EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02000R2658-20040501

Consolidated text: Verordening (EG) nr. 2658/2000 van de Commissie van 29 november 2000 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen specialisatieovereenkomsten (Voor de EER relevante tekst)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/2658/2004-05-01

Geconsolideerde TEKST: 32000R2658 — NL — 01.05.2004

2000R2658 — NL — 01.05.2004 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 2658/2000 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2000

betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen specialisatieovereenkomsten

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 304, 5.12.2000, p.3)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date


Gewijzigd bij:

►A1

Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

  L 236

33

23.9.2003




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 2658/2000 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2000

betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen specialisatieovereenkomsten

(Voor de EER relevante tekst)



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen ( 1 ), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, inzonderheid op artikel 1, lid 1, onder c),

Na bekendmaking van de ontwerpverordening ( 2 ),

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 2821/71 kent de Commissie de bevoegdheid toe artikel 81, lid 3, (voorheen artikel 85, lid 3) van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen en die betrekking hebben op de specialisatie, met inbegrip van de overeenkomsten die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan.

(2)

Op grond van Verordening (EEG) nr. 2821/71 heeft de Commissie met name Verordening (EEG) nr. 417/85 van 19 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen specialisatieovereenkomsten ( 3 ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2236/97 ( 4 ), vastgesteld. De geldigheidsduur van Verordening (EEG) nr. 417/85 verstrijkt op 31 december 2000.

(3)

Een nieuwe verordening dient aan twee vereisten te voldoen: zij moet een daadwerkelijke bescherming van de mededinging waarborgen en zij moet de ondernemingen voldoende rechtszekerheid verschaffen. Bij het nastreven van deze doelstellingen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de noodzaak het administratieve toezicht en de wetgeving te vereenvoudigen. Beneden een bepaald niveau van marktmacht kan voor de toepassing van artikel 81, lid 3, over het algemeen worden vermoed dat de positieve uitwerking van specialisatieovereenkomsten zwaarder zullen wegen dan de mogelijke negatieve uitwerking op de mededinging.

(4)

Verordening (EEG) nr. 2821/71 bepaalt dat in de vrijstellingsverordening van de Commissie moet worden omschreven op welke groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zij van toepassing is, moet worden aangegeven welke beperkingen of bepalingen al dan niet in de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen mogen voorkomen, en moet worden aangegeven welke bepalingen in de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen moeten voorkomen of aan welke andere voorwaarden moet zijn voldaan.

(5)

Er dient te worden afgestapt van de methode waarbij een lijst van vrijgestelde bepalingen wordt opgesteld, en er dient meer aandacht te worden besteed aan de omschrijving van de groepen overeenkomsten waarvoor tot een bepaald niveau van marktmacht een vrijstelling geldt, en aan het aangeven van de beperkingen of bepalingen die niet in dergelijke overeenkomsten mogen voorkomen. Dit is in overeenstemming met een benadering voor economische grondslag, waarbij wordt beoordeeld welke gevolgen de overeenkomsten voor de relevante markt hebben.

(6)

Het is voor de toepassing van artikel 81, lid 3, bij verordening niet noodzakelijk de overeenkomsten die onder artikel 81, lid 1, kunnen vallen, te omschrijven. Bij de individuele beoordeling van overeenkomsten in de zin van artikel 81, lid 1, dient rekening te worden gehouden met verscheidene factoren, in het bijzonder de structuur van de relevante markt.

(7)

Het voordeel van de groepsvrijstelling dient te worden beperkt tot die overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen.

(8)

Overeenkomsten betreffende specialisatie bij de productie dragen over het algemeen bij tot de verbetering van de productie of distributie van goederen, omdat de betrokken ondernemingen zich op de vervaardiging van bepaalde producten kunnen toeleggen en aldus efficiënter werken en de producten goedkoper aanbieden. Ook van overeenkomsten betreffende de specialisatie bij de verrichting van diensten mag worden aangenomen dat deze over het algemeen tot gelijkaardige verbeteringen leiden. Het is waarschijnlijk dat, mits er daadwerkelijke mededinging is, een billijk aandeel in de hieruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt.

(9)

Dergelijke voordelen kunnen ook voortvloeien uit overeenkomsten waarbij één deelnemer van de vervaardiging van bepaalde producten of de verrichting van bepaalde diensten afziet en dit aan een andere deelnemer overlaat („eenzijdige specialisatie”), uit overeenkomsten waarbij elke deelnemer van de vervaardiging van bepaalde producten of de verrichting van bepaalde diensten afziet en dit aan een andere deelnemer overlaat („wederkerige specialisatie”), en uit overeenkomsten waarbij de deelnemers zich ertoe verbinden gezamenlijk bepaalde producten te vervaardigen of bepaalde diensten te verrichten („gezamenlijke productie”).

(10)

Aangezien overeenkomsten inzake eenzijdige specialisatie tussen niet-concurrenten in aanmerking kunnen komen voor de bij Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen ( 5 ) verleende groepsvrijstelling, dient, wat overeenkomsten inzake eenzijdige specialisatie betreft, de onderhavige verordening te worden beperkt tot overeenkomsten tussen concurrenten.

(11)

Alle andere overeenkomsten tussen ondernemingen die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder zij zich in de productie van goederen en/of diensten specialiseren, dienen onder de toepassing van deze verordening te vallen. De groepsvrijstelling dient ook te gelden voor bepalingen in specialisatieovereenkomsten die niet het voornaamste voorwerp ervan vormen, maar rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van die overeenkomsten, alsmede voor bepaalde daarmee verbonden afname- en afzetregelingen.

(12)

Om ervoor te zorgen dat de voordelen van de specialisatie worden verwezenlijkt zonder dat een van de partijen de stroomafwaarts van de productie gelegen markt verlaat, dienen overeenkomsten betreffende eenzijdige of wederkerige specialisatie slechts onder deze verordening te vallen indien zij in leverings- en afnameverplichtingen voorzien. Deze verplichtingen kunnen, maar behoeven geen exclusief karakter te hebben.

(13)

Vermoed mag worden dat, wanneer het aandeel van de deelnemende ondernemingen op de relevante markt niet meer dan 20 % bedraagt, specialisatieovereenkomsten zoals bedoeld in deze verordening over het algemeen economische voordelen in de vorm van schaal- of toepassingsvoordelen of betere productietechnologieën zullen opleveren, waarbij een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede zal komen.

(14)

Deze verordening mag geen vrijstelling verlenen voor overeenkomsten welke beperkingen bevatten die niet onmisbaar zijn om voornoemde positieve uitwerking te bereiken. Bepaalde beperkingen die uiterst schadelijk voor de mededinging zijn, zoals die betreffende de vaststelling van de aan derden berekende prijzen, de beperking van de productie of verkoop en de toewijzing van markten of klanten, dienen, ongeacht het marktaandeel van de betrokken ondernemingen, in beginsel van het voordeel van de in de onderhavige verordening vervatte groepsvrijstelling te worden uitgesloten.

(15)

De marktaandeeldrempel, de uitsluiting van bepaalde overeenkomsten en de voorwaarden in deze verordening waarborgen gewoonlijk dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de deelnemende ondernemingen niet de mogelijkheid geven voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten de mededinging uit te schakelen.

(16)

Wanneer in individuele gevallen overeenkomsten die aan de voorwaarden van deze verordening voldoen, toch met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen hebben, kan de Commissie het voordeel van de groepsvrijstelling intrekken.

(17)

Om de sluiting van specialisatieovereenkomsten, die consequenties voor de structuur van de deelnemende ondernemingen kunnen hebben, te vergemakkelijken, dient de geldigheidsduur van deze verordening op tien jaar te worden vastgesteld.

(18)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 82 van het Verdrag.

(19)

In overeenstemming met het beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht mag geen op nationaal mededingingsrecht gebaseerde maatregel schade toebrengen aan de eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele gemeenschappelijke markt, noch aan de volle werking van ter uitvoering van deze regels genomen maatregelen, met inbegrip van deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Vrijstelling

1.  Overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag en onverminderd de bepalingen van deze verordening, wordt artikel 81, lid 1, buiten toepassing verklaard voor de volgende overeenkomsten tussen twee of meer ondernemingen, hierna „de partijen” genoemd, die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder deze ondernemingen zich in de vervaardiging van producten specialiseren, hierna „specialisatieovereenkomsten” genoemd:

a) overeenkomsten betreffende eenzijdige specialisatie, waarbij één partij zich ertoe verbindt de vervaardiging van bepaalde producten te beëindigen of niet tot de vervaardiging van deze producten over te gaan en deze van een concurrerende onderneming te kopen, terwijl de concurrerende onderneming zich ertoe verbindt deze producten te vervaardigen en te leveren; of

b) overeenkomsten betreffende wederkerige specialisatie, waarbij twee of meer partijen zich er op basis van wederkerigheid toe verbinden de vervaardiging van bepaalde, doch verschillende producten te beëindigen of niet tot de vervaardiging daarvan over te gaan en deze producten te kopen van de andere partijen, die zich ertoe verbinden deze te leveren; of

c) overeenkomsten betreffende gezamenlijke vervaardiging, waarbij twee of meer partijen zich ertoe verbinden bepaalde producten gezamenlijk te vervaardigen.

Deze vrijstelling is van toepassing voorzover deze specialisatieovereenkomsten beperkingen van de mededinging behelzen die onder de toepassing van artikel 81, lid 1, van het Verdrag vallen.

2.  De in lid 1 bedoelde vrijstelling is ook van toepassing op in specialisatieovereenkomsten opgenomen bepalingen die niet het voornaamste voorwerp van die overeenkomsten vormen, maar rechtstreeks daarmee verband houden en voor de tenuitvoerlegging ervan noodzakelijk zijn, zoals bepalingen betreffende de verlening of het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten.

De eerste alinea geldt evenwel niet voor bepalingen die hetzelfde doel hebben als de in artikel 5, lid 1, opgesomde beperkingen van de mededinging.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1. „overeenkomsten”: overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen;

2. „deelnemende ondernemingen”: de ondernemingen die partij bij de overeenkomst zijn en de respectievelijk daarmee verbonden ondernemingen;

3. „verbonden ondernemingen”:

a) ondernemingen waarin een partij bij de overeenkomst rechtstreeks of middellijk:

i) hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen,

ii) hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen,

iii) hetzij het recht heeft de zaken van de onderneming te leiden;

b) ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de overeenkomst rechtstreeks of middellijk over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;

c) ondernemingen waarin een onderneming zoals bedoeld onder b), rechtstreeks of middellijk over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

d) ondernemingen waarin één partij bij de overeenkomst gezamenlijk met één of meer van de ondernemingen zoals bedoeld onder a), b) of c), of waarin twee of meer van laatstgenoemde ondernemingen gezamenlijk over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;

e) ondernemingen waarin over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden gezamenlijk wordt beschikt door:

i) partijen bij de overeenkomst of hun respectieve verbonden ondernemingen zoals bedoeld onder a), b), c) of d), of

ii) één of meer van de partijen bij de overeenkomst of één of meer van de met hen verbonden ondernemingen zoals bedoeld onder a), b), c) of d) en één of meer derden;

4. „product”: een goed en/of een dienst, daaronder begrepen zowel intermediaire goederen en/of diensten als eindgoederen en/of einddiensten, met uitzondering van diensten op het gebied van distributie en verhuur;

5. „vervaardiging”: de vervaardiging van goederen of de verrichting van diensten, met inbegrip van vervaardiging door middel van uitbesteding;

6. „relevante markt”: de relevante product- en geografische markt of markten waartoe de producten waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft, behoren;

7. „concurrerende onderneming”: een onderneming die werkzaam is op de relevante markt (daadwerkelijke concurrent) of een onderneming die, op grond van realistische verwachtingen, de noodzakelijke bijkomende investeringen zou doen of andere noodzakelijke overschakelingskosten zou maken om bij een kleine maar duurzame stijging van de betrokken prijzen de relevante markt te kunnen betreden (potentiële concurrent);

8. „exclusieve leveringsverplichting”: de verplichting het product waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft, niet aan een concurrerende onderneming die geen partij is bij de overeenkomst, te leveren;

9. „exclusieve afnameverplichting”: de verplichting het product waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft, slechts van de partij af te nemen die zich ertoe verbindt het te leveren.

Artikel 3

Afname- en afzetregelingen

De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is ook van toepassing wanneer:

a) de partijen, in het kader van een overeenkomst betreffende eenzijdige of wederkerige specialisatie of betreffende gezamenlijke vervaardiging, een exclusieve afname- en/of exclusieve leveringsverplichting aanvaarden, of

b) de partijen, in het kader van een overeenkomst betreffende gezamenlijke vervaardiging, de producten die het voorwerp van de specialisatieovereenkomst vormen niet onafhankelijk verkopen, maar in gezamenlijke distributie voorzien of overeenkomen, al dan niet op basis van exclusiviteit, een derde distributeur aan te stellen, mits deze derde geen concurrerende onderneming is.

Artikel 4

Marktaandeeldrempel

De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is van toepassing, op voorwaarde dat het gezamenlijke marktaandeel van de deelnemende ondernemingen op de relevante markt niet meer dan 20 % bedraagt.

Artikel 5

Niet onder de vrijstelling vallende overeenkomsten

1.  De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:

a) de vaststelling van de prijzen bij verkoop van de producten aan derden;

b) de beperking van de productie of de verkoop, of

c) de toewijzing van markten of klanten.

2.  Lid 1 is niet van toepassing op:

a) bepalingen in het kader van overeenkomsten betreffende eenzijdige of wederkerige specialisatie, betreffende overeengekomen hoeveelheid producten of de vaststelling, in het kader van een overeenkomst betreffende gezamenlijke vervaardiging, van de capaciteit en het productievolume van een gemeenschappelijke productieonderneming;

b) de bepaling van verkoopdoelstellingen en de vaststelling van de prijzen die een gemeenschappelijke productieonderneming in het kader van artikel 3, onder b), aan haar directe afnemers berekent.

Artikel 6

Toepassing van de marktaandeeldrempel

1.  Voor de toepassing van de in artikel 4 vastgestelde marktaandeeldrempel gelden de volgende regels:

a) het marktaandeel wordt berekend op grond van de waarde van de verkopen op de markt; ingeval geen gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt beschikbaar zijn, kan voor de bepaling van het marktaandeel van de betrokken onderneming gebruik worden gemaakt van ramingen die op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder de omvang van de verkopen op de markt, gebaseerd zijn;

b) het marktaandeel wordt berekend op grond van gegevens die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar;

c) het marktaandeel van de in artikel 2, punt 3, onder e), bedoelde ondernemingen wordt in gelijke delen toegerekend aan elke onderneming die over de in artikel 2, punt 3, onder a), genoemde rechten of bevoegdheden beschikt.

2.  Wanneer het in artikel 4 bedoelde marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 20 % bedraagt, maar vervolgens boven dit niveau stijgt zonder de 25 % te overschrijden, blijft de in artikel 1 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgende op het jaar waarin de grens van 20 % voor het eerst is overschreden.

3.  Wanneer het in artikel 4 bedoelde marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 20 % bedraagt, maar vervolgens 25 % overschrijdt, blijft de in artikel 1 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende één kalenderjaar volgende op het jaar waarin het niveau van 25 % voor het eerst is overschreden.

4.  Het voordeel van het bepaalde in de leden 2 en 3 kan niet zodanig worden gecombineerd dat dit tot een langere periode dan twee kalenderjaren zou leiden.

Artikel 7

Intrekking

De Commissie kan het voordeel van deze verordening overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 2821/71 intrekken, indien zij, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van een lidstaat of van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een gewettigd belang doet gelden, in een individueel geval tot de bevinding komt dat een overeenkomst waarvoor de vrijstelling van artikel 1 geldt, toch gevolgen heeft die met de in artikel 81, lid 3, van het Verdrag vastgestelde voorwaarden onverenigbaar zijn, met name wanneer:

a) de overeenkomst uit een oogpunt van rationalisatie geen wezenlijke resultaten oplevert of geen billijk aandeel in de uit de overeenkomst voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, of

b) de producten waarop de specialisatie betrekking heeft, in de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan geen daadwerkelijke mededinging ondervinden van identieke producten of producten die door de gebruikers op grond van hun kenmerken, hun prijs en het gebruik waarvoor zij bestemd zijn, als gelijksoortig worden beschouwd.

Artikel 8

Overgangsperiode

Het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag is gedurende de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2002 niet van toepassing op overeenkomsten die op 31 december 2000 reeds van kracht waren en die niet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen, maar wel aan de in Verordening (EEG) nr. 417/85 vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling.

▼A1

Artikel 8 bis

Het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag is niet van toepassing op overeenkomsten die op de datum van toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije bestonden en die ingevolge de toetreding onder de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, vallen, indien zij binnen zes maanden na de toetreding zo zijn gewijzigd dat zij voldoen aan de voorwaarden van die verordening.

▼B

Artikel 9

Geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2001.

De geldigheidsduur ervan verstrijkt op 31 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) PB L 285 van 29.12.1971, blz. 46.

( 2 ) PB C 118 van 27.4.2000, blz. 3.

( 3 ) PB L 53 van 22.2.1985, blz. 1.

( 4 ) PB L 306 van 11.11.1997, blz. 12.

( 5 ) PB L 336 van 29.12.1999, blz. 21.

Top