EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992L0065

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt

OJ L 268, 14.9.1992, p. 54–72 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 03 Volume 045 P. 53 - 71
Special edition in Swedish: Chapter 03 Volume 045 P. 53 - 71
Special edition in Czech: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Estonian: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Latvian: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Lithuanian: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Hungarian Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Maltese: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Polish: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Slovak: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Slovene: Chapter 03 Volume 013 P. 154 - 174
Special edition in Bulgarian: Chapter 03 Volume 011 P. 143 - 162
Special edition in Romanian: Chapter 03 Volume 011 P. 143 - 162
Special edition in Croatian: Chapter 03 Volume 013 P. 133 - 151

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/04/2021; afgeschaft en vervangen door 32016R0429

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1992/65/oj

31992L0065

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt

Publicatieblad Nr. L 268 van 14/09/1992 blz. 0054 - 0072
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 45 blz. 0053
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 45 blz. 0053


RICHTLIJN 92/65/EEG VAN DE RAAD van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien de voorstellen van de Commissie (1),

Gezien de adviezen van het Europese Parlement (2),

Gezien de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat levende dieren en produkten van dierlijke oorsprong voorkomen op de lijst van goederen in bijlage II bij het Verdrag; dat de handel in deze dieren en deze produkten voor een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten vormt;

Overwegende dat, met het oog op de rationele ontwikkeling van de betrokken sector en voor de verbetering van de produktiviteit, op het niveau van de Gemeenschap veterinairrechtelijke voorschriften voor deze dieren en deze produkten moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat de Gemeenschap maatregelen moet vaststellen om in de periode tot en met 31 december 1992 geleidelijk de interne markt tot stand te brengen;

Overwegende dat de Raad, om bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken, veterinairrechtelijke voorschriften heeft vastgesteld voor runderen, varkens, schapen en geiten, paardachtigen, pluimvee en broedeieren, vis en visserijprodukten, tweekleppige weekdieren, sperma van runderen en varkens, embryo's van runderen, vers vlees, vers vlees van pluimvee, vleesprodukten, vlees van wild en konijnevlees;

Overwegende dat veterinairrechtelijke voorschriften moeten worden vastgesteld voor het in de handel brengen van dieren en produkten van dierlijke oorsprong waarvoor die voorschriften nog niet gelden;

Overwegende dat moet worden bepaald dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan Verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten (4);

Overwegende dat voor bepaalde technische aspecten dient te worden verwezen naar Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (5) alsmede naar Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer (6);

Overwegende dat voor de organisatie van de controles en de daaraan te verbinden gevolgen en voor de toe te passen vrijwaringsmaatregelen, de algemene voorschriften gelden die zijn vastgesteld bij Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zooetechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (7);

Overwegende dat het handelsverkeer in dieren en produkten van dierlijke oorsprong, behoudens andersluidende bepalingen, onverminderd de toepassing van eventuele vrijwaringsmaatregelen, moet worden geliberaliseerd;

Overwegende dat, vanwege het aanzienlijke risico van verspreiding van ziekten waaraan dieren zijn blootgesteld, voor bepaalde dieren en produkten van dierlijke oorsprong moet worden vermeld welke bijzondere eisen dienen te worden gesteld bij het in de handel brengen van die dieren en produkten met het oog op verder handelsverkeer met name naar gebieden met een hoge gezondheidsstatus;

Overwegende dat vanwege de specifieke situatie van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en van Ierland die een gevolg is van het feit dat deze Staten eilanden zijn en dat zij sinds zeer lange tijd rabiesvrij zijn, bijzondere bepalingen gerechtvaardigd zijn aan de hand waarvan kan worden nagegaan of het in de handel brengen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland van honden en katten die niet van herkomst zijn uit deze landen, geen gevaar inhoudt voor het binnenbrengen van rabies in deze Staten, met dien verstande dat hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen tussen de Lid-Staten;

Overwegende dat het gezondheidscertificaat het meest geschikte middel is om naleving van deze eisen te garanderen en te controleren;

Overwegende dat de in deze richtlijn bedoelde dieren en produkten van dierlijke oorsprong wanneer zij in de handel worden gebracht, met het oog op de handhaving van de gezondheidssituatie van de Gemeenschap, moeten voldoen aan de minimumvoorschriften voor het handelsverkeer en dat de naleving daarvan moet worden gecontroleerd overeenkomstig de beginselen en voorschriften van Richtlijn 90/675/EEG van de Raad van 10 december 1990 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor produkten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht (8);

Overwegende dat moet worden voorzien in een procedure voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het Permanent Veterinair Comité;

Overwegende dat het wenselijk is dat de termijn voor de omzetting in nationaal recht, die in artikel 29 is vastgesteld op 1 januari 1994, geen gevolgen heeft voor de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen met ingang van 1 januari 1993,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1

Bij deze richtlijn worden veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het handelsverkeer in, alsmede voor de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, bij Richtlijn 90/425/EEG geldt.

Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de in het kader van Verordening (EEG) nr. 3626/82 vastgestelde bepalingen.

De onderhavige richtlijn laat de nationale voorschriften die van toepassing zijn op gezelschapsdieren onverlet, met dien verstande dat handhaving daarvan geen invloed kan hebben op de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen tussen de Lid-Staten.

(¹) PB nr. L 373 van 31. 12. 1990, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

Artikel 2

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) handelsverkeer: het handelsverkeer zoals dat is omschreven in artikel 2, punt 3, van Richtlijn 90/425/EEG;

b) dieren: exemplaren behorend tot andere diersoorten dan die bedoeld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 90/426/EEG (²), 90/539/EEG (³), 91/67/EEG (& {È%};), 91/68/EEG (& {È& };), 91/492/EEG (& {È(};) en 91/493/EEG (& {È)};);

c) officieel erkende instelling, officieel erkend instituut of officieel erkend centrum: iedere overeenkomstig artikel 13 erkende geografisch begrensde permanente installatie waar doorgaans een of meer soorten dieren worden gehouden of gefokt, al dan niet voor commerciële doeleinden en uitsluitend met het oog op een of meer van de volgende doeleinden:

- tentoonstelling van de dieren en educatie van het publiek,

- instandhouding van de soorten,

- fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek of het fokken van dieren ten behoeve van dit onderzoek;

d) ziekten waarvoor een aangifteplicht bestaat: de in bijlage A vermelde ziekten.

2. Voorts zijn de definities van artikel 2 van de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/67/EEG en 90/539/EEG van overeenkomstige toepassing, met uizondering van de definities van erkende centra en instellingen.

(²) Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 42). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

(³) Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PB nr. L 303 van 31. 10. 1990, blz. 6). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

(& {È%};) Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurprodukten (PB nr. L 46 van 19. 2. 1991, blz. 1).

(& {È& };) Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PB nr. L 46 van 19. 2. 1991, blz. 19).

(& {È(};) Richtlijn 91/492/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 1).

(& {È)};) Richtlijn 91/493/EEG van de Raad van 22 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van visserijprodukten (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 15).

HOOFDSTUK II Bepalingen die gelden voor het handelsverkeer

Artikel 3

De Lid-Staten zien erop toe dat het in artikel 1, eerste alinea, bedoelde handelsverkeer niet wordt verboden of beperkt om andere veterinairrechtelijke redenen dan die welke voortvloeien uit de toepassing van deze richtlijn of de communautaire wetgeving, en met name de eventueel getroffen vrijwaringsmaatregelen.

Artikel 4

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om, ter toepassing van artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 90/425/EEG, ervoor te zorgen dat de in de artikelen 5 tot en met 10 van de onderhavige richtlijn bedoelde dieren, onverminderd artikel 13 en de ter toepassing van artikel 24 vast te stellen bijzondere bepalingen, alleen in het handelsverkeer gebracht mogen worden indien zij voldoen aan de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde voorwaarden en indien zij afkomstig zijn van in artikel 12, leden 1 en 3, van de onderhavige richtlijn bedoelde bedrijven of handelszaken die door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd en die zich er toe verbinden:

- de gehouden dieren regelmatig te laten onderzoeken, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Richtlijn 90/425/EEG;

- de bevoegde autoriteit, naast de ziekten waarvoor aangifteplicht bestaat, ook het uitbreken van de in bijlage B vermelde ziekten waarvoor de betrokken Lid-Staat een bestrijdings- of bewakingsprogramma heeft opgezet, te melden;

- de specifieke nationale maatregelen in acht te nemen ter bestrijding van een ziekte die voor een bepaalde Lid-Staat van bijzonder belang is en waarvoor overeenkomstig artikel 14 een programma is opgezet of overeenkomstig artikel 15, lid 2, een beslulit is genomen;

- met het oog op het handelsverkeer alleen dieren in de handel te brengen die geen ziekteverschijnselen vertonen en die afkomstig zijn uit bedrijven of gebieden waarvoor geen enkele verbodsmaatregel om veterinairrechtelijke redenen geldt en wat dieren betreft die niet vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat of handelsdocument als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11, alleen dieren die vergezeld gaan van een door het bedrijfshoofd zelf opgestelde verklaring dat de betreffende dieren op het ogenblik van verzending geen duidelijke ziekteverschijnselen vertonen en dat voor zijn bedrijf geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen gelden;

- de eisen in verband met het welzijn van de gehouden dieren in acht te nemen.

Artikel 5

1. De Lid-Staten zien erop toe dat apen (simiae en prosimiae) slechts in het handelsverkeer worden gebracht indien zij afkomstig zijn van en bestemd zijn voor instellingen, instituten of centra die overeenkomstig artikel 13 door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten officieel zijn erkend en dat de apen vergezeld gaan van een veterinair certificaat overeenkomstig het model in bijlage E waarvan het attest moet zijn ingevuld door de officiële dierenarts van de instelling, het instituut of het centrum van herkomst ten einde de gezondheidsstatus van de dieren te garanderen.

2. De bevoegde autoriteit van een Lid-Staat kan, in afwijking van lid 1, aankopen van apen door erkende instellingen, instituten of centra bij particulieren toestaan.

Artikel 6

A. De Lid-Staten zien erop toe dat, onverminderd de artikelen 14 en 15, hoefdieren van andere soorten dan die bedoeld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 90/426/EEG en 91/68/EEG slechts in het handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij voldoen aan de volgende eisen:

1. algemeen geldt dat zij

a) geïdentificeerd moeten zijn overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG;

b) niet in het kader van een programma voor uitroeiing van een besmettelijke ziekte dienen te worden geruimd;

c) niet mogen zijn ingeënt tegen mond- en klauwzeer en moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van Richtlijn 85/511/EEG en artikel 4 bis van Richtlijn 64/432/EEG;

d) afkomstig moeten zijn van een bedrijf als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 64/432/EEG ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen, en met name geen van de ter toepassing van de Richtlijnen 85/511/EEG, 80/217/EEG (¹) en 91/68/EEG getroffen maatregelen gelden, en waar deze dieren vanaf hun geboorte of gedurende de laatste dertig dagen voorafgaand aan de verzending permanent hebben verbleven;

e) indien zij ingevoerd zijn:

- afkomstig moeten zijn uit een derde land dat voorkomt in de kolom "andere hoefdieren" die moet worden ingevoegd in de overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 72/462/EEG (²) opgestelde lijst;

(¹) Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest (PB nr. L 47 van 21. 2. 1980, blz. 11). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/486/EEG (PB nr. L 280 van 3. 10. 1987, blz. 21).

(²) Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen en varkens en van vers vlees uit derde landen (PB nr. L 302 van 31. 12. 1972, blz. 28). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/497/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 69).

- moeten voldoen aan de volgens de procedure van artikel 26 op te stellen specifieke veterinairrechtelijke voorschriften die ten minste gelijkwaardig zijn aan de eisen van het onderhavige artikel;

f) vergezeld moeten gaan van een certificaat volgens het model van bijlage E, aangevuld met het volgende attest:

"Attest

Ondergetekende (officiële dierenarts) verklaart dat de herkauwer/de suida (a) die niet valt onder Richtlijn 64/432/EEG,

a) behoort tot de soort . . .;

b) bij onderzoek geen klinische verschijnselen heeft vertoond van een ziekte waarvoor het dier vatbaar is;

c) afkomstig is van een beslag dat officieel vrij is van tuberculose/officieel vrij is van brucellose of vrij is van brucellose/van een bedrijf waarvoor geen beperkingen in verband met varkenspest gelden (a) of van een bedrijf waar het dier met negatief resultaat de in artikel 6, lid 2, onder a), punt ii), van Richtlijn 92/65/EEG bedoelde tests heeft ondergaan.

(a) Doorhalen wat niet van toepassing is.";

2. herkauwers

a) moeten afkomstig zijn van een officieel tuberculosevrij en een officieel brucellosevrij of een brucellosevrij beslag overeenkomstig Richtlijn 64/432/EEG of Richtlijn 91/68/EEG, en wat de veterinairrechtelijke voorschriften betreft, voldoen aan de relevante eisen voor runderen van artikel 3, lid 2, onder c), d), f), g) en h), van Richtlijn 64/432/EEG, of aan artikel 3 van Richtlijn 91/68/EEG;

b) moeten, indien zij niet afkomstig zijn van een beslag dat voldoet aan de onder a) vermelde voorwaarden, afkomstig zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 42 dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren geen enkel geval van brucellose en tuberculose is geconstateerd en waar de herkauwers gedurende de laatste dertig dagen voorafgaande aan de verzending negatief hebben gereageerd op

- een test die een reactie op tuberculose moet aantonen, en

- een test die de afwezigheid van antilichamen tegen brucellose moet aantonen.

De voorschriften voor deze tests en de definitie van de tuberculose- en brucellosestatus van de bedrijven worden volgens de procedure van artikel 26 van deze richtlijn vastgesteld.

In afwachting van de in de vorige alinea bedoelde besluiten blijven de nationale voorschriften, met name wat tuberculose betreft, van toepassing;

3. suidae

a) mogen niet afkomstig zijn uit een gebied waarvoor verbodsmaatregelen gelden wegens het voorkomen van Afrikaanse varkenspest, ter toepassing van artikel 9 bis van Richtlijn 64/432/EEG;

b) moeten afkomstig zijn van een bedrijf waarvoor in verband met klassieke varkenspest geen beperkingen als bedoeld in Richtlijn 80/217/EEG gelden;

c) moeten afkomstig zijn van een beslag dat vrij is van brucellose overeenkomstig Richtlijn 64/432/EEG, en voldoen aan de relevante veterinairrechtelijke eisen voor varkens van Richtlijn 64/432/EEG;

d) moeten, indien zij niet afkomstig zijn van een beslag dat voldoet aan de voorwaarden vermeld onder c), gedurende de laatste dertig dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren negatief hebben gereageerd op een test die de afwezigheid van antilichamen tegen brucellose moet aantonen.

B. Richtlijn 64/432/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. in artikel 2, onder b) en c), wordt het woord "runderen" vervangen door "runderen (de soorten Bubalus bubalus daaronder begrepen)";

2. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 10 bis

Volgens de procedure van artikel 12 kunnen de gezondheidscertificaten waarvan het model is weergegeven in bijlage F gewijzigd of aangevuld worden, met name om rekening te houden met de eisen van artikel 6 van Richtlijn 92/65/EEG.".

Artikel 7

A. De Lid-Staten zien erop toe dat andere dan de in Richtlijn 90/539/EEG bedoelde vogels slechts in het handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij aan de volgende eisen voldoen:

1. algemeen geldt dat zij

a) afkomstig moeten zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 30 dagen voorafgaande aan de verzending geen aviaire influenza is gedianostiseerd;

b) afkomstig moeten zijn van een bedrijf of uit een gebied ten aanzien waarvan geen beperkingen gelden uit hoofde van de maatregelen ter bestrijding van de ziekte van Newcastle.

In afwachting van de tenuitvoerlegging van de in artikel 19 van Richtlijn 90/539/EEG bedoelde communautaire maatregelen blijven de nationale eisen op het gebied van de bestrijding van de ziekte van Newcastle van toepassing met inachtneming van de algemene Verdragsbepalingen;

c) wanneer zij uit een derde land ingevoerd worden, overeenkomstig artikel 10, lid 1, derde streepje, van Richtlijn 91/496/EEG, in quarantaine moeten zijn geplaatst op het bedrijf waar zij na toelating op het grondgebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht;

2. voor papegaaiachtigen geldt daarenboven dat zij

a) niet afkomstig mogen zijn van een bedrijf of in contact mogen zijn geweest met dieren van een bedrijf waar psittacose (Chlamida psittaci) is gediagnostiseerd;

Het verbod geldt voor ten minste twee maanden vanaf het ogenblik waarop het laatste geval is gediagnostiseerd en waarop een volgens de procedure van artikel 26 erkende behandeling onder veterinair toezicht is verricht;

b) geïdentificeerd moeten zijn overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG.

De methodes ter identificatie van papegaaiachtigen en met name zieke papegaaiachtigen worden volgens de procedure van artikel 26 vastgesteld;

c) vergezeld moeten gaan van een handelsdocument dat is geviseerd door een officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf of de handelszaak van herkomst en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen.

B. In artikel 2, tweede alinea, punt 2, van Richtlijn 91/495/EEG van de Raad van 27 november 1990 inzake gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van konijnevlees en vlees van gekweekt wild (¹) worden in de vierde regel na de woorden "Richtlijn 90/539/EEG" de woorden "en loopvogels (Ratites)" ingevoegd.

In artikel 2, tweede alinea, punt 1, van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (²) worden na het woord "patrijzen" de woorden "en loopvogels (Ratites)" ingevoegd.

(¹) PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 41.

(²) PB nr. L 303 van 31. 10. 1990, blz. 6.

Artikel 8

De Lid-Staten zien erop toe dat bijen (apis mellifera) slechts voor het handelsverkeer bestemd mogen worden indien zij aan de volgende eisen voldoen:

a) zij moeten afkomstig zijn uit een gebied waarvoor geen verbod wegens Amerikaans vuilbroed geldt.

Het verbod geldt voor ten minste 30 dagen vanaf het ogenblik waarop het laatste geval is geconstateerd en waarop alle bijenkasten binnen een straal van drie kilometer door de bevoegde autoriteit zijn gecontroleerd en alle besmette bijenkasten zijn verbrand of ten genoegen van deze bevoegde autoriteit zijn behandeld en gecontroleerd.

Volgens de procedure van artikel 26 en na advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, kunnen de eisen voor bijen (Apis mellifera) of gelijkwaardige eisen worden toegepast voor hommels;

b) zij moeten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model van bijlage E waarvan het attest moet zijn ingevuld door de bevoegde autoriteit, ten einde te verklaren dat is voldaan aan de eisen onder a).

Artikel 9

1. De Lid-Staten zien erop toe dat lagomorfen slechts in het handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij aan de volgende eisen voldoen:

a) zij mogen niet afkomstig zijn van een bedrijf of niet in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar gedurende de laatste maand rabies is uitgebroken of vermoedelijk is uitgebroken,

b) zij moeten afkomstig zijn van een bedrijf waar geen enkel dier klinische verschijnselen van myxomatose vertoont.

2. Lid-Staten die een gezondheidscertificaat eisen voor het verkeer van lagomorfen op hun grondgebied kunnen verlangen dat de voor hen bestemde dieren vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage E, aangevuld met het volgende attest:

"Ondergetekende, . . . . . ., verklaart dat bovenbedoelde partij voldoet aan de eisen van artikel 9 van Richtlijn 92/65/EEG en dat de dieren bij het onderzoek geen enkel klinisch ziekteverschijnsel hebben vertoond.".

Dit attest moet worden afgeleverd door de officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf van herkomst en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen en, voor industriële houderijen, door de officiële dierenarts.

Lid-Staten die van deze mogelijkheid gebruik willen maken, melden dat aan de Commissie die moet nagaan of is voldaan aan de eis van de eerste alinea.

3. Ierland en het Verenigd Koninkrijk kunnen verlangen dat een gezondheidscertificaat wordt voorgelegd waarin wordt verklaard dat is voldaan aan de eis van lid 1, onder a).

Artikel 10

1. De Lid-Staten zien erop toe dat een verbod wordt ingesteld op het handelsverkeer van fretten, nertsen en vossen die afkomstig zijn van een bedrijf of in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar in de laatste zes maanden rabies is uitgebroken of vermoedelijk is uitgebroken, voor zover deze dieren niet systematisch zijn ingeënt.

2. Om te worden toegelaten tot het handelsverkeer tussen Lid-Staten, met uitzondering van het handelsverkeer tussen de in lid 3 bedoelde Lid-Staten, moeten katten en honden aan de volgende eisen voldoen:

a) voor dieren die ouder zijn dan drie maanden geldt dat zij:

- op de dag van verzending uit het bedrijf geen enkel ziekteverschijnsel, en met name geen verschijnselen van voor de soort besmettelijke ziekten, mogen vertonen,

- getatoeëerd moeten zijn of door middel van een ingeplante chip geïdentificeerd moeten zijn op een volgens de procedure van artikel 26 vast te stellen wijze,

- na de leeftijd van drie maanden tegen rabies moeten zijn ingeënt, met jaarlijkse herhalingsinenting of met een herhalingsinenting volgens een door de Lid-Staat van verzending voor dat vaccin toegestane frequentie, met een geïnactiveerd vaccin van ten minste één internationale antigeen-eenheid (WHO), dat gemeten is overeenkomstig de effectiviteitstest volgens de door de Europese farmocopee beschreven methode en dat volgens de procedure van artikel 26 is erkend.

De inenting moet worden gecertificeerd door een officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf van herkomst en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen. Op het vaccinatiebewijs moeten de naam van het vaccin en het partijnummer worden vermeld (zo mogelijk met een zelfklevend vignet),

- indien het honden betreft, ingeënt moeten zijn tegen de ziekte van Carré,

- vergezeld moeten gaan van een individueel paspoort aan de hand waarvan het dier duidelijk kan worden geïdentificeerd en waarin de data van inenting zijn vermeld en/of van een certificaat volgens het model van bijlage E, aangevuld met het volgende attest dat moet worden ingevuld door een officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf van herkomst en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen:

"Ondergetekende, . . . . . ., verklaart dat de in dit certificaat bedoelde katten/honden voldoen aan de eisen van artikel 10, lid 2, onder a) en b), en lid 3, onder b), van Richtlijn 92/65/EEG (a) en afkomstig zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste zes maanden geen enkel geval van rabies is geconstateerd.

(a) Doorhalen wat niet van toepassing is.";

b) voor dieren die jonger zijn dan drie maanden geldt dat zij:

- moeten voldoen aan de eisen onder a), eerste en vijfde streepje,

- niet afkomstig mogen zijn van een bedrijf ten aanzien waarvan voor het verkeer van dieren om redenen in verband met de diergezondheid beperkingsmaatregelen gelden,

- geboren moeten zijn op het bedrijf van herkomst en sedert hun geboorte in gevangenschap moeten zijn gehouden.

3. Met ingang van 1 juli 1994 moet, in afwijking van lid 2, aan de onderstaande voorwaarden worden voldaan om in het Verenigd Koninkrijk en in Ierland niet uit deze landen afkomstige katten en honden in de handel te brengen:

a) in het algemeen moeten de katten en honden

i) afkomstig zijn van een geregistreerd bedrijf, waarvan de bevoegde autoriteit de registratie moet schorsen wanneer niet langer aan de voorwaarden van artikel 4 wordt voldaan;

ii) op de dag van verzending uit bovenbedoeld bedrijf geen enkel verschijnsel van een besmettelijke ziekte vertonen;

iii) voorzien zijn van een identificatiesysteem op een volgens de procedure van artikel 26 vast te stellen wijze;

iv) geboren zijn op het bedrijf en daar in gevangenschap zijn gehouden sedert de geboorte zonder in contact te komen met voor rabies vatbare wilde dieren;

v) indien het honden betreft, ingeënt zijn tegen de ziekte van Carré;

vi) vervoerd zijn in een daartoe door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van verzending erkend vervoermiddel;

vii) vergezeld gaan van een individueel inentingsboekje aan de hand waarvan het dier en de herkomst ervan duidelijk kunnen worden geïdentificeerd en waarin de data van inenting zijn vermeld, alsmede van een certificaat volgens het model dat moet worden opgesteld volgens de procedure van artikel 26 en dat moet worden ingevuld door een officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf van oorsprong en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen;

b) bovendien moeten zij

i) hetzij na de leeftijd van drie maanden en ten minste zes maanden vóór verzending zijn ingeënt tegen rabies met een geïnactiveerd vaccin van ten minste één internationale antigeen-eenheid (WHO-norm), dat gemeten is overeenkomstig de effectiviteitstest volgens de door de Europese farmacopee beschreven methode en dat volgens de procedure van artikel 26 is erkend, met jaarlijkse herhalingsinenting of met een herhalingsinenting volgens een door de Lid-Staat van verzending voor dat vaccin toegestane frequentie.

De inenting moet worden gecertificeerd door een officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf van oorsprong en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen. Op het vaccinatiebewijs moeten de naam van het vaccin en het partijnummer worden vermeld (zo mogelijk met een zelfklevend vignet).

Bovendien moeten zij na vaccinatie een serologische test hebben ondergaan waaruit een beschermende anti-lichamentiter blijkt van ten minste 0,5 internationale eenheid; deze serologische test moet worden uitgevoerd volgens de specificaties van de WHO. Indien deze test na de primovaccinatie plaatsvindt, moet deze worden uitgevoerd tussen de eerste en de derde maand na genoemde vaccinatie;

ii) hetzij, wanneer de voorwaarden onder i) niet zijn vervuld, onder toezicht naar een door de Lid-Staat van bestemming erkend quarantainestation worden gebracht voor een quarantaineperiode van zes maanden.

Tot 1 juli 1994 blijft de nationale rabiesregelgeving van kracht met dien verstande dat handhaving daarvan geen invloed kan hebben op de afschaffing van veterinaire controles aan de grenzen tussen de Lid-Staten.

4. Onverminderd de leden 2 en 3, mogen Ierland en het Verenigd Koninkrijk hun nationale regelgeving inzake quarantaine voor carnivoren, primaten, vleermuizen en andere voor rabies vatbare dieren als bedoeld in de onderhavige richtlijn en waarvoor niet kan worden aangetoond dat ze op het bedrijf van herkomst geboren en vanaf hun geboorte in gevangenschap gehouden zijn, handhaven, met dien verstande dat handhaving van deze regelgeving geen invloed kan hebben op de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen tussen de Lid-Staten.

5. Beschikking 90/638/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 1 wordt het volgende streepje toegevoegd:

"- voldoen aan de in bijlage III vastgestelde criteria, wanneer het rabiesbestrijdingsprogramma's betreft.".

2. De volgende bijlage wordt toegevoegd:

"BIJLAGE III

Criteria voor rabiesbestrijdingsprogramma's:

De rabiesbestrijdingsprogramma's moeten ten minste omvatten:

a) de criteria bedoeld in de punten 1 tot en met 7 van bijlage I;

b) gedetailleerde informatie over het (de) gebied(en) waarin orale immunisatie van vossen zal plaatsvinden en de natuurlijke grenzen ervan. Dit (deze) gebied(en) bestrijkt (bestrijken) ten minste 6 000 km² en het (zij) mag (mogen) grensgebieden van derde landen omvatten;

c) gedetailleerde informatie over de voorgestelde vaccins, het distributiesysteem, de dichtheid en de frequentie waarmee het lokaas wordt uitgelegd;

d) in voorkomend geval, alle details, de kosten en het doel van de acties tot behoud en bescherming van de flora en fauna die op het door deze projecten bestreken grondgebied door vrijwilligersorganisaties worden ondernomen.".

6. De Raad wijst op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een specifiek instituut aan dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests en neemt op dezelfde wijze een besluit over de taken van dat instituut.

7. De Lid-Staten zien erop toe dat de kosten in verband met de uitvoering van de serologische test ten laste komen van de importeurs.

8. Dit artikel, en met name de uitvoering van de in lid 3, onder b), bedoelde serologische test, wordt vóór 1 januari 1997 opnieuw bezien in het licht van de ontwikkeling van de situatie op het gebied van rabies in de Lid-Staten.

Artikel 11

1. De Lid-Staten zien erop toe dat, onverminderd de ter toepassing van de artikelen 21 en 23 te nemen besluiten, slechts sperma, eicellen en embryo's in het handelsverkeer worden gebracht die voldoen aan de voorwaarden van de leden 2, 3 en 4.

2. Sperma van schapen, geiten en paardachtigen moet, onverminderd eventuele criteria die moeten worden nageleefd voor opneming van paardachtigen in het stamboek van bepaalde specifieke rassen:

- met het oog op kunstmatige inseminatie gewonnen en behandeld zijn in een station of centrum dat, wat betreft de gezondheidssituatie, overeenkomstig bijlage D, hoofdstuk I, is erkend of, wat betreft schapen en geiten, in afwijking van het voorgaande, in een bedrijf dat voldoet aan de eisen van Richtlijn 91/68/EEG;

- gewonnen zijn bij dieren die voldoen aan de voorwaarden van bijlage D, hoofdstuk II (toelating en routinecontrole van de dieren);

- gewonnen, behandeld en bewaard zijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage D, hoofdstuk III;

- tijdens het vervoer naar een andere Lid-Staat vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat naar een model dat overeenkomstig de procedure van artikel 26 moet worden vastgesteld.

3. Eicellen en embryo's van schapen/geiten, varkens en paardachtigen moeten:

- gewonnen zijn door een door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat erkend team bij vrouwelijke donordieren die voldoen aan de voorwaarden van bijlage D, hoofdstuk IV, en vervolgens in een aangepast laboratorium behandeld zijn;

- behandeld en opgeslagen zijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage D, hoofdstuk III;

- tijdens het vervoer naar een andere Lid-Staat vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat naar een model dat overeenkomstig de procedure van artikel 26 moet worden vastgesteld.

Sperma dat voor de inseminatie van de vrouwelijke donordieren wordt gebruikt, moet wat schapen, geiten en paardachtigen betreft, voldoen aan de bepalingen van lid 2 en, wat varkens betreft, aan de bepalingen van Richtlijn 90/429/EEG. Eventuele aanvullende garanties kunnen volgens de procedure van artikel 26 worden vastgesteld.

4. Vóór 31 december 1997 dient de Commissie een verslag in met eventuele passende voorstellen, over de toepassing van dit artikel, met name in het licht van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen.

Artikel 12

1. De controlevoorschriften die zijn vastgesteld bij Richtlijn 90/425/EEG zijn, inzonderheid voor wat betreft de organisatie van de te verrichten controles en de daaraan te verbinden gevolgen, van toepassing op de in de onderhavige richtlijn bedoelde dieren, sperma, eicellen en embryo's die vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat. De overige dieren moeten afkomstig zijn uit bedrijven die voor de controle op de plaats van oorsprong en bestemming vallen onder de beginselen van genoemde richtlijn.

2. Artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG is van toepassing op de in onderhavige richtlijn bedoelde dieren, sperma, eicellen en embryo's.

3. Met het oog op het handelsverkeer wordt het bepaalde in artikel 12 van Richtlijn 90/425/EEG uitgebreid tot de handelszaken die permanent of incidenteel dieren als bedoeld in de artikelen 7, 9 en 10 in hun bezit hebben.

4. De informatie van de plaats van bestemming als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 90/425/EEG over dieren, sperma, eicellen of embryo's die overeenkomstig de onderhavige richtlijn vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat, moet door middel van het Animo-systeem worden verstrekt.

5. Onverminderd de specifieke bepalingen van de onderhavige richtlijn verricht de bevoegde autoriteit, indien het vermoeden bestaat dat de bepalingen van deze richtlijn niet worden nageleefd of indien er wordt getwijfeld aan de gezondheid van de in artikel 1 bedoelde dieren of de kwaliteit van het in artikel 1 bedoelde sperma en de in artikel 1 bedoelde eicellen en embryo's, alle controles die nodig worden geacht.

6. De Lid-Staten nemen de passende bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen om iedere inbreuk op de onderhavige richtlijn te bestraffen, meer bepaald wanneer wordt geconstateerd dat de opgestelde certificaten of documenten niet in overeenstemming zijn met de werkelijke staat van de in artikel 1 bedoelde dieren, dat de dieren en het sperma, de eicellen en de embryo's niet overeenkomstig deze richtlijn zijn geïdentificeerd respectievelijk gemerkt of dat deze dieren of produkten niet aan de in deze richtlijn voorgeschreven controles zijn onderworpen.

Artikel 13

1. Voor het handelsverkeer van dieren van de soorten die vatbaar zijn voor de in bijlage A vermelde ziekten of voor de in bijlage B vermelde ziekten in het geval de Lid-Staat van bestemming in aanmerking komt voor de garanties als bedoeld in de artikelen 14 en 15, alsook voor het handelsverkeer van sperma, eicellen of embryo's daarvan, van en naar overeenkomstig bijlage C erkende instellingen, instituten of centra, moet een vervoerdocument worden overgelegd met de gegevens volgens het model van bijlage E. In dit document, dat moet worden ingevuld door de dierenarts die belast is met het toezicht op de instelling, het instituut of het centrum van oorsprong, moet worden vermeld dat de dieren, het sperma, de eicellen of de embryo's afkomstig zijn van een overeenkomstig bijlage C erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum. Dit document moet de dieren, het sperma, de eicellen of de embryo's tijdens het vervoer vergezellen.

2. a) Om te worden erkend, moeten de instellingen, instituten of centra ten aanzien van de ziekten waarvoor een aangifteplicht bestaat aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat alle relevante bewijsstukken voorleggen die verband houden met de eisen die in bijlage C zijn vervat.

b) Na ontvangst van het dossier inzake het verzoek om erkenning of hernieuwde erkenning, onderzoekt de bevoegde autoriteit het dossier in het licht van de daarin vermelde inlichtingen en, in voorkomend geval, de resultaten van de ter plaatse verrichte controles.

c) De bevoegde autoriteit trekt de erkenning in overeenkomstig bijlage C, punt 3.

d) De lijst van erkende instellingen, instituten of centra, alsmede iedere wijziging daarvan, wordt door elke Lid-Staat aan de Commissie meegedeeld. De Commissie deelt deze inlichtingen mee aan de andere Lid-Staten.

Artikel 14

1. Indien een Lid-Staat - hetzij rechtstreeks hetzij via de fokkers - een al dan niet bindend programma opstelt of heeft opgesteld voor de bestrijding of bewaking van een van de in bijlage B vermelde ziekten, kan hij aan de Commissie mededeling doen van dat programma, met vermelding van met name:

- de situatie ten aanzien van die ziekte op zijn grondgebied,

- het verplichte karakter van de aangifte van de ziekte,

- de gronden ter rechtvaardiging van het programma, rekening houdend met de belangrijkheid van de ziekte en de kosten-batenanalyse,

- het geografische gebied waar het programma zal worden toegepast,

- de diverse aan de inrichtingen toegekende statussen, de eisen waaraan elke soort ten aanzien van de toevoeging aan het bedrijf moet voldoen en de testprocedures,

- de controleprocedures waarin in het kader van het programma is voorzien, met inbegrip van de mate waarin de fokkers meewerken aan het bestrijdings- of bewakingsprogramma,

- de consequenties die moeten worden getrokken wanneer een bedrijf om de een of andere reden zijn status verliest,

- de maatregelen die moeten worden genomen wanneer bij overeenkomstig het programma verrichte controles de resultaten positief blijken,

- het niet-discriminerende karakter van het handelsverkeer op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat ten opzichte van het intracommunautaire handelsverkeer.

2. De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten medegedeelde programma's. De programma's kunnen, met inachtneming van de in lid 1 genoemde criteria, volgens de procedure van artikel 26 worden goedgekeurd. Volgens dezelfde procedure worden tegelijkertijd of uiterlijk drie maanden na de indiening van de programma's algemene of beperkte aanvullende garanties vastgesteld die kunnen worden geëist voor het handelsverkeer. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert.

3. De door de Lid-Staten ingediende programma's kunnen worden gewijzigd of aangevuld volgens de procedure van artikel 26. Volgens dezelfde procedure kan een wijziging worden aangebracht in de in lid 2 bedoelde garanties.

Artikel 15

1. Wanneer een Lid-Staat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ziekten in bijlage B waarvoor de in deze richtlijn bedoelde dieren vatbaar zijn, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. De Lid-Staat preciseert met name:

- de aard van de ziekte en de ziektegeschiedenis op zijn grondgebied,

- de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch, pathologisch of epidemiologisch onderzoek,

- sinds wanneer er voor deze ziekte aangifteplicht bij de bevoegde autoriteiten bestaat,

- de looptijd van het bewakingsprogramma,

- eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografische gebied waarvoor dat verbod geldt,

- de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.

2. Na onderzoek van de in lid 1 bedoelde bewijsstukken legt de Commissie een besluit inzake de goed- of afkeuring van het door de Lid-Staat ingediende programma voor aan het Permanent Veterinair Comité. Indien het programma wordt aanvaard, worden de algemene of beperkte aanvullende garanties die in het handelsverkeer kunnen worden geëist, vastgesteld volgens de procedure van artikel 26. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert.

In afwachting van dit besluit mag de betrokken Lid-Staat voor het handelsverkeer de desbetreffende eisen handhaven die nodig zijn voor het behoud van zijn status.

3. De betrokken Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de procedure van artikel 26 worden gewijzigd of ingetrokken.

HOOFDSTUK III Voorschriften inzake de invoer in de Gemeenschap

Artikel 16

De voorwaarden die gelden voor de invoer van dieren, sperma, eicellen en embryo's die onder deze richtlijn vallen, moeten ten minste gelijkwaardig zijn aan die van hoofdstuk II.

Artikel 17

1. Om ervoor te zorgen dat artikel 16 op eenvormige wijze wordt toegepast, gelden de bepalingen van de volgende leden.

2. De dieren, het sperma, de eicellen en de embryo's als bedoeld in artikel 11 mogen slechts in de Gemeenschap worden ingevoerd indien zij aan de volgende eisen voldoen:

a) zij moeten afkomstig zijn uit een derde land dat voorkomt op een lijst die overeenkomstig lid 3, onder a), zal worden opgesteld;

b) zij moeten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat overeenkomstig een model dat volgens de procedure van artikel 26 zal worden opgesteld, ondertekend door de bevoegde autoriteit van het exporterende land, waarin wordt verklaard dat deze dieren, dit sperma, deze eicellen of deze embryo's voldoen aan de aanvullende eisen of dat de gelijkwaardige garanties als bedoeld in lid 4 worden geboden dan wel dat zij afkomstig zijn van erkende centra, instellingen, instituten of winstations die deze garanties bieden.

3. Volgens de procedure van artikel 26 worden vastgesteld:

a) onverminderd de in artikel 6, onder A, punt 1, onder e), bedoelde lijst, een voorlopige lijst van derde landen of delen van derde landen die de Lid-Staten en de Commissie vóór de in artikel 29 bedoelde datum garanties kunnen bieden die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in hoofdstuk II alsmede de lijst van de winstations waarvoor zij deze garanties kunnen bieden.

Deze voorlopige lijst wordt opgesteld aan de hand van de lijsten van de door de bevoegde autoriteiten erkende en geïnspecteerde inrichtingen nadat de Commissie zich van te voren ervan heeft vergewist dat deze inrichtingen in overeenstemming zijn met de beginselen en algemene voorschriften van deze richtlijn;

b) het bijwerken van deze lijst afhankelijk van de in lid 5 bedoelde controles;

c) de specifieke veterinairrechtelijke voorschriften - met name ter bescherming van de Gemeenschap tegen bepaalde exotische ziekten - of garanties die gelijkwaardig zijn aan die van deze richtlijn.

De voor derde landen vastgestelde specifieke bepalingen en gelijkwaardige garanties mogen niet gunstiger zijn dan die van hoofdstuk II.

4. Op de in lid 3 bedoelde lijst mogen alleen de derde landen of delen van derde landen worden geplaatst

a) waarvandaan invoer niet verboden is

- omdat aldaar in bijlage A vermelde ziekten of een andere in de Gemeenschap exotische ziekte niet voorkomen;

- op grond van de artikelen 6, 7 en 14 van Richtlijn 72/462/EEG en van artikel 17 van de Richtlijnen 91/495/EEG en 71/118/EEG (9) of, in het geval van de andere in de onderhavige richtlijn bedoelde dieren, waarvandaan invoer niet verboden is op basis van een besluit volgens de procedure van artikel 26 rekening houdend met hun gezondheidssituatie;

b) waarvoor, rekening houdend met de wetgeving, de organisatie van hun veterinaire dienst en zijn inspectiediensten, de bevoegdheden van die diensten en het toezicht waaraan zij zijn onderworpen, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 72/462/EEG is vastgesteld dat zij kunnen waarborgen dat hun geldende wetgeving wordt toegepast;

c) waarvan de veterinaire dienst kan waarborgen dat gezondheidsvoorschriften worden nageleefd die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van hoofdstuk II.

5. Deskundigen van de Commissie en van de Lid-Staten verrichten controles ter plaatse om na te gaan of de door het derde land geboden garanties inzake de voorwaarden voor de produktie en het in de handel brengen, kunnen worden beschouwd als gelijkwaardig aan die welke in de Gemeenschap gelden.

De met deze controles belaste deskundigen van de Lid-Staten worden aangewezen door de Commissie op voordracht van de Lid-Staten.

Deze controles worden uitgevoerd in opdracht van de Gemeenschap, die alle ermee gemoeide kosten draagt.

6. In afwachting van de in lid 5 bedoelde controles blijven de geldende nationale bepalingen inzake inspectie in derde landen van toepassing, met dien verstande dat de tijdens de inspecties geconstateerde overtredingen van de overeenkomstig lid 3 geboden garanties aan het Permanent Veterinair Comité moeten worden meegedeeld.

Artikel 18

1. De Lid-Staten zien erop toe dat de dieren, het sperma, de eicellen en de embryo's als bedoeld in deze richtlijn slechts in de Gemeenschap worden ingevoerd als zij:

- vergezeld gaan van een certificaat dat door de officiële dierenarts wordt opgesteld.

Het modelcertificaat wordt, naar gelang van de soort, opgesteld volgens de procedure van artikel 26,

- voldaan hebben aan de controles van de Richtlijnen 90/675/EEG en 91/496/EEG (10),

- vóór het vertrek naar het grondgebied van de Gemeenschap zijn onderworpen aan een controle door een officiële dierenarts ten einde vast te stellen of de voorwaarden inzake vervoer van Richtlijn 91/628/EEG (11) in acht worden genomen, met name wat de water- en voedselvoorziening betreft,

- wat de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde dieren betreft, vóór de invoer in quarantaine worden geplaatst op basis van regels die volgens de procedure van artikel 26 moeten worden vastgesteld.

2. In afwachting van de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van dit artikel blijven de nationale voorschriften met betrekking tot de invoer uit een derde land waarvoor dergelijke voorschriften niet op communautair niveau zijn vastgesteld, van toepassing voor zover zij niet gunstiger zijn dan die van hoofdstuk II.

Artikel 19

Volgens de procedure van artikel 26 worden vastgesteld:

a) de specifieke veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in de Gemeenschap, alsmede de aard en inhoud van de begeleidende documenten voor dieren die bestemd zijn voor dierentuinen, circussen, pretparken en laboratoria voor dierproeven, zulks naar gelang van de soorten;

b) aanvullende garanties naast die welke voor de verschillende in deze richtlijn bedoelde soorten dieren zijn vastgesteld om de betrokken communautaire soorten te beschermen.

Artikel 20

De beginselen en voorschriften die zijn vervat in Richtlijn 90/675/EEG zijn van toepassing, met name voor wat betreft de organisatie van de door de Lid-Staten te verrichten controles en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede de ten uitvoer te leggen vrijwaringsmaatregelen.

Onverminderd de naleving van de beginselen en voorschriften bedoeld in de eerste alinea van dit artikel en in afwachting van de tenuitvoerlegging van de in artikel 8, punt 3, en artikel 30 van Richtlijn 91/496/EEG bedoelde besluiten, blijven de ter zake dienende nationale bepalingen ter uitvoering van artikel 8, punten 1 en 2, van die richtlijn van toepassing.

HOOFDSTUK IV Gemeenschappelijke en slotbepalingen

Artikel 21

De eventuele modelcertificaten voor het handelsverkeer, alsmede de veterinairrechtelijke voorschriften waaraan andere dan in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde dieren, sperma, eicellen en embryo's moeten voldoen om in het handelsverkeer te mogen worden gebracht, worden, indien nodig, vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.

Artikel 22

De bijlagen worden, zo nodig, gewijzigd volgens de procedure van artikel 26.

Artikel 23

Volgens de procedure van artikel 26 kunnen eventueel in afwijking van artikel 6, onder A, punt 1, onder e), en van hoofdstuk II specifieke voorwaarden worden vastgesteld voor het verkeer van circus- en kermisdieren alsmede voor het handelsverkeer in voor dierentuinen bestemde dieren, sperma, eicellen en embryo's.

Artikel 24

1. De Lid-Staten mogen voor het binnenbrengen op hun grondgebied van dieren (met inbegrip van volièrevogels), sperma, eicellen en embryo's als bedoeld in deze richtlijn, die via het grondgebied van een derde land zijn doorgevoerd, een gezondheidscertificaat eisen waarin wordt verklaard dat aan de voorschriften van deze richtlijn is voldaan.

2. De Lid-Staten die van de in lid 1 geboden mogelijkheid gebruik maken, stellen de Commissie en de overige Lid-Staten hiervan in kennis in het Permanent Veterinair Comité.

Artikel 25

In bijlage A van Richtlijn 90/425/EEG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

"Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt PB nr. L 268 van 14. 9. 1992, blz. 54.".

Artikel 26

In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, neemt het bij Besluit 68/361/EEG (12) ingestelde Permanent Veterinair Comité een besluit overeenkomstig de in artikel 17 van Richtlijn 89/662/EEG neergelegde regels.

Artikel 27

De Lid-Staten die een alternatief controlesysteem toepassen dat voor het verkeer op hun grondgebied van dieren, sperma, eicellen en embryo's als bedoeld in deze richtlijn garanties biedt die gelijkwaardig zijn aan die van de onderhavige richtlijn, kunnen elkaar, op basis van wederkerigheid, een afwijking toestaan van artikel 6, onder A, punt 1, onder f), van artikel 8, onder b), en van artikel 11, lid 1, onder d).

Artikel 28

Volgens de procedure van artikel 26 kunnen voor een periode van drie jaar overgangsmaatregelen worden vastgesteld om de overgang naar de bij deze richtlijn ingestelde nieuwe regeling te vergemakkelijken.

Artikel 29

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1994 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3. Het vaststellen van de datum voor het verstrijken van de termijn voor de omzetting in nationaal recht op 1 januari 1994 laat de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen als bedoeld in de Richtlijnen 89/662/EEG en 90/425/EEG onverlet.

Artikel 30

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

J. GUMMER

(1) PB nr. C 327 van 30. 12. 1989, blz. 57, en

PB nr. C 84 van 2. 4. 1990, blz. 102.(2) PB nr. C 38 van 19. 2. 1990, blz. 134, en

PB nr. C 149 van 18. 6. 1990, blz. 263.(3) PB nr. C 62 van 12. 3. 1990, blz. 47, en

PB nr. C 182 van 23. 7. 1990, blz. 25.(4) PB nr. L 384 van 31. 12. 1982, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 197/90 (PB nr. L 29 van 31. 1. 1990, blz. 1).(5) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/499/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 107).(6) PB nr. L 315 van 26. 11. 1985, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/423/EEG (PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 13).(7) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).(8) Richtlijn 71/118/EEG van de Raad van 15 februari 1971 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het handelsverkeer in vers vlees van pluimvee (PB nr. L 55 van 8. 3. 1971, blz. 23). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/654/EEG (PB nr. L 353 van 17. 12. 1990, blz. 48).(9) Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).(10) Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB nr. L 340 van 11. 12. 1991, blz. 17).(11) PB nr. L 255 van 18. 10. 1968, blz. 23.

BIJLAGE A

ZIEKTEN WAARVOOR IN HET KADER VAN DEZE RICHTLIJN EEN AANGIFTEPLICHT BESTAAT (a)

Ziekten

Betrokken soorten

Newcastle, aviaire influenza

Vogels

Psittacose

Papegaaiachtigen

Amerikaans vuilbroed

Bijen

Mond- en klauwzeer

Herkauwers

Brucellose (Brucella ssp.)

Tuberculose

Klassieke varkenspest

Suidae

Afrikaanse varkenspest

Mond- en klauwzeer

Rabies (b)

Alle vatbare soorten

(a) Onverminderd de in bijlage I van Richtlijn 82/894/EEG genoemde ziekten waarvoor aangifteplicht bestaat.

(b) Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 89/455/EEG.

BIJLAGE B

LIJST VAN ZIEKTEN WAARVOOR NATIONALE PROGRAMMA'S KUNNEN WORDEN ERKEND UIT HOOFDE VAN DEZE RICHTLIJN Nertsen

Virale enteritis

Aleutian Disease

Bijen

Europees vuilbroed

Varroase en acariose

Apen en felidae

Tuberculose

Herkauwers

Tuberculose

Haasachtigen

Myxomatose

Virale en haemorrhagische ziekten

Tularaemie

BIJLAGE C

VOORWAARDEN VOOR ERKENNING VAN INSTELLINGEN, INSTITUTEN OF CENTRA 1. Om uit hoofde van artikel 13, lid 2, van de onderhavige richtlijn officieel te worden erkend, moet een instelling, instituut of centrum als omschreven in artikel 2, lid 1, onder c),

a) duidelijk begrensd zijn en deugdelijk afgesloten zijn van de omgeving;

b) zich op een redelijke afstand bevinden van landbouwbedrijven waarvan de gezondheidsstatus door de erkende instelling, het erkende instituut of het erkende centrum bedreigd kan worden;

c) onder de verantwoordelijkheid staan van een dierenarts (¹) die toezicht houdt op de dieren die op ieder moment gevangen, ingesloten en opgehokt moeten kunnen worden;

d) over een geschikte quarantainevoorziening beschikken;

e) over een of meer sectielokalen beschikken;

f) vrij zijn van de in bijlage A vermelde ziekten en van de ziekten in bijlage B indien daarvoor in het betrokken land een programma overeenkomstig artikel 14 bestaat;

g) een administratie bijhouden aangaande:

- het per diersoort en leeftijdsstadium aanwezige aantal dieren,

- de aantallen, vervoersdata en gezondheidsgegevens van alle aangevoerde en afgevoerde dieren,

- de quarantainebevindingen,

- de resultaten van periodiek faecesonderzoek,

- de resultaten van bloedonderzoek of ieder andere diagnostische procedure,

- de ziektegevallen en eventueel toegediende behandelingen,

- de sectiegegevens van alle op het bedrijf gestorven, alsmede doodgeboren dieren;

h) beschikken over voorzieningen om kadavers van aan een ziekte gestorven dieren op passende wijze te verwijderen;

i) onder toezicht staan van een officiële dierenarts die minstens twee gezondheidscontroles per jaar dient uit te voeren.

De gezondheidscontrole bestaat ten minste uit:

- een inspectie van alle op het bedrijf aanwezige dieren;

- het nemen van representatieve monsters van de soorten die voor de in de bijlagen A en B (²) vermelde ziekten vatbaar zijn of het opsporen van deze ziekten via andere methoden. De monsters dienen door een erkend laboratorium onderzocht te worden op de aanwezigheid van de verwekkers van de in bijlage A per soort vermelde ziekten. De monsters mogen verspreid over het gehele jaar genomen worden.

Het laboratoriumonderzoek op de bij de gezondheidscontroles genomen monsters moet wat betreft de desbetreffende ziekteverwekkers negatieve resultaten hebben gegeven;

- onderzoek van de verplichte administratie.

2. De erkenning blijft behouden als aan de volgende eisen wordt voldaan:

a) de dieren die worden binnengebracht moeten afkomstig zijn uit andere erkende instellingen, instituten of centra;

b) de in Richtlijn 64/432/EEG bedoelde dieren die in erkende instellingen, instituten of centra worden gehouden, mogen deze slechts onder officiële controle verlaten;

c) in de erkende instellingen, instituten of centra moet tweemaal per jaar een gezondheidscontrole overeenkomstig punt 1, onder h), van de onderhavige bijlage uitgevoerd worden;

d) het laboratoriumonderzoek op de genomen monsters moet voor de verwekkers van de in de bijlagen A en B vermelde ziekten (²) negatieve resultaten hebben gegeven;

(¹) Die verantwoordelijk is voor de dagelijkse naleving van de veterinairrechtelijke voorschriften van deze richtlijn.

(²) Voor zover voor een van deze ziekten in de betrokken Lid-Staat aangifteplicht bestaat.

e) bij de bevoegde autoriteit moet onverwijld aangifte worden gedaan van iedere verdachte sterfte of van ieder ander symptoom dat doet vermoeden dat de dieren een of meerdere van de in de bijlagen A en B (¹) vermelde ziekten hebben.

3. Schorsen, opnieuw verlenen en intrekken van de erkenning geschiedt onder de volgende voorwaarden:

a) in geval van een aangifte in de zin van punt 2, onder d), van de onderhavige bijlage schorst de bevoegde autoriteit tijdelijk de erkenning van de erkende instelling, het erkende instituut of het erkende centrum;

b) een monster afkomstig van het verdachte dier moet naar het erkende laboratorium worden gestuurd om te worden onderzocht op de aanwezigheid van de desbetreffende ziekteverwekkers. De resultaten van het onderzoek worden onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit medegedeeld;

c) na aangifte van verdenking op een van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B (¹) handelt de bevoegde autoriteit, inzake het laboratoriumonderzoek, het epizooetiologisch onderzoek, de ziektebestrijding en de schorsing van de erkenning, als ware er sprake van een werkelijke uitbraak, overeenkomstig de desbetreffende bestrijdings- en handelsrichtlijnen;

d) als voor de betrokken ziekteverwekkers negatieve resultaten worden gevonden, verleent de bevoegde autoriteit de erkenning opnieuw;

e) de erkenning van de instelling, het instituut of het centrum wordt slechts opnieuw verleend indien, na de uitroeiing van de besmettingshaarden, opnieuw aan de in punt 1, uitgezonderd punt 1, onder f), van de onderhavige bijlage bedoelde eisen wordt voldaan;

f) de bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van de schorsing, het opnieuw verlenen of de intrekking van de erkenning.

(¹) Voor zover voor een van deze ziekten in de betrokken Lid-Staat aangifteplicht bestaat.

BIJLAGE D

HOOFDSTUK I I. Voorwaarden voor de erkenning van wincentra en -stations

Winstations en -centra moeten:

1. onder voortdurend toezicht van een dierenarts van het centrum staan;

2. beschikken over aparte en daadwerkelijk gescheiden voorzieningen voor:

- huisvesting en afzondering van de dieren,

- het winnen van het sperma,

- reiniging en ontsmetting van de apparatuur,

- de behandeling van het sperma,

- de opslag van het sperma;

3. zo zijn gebouwd of geïsoleerd dat contact met dieren buiten het centrum of het station wordt vermeden;

4. beschikken over de in punt 2 bedoelde voorzieningen die gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt en ontsmet.

II. Voorschriften inzake het toezicht op winstations en -centra

In de winstations en -centra:

1. moet erop worden toegezien dat daar alleen dieren kunnen verblijven waarvan sperma wordt gewonnen. Evenwel kunnen ook andere huisdieren in deze centra of stations verblijven, voor zover zij voldoen aan de onderstaande algemene voorwaarden;

2. moet erop worden toegezien dat een register wordt bijgehouden met de gegevens over:

- de identificatie van de in het centrum of het station aanwezige dieren,

- de eventuele verplaatsingen (aan- en afvoer) van de dieren,

- de uitgevoerde gezondheidscontroles,

- de voorgeschiedenis vanuit gezondheidsoogpunt,

- de bestemming van het sperma,

- de opslag van het sperma;

3. moet ten minste twee keer per jaar door een officiële dierenarts een controle worden verricht, waarbij deze zich ervan vergewist dat de eisen inzake erkenning en toezicht worden nageleefd;

4. moet vakbekwaam personeel werkzaam zijn dat een passende opleiding heeft gekregen inzake de technieken van ontsmetting en hygiëne, om verspreiding van ziekten tegen te gaan;

5. moet erop worden toegezien dat:

- het winnen, behandelen en opslaan van sperma alleen geschiedt in speciaal daarvoor bestemde lokalen;

- vóór gebruik ieder stuk gereedschap dat bij het winnen of behandelen in contact komt met het sperma of met het donordier, naar behoren wordt ontsmet of gesteriliseerd;

- recipiënten voor opslag en vervoer van het sperma worden ontsmet of gesteriliseerd, voordat met het vullen wordt begonnen;

6. moet ervoor worden gezorgd dat:

- de produkten van dierlijke oorsprong die worden gebruikt bij de behandeling van sperma (additieven of verdunningsmiddelen) geen gevaar voor de gezondheid opleveren of vóór gebruik op zodanige wijze zijn behandeld dat een dergelijk risico wordt uitgesloten;

- een cryogeen middel wordt gebruikt dat voordien nog niet voor andere produkten van dierlijke oorsprong is gebruikt;

7. moet ervoor worden gezorgd dat elke dosis sperma op passende wijze wordt geïdentificeerd zodat de datum van winning, het ras en de identificatie van het donordier, alsmede de naam van het erkende centrum waar het sperma is gewonnen, kunnen worden vastgesteld.

HOOFDSTUK II Voorwaarden die van toepassing zijn in wincentra en -stations

Voorschriften voor het toelaten van mannelijke donordieren

A. HENGSTEN

Voor het winnen van sperma mogen slechts hengsten worden gebruikt die, ten genoegen van de officiële dierenarts,

1. op het moment van winning van het sperma in goede gezondheid zijn;

2. voldoen aan de eisen van Richtlijn 90/426/EEG en die afkomstig zijn van bedrijven die ook aan die eisen voldoen;

3. tijdens de zestig dagen voorafgaande aan de eerste spermawinning negatief hebben gereageerd op de volgende tests:

a) voor het opsporen van infectieuze anemie bij paardachtigen, een agar-gel-immunodiffusietest, de zogenaamde Cogginstest;

b) voor het opsporen van virus-arteritis, een serumneutralisatietest (verdunning < ¹/4) die bij positief resultaat aangevuld wordt met een virologisch onderzoek op alle sperma waarbij een negatief resultaat moet worden verkregen;

c) voor het opsporen van besmettelijke metritis bij paardachtigen door isoleren van Taylorella equigenitalis, ten minste een controle op monsters die worden genomen in de fossa urethralis en van het pre-ejaculaat.

Het resultaat van dit onderzoek moet worden gecertificeerd door een laboratorium dat door de bevoegde autoriteit is erkend.

Tijdens de in de eerste alinea van punt 3 vermelde periode en tijdens de duur van de periode van spermawinning mogen de hengsten niet worden gebruikt voor natuurlijke dekking.

B. SCHAPEN EN GEITEN

1. Voor het winnen van sperma mogen slechts schapen en geiten van centra, stations of bedrijven worden gebruikt die, ten genoegen van de officiële dierenarts, voldoen aan de volgende eisen:

a) op de datum van winning van het sperma in goede gezondheid zijn;

b) voldoen aan de eisen van de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 91/68/EEG inzake het intracommunautaire handelsverkeer.

Bovendien moeten de donordieren tijdens de dertig dagen voorafgaande aan de spermawinning negatief hebben gereageerd op de volgende tests:

- voor het opsporen van brucellose (Brucella melitensis), een test overeenkomstig bijlage C van Richtlijn 91/68/EEG,

- voor het opsporen van besmettelijke epidydimitis van de ram (Brucella ovis), een test overeenkomstig bijlage D van Richtlijn 91/68/EEG,

- voor het opsporen van het virus van de Borderdisease, een virusisolatietest;

c) onderworpen zijn aan de relevante tests of controles ten einde te garanderen dat aan de eisen onder a) en b) is voldaan.

2. De in punt 1 bedoelde tests moeten worden uitgevoerd in een door de Lid-Staat erkend laboratorium.

C. Indien een van de onder A en B bedoelde tests positief uitvalt, moet het dier worden afgezonderd en mag het sinds de laatste negatieve test gewonnen sperma niet in de handel worden gebracht. Dit geldt ook voor het sperma van de andere dieren die in het bedrijf of het winstation verblijven sinds de datum waarop de test met het positieve resultaat werd uitgevoerd. Het sperma mag pas weer in het handelsverkeer worden gebracht wanneer de gezondheidssituatie is hersteld.

HOOFDSTUK III Eisen inzake het sperma, de eicellen en de embryo's

Het sperma, de eicellen en de embryo's moeten zijn gewonnen, behandeld en gewassen met en bewaard in een biologisch produkt dat vrij is van levende micro-organismen overeenkomstig de volgende beginselen:

a) het wassen van de eicellen en de embryo's moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de onderhavige richtlijn. De zona pellucida moet vóór en na het wassen intact zijn. Alleen de eicellen en embryo's van eenzelfde donordier mogen tegelijkertijd worden gewassen. Na het wassen moet de zona pellucida van elke eicel of elk embryo over de gehele oppervlakte onder een vergroting van ten minste 50 maal worden onderzocht en moet worden gecertificeerd dat de eicel of het embryo nog intact is en vrij van vreemde stoffen;

b) de vloeistoffen en oplossingen die voor het winnen, het invriezen en het bewaren van eicellen en embryo's worden gebruikt, moeten volgens erkende methoden overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de onderhavige richtlijn worden gesteriliseerd, en zo worden gehanteerd dat ze steriel blijven. Antibiotica kunnen aan de winnings-, was-, en bewaarvloeistoffen worden toegevoegd overeenkomstig voorschriften die volgens de procedure van artikel 26 van de onderhavige richtlijn worden vastgesteld;

c) al het materiaal dat bij het winnen, hanteren, wassen, invriezen en bewaren van eicellen of embryo's wordt gebruikt, moet vóór gebruik worden gesteriliseerd;

d) zij moeten, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de onderhavige richtlijn, aan een volgens de procedure van artikel 26 van de onderhavige richtlijn vast te stellen aanvullend onderzoek zijn onderworpen, met name van de winnings- of wasvloeistoffen, ten einde vast te stellen of er ziekteverwekkende kiemen aanwezig zijn;

e) zij moeten bewaard worden in steriele recipiënten (ampullen/rietjes die duidelijk zijn geïdentificeerd volgens een methode die volgens de procedure van artikel 26 van de onderhavige richtlijn moet worden vastgesteld):

- die alleen produkten bevatten die van een en hetzelfde donordier afkomstig zijn,

- die, op het moment van de invriezing in alcohol of in verse vloeibare stikstof, verzegeld en geëtiketteerd worden,

en geplaatst worden in containers met gesteriliseerde vloeibare stikstof zonder enig risico voor besmetting van de produkten;

f) zij moeten ten minste gedurende de laatste dertig dagen vóór verzending zijn opgeslagen onder erkende voorwaarden;

g) zij moeten worden vervoerd in recipiënten die vóór het vullen zijn gereinigd, ontsmet of gesteriliseerd.

HOOFDSTUK IV Vrouwelijke donordieren

Voor het winnen van embryo's of eicellen mogen slechts vrouwelijke dieren worden gebruikt die, ten genoegen van de officiële dierenarts, voldoen aan de eisen van de betreffende richtlijnen inzake het intracommunautaire handelsverkeer in levende fok- en gebruiksdieren voor de betrokken soort, namelijk voor varkens Richtlijn 64/432/EEG, voor paardachtigen Richtlijn 90/426/EEG en voor schapen/geiten Richtlijn 91/68/EEG, en die afkomstig zijn uit beslagen die ook aan die eisen voldoen.

BIJLAGE E

CERTIFICAAT

Top