EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31997R1466

Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid

OJ L 209, 2.8.1997, p. 1–5 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Estonian: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Latvian: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Lithuanian: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Hungarian Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Maltese: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Polish: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Slovak: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Slovene: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Bulgarian: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Romanian: Chapter 10 Volume 001 P. 84 - 88
Special edition in Croatian: Chapter 10 Volume 003 P. 27 - 31

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 13/12/2011

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1997/1466/oj

2.8.1997   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/1


VERORDENING (EG) Nr. 1466/97 VAN DE RAAD

van 7 juli 1997

over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 103, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (2),

(1)

Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact uitgaat van gezonde overheidsfinanciën als middel ter versterking van de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei die bevorderlijk is voor het scheppen van werkgelegenheid;

(2)

Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact bestaat uit deze verordening, die strekt tot versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid, uit Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (3), over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten, en uit de resolutie van de Europese Raad van 17 juni 1997 inzake het stabiliteits- en groeipact (4), waarin, overeenkomstig artikel D van het Verdrag betreffende de Europese Unie, krachtige politieke richtsnoeren worden gegeven om het stabiliteits- en groeipact strikt en tijdig ten uitvoer te leggen en inzonderheid om de middellangetermijndoelstelling in acht te nemen van begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, en om, steeds wanneer informatie beschikbaar is betreffende daadwerkelijke of verwachte aanzienlijke afwijkingen van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn, de corrigerende budgettaire maatregelen te treffen die de lidstaten nodig achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- en convergentieprogramma's te bereiken;

(3)

Overwegende dat op de lidstaten volgens artikel 104 C in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) een duidelijke, uit het Verdrag voortvloeiende verplichting rust om buitensporige overheidstekorten te vermijden; dat artikel 104 C, lid 1, krachtens punt 5 van het bij het Verdrag gevoegde Protocol (nr. 11) betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland niet van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk tenzij dit land overgaat naar de derde fase; dat de verplichting uit hoofde van artikel 109 E, lid 4, om te streven naar het vermijden van buitensporige overheidstekorten, van toepassing blijft op het Verenigd Koninkrijk;

(4)

Overwegende dat inachtneming van de doelstelling om op middellange termijn te komen tot begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, de lidstaten in staat zal stellen normale conjunctuurschommelingen op te vangen en het overheidstekort toch binnen de referentiewaarde van 3 % van het bruto binnenlands product (BBP) te houden;

(5)

Overwegende dat de procedure voor multilateraal toezicht van artikel 103, leden 3 en 4, dient te worden aangevuld met een regeling voor het vroegtijdig signaleren van afwijkingen, op grond waarvan de Raad een lidstaat er in een vroeg stadium op wijst dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat een overheidstekort buitensporig wordt;

(6)

Overwegende dat de procedure voor multilateraal toezicht van artikel 103, leden 3 en 4, bovendien betrekking moet blijven hebben op alle economische ontwikkelingen in elke lidstaat en in de Gemeenschap, alsmede op de consistentie van het economisch beleid met de in artikel 103, lid 2, bedoelde globale richtsnoeren; dat voor het volgen van deze ontwikkelingen informatie dient te worden gepresenteerd in de vorm van stabiliteits- en convergentieprogramma's;

(7)

Overwegende dat voortgebouwd moet worden op de nuttige ervaring die tijdens de eerste twee fasen van de Economische en Monetaire Unie is opgedaan met convergentieprogramma's;

(8)

Overwegende dat de lidstaten die de ene munt aannemen, hierna de „deelnemende lidstaten” te noemen, overeenkomstig artikel 109 J een hoge mate van duurzame convergentie en met name een houdbare situatie op het gebied van hun overheidsfinanciën zullen hebben bereikt; dat het behoud van gezonde begrotingssituaties in deze lidstaten nodig is om de prijsstabiliteit te ondersteunen en de voorwaarden voor duurzame groei van productie en werkgelegenheid te versterken; dat de deelnemende lidstaten middellangetermijnprogramma's (hierna „stabiliteitsprogramma's” te noemen) moeten indienen; dat de belangrijkste inhoudelijke elementen van deze programma's moeten worden bepaald;

(9)

Overwegende dat de lidstaten die de ene munt niet aannemen, hierna de „niet-deelnemende lidstaten” te noemen, een beleid dienen te voeren dat gericht is op een hoge mate van duurzame convergentie; dat deze lidstaten middellangetermijnprogramma's (hierna „convergentieprogramma's” te noemen) moeten indienen; dat de belangrijkste inhoudelijke elementen van deze programma's moeten worden bepaald;

(10)

Overwegende dat de Europese Raad in zijn resolutie van 16 juni 1997 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie krachtige politieke richtsnoeren heeft gegeven volgens welke in de derde fase van de EMU een wisselkoersmechanisme, hierna „WKM2” te noemen, wordt ingevoerd; dat de valuta's van de niet-deelnemende lidstaten die tot WKM2 toetreden ten opzichte van de euro een spilkoers zullen hebben, waaraan zij hun beleid kunnen toetsen; dat WKM2 tevens zal helpen die lidstaten en de lidstaten die de euro aannemen, te beschermen tegen ongewenste druk op de valutamarkten; dat niet-deelnemende lidstaten die niet tot WKM2 toetreden, toch om een passend toezicht door de Raad mogelijk te maken, in hun convergentieprogramma een beleid zullen presenteren dat op stabiliteit gericht is, waardoor onjuiste reële wisselkoersverhoudingen en buitensporige schommelingen van de nominale wisselkoersen vermeden worden;

(11)

Overwegende dat duurzame convergentie van de onderliggende economische waarden een noodzakelijke voorwaarde is voor duurzame wisselkoersstabiliteit;

(12)

Overwegende dat het noodzakelijk is een tijdschema voor het indienen van stabiliteitsprogramma's en convergentieprogramma's en voor de bijstelling daarvan op te stellen;

(13)

Overwegende dat ter wille van de doorzichtigheid en een met kennis van zaken te voeren openbaar debat, de lidstaten verplicht moeten worden hun stabiliteits- en convergentieprogramma's openbaar te maken;

(14)

Overwegende dat de Raad bij de bestudering en de bewaking van de stabiliteits- en de convergentieprogramma's en vooral van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn of het aanpassingstraject in de richting van die doelstelling, rekening dient te houden met de terzake dienende conjuncturele en structurele kenmerken van de economie van elke lidstaat;

(15)

Overwegende dat in dit verband bijzondere aandacht moet worden geschonken aan begrotingssituaties waarin op significante wijze wordt afgeweken van de middellangetermijndoelstellingen van de overheidstekorten die vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertonen; dat de Raad een vroegtijdig signaal dient te geven teneinde te voorkomen dat een overheidstekort in een lidstaat buitensporig wordt; dat het gepast is dat de Raad, in geval van een aanhoudende budgettaire ontsporing, zijn aanbeveling aanscherpt en openbaar maakt; dat de Raad ten aanzien van niet-deelnemende lidstaten aanbevelingen kan formuleren over maatregelen om uitvoering te geven aan hun convergentieprogramma's;

(16)

Overwegende dat zowel de convergentie- als de stabiliteitsprogramma's leiden tot het vervullen van de voorwaarden voor economische convergentie als bedoeld in artikel 104 C van het Verdrag,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

AFDELING 1

DOEL EN DEFINITIES

Artikel 1

In deze verordening worden de regels vastgesteld betreffende de inhoud, de indiening, de bestudering en de bewaking van de uitvoering van de stabiliteitsprogramma's en convergentieprogramma's, als onderdeel van het multilaterale toezicht door de Raad, teneinde in een vroeg stadium te voorkomen dat zich buitensporige algemene-overheidstekorten voordoen en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid te bevorderen.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „deelnemende lidstaten” verstaan de lidstaten die overeenkomstig het Verdrag de ene munt aannemen, en onder „niet-deelnemende lidstaten” de lidstaten die de ene munt niet hebben aangenomen.

AFDELING 2

STABILITEITSPROGRAMMA'S

Artikel 3

1.   Elke deelnemende lidstaat moet aan de Raad en de Commissie met het oog op het regelmatige multilaterale toezicht krachtens artikel 103 de nodige informatie verstrekken in de vorm van een stabiliteitsprogramma, dat een essentiële basis verschaft voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei bevorderlijk voor het scheppen van werkgelegenheid.

Een stabiliteitsprogramma moet de volgende informatie bieden:

a)

als middellangetermijndoelstelling een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont, en het aanpassingstraject met het oog op het bereiken van deze doelstelling voor het overschot/tekort van de algemene overheid; de verwachte ontwikkeling van de schuldquote van de algemene overheid;

b)

de belangrijkste veronderstellingen omtrent de verwachte economische ontwikkelingen, en de voor de uitvoering van het stabiliteitsprogramma belangrijke economische variabelen, zoals de investeringsuitgaven van de overheid, de reële groei van het bruto binnenlands product (BBP), de werkgelegenheid en de inflatie;

c)

een beschrijving van de budgettaire en andere economische beleidsmaatregelen die worden genomen en/of voorgesteld om de doelstellingen van het programma te bereiken en, voor de belangrijkste begrotingsmaatregelen, een raming van het kwantitatieve effect ervan op de begroting;

d)

een analyse van de wijze waarop wijzigingen in de belangrijkste economische veronderstellingen de be-grotings- en de schuldsituatie nadelig zouden kunnen beïnvloeden.

3.   De gegevens over tijdpaden voor de overschot/tekortquote en de schuldquote van de algemene overheid en de belangrijkste economische veronderstellingen als bedoeld in lid 2, onder a) en b), worden op jaarbasis verstrekt en hebben betrekking op het lopende jaar, het voorafgaande jaar en minimaal de drie volgende jaren.

Artikel 4

1.   De stabiliteitsprogramma's worden vóór 1 maart 1999 ingediend. Daarna wordt elk jaar een geactualiseerd programma ingediend. Een lidstaat die de ene munt op een later tijdstip aanneemt, moet binnen zes maanden na het besluit van de Raad betreffende zijn deelneming aan de ene munt, een stabiliteitsprogramma indienen.

2.   De lidstaten maken hun stabiliteitsprogramma's en geactualiseerde programma's openbaar.

Artikel 5

1.   Op basis van evaluaties door de Commissie en het bij artikel 109 C van het Verdrag ingestelde comité toetst de Raad in het kader van het multilateraal toezicht op grond van artikel 103 of de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling in het stabiliteitsprogramma een veiligheidsmarge biedt noodzakelijk om voorkoming van een buitensporig tekort te garanderen, of de economische veronderstellingen waarop het programma gebaseerd is, realistisch zijn en of de genomen en/of voorgestelde maatregelen afdoende zijn om het nagestreefde aanpassingspad in de richting van de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling te kunnen volgen.

De Raad onderzoekt voorts of de inhoud van het stabiliteitsprogramma de nauwere coördinatie van het economisch beleid bevordert en of het economisch beleid van de betrokken lidstaat strookt met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid.

2.   Het in lid 1 bedoelde onderzoek van het stabiliteitsprogramma wordt door de Raad verricht binnen ten hoogste twee maanden na de indiening van het programma. Op aanbeveling van de Commissie, en na raadpleging van het bij artikel 109 C ingestelde comité, brengt de Raad advies uit over het programma. Indien de Raad overeenkomstig artikel 103 van mening is dat doelstellingen en inhoud van het programma moeten worden aangescherpt, verzoekt de Raad in zijn advies de betrokken lidstaat zijn programma aan te passen.

3.   Geactualiseerde stabiliteitsprogramma's worden op basis van een door de Commissie verrichte evaluatie onderzocht door het bij artikel 109 C ingestelde comité; indien nodig kunnen geactualiseerde programma's ook overeenkomstig de procedure van de leden 1 en 2 door de Raad worden onderzocht.

Artikel 6

1.   Als onderdeel van het multilaterale toezicht overeenkomstig artikel 103, lid 3, volgt de Raad, op basis van de door de deelnemende lidstaten verstrekte gegevens en de door de Commissie en het bij artikel 109 C ingestelde comité, verrichte evaluatie, de uitvoering van de stabiliteitsprogramma's, met name om vast te stellen of de feitelijke of verwachte begrotingssituatie aanzienlijk afwijkt van de middellangetermijndoelstelling, of het aanpassingstraject in de richting van die doelstelling, die in het programma voor het overheidsoverschot/-tekort is vastgesteld.

2.   Stelt de Raad vast dat de begrotingssituatie aanzienlijk afwijkt van de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling of het aanpassingstraject daarnaartoe, dan richt hij, teneinde een vroegtijdig signaal te geven ter voorkoming van een buitensporig tekort, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Verdrag een aanbeveling tot de betrokken lidstaat om de nodige aanpassingsmaatregelen te treffen.

3.   Is de Raad daarna bij volgend toezicht van oordeel dat de afwijking van de begrotingssituatie ten aanzien van de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling of het aanpassingstraject daarnaartoe, blijft bestaan of ernstiger wordt, dan richt de Raad overeenkomstig artikel 103, lid 4, van het Verdrag een aanbeveling tot de betrokken lidstaat om direct corrigerende maatregelen te nemen en kan hij op grond van dat artikel zijn aanbeveling openbaar maken.

AFDELING 3

CONVERGENTIEPROGRAMMA'S

Artikel 7

1.   Elke niet-deelnemende lidstaat moet de Raad en de Commissie met het oog op het regelmatige multilaterale toezicht overeenkomstig artikel 103 de nodige informatie verstrekken in de vorm van een convergentieprogramma, dat een essentiële basis verschaft voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei bevorderlijk voor het scheppen van werkgelegenheid.

2.   Een convergentieprogramma moet de volgende informatie verstrekken, met name over de variabelen die met de convergentiecriteria verband houden:

a)

het vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertonen van de begrotingssituatie als middellangetermijndoelstelling en het aanpassingspad daarnaartoe voor het overschot/tekort van de algemene overheid; de verwachte ontwikkeling van de schuldquote van de algemene overheid; de middellangetermijndoelstellingen voor het monetair beleid; de relatie tussen deze doelstellingen en prijs- en wisselkoersstabiliteit;

b)

de voornaamste veronderstellingen over verwachte economische ontwikkelingen en belangrijke economische variabelen die voor de uitvoering van het convergentieprogramma van belang zijn, zoals de investeringsuitgaven van de overheid, de reële groei van het BBP, de werkgelegenheid en de inflatie;

c)

een beschrijving van de budgettaire en andere economische beleidsmaatregelen die worden genomen en/of voorgesteld om de doelstellingen van het programma te bereiken, en voor de belangrijkste budgettaire maatregelen een raming van de kwantitatieve gevolgen daarvan voor de begroting;

d)

een analyse van de invloed van wijzigingen in de belangrijkste economische veronderstellingen op de begrotings- en schuldsituatie.

3.   De in lid 2, onder a) en b), bedoelde gegevens over de aanpassingstrajecten voor de overschot-/tekortquote, de schuldquote van de algemene overheid en de belangrijkste economische veronderstellingen worden op jaarbasis verstrekt en hebben betrekking op het lopende jaar, het voorgaande jaar en minimaal de drie volgende jaren.

Artikel 8

1.   De convergentieprogramma's worden vóór 1 maart 1999 ingediend. Daarna wordt elk jaar een geactualiseerd programma ingediend.

2.   De lidstaten maken hun convergentieprogramma's en geactualiseerde programma's openbaar.

Artikel 9

1.   Op basis van evaluaties door de Commissie en het bij artikel 109 C van het Verdrag ingestelde comité onderzoekt de Raad in het kader van het multilateraal toezicht op grond van artikel 103 of de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling van het convergentieprogramma een veiligheidsmarge biedt ter voorkoming van een buitensporig tekort, of de economische hypothesen waarop het programma gebaseerd is, realistisch zijn en of de genomen en/of voorgestelde maatregelen afdoende zijn om het nagestreefde aanpassingstraject in de richting van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn te kunnen volgen en een duurzame convergentie tot stand te brengen.

De Raad onderzoekt voorts of de inhoud van het convergentieprogramma de nauwere coördinatie van het economisch beleid bevordert en of het economisch beleid van de betrokken lidstaat strookt met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid.

2.   Het in lid 1 bedoelde onderzoek van het convergentieprogramma wordt door de Raad verricht binnen ten hoogste twee maanden na de indiening van het programma. Op aanbeveling van de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 109 C ingestelde comité, brengt de Raad advies uit over het programma. Indien de Raad overeenkomstig artikel 103 van mening is dat doelstellingen en inhoud van het programma moeten worden aangescherpt, verzoekt de Raad in zijn advies de betrokken lidstaat om zijn programma aan te passen.

3.   Bijgestelde convergentieprogramma's worden op basis van een door de Commissie verrichte evaluatie onderzocht door het bij artikel 109 C ingestelde comité; indien nodig kunnen bijgestelde programma's ook overeenkomstig de procedures van de leden 1 en 2 door de Raad worden onderzocht.

Artikel 10

1.   Als onderdeel van het multilaterale toezicht overeenkomstig artikel 103, lid 3, volgt de Raad, op basis van de door de niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a), van deze verordening verstrekte gegevens en de evaluaties door de Commissie en het bij artikel 109 C van het Verdrag ingestelde comité, de tenuitvoerlegging van de convergentieprogramma's, met name om vast te stellen of de feitelijke of verwachte begrotingssituatie aanzienlijk afwijkt van de middellangetermijndoelstelling of het aanpassingstraject daarnaartoe, die in het programma voor het overheidsoverschot/-tekort is vastgesteld.

Tevens volgt de Raad het economisch beleid van de niet-deelnemende lidstaten tegen de achtergrond van de doelstellingen van het convergentieprogramma, teneinde zich ervan te vergewissen dat hun beleid op stabiliteit is gericht, en aldus onjuiste wisselkoersenverhoudingen en buitensporige schommelingen van de nominale wisselkoersen te voorkomen.

2.   Stelt de Raad vast dat de begrotingssituatie aanzienlijk afwijkt van de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling of het aanpassingstraject daarnaartoe, dan richt hij, teneinde een vroegtijdig signaal te geven ter voorkoming van een buitensporig tekort, overeenkomstig artikel 103, lid 4, van het Verdrag een aanbeveling tot de betrokken lidstaat om de nodige aanpassingsmaatregelen te treffen.

3.   Is de Raad daarna bij volgend toezicht van oordeel dat de afwijking van de begrotingssituatie ten aanzien van de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling of het aanpassingstraject daarnaartoe, blijft bestaan of ernstiger wordt, dan richt hij overeenkomstig artikel 103, lid 4, van het Verdrag een aanbeveling tot de betrokken lidstaat om direct corrigerende maatregelen te nemen en kan hij op grond van dat artikel zijn aanbeveling openbaar maken.

AFDELING 4

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 11

Als onderdeel van het in deze verordening bedoelde multilaterale toezicht, verricht de Raad de in artikel 103, lid 3, van het Verdrag bedoelde algehele evaluatie.

Artikel 12

In de verslagen van de Voorzitter van de Raad en de Commissie aan het Europees Parlement worden overeenkomstig artikel 103, lid 4, tweede alinea, de resultaten verwerkt van het multilaterale toezicht dat in het kader van deze verordening wordt uitgeoefend.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1998.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

J.-C. JUNCKER


(1)  PB nr. C 368 van 6. 12. 1996, blz. 9.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 28 november 1996 (PB nr. C 380 van 16. 12. 1996, blz. 28), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 14 april 1997 (PB nr. C 146 van 30. 5. 1997, blz. 26) en besluit van het Europees Parlement van 29 mei 1997 (PB nr. C 182 van 16. 6. 1997).

(3)  Zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad.

(4)  PB nr. C 236 van 2. 8. 1997, blz. 1.


Top