201806220641970442018/C 240/643072018TC24020180709NL01NLINFO_JUDICIAL20180516555511

Zaak T-307/18: Beroep ingesteld op 16 mei 2018 — Zhejiang Jiuli Hi-Tech Metals / Commissie


C2402018NL5510120180516NL0064551551

Beroep ingesteld op 16 mei 2018 — Zhejiang Jiuli Hi-Tech Metals / Commissie

(Zaak T-307/18)

2018/C 240/64Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zhejiang Jiuli Hi-Tech Metals Co. Ltd (stad Huzhou, China) (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos en P. Billiet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2018/330 van de Commissie van 5 maart 2018 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad nietig verklaren voor zover zij verzoekster betreft;

de Europese Commissie verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: verordening 2018/330 is door de Commissie vastgesteld op een wijze die verzoeksters rechten van verdediging wezenlijk schendt, wat in strijd is met artikel 3, lid 2, artikel 16, lid 1, artikel 19, leden 2 en 4, artikel 20, leden 2 en 4, en artikel 21, leden 5 en 7, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, alsook met de artikelen 3.1, 5.3, 6.1, 6.1.2, 6.2, 6.4, 6.5.1, 6.6 en 6.9 van de antidumpingovereenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

2.

Tweede middel: met de vaststelling van verordening 2018/330 heeft de Commissie blijk gegeven van kennelijk onjuiste beoordelingen van het recht en de feiten, aangezien zij bij de berekening van de normale waarde voor verzoekster heeft gebruikgemaakt van de referentielandmethode, wat in strijd is met artikel 1, leden 2 en 3, artikel 2, leden 1 en 7, en artikel 11, lid 9, van verordening 2016/1036, alsook met de artikelen 2.2 en 6.10.1 van de antidumpingovereenkomst van de WTO. De Commissie heeft nagelaten op enigerlei wijze te motiveren waarom artikel 2, lid 7, van verordening 2016/1036 op verzoekster wordt toegepast.

3.

Derde middel: met de vaststelling van verordening 2018/330 heeft de Commissie blijk gegeven van kennelijk onjuiste beoordelingen van het recht en de feiten, aangezien zij een onjuiste PCN-code heeft vastgesteld voor het betrokken product, wat in strijd is met artikel 2, leden 2, 5 en 6, artikel 6, leden 7 en 8, en artikel 16, lid 1, van verordening 2016/1036, alsook met de artikelen 2.2.1.1, 2.2.2, 2.4 en 2.6 van de antidumpingovereenkomst van de WTO.

4.

Vierde middel: met de vaststelling van verordening 2018/330 heeft de Commissie blijk gegeven van kennelijk onjuiste beoordelingen van het recht en de feiten, aangezien de toegepaste methode de dumpingmarge van verzoekster wezenlijk heeft vertekend, wat in strijd is met artikel 1, lid 4, artikel 2, leden 6, 10 en 11, artikel 17, leden 1 en 2, en artikel 18 lid 3, van verordening 2016/1036, alsook met de artikelen 2.2, 2.2.2, 2.4, 2.4.2, 2.6, 3.6 en 9.2 van de antidumpingovereenkomst van de WTO.

5.

Vijfde middel: met de vaststelling van verordening 2018/330 heeft de Commissie blijk gegeven van kennelijk onjuiste beoordelingen van het recht en de feiten, aangezien zij schade en waarschijnlijkheid van herhaling van schade heeft geconstateerd en aangezien zij het oorzakelijk verband niet heeft onderzocht, wat in strijd is met artikel 1, leden 1 tot en met 3, artikel 2, leden 9 en 12, artikel 3, leden 2, 3, 6, 7 en 9, en artikel 11, lid 1, van verordening 2016/1036, alsook met de artikelen 1, 2.1, 2.4.2, 3.1, 3.5, 3.7 en 9.3 van de antidumpingovereenkomst van de WTO.