20.6.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 237/72 |
Beroep ingesteld op 29 april 2022 — Russian Direct Investment Fund / Raad
(Zaak T-235/22)
(2022/C 237/93)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Russian Direct Investment Fund (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: K. Scordis en A. Gavrielides, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
op grond van artikel 263 VWEU besluit (GBVB) 2022/346 van de Raad van 1 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (1) (bestreden besluit) en verordening (EU) 2022/345 van de Raad van 1 maart 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (2) (bestreden verordening; samen: bestreden handelingen) nietig verklaren, voor zij verzoeker noemen, op hem betrekking hebben of op hem van toepassing zijn; |
— |
subsidiair, op grond van artikel 277 VWEU verklaren dat de leden 3 en 4 van artikel 4 ter van besluit 2014/512/GBVB van de Raad (zoals gewijzigd) en de leden 3 en 4 van artikel 2 sexies van verordening (EU) nr. 833/2014 (zoals gewijzigd) onrechtmatig zijn en derhalve niet van toepassing en/of nietig zijn voor zover zij verzoeker noemen, op hem betrekking hebben of op hem van toepassing zijn, en het bestreden besluit en de bestreden verordening nietig verklaren voor zover zij verzoeker noemen, op hem betrekking hebben of op hem van toepassing zijn. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: ontbreken van een “voldoende solide feitelijke basis” voor de beperkende maatregelen tegen verzoeker. De Raad is kennelijk niet zijn verplichting nagekomen om ervoor te zorgen dat het besluit om de beperkende maatregelen mede aan verzoeker op te leggen dan wel om bij verzoeker betrokken te zijn of met hem samen te werken, werd genomen op een “voldoende solide feitelijke basis”. |
2. |
Tweede middel: schending van verzoekers grondrechten van verdediging en effectieve rechterlijke bescherming. Door de bestreden handelingen vast te stellen heeft de Raad verzoekers rechten van verdediging en effectieve rechterlijke bescherming geschonden, aangezien:
|
3. |
Derde middel: schending in de vorm van een onevenredige beperking van verzoekers grondrecht op vrijheid van ondernemerschap. Door de bestreden handelingen vast te stellen heeft de Raad verzoekers grondrecht op vrijheid van ondernemerschap geschonden, aangezien:
|