dat de kweker de tot zijn exclusief recht behorende vermeerderingshandelingen controleert. In de lidstaten waar verscheidene nabouwen zijn toegelaten, kunnen uit Frankrijk ingevoerde zaden van de eerste nabouw immers worden gebruikt als basiszaad om ander zaad te verkrijgen (dit geldt ook voor zaad van de tweede nabouw in een land dat drie of meer generaties (in nabouw) toelaat). Bijgevolg zou er vermeerdering kunnen geschieden door niet door de kweker geselecteerde vermeerderingsbedrijven, buiten diens controle (11).

Onderstreept dient te worden dat "declassering" noch de intrinsieke waarde noch de handelswaarde van de zaden vermindert. De "declassering" heeft slechts tot gevolg dat de zaden, juridisch gezien, niet kunnen worden vermeerderd. Ten slotte dient ermee rekening te worden gehouden dat het voor de houder nagenoeg onmogelijk zou zijn om uitsluitend door contractuele middelen te verhinderen dat er vermeerderingshandelingen gebeuren zonder zijn toestemming in de lidstaat van bestemming waar verschillende generaties zijn toegelaten. In die staten is de vermeerdering voor het kweken van daaropvolgende generaties immers volstrekt rechtmatig en hebben de nationale overheden geen enkele verplichting om toestemming aan de kweker te vragen of hem mede te delen dat zaad van een generatie na de eerste werd gecertificeerd.

Het is juist dat de kweker eerst vier jaar na de opneming in de gemeenschappelijke rassenlijst toestemming tot "declassering" geeft, waardoor de licentiehouders gedurende die periode niet rechtstreeks naar bepaalde lidstaten kunnen uitvoeren, maar toch moet worden geoordeeld dat, bij ontstentenis van communautaire harmonisatie, een dergelijke maatregel gerechtvaardigd is en geen beperking voor de mededinging vormt.

Uit deze overwegingen volgt dat de op de licentiehouder rustende verplichting om zaad van de eerste nabouw (of, in voorkomend geval, van de tweede nabouw) te "declasseren" alvorens dit wordt uitgevoerd naar lidstaten die twee of meer andere generaties (in nabouw) toelaten, geen beperking van de concurrentie inhoudt in de zin van artikel 85, lid 1.

(58) De verplichting voor de licentiehouder om het bovengenoemd uitvoerverbod voor zaden over te dragen, heeft ten doel te verhinderen dat, via een of meer derde kopers, afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de kwekers in de staat van bestemming, hetgeen tot de in overweging 57 omschreven gevolgen zou leiden. Deze verplichting kan derhalve als verenigbaar met artikel 85, lid 1, worden beschouwd.

(59) De verplichting voor de licentiehouder om gecertificeerd zaad uit te voeren naar lidstaten die geen wettelijke bescherming voor het kwekersrecht kennen, is erop gericht te verhinderen dat derden, zonder toestemming van de kweker, met betrekking tot deze zaden vermeerderingshandelingen zouden verrichten om volgende generaties te verkrijgen. Hierbij moet worden onderstreept dat in deze staten eenieder zaden kan vermeerderen tot de laatste generatie die krachtens de nationale wetgeving, in overeenstemming met de communautaire richtlijnen, is toegelaten. Bijgevolg kan de kweker deze vermeerderingshandelingen slechts aan zijn controle onderwerpen door de handel in de zaden te beperken. Het recht van de kweker is namelijk niet uitgeput in het geval van zaden die niet tot zelfvermeerderende plantensoorten behoren.

Deze zelfvermeerderbaarheid leidt tot een situatie die verschilt ten opzichte van die op octrooigebied. Nadat een geoctrooieerd industrieproduct in de handel is gebracht (door de houder of met zijn instemming), kan dit namelijk niet meer worden gebruikt om een groot aantal soortgelijke producten te verkrijgen (ongeacht of er uit hoofde van het octrooirecht bescherming bestaat of niet). Het verbod om zaad uit te voeren naar lidstaten die geen wettelijke bescherming voor de desbetreffende plantensoort kennen, staat daarentegen gelijk met het verbod van de licentiehouder om een tussenproduct dat voor de voortbrenging van een octrooibeschermd product in de staat van oorsprong dient, over te dragen aan derden in een lidstaat die geen octrooibescherming biedt. Dit laatste verbod mag niet als een beperking van de concurrentie worden gezien.

Uit deze overwegingen volgt dat de bepaling waarbij het de licentiehouder wordt verboden zaad uit te voeren naar de staten die geen wettelijke bescherming voor het desbetreffende plantenras kennen, niet als een beperking van de concurrentie in de zin van artikel 85, lid 1, moet worden opgevat.

(60) De verplichting van de licentiehouder om zijn kopers de in overweging 59 genoemde verplichting op te leggen moet eveneens ervoor zorgen dat er geen vermeerderingshandelingen buiten de controle van de kweker worden verricht. Bijgevolg valt deze verplichting niet onder de verbodsbepaling van artikel 85, lid 1.

(61) De verplichting om geen gecertificeerd zaad uit te voeren naar staten die noch lid van de Gemeenschap noch lid van de UPOV zijn, beantwoordt aan dezelfde bovenvermelde doelstellingen (zie de overwegingen 57 tot en met 60).

c) Het onder de toepassing van artikel 85, lid 1, vallende beding

(62) De op de licentiehouders rustende verplichting om gedurende een periode van vier jaar vanaf de inschrijving van het ras in de gemeenschappelijke rassenlijst, gecertificeerd zaad rechtstreeks (of via ondernemingen die tot dezelfde groep behoren of via andere licentiehouders) uit Frankrijk te exporteren, verhindert de licentiehouders niet alleen een actief verkoopbeleid buiten Frankrijk te voeren, maar ook om te voldoen aan de spontane vraag van klanten uit andere lidstaten. Dit betekent dat de licentiehouder niet aan klanten in andere lidstaten buiten Frankrijk kan leveren, ook al geschiedt de verkoop van de zaden op Frans grondgebied. Bovendien dient te worden onderstreept dat deze verplichting ook van toepassing is bij verkoop via een tussenhandelaar (die optreedt namens en voor rekening van een klant buiten Frankrijk).

De betrokken verplichting belet dus iedere rechtstreekse export en laat alleen de mogelijkheid van onrechtstreekse export (dit wil zeggen export via een in Frankrijk gevestigde derde onderneming) open.

Met deze verplichting lijkt dus de uitschakeling te worden beoogd van de licentiehouders als rechtstreekse verkopers van zaden aan in lidstaten buiten Frankrijk gevestigde ondernemingen. Zodoende hebben de buiten Frankrijk gevestigde ondernemingen alleen de mogelijkheid om bij op Frans grondgebied gevestigde tussenpersonen zaden te kopen. Deze aankopen zullen over het algemeen moeilijker verlopen en minder voordelig zijn dan rechtstreekse aankopen bij de licentiehouders. Bijgevolg wordt door het betrokken beding het mededingingsniveau in de overige lidstaten verminderd, daar de kweker (of de onderneming die door hem werd gemachtigd om te produceren en/of te verkopen) slechts te maken krijgt met concurrentie van de verkoop door derden die onder de overeenkomst vallende zaden in Frankrijk hebben gekocht (bij de licentiehouders die lid zijn van de beheersorganisatie of bij de kweker zelf) en deze vervolgens naar de betrokken staat hebben uitgevoerd.

(63) Hieruit volgt dat de in overweging 62 genoemde verplichting ten doel heeft de concurrentie te beperken in de zin van artikel 85, lid 1, in ieder geval voor de uitvoer naar staten die de kweker (of zijn rechtsopvolgers) niet het recht verlenen om zich tegen invoer uit andere lidstaten te verzetten. In die mate laat die verplichting het de kweker toe een resultaat te behalen dat hij anders niet kon bereiken wanneer hij zich uitsluitend op eventuele, in de lidstaten waarin de zaden worden ingevoerd, bestaande regelgeving inzake kwekersrechten zou beroepen.

(64) De in overweging 62 genoemde verplichting kan tot eliminering van een handelsstroom in zaden van Frankrijk naar de andere lidstaten leiden, welk handelsverkeer zich anders wel had kunnen ontwikkelen. Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat deze verplichting de handel tussen de lidstaten van de Gemeenschap nadelig beïnvloedt.

B. ARTIKEL 2 VAN VERORDENING Nr. 26

(65) In artikel 2 van Verordening nr. 26 van de Raad van 4 april 1962 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (12), gewijzigd bij Verordening nr. 49 (13), is bepaald dat artikel 85, lid 1, niet van toepassing is op de overeenkomsten, besluiten en gedragingen die betrekking hebben op de voortbrenging van of de handel in landbouwproducten die een wezenlijk bestanddeel uitmaken van een nationale marktorganisatie of die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 39 van het Verdrag omschreven doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

(66) Zaden zijn opgenomen in bijlage II van het Verdrag en moeten bijgevolg als landbouwproducten worden beschouwd. Bijgevolg dient te worden onderzocht of artikel 2 van Verordening nr. 26 op de aangemelde overeenkomsten van toepassing is.

(67) Vooreerst zij erop gewezen dat de aangemelde overeenkomsten geen integrerend bestanddeel van een nationale marktorganisatie voor zaden vormen. Een dergelijke nationale organisatie bestaat immers noch in Frankrijk noch in de andere lidstaten, aangezien deze sector wordt beheerst door Verordening (EEG) nr. 2358/71 van de Raad van 26 oktober 1971 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector zaaizaad (14), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 192/98 (15).

(68) Vervolgens dient te worden nagegaan of de aangemelde overeenkomsten voor de in artikel 39 van het Verdrag omschreven doelstellingen noodzakelijk zijn.

In dit verband moet worden beklemtoond dat, aangezien het hier om een afwijking op de algemeen toepasselijke regel van artikel 85, lid 1, gaat, deze uitzondering eng moet worden uitgelegd (16).

Bovendien is het vaste rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Europese Gemeenschappen dat de betrokken uitzondering slechts van toepassing is indien een overeenkomst de verwezenlijking van alle in artikel 39 van het EG-Verdrag omschreven doelstellingen bevordert (17).

Ten slotte moet worden geoordeeld dat de overeenkomsten die niet voorkomen bij de middelen die werden vastgesteld in de verordening tot instelling van de gemeenschappelijke organisatie ter verwezenlijking van de in artikel 39 van het Verdrag omschreven doelstellingen, niet vereist zijn in de zin van artikel 2, lid 1, van Verordening nr. 26. In de gemeenschappelijke marktordening in de sector zaaizaad wordt trouwens niet in het sluiten van licentieovereenkomsten voorzien.

(69) Bijgevolg dient de uitzondering van artikel 2 van Verordening nr. 26 in dit geval buiten beschouwing te blijven en is dus artikel 85, lid 1, van het Verdrag, van toepassing.

C. ARTIKEL 85, LID 3

(70) Volgens artikel 85, lid 3, kunnen de bepalingen van artikel 85, lid 1, buiten toepassing worden verklaard voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen die bijdragen tot de verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder aan de betrokken ondernemingen:

a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn,

b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

(71) De Commissie kan artikel 85, lid 3, langs de weg van een individuele beschikking of langs die van een verordening toepassen.

(72) Verordening (EG) nr. 240/96 van de Commissie (18) geldt voor bepaalde groepen overeenkomsten betreffende technologieoverdracht op het gebied van kwekersrechten (artikel 8, lid 1, onder h)).

Deze verordening kan evenwel niet op de aangemelde overeenkomsten worden toegepast omdat het verbod op de uitvoer van gecertificeerd zaad niet beantwoordt aan één van de in artikel 1, lid l, van die verordening bedoelde verplichtingen. Meer bepaald dient te worden benadrukt dat in de aangemelde overeenkomsten niet in aan licentiehouders toegewezen gebieden wordt voorzien (zie artikel 1, lid 1, punten 1, 2, 4, 5 en 6), noch in voor de licentiegever gereserveerde gebieden (zie artikel 1, lid 1, punt 3).

(73) Hoewel Verordening (EG) nr. 240/96 als dusdanig niet van toepassing is, kan zij toch een aantal criteria bieden die in het kader van deze individuele beschikking voor de beoordeling van het verbod op de uitvoer van gecertificeerd zaad kunnen worden gebruikt.

Bijgevolg dienen, met het oog op de beoordeling van de vraag of het verbod op de uitvoer van gecertificeerd zaad aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 85, lid 3, voldoet, de volgende overwegingen in acht te worden genomen.

(74) Het verbod op de uitvoer van gecertificeerd zaad draagt bij tot de verbetering van de productie en de distributie alsmede tot de technische en economische vooruitgang.

In de eerste plaats wordt door dit verbod de verbreiding van nieuwe rassen in andere lidstaten dan Frankrijk vergemakkelijkt, omdat dit de ondernemingen in die lidstaten ertoe aanzet de risico's te aanvaarden welke aan de voortbrenging en/of de verkoop van de nieuwe rassen die door de Franse kwekers zijn geselecteerd, verbonden zijn. Die ondernemingen zullen namelijk gemakkelijker geneigd zijn nieuwe rassen te verbreiden indien zij de zekerheid hebben dat zij tijdens de aanloopperiode van de nieuwe rassen niet met rechtstreekse uitvoer vanuit Frankrijk worden geconfronteerd. Daarom dient de Franse kweker tijdens deze periode over de mogelijkheid te beschikken zijn licentienemers en zijn distributeurs (die in andere lidstaten dan Frankrijk zijn gevestigd) tegen rechtstreekse concurrentie van Franse licentiehouders te beschermen, door deze laatsten aan contractuele bedingen te houden, waarbij uitvoer van gecertificeerd zaad verboden wordt. Aangezien de in andere lidstaten dan Frankrijk gevestigde licentiehouders en distributeurs die respectieve markten in de regel beter zullen kennen dan de Franse kwekers, kunnen zij zaad van de nieuwe rassen onder optimale voorwaarden verkopen en de gebruikers een voldoende en regelmatige bevoorrading garanderen.

In de tweede plaats wordt door de verbintenis om niet uit te voeren de organisatie van de Franse zaadproductie en -distributie verbeterd doordat de Franse licentiehouders ertoe worden aangezet hun inspanningen op het Franse grondgebied te concentreren, om zo de landbouwers-gebruikers voldoende en regelmatige bevoorrading te garanderen.

Er dient eveneens te worden herinnerd aan het feit dat in Verordening (EG) nr. 240/96 een ontheffing wordt verleend voor het aan de licentiehouders opgelegde verbod op zowel de actieve (artikel 1, lid 1, punt 5) als de passieve verkoop (artikel l, lid 1, punt 6), omdat ervan wordt uitgegaan dat deze verboden over het algemeen tot de verbetering van de productie en tot de technische vooruitgang bijdragen.

(75) Zowel de landbouwers-gebruikers in Frankrijk als die in de andere lidstaten krijgen een billijk aandeel in de voordelen die uit de verbetering van het in voorgaande overweging bedoelde zaadaanbod voortvloeien. In de eerste plaats moedigt het uitvoerverbod de ondernemingen in andere lidstaten dan Frankrijk aan om met Franse kwekers productie- en distributieovereenkomsten te sluiten, waardoor de landbouwers-gebruikers in deze lidstaten toegang kunnen krijgen tot nieuwe rassen die hun oogsten zullen kunnen verbeteren.

Voorts profiteren de Franse landbouwers van een belangrijke en regelmatige bevoorrading, aangezien de Franse licentiehouders verplicht zijn hun inspanningen vooral op de Franse markt te concentreren.

Om deze gunstige uitwerking in stand te houden moet de parallelinvoer vanuit het Franse grondgebied echter steeds vrij blijven. Dit vereiste wordt in het onderhavige geval nageleefd omdat in de aangemelde overeenkomsten geen enkel beding is opgenomen waardoor het een licentiehouder verboden wordt aan in Frankrijk gevestigde gebruikers en wederverkopers te verkopen, die op hun beurt naar andere lidstaten kunnen exporteren.

De hierboven ontwikkelde overwegingen zijn verenigbaar met Verordening (EG) nr. 240/96, waarin gesteld wordt dat dankzij de in artikel 1 bedoelde exportverboden in de regel een billijk aandeel in de uit de verbetering van het aanbod op de markt voortvloeiende voordelen aan de gebruikers ten goede komt.

(76) Het verbod op de rechtstreekse uitvoer van zaden blijkt onmisbaar om de verbreiding van nieuwe rassen in andere lidstaten dan Frankrijk te garanderen, en bijgevolg om de doelstelling te bereiken van de verbetering van de technische en economische vooruitgang ten behoeve van de gebruikers in deze lidstaten. Meer bepaald lijkt een beschermingsperiode van vier jaar vanaf de inschrijving in de gemeenschappelijke rassenlijst over het algemeen niet overdreven lang om een nieuw plantenras op een markt bekend te maken en te verspreiden. In dit verband moet worden onderstreept dat op grond van Verordening (EG) nr. 240/96 passieve uitvoer mag worden verboden voor een periode van vijf jaar, met ingang van het tijdstip waarop het desbetreffende product voor het eerst in de handel wordt gebracht. Wat het tijdstip betreft dat als beginpunt voor de berekening van de periode waarin een uitvoerverbod van kracht is, geldt, is het nuttig eraan te herinneren dat een ras doorgaans (dit wil zeggen behalve in het geval van een parallelle inschrijving in de nationale rassenlijst van het land van bestemming) eerst na de inschrijving in de communautaire rassenlijst vrij in het verkeer kan worden gebracht. Het lijkt derhalve voor de berekening van de beschermingsperiode passend dit tijdstip als beginpunt te kiezen.

(77) De op de licentiehouder rustende verplichting zaden niet rechtstreeks uit te voeren, geeft de kwekers niet de mogelijkheid de concurrentie uit te schakelen. Ten eerste concurreert het merendeel van de nieuwe rassen met de reeds bestaande rassen, die de landbouwers reeds goed kennen en die een andere mogelijke leveringsbron vormen. In de tweede plaats blijft de parallelinvoer uit Frankrijk nog altijd vrij, en kan elke, in een andere lidstaat gevestigde afnemer, ook al gebeurt het onrechtstreeks, zelfs tijdens de aanloopperiode toegang tot de Franse rassen krijgen.

D. DE ARTIKELEN 6 EN 8 VAN VERORDENING Nr. 17

(78) Volgens artikel 6 van Verordening nr. 17 stelt de Commissie de datum vast met ingang waarvan een vrijstellingsbeschikking in werking treedt.

(79) Krachtens artikel 8, lid 1, van Verordening nr. 17 wordt de vrijstelling voor een bepaalde termijn gegeven. Rekening houdend met de technische ontwikkeling op het gebied van de zaden, alsmede met de economische situatie op de betrokken markt, lijkt het redelijk vrijstelling voor een periode van tien jaar te verlenen, ingaande op 26 oktober 1994, de datum van de aanmelding van de betrokken overeenkomsten,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag, worden de bepalingen van artikel 85, lid 1, buiten toepassing verklaard voor de standaardovereenkomsten van Sicasov ("Société coopérative d'intérêt agricole anonyme à capital variable") inzake de teelt en de verkoop van zaden.

Artikel 2

De vrijstelling geldt van 26 oktober 1994 tot en met 26 oktober 2004.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot:

Sicasov (Société coopérative d'intérêt collectif agricole anonyme à capital variable)

7, rue Coq-Héron

F-75001 Paris.

Gedaan te Brussel, 14 december 1998.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

(1) PB 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62.

(2) PB C 95 van 19. 4. 1995, blz. 8.

(3) PB L 227 van 1. 9. 1994, blz. 1.

(4) PB L 258 van 28. 10. 1995, blz. 3.

(5) PB L 225 van 12. 10. 1970, blz. 1.

(6) Wanneer het ras wordt beschermd door een Frans "certificat d'obtention", strekt het voortbrengingsrecht zich uit over het hele Franse grondgebied. Wordt het ras daarentegen door een communautair kwekersrecht beschermd, dan wordt het voortbrengingsrecht toegekend voor de gehele Gemeenschap. De licentiehouder heeft dus het recht om in alle lidstaten de zaden voort te brengen en vrij te verkopen. De bepalingen inzake import- en exportbeperkingen uit artikel 2 van het contract zijn niet van toepassing wanneer het betrokken ras uit hoofde van het communautaire kwekersrecht (behalve wat derde landen betreft) wordt beschermd.

(7) Zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 april 1988 in zaak 27/87 (Erauw-Jacquery/La Hesbignonne), Jurisprudentie 1988, blz. 1919, punten 9 en 10. Volgens het Hof "moet de kweker het recht hebben, de vermeerdering voor te behouden aan handelaren/telers die hij als licentiehouders heeft geselecteerd. In zoverre valt de bepaling waarbij het de licentiehouder wordt verboden, basiszaad te verkopen en uit te voeren, niet onder het verbod van artikel 85, lid 1".

(8) Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 1982, zaak 258/78, (Nungesser/Commissie), Jurisprudentie 1982, blz. 2015.

(9) Zie voetnoot 7, punt 10.

(10) Zie voetnoot 7, punt 10.

(11) Zie voetnoot 7, punt 10.

(12) PB 30 van 20. 4. 1962, blz. 993/62.

(13) PB 53 van 1. 7. 1962, blz. 1571/62.

(14) PB L 246 van 5. 11. 1971, blz. 1.

(15) PB L 20 van 27. 1. 1998, blz. 16.

(16) Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1995, zaak C-399/93, (Oude Luttikhuis e.a.), Jurisprudentie 1995, blz. I-4515, punt 23 e.v., en dat van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1997, gevoegde zaken T-70/92 en T-71/92 (Florimex e.a./Commissie), Jurisprudentie 1997, blz. II-693, punt 152.

(17) Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 mei 1975, zaak 71/74, (Frubo/Commissie), Jurisprudentie 1975, blz. 563, punten 22-27, en de in noot 16 genoemde arresten in zaak C-399/93, punt 25, respectievelijk in de gevoegde zaken T-70/92 en T-71/92, punt 153.

(18) PB L 31 van 9. 2. 1996, blz. 2.

Top