EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R0088

Verordening (EG) Nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund

OJ L 9, 15.1.1998, p. 1–16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Estonian: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Latvian: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Lithuanian: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Hungarian Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Maltese: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Polish: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Slovak: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213
Special edition in Slovene: Chapter 04 Volume 003 P. 197 - 213

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2005; opgeheven door 32005R2187

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/88/oj

31998R0088

Verordening (EG) Nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund

Publicatieblad Nr. L 009 van 15/01/1998 blz. 0001 - 0016


VERORDENING (EG) Nr. 88/98 VAN DE RAAD van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

(1) Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 1866/86 van de Raad van 12 juni 1986, houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund (3) herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd; dat derhalve om redenen van zowel rationele ordening als de duidelijkheid van de tekst genoemde verordening dient te worden gecodificeerd;

(2) Overwegende dat in de artikelen 2 en 4 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (4) is bepaald dat de Raad, in het licht van wetenschappelijke adviezen, de instandhoudingsmaatregelen vaststelt die nodig zijn voor een rationele en verantwoorde exploitatie op duurzame basis van de levende mariene aquatische bestanden; dat de Raad daartoe technische maatregelen kan vaststellen betreffende het vistuig en de wijze waarop het dient te worden gebruikt;

(3) Overwegende dat de beginselen en uitvoeringsbepalingen met betrekking tot deze technische maatregelen op communautair niveau moeten worden vastgesteld, opdat iedere lidstaat zorg kan dragen voor het beheer van de visserijactiviteiten in de maritieme wateren onder zijn jurisdictie of soevereiniteit;

(4) Overwegende dat de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee en de Belten, gewijzigd bij het protocol van de conferentie van de vertegenwoordigers van de staten die partij zijn bij het Verdrag, hierna "het Verdrag van Gdansk" genoemd, is goedgekeurd bij Besluit 83/414/EEG (5);

(5) Overwegende dat het Verdrag van Gdansk voor de Gemeenschap op 18 maart 1984 in werking is getreden en dat de Gemeenschap in alle in dat Verdrag vastgelegde rechten en verplichtingen van Denemarken en van de Bondsrepubliek Duitsland is getreden;

(6) Overwegende dat de bij het Verdrag van Gdansk ingestelde Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee sedert haar oprichting een pakket maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden in de Oostzee heeft vastgesteld en bij brieven van 20 september 1985, 8 december 1986, 21 december 1987, 29 oktober 1988, 20 september 1993, 20 september 1994 en 11 september 1995 de partijen bij dat Verdrag kennis heeft gegeven van een aantal aanbevelingen tot wijziging van deze technische maatregelen;

(7) Overwegende dat de Gemeenschap krachtens het Verdrag van Gdansk gehouden is in de wateren van de Oostzee, de Belten en de Øresund deze aanbevelingen op te volgen, tenzij volgens de procedure van artikel XI van genoemd Verdrag bezwaren zijn gemaakt;

(8) Overwegende dat de meest doeltreffende maatregel om ervoor te zorgen dat zo weinig mogelijk kleine vis wordt gevangen, erin bestaat om een verbod vast te stellen op het uitoefenen van de visserij in gebieden met hoge concentraties kleine vis,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Grenzen van de geografische zone

1. Deze verordening heeft betrekking op de vangst van vis in en de aanvoer van vis uit de wateren van de Oostzee, de Belten en de Øresund, in het westen begrensd door een lijn van kaap Hasenøre naar kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen. Zij is niet van toepassing op de wateren landwaarts vanaf de basislijnen.

2. Deze verordening geldt voor:

- vissers uit de Gemeenschap die zich in de in lid 1 omschreven geografische zone bevinden;

- alle vissers die zich in deze zone in wateren bevinden die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten vallen.

3. De geografische zone bestaat uit elf, van 22 tot en met 32 genummerde deelsectoren, waarvan de grenzen zijn aangegeven in bijlage I.

Artikel 2

Gesloten tijden voor bepaalde soorten in bepaalde geografische zones

1. Het is verboden de volgende vissoorten uit de hierna genoemde wateren en in de hierna vermelde periodes aan boord te houden:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. In afwijking van lid 1 mag bij het vissen op kabeljauw tijdens de in dat lid vermelde gesloten tijden bijvangst van bot en schol aan boord zijn tot ten hoogste 10 gewichtsprocenten van de totale hoeveelheid kabeljauw aan boord van het vaartuig.

Artikel 3

Minimumvismaat

1. Vis wordt als ondermaats beschouwd indien hij kleiner is dan de minimummaat die in bijlage III voor de betrokken soort en de betrokken geografische zone is vastgesteld.

2. De maat van vis wordt gemeten van de punt van de gesloten snuit tot het uiteinde van de staartvin.

3. Vis die kleiner is dan de vastgestelde minimummaat mag, zelfs wanneer het bijvangst betreft, niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, verwerkt, verduurzaamd, verkocht of opgeslagen, noch worden uitgestald of te koop worden aangeboden. Deze vis moet onmiddellijk na de vangst en, zo zulks mogelijk is, nog levend overboord worden gezet.

4. In afwijking van lid 3 mag ondermaatse kabeljauw aan boord worden gehouden tot ten hoogste 5 gewichtspercenten van de totale hoeveelheid van kabeljauw aan boord van het vaartuig.

5. De bijvangst van kabeljauw bij de visserij op haring en sprot mag niet meer bedragen dan 10 gewichtspercenten van het totale gewicht van de vangsten. Van de toegestane bijvangst van kabeljauw aan boord mag niet meer dan 5 % ondermaats zijn.

Artikel 4

Bepaling van het percentage bijvangst

1. Het percentage van de in artikel 2, lid 2, bedoelde bijvangst wordt bepaald ten opzichte van het gewicht van de totale hoeveelheid kabeljauw aan boord na sortering of van de totale hoeveelheid kabeljauw benedendeks of bij aanvoer.

2. Het percentage van de in artikel 3, lid 4, bedoelde bijvangst wordt bepaald ten opzichte van het gewicht van de totale hoeveelheid vis aan boord na sortering of van de totale hoeveelheid vis benedendeks of bij aanvoer.

3. Nadere voorschriften voor het bepalen van het percentage bijvangst kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 13 bedoelde procedure.

Artikel 5

Minimummaaswijdte

1. Het gebruik of het slepen van sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) of soortgelijke netten die een kleinere maaswijdte hebben dan in bijlage IV voor de betrokken geografische zone en voor de betrokken vissoort of groep vissoorten is vastgesteld, is verboden.

2. Bij de zalmvisserij is het gebruik van staande kieuwnetten of van drijfnetten waarvan de maaswijdte kleiner is dan de in bijlage IV voor zalm vastgestelde maaswijdte, verboden.

3. Het gebruik van kieuwnetten die een kleinere maaswijdte hebben dan in bijlage IV voor de betrokken geografische zone en voor de betrokken vissoort of groep vissoorten is vastgesteld, is verboden.

Artikel 6

Bepaling van de maaswijdte

1. Bij het controleren van de netten wordt de wijdte van de mazen bepaald met een platte, 2 mm dikke maaswijdtemeter die vervaardigd is van duurzaam, vormvast materiaal. De maaswijdtemeter heeft hetzij een aantal zones met parallelle zijkanten en daartussen zones met zijkanten met een schuinte van 1: 8, hetzij uitsluitend een aantal zones met de genoemde schuinte. Op de maaswijdtemeter wordt op de voorkant, zowel op eventuele zones met parallelle zijkanten als op de zones met schuine zijkanten, de breedte in millimeter vermeld. Op maaswijdtemeters met uitsluitend zones met schuine zijkanten wordt een millimeterverdeling aangebracht en op regelmatige afstanden de breedte vermeld.

2. Om de maaswijdte te meten wordt de maaswijdtemeter met het smalle uiteinde door de maas gestoken en wel zodanig dat hij loodrecht op het vlak van het net staat en de lange as van de mazen wordt gemeten bij het diagonaal, in lengterichting gestrekte net. De maaswijdtemeter wordt met handkracht door de maasopening gestoken totdat hij bij de schuine zijkanten door de weerstand van de maas wordt tegengehouden. Als wijdte van de maas geldt de breedte van de maaswijdtemeter op het punt waar de maaswijdtemeter wordt tegengehouden.

3. De maaswijdte van een net is de gemiddelde wijdte van ten minste één willekeurig gekozen reeks van 20 opeenvolgende mazen in de lengterichting van het net. Mazen die liggen op minder dan 10 mazen en op minder dan 50 cm afstand van een naad, touwwerk of de pooklijn, worden niet gemeten. Deze afstand wordt gemeten in de richting loodrecht op een naad, touwwerk of de pooklijn, met het net gestrekt in de richting van de meting.

4. Netten worden uitsluitend nat gemeten.

5. De wijdte van een bepaalde maas wordt niet als te klein beschouwd wanneer de zone van de maaswijdtemeter die overeenkomt met de minimummaaswijdte die in bijlage IV voor de betrokken soort, de betrokken geografische zone en het betrokken soort net is vermeld, gemakkelijk door de maas kan worden gestoken.

Artikel 7

Bevestiging van voorzieningen aan netten

1. In afwijking van artikel 5, lid 1, is het toegestaan om aan de buitenkant van de onderste helft van de kuil van sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten een stuk zeildoek, netwerk of enig ander materiaal te bevestigen om slijtage te voorkomen of te beperken. Dergelijk materiaal mag alleen aan de voor- en de zijkanten van de kuil worden bevestigd.

2. In afwijking van artikel 5, lid 1, is het toegestaan om een overkuil te bevestigen aan de buitenkant van de kuil en de tunnel. Een overkuil is een cilindervormig stuk netwerk dat volledig rond de kuil en de tunnel is aangebracht. Het materiaal van de overkuil mag even zwaar zijn als of zwaarder zijn dan dat van de kuil of de tunnel. De mazen van de overkuil moeten ten minste tweemaal zo wijd zijn als die van de kuil, maar mogen in geen geval kleiner zijn dan 80 mm.

Een overkuil mag aan de volgende punten worden bevestigd:

a) aan zijn voorkant, en

b) aan zijn achterkant, en mag ofwel

c) langs de omtrek aan de kuil en de tunnel worden geregen over één rij mazen, ofwel

d) in lengterichting worden geregen over één enkele rij mazen.

3. In afwijking van artikel 5, lid 1, mag in sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten een flap (of keel) worden gebruikt waarvan de mazen kleiner zijn dan die van de kuil.

De flap mag binnen de kuil of vóór de kuil zijn aangebracht.

De afstand tussen het voorste aanhechtingspunt van de flap tot het achtereinde van de kuil moet ten minste driemaal zo groot zijn als de lengte van de flap.

Artikel 8

Gebruik van vistuig

1. Vistuig dat in een bepaalde geografische zone of in een bepaald tijdvak mag worden gebruikt, moet in het gesloten gebied of de gesloten tijd zodanig aan boord worden opgeborgen dat het niet gebruiksklaar is. Reservevistuig moet afzonderlijk en niet-gebruiksklaar worden opgeborgen.

2. Als niet-gebruiksklaar worden beschouwd:

- sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten indien:

a) de trawlborden aan de buiten- of binnenkant van de verschansing of aan de galgen zijn vastgesjord, en

b) van de trawlborden of van de gewichten de vislijn van het sleepnet of de kabels zijn losgemaakt;

- vistuig voor de zalmvisserij indien:

a) de netten onder een dekzeil zijn vastgesjord;

b) de lijnen en vishaken in gesloten kisten zijn opgeborgen;

- ringzegen, indien de sluitlijn uit het net is verwijderd.

3. Het is het hele jaar verboden om met sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten te vissen in de geografische zone met de volgende coördinaten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. In afwijking van lid 1 mag bij de kabeljauwvisserij alleen vistuig aan boord zijn dat voor deze visserij mag worden gebruikt of vistuig waarvan de maaswijdte groter is dan de in bijlage IV vastgestelde maaswijdten. Indien er ander vistuig aan boord is, mag geen kabeljauw worden aangeland.

Artikel 9

Beperkingen voor de visserij op zalm en zeeforel

1. Ten aanzien van de visserij op zalm (Salmo salar) en op zeeforel (Salmo trutta) gelden de volgende verbodsbepalingen:

- in de periode van 15 juni tot en met 30 september mag in de deelsectoren 22 tot en met 28, 29 bezuiden 59° 30' N en 32 geen gebruik worden gemaakt van drijfnetten of staande kieuwnetten;

- in de periode van 1 juni tot en met 15 september mag in de deelsectoren 29, 30 en 31 ten noorden van 59° 30' N geen gebruik worden gemaakt van drijfnetten of staande kieuwnetten;

- in de periode van 1 april tot en met 15 november mag in de deelsectoren 22 tot en met 31 geen gebruik worden gemaakt van drijvende of geankerde beugen;

- in de periode van 1 juli tot en met 15 september mag in de deelsector 32 geen gebruik worden gemaakt van drijvende of geankerde beugen.

Het gebied waar gedurende de gesloten tijd niet mag worden gevist, begint vanaf 4 zeemijl gerekend vanaf de basislijnen. In deelsector 32 en in het gebied ten oosten van lengtegraad 22° 30' OL (Bengtskär - vuurtoren) in de Finse visserijzone, is vanaf 1 juli tot en met 15 september echter het vissen met drijvende of met geankerde lijnen verboden.

2. Ten aanzien van de visserij op zalm (Salmo salar) en op zeeforel (Salmo trutta) gelden de volgende verbodsbepalingen:

- bij het vissen met staande kieuwnetten en drijfnetten mogen per vaartuig niet meer dan 600 netten tegelijkertijd worden gebruikt; de lengte van elk net, gemeten over de bovenpees, mag niet meer dan 35 m bedragen. Naast dit toegestane aantal netten mogen er in geen geval meer dan 100 reservenetten aan boord zijn;

- bij het vissen met de drijvende of met de geankerde beug mogen niet meer dan 2 000 vishaken gelijktijdig per visreis worden gebruikt.

De haakopening (de kortste afstand tussen de punt en de steel) moet bij de drijvende en bij de geankerde beug ten minste 19 mm zijn.

Naast dit toegestane aantal vishaken mogen er niet meer dan 200 reservehaken aan boord zijn.

Algemene bepalingen

Artikel 10

1. De gerichte visserij op kabeljauw en platvis (Pleuronectidae) met het oog op aanvoer voor andere doeleinden dan menselijke consumptie is verboden.

2. Voor de visvangst mogen geen explosieve, giftige of verdovende stoffen worden gebruikt.

3. Het is verboden drijvend of geankerd vistuig te gebruiken zonder bebakening door middel van boeien of andere herkenningstekens.

4. Het is verboden niet-inheemse soorten in de Oostzee, de Belten en de Øresund uit te zetten of op niet-inheemse soorten of op steur te vissen, tenzij het is toegestaan bij bepalingen die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 en stroken met de verplichtingen die uit het Verdrag van Gdansk voortvloeien. Onder "niet-inheemse soorten" wordt verstaan, de soorten die niet van nature in de Oostzee, de Belten en de Øresund voorkomen.

Artikel 11

Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat met toestemming en onder gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten wordt verricht en waarvan de Commissie en de lidstaat of lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren op de hoogte zijn gesteld.

Vis, schaal- en weekdieren die voor de in de eerste alinea genoemde doeleinden worden gevangen, mogen worden verkocht opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden op voorwaarde dat:

- deze voldoen aan de normen vastgesteld in de bijlagen II en III en aan de handelsnormen die zijn aangenomen uit hoofde van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad (6), of

- deze rechtstreeks worden verkocht voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie.

Vaartuigen die de in de eerste alinea bedoelde visserijactiviteiten uitoefenen, dienen een door de lidstaat waarvan zij de vlag voeren, afgegeven vergunning aan boord te hebben.

Artikel 12

Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die worden uitgeoefend voor het kunstmatig uitzetten of overbrengen van vis, schaal- en weekdieren.

Vis, schaal- en weekdieren die voor de in de eerste alinea genoemde doeleinden worden gevangen, mogen niet in strijd met de andere bepalingen van deze verordening voor menselijke consumptie worden verkocht.

Artikel 13

1. De lidstaten mogen maatregelen nemen voor instandhouding en beheer die betrekking hebben op:

a) strikt lokale bestanden die slechts voor de vissers van de betrokken lidstaat van belang zijn, of

b) voorwaarden of voorschriften die gericht zijn op een beperking van de vangsten door middel van technische maatregelen:

i) die de in de communautaire visserijregeling vastgestelde maatregelen aanvullen, of

ii) die strenger zijn dan de in die regeling vastgestelde minimumeisen,

op voorwaarde dat deze maatregelen uitsluitend voor de vissers van de betrokken lidstaat gelden, verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht en stroken met het gemeenschappelijk visserijbeleid of met de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Gdansk.

2. Elk ontwerp tot invoering of tot wijziging van nationale technische maatregelen moet tijdig ter kennis van de Commissie worden gebracht opdat zij er opmerkingen over kan maken.

Indien de Commissie binnen één maand na deze kennisgeving een daartoe strekkend verzoek aan de betrokken lidstaat richt, schort de lidstaat de inwerkingtreding van de voorgenomen maatregelen op tot het einde van een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving, zodat de Commissie binnen deze termijn kan besluiten of deze maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1.

Indien de Commissie bij een ook aan de andere lidstaten kennis te geven beschikking constateert dat een voorgenomen maatregel niet in overeenstemming is met lid 1, mag de betrokken lidstaat die maatregel eerst ten uitvoer leggen wanneer daarin de nodige wijzigingen zijn aangebracht.

De betrokken lidstaat brengt elke maatregel onmiddellijk nadat hij die heeft vastgesteld en daarin, in voorkomend geval, de nodige wijzigingen heeft aangebracht, ter kennis van de Commissie en van de andere lidstaten.

3. De lidstaten verstrekken de Commissie desgevraagd alle nodige inlichtingen om de Commissie in staat te stellen te beoordelen of hun nationale technische maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1.

4. Op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat kan in het Comité van beheer bedoeld in artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 worden onderzocht of een door een lidstaat toegepaste nationale technische maatregel in overeenstemming is met lid 1, en kan ten aanzien van een dergelijke maatregel een beschikking worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van die verordening. Bij een dergelijk besluit is lid 2, derde en vierde alinea, van overeenkomstige toepassing.

5. Indien de Commissie constateert dat een ter kennis gebrachte maatregel niet in overeenstemming is met lid 1, geeft zij binnen een termijn van ten hoogste één jaar na de datum van kennisgeving van de maatregel een beschikking op grond waarvan de betrokken lidstaat de maatregel binnen de door haar vastgestelde termijn moet intrekken of wijzigen. Lid 2, vierde alinea, is van overeenkomstige toepassing.

6. De maatregelen voor de aquacultuur en de strandvisserij worden door de lidstaat slechts ter informatie aan de Commissie medegedeeld.

Onder "aquacultuur" wordt verstaan, de teelt van vis, schaal- en weekdieren in zout of brak water.

Artikel 14

De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

Artikel 15

Verordening (EEG) nr. 1866/86 wordt ingetrokken.

De verwijzingen naar die verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage VI, deel A, vervatte concordantietabel.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

F. BODEN

(1) PB C 304 van 6. 10. 1997, blz. 32.

(2) PB C 296 van 29. 9. 1997, blz. 31.

(3) PB L 162 van 18. 6. 1986, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1821/96 (PB L 241 van 21. 9. 1996, blz. 8).

(4) PB L 389 van 31. 12. 1992, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(5) PB L 237 van 26. 8. 1983, blz. 4.

(6) Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 388 van 31. 12. 1992, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3318/94 (PB L 350 van 31. 12. 1994, blz. 15).

BIJLAGE I

DEELSECTOREN VAN DE IN ARTIKEL 1 BEDOELDE GEOGRAFISCHE ZONE

Deelsector 22

De wateren begrensd door een lijn vanaf kaap Hasenøre (56° 09' NB, 10° 44' OL) op de oostkust van Jutland tot kaap Gniben (56° 01' NB, 11° 18' OL) op de westkust van Seeland, vandaar langs de westkust en de zuidkust van Seeland tot het punt op 12° 00' OL, vandaar rechtwijzend zuid tot het eiland Falster, vandaar langs de oostkust van het eiland Falster tot Gedser Odde (54° 34' NB, 11° 58' OL), vandaar rechtwijzend oost tot 12° 00' OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de kust van de Bondsrepubliek Duitsland, vandaar in zuidwestelijke richting langs de kust van de Bondsrepubliek Duitsland en langs de oostkust van Jutland tot het beginpunt.

Deelsector 23

De wateren begrensd door een lijn vanaf kaap Gilbjerg (56° 08' NB, 12° 18' OL) op de noordkust van Seeland tot Kullen (56° 18' NB, 12° 28' OL) op de kust van Zweden, vandaar in zuidelijke richting langs de kust van Zweden tot de vuurtoren van Falsterbo (55° 23' NB, 12° 50' OL), vandaar over de zuidelijke toegang van de Øresund tot de vuurtoren van Stevns (55° 19' NB, 12° 28' OL) op de kust van Seeland, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Seeland tot het beginpunt.

Deelsector 24

De wateren begrensd door een lijn vanaf de vuurtoren van Stevns (55° 19' NB, 12° 28' OL) op de oostkust van Seeland over de zuidelijke toegang van de Øresund tot de vuurtoren van Falsterbo (55° 23' NB, 12° 50' OL) op de kust van Zweden, vandaar langs de zuidkust van Zweden tot de vuurtoren van Sandhammaren (55° 24' NB, 14° 12' OL), vandaar tot de vuurtoren van Hammerodde (55° 18' NB, 14° 47' OL) op de noordkust van Bornholm, vandaar langs de westkust en zuidkust van Bornholm tot het punt op 15° 00' OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de kust van Polen, vandaar in westelijke richting langs de kusten van Polen en van de Bondsrepubliek Duitsland tot het punt op 12° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot het punt op 54° 34' NB en 12° 00' OL, vandaar rechtwijzend west tot Gedser Odde (54° 34' NB, 11° 58' OL), vandaar langs de oost- en noordkust van het eiland Falster tot het punt op 12° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot de zuidkust van Seeland, vandaar in westelijke en noordelijke richting langs de westkust van Seeland tot het beginpunt.

Deelsector 25

De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de oostkust van Zweden op 56° 30' NB, rechtwijzend oost tot de westkust van het eiland Öland, vandaar zuidwaarts rond het eiland Öland tot het punt op de oostkust op 56° 30' NB, vandaar rechtwijzend oost tot 18° 00' OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de kust van Polen, vandaar in westelijke richting langs de kust van Polen tot het punt op 15° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot het eiland Bornholm, vandaar langs de zuidkust en westkust van Bornholm tot de vuurtoren van Hammerodde (55° 18' NB, 14° 47' OL), vandaar tot de vuurtoren van Sandhammaren (55° 24' NB, 14° 12' OL) op de zuidkust van Zweden, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt.

Deelsector 26

De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op 56° 30' NB en 18° 00' OL, vandaar rechtwijzend oost tot de westkust van de voormalige USSR, vandaar in zuidelijke richting langs de kusten van de voormalige USSR en van Polen tot het punt op de kust van Polen op 18° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot het beginpunt.

Deelsector 27

De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de oostkust van het vasteland van Zweden op 59° 41' NB, 19° 00' OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de noordkust van het eiland Gotland, vandaar in zuidelijke richting langs de westkust van Gotland tot het punt op 57° 00' NB, vandaar rechtwijzend west tot 18° 00' OL, vandaar rechtwijzend zuid tot 56° 30' NB, vandaar rechtwijzend west tot de oostkust van het eiland Öland, vandaar zuidwaarts rond het eiland Öland tot het punt op de westkust van dit eiland op 56° 30' NB, vandaar rechtwijzend west tot de kust van Zweden, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt.

Deelsector 28

De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op 58° 30' NB en 19° 00' OL, rechtwijzend oost naar de westkust van het eiland Saaremaa, vandaar noordwaarts rond het eiland Saaremaa tot het punt op de oostkust van dit eiland op 58° 30' NB, vandaar rechtwijzend oost tot de kust van de voormalige USSR; vandaar in zuidelijke richting langs de westkust van de voormalige USSR tot het punt op 56° 30' NB, vandaar rechtwijzend west tot 18° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot 57° 00' NB, vandaar rechtwijzend oost tot de westkust van het eiland Gotland, vandaar in noordelijke richting tot het punt op de noordkust van Gotland op 19° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot het beginpunt.

Deelsector 29

De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op de oostkust van het vasteland van Zweden op 60° 30' NB, vandaar rechtwijzend oost tot het vasteland van Finland, vandaar in zuidelijke richting langs de westkust en zuidkust van Finland tot het punt op de zuidkust van het vasteland op 23° 00' OL, vandaar rechtwijzend zuid tot 59° 00' NB, vandaar rechtwijzend oost tot het vasteland van de voormalige USSR, vandaar in zuidelijke richting langs de westkust van de voormalige USSR tot het punt op 58° 30' NB, vandaar rechtwijzend west tot de oostkust van het eiland Saaremaa, vandaar noordwaarts rond het eiland tot het punt op de westkust van dit eiland op 58° 30' NB, vandaar rechtwijzend west tot 19° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot het punt op het vasteland van de oostkust van Zweden op 59° 41' NB, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt.

Deelsector 30

De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op de oostkust van Zweden op 63° 30' NB, vandaar rechtwijzend oost tot het vasteland van Finland, vandaar in zuidelijke richting langs de kust van Finland tot een punt op 60° 30' NB, vandaar rechtwijzend west tot het vasteland van Zweden, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt.

Deelsector 31

De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de oostkust van Zweden op 63° 30' NB, vandaar noordwaarts rond de Botnische Golf tot een punt op het vasteland van de westkust van Finland op 63° 30' NB, vandaar rechtwijzend west tot het beginpunt.

Deelsector 32

De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de zuidkust van Finland op 23° 00' OL, vandaar oostwaarts rond de Finse Golf tot een punt op de westkust van de voormalige USSR op 59° 00' NB, vandaar rechtwijzend west tot 23° 00' OL, vandaar rechtwijzend noord tot het beginpunt.

BIJLAGE II

GRENZEN VAN BEPAALDE GEOGRAFISCHE ZONES BEDOELD IN ARTIKEL 2

Grenzen van de geografische zones in de Øresund, Grote Belt en Kleine Belt voor de visserij op vrouwelijke bot en vrouwelijke schol:

- Vuurtoren van Falsterbo - vuurtoren van Stevns

- Jungshoved - Bøgenæssand

- Vuurtoren van Hestehoved - Maddes Klint

- Skelby Kirke - Flinthorne Odde

- Kappel Kirke - Gulstav

- Ristingehale - Ærøhale

- Skjoldnæs - Pøls Huk

- Christian X-brug, Sønderborg

BIJLAGE III

MINIMUMMAAT BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

MINIMUMMAASWIJDTE BEDOELD IN ARTIKEL 5

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

SPECIALE VOORZIENINGEN VOOR SELECTIVITEIT

Om de selectiviteit van sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten met een specifieke maaswijdte vermeld in bijlage IV te waarborgen, mogen ontsnappingspanelen van de twee volgende modellen worden gebruikt:

Ontsnappingspaneel (model 1)

Bij de kabeljauwvisserij moeten in de kuil van trawlnetten en Deense zegennetten twee ontsnappingspanelen worden aangebracht met door middel van plastic coating geheel open gefixeerde ruitvormige mazen. De maasopening moet ten minste 105 mm bedragen. De ontsnappingspanelen moeten worden bevestigd met een stuk net (tussen de gewone ruitvormige mazen en de mazen van het ontsnappingspaneel). De maaswijdte van dit tussenstuk moet gelijk zijn aan de lengte van de maaswijdte van het netwerk van het ontsnappingspaneel, vermenigvuldigd met de vierkantswortel van 2.

Het ontsnappingspaneel moet worden bevestigd aan beide zijden van de kuil en de afstand tussen het achtereind van de kuil en het ontsnappingspaneel moet 40-50 cm bedragen. De lengte van het ontsnappingspaneel moet gelijk zijn aan 80 % van de totale lengte van de kuil en de hoogte moet gelijk zijn aan 50 cm. Het ontsnappingspaneel moet zo worden aangebracht dat de opening tussen de naadlijn aan de bovenkant en de onderkant van het paneel 15-20 cm bedraagt.

Ontsnappingspaneel (model 2)

Omschrijving

De ontsnappingspanelen zijn rechthoekige stukken net in de kuil. Er moeten twee ontsnappingspanelen in een kuil zijn.

Grootte

Elk ontsnappingspaneel is ten minste 45 cm breed over de gehele lengte. Elk paneel moet ten minste 3,5 m lang zijn (afbeelding 1 van diagram 2).

Netwerk

De mazen in het ontsnappingspaneel moeten een maaswijdte van ten minste 105 mm hebben. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de snit AB (uitgesneden langs alle benen - afbeelding 2 van diagram 2). Het netwerk moet zo worden aangebracht dat de benen evenwijdig lopen met, respectievelijk loodrecht staan op, de lengterichting van de kuil (afbeelding 2). Het ontsnappingspaneel moet acht open vierkante mazen breed zijn. De lengte moet gelijk zijn aan 57 tot 62 vierkante mazen (afbeelding 2 van diagram 2).

Plaats van bevestiging

De kuil moet door middel van naadlijnen aan bakboord- en stuurboordzijde in een bovenste en onderste deel worden verdeeld (afbeelding 1 van diagram 2). De twee ontsnappingspanelen moeten worden aangebracht in het onderste deel, juist tegen en onder de naadlijnen (afbeelding 1 van diagram 2). De ontsnappingspanelen eindigen ten minste 2 meter en ten hoogste 2,5 meter vóór de pooklijn.

De voorkant van het ontsnappingspaneel wordt bevestigd aan het normale netwerk van de kuil over een breedte van acht mazen (afbeelding 3 van diagram 2). Eén zijde wordt bevestigd aan of onmiddellijk tegen de naadlijn en de andere zijde aan het normale netwerk van het onderste deel van de kuil via een AN-snit.

Maaswijdte in de gehele kuil

Het netwerk van de kuil moet overal een maaswijdte van ten minste 105 mm hebben.

Diagram 1 Ontsnappingspaneel model 1

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Diagram 2 Ontsnappingspaneel model 2

Afbeelding 1: Plaats van de ontsnappingspanelen met vierkante mazen in de kuil

Voorgestelde specificatie

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Afbeelding 2: Netwerk in het ontsnappingspaneel met vierkante mazen

Voorgestelde specificatie

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Afbeelding 3: Bevestiging van het ontsnappingspaneel in de kuil

Voorgestelde specificatie

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

BIJLAGE VI

DEEL A

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL B

WIJZIGINGSVERORDENINGEN VAN VERORDENING (EEG) Nr. 1866/86

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top