28.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 182/14


Beroep ingesteld op 15 maart 2018 — Europese Commissie / Republiek Polen

(Zaak C-192/18)

(2018/C 182/17)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Szmytkowska, K. Banks, H. Krämer, C. Valero, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door in artikel 13, punten 1 tot en met 3, van de wet van 12 juli 2017 tot wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken een verschil in pensioenleeftijd in te voeren tussen mannen en vrouwen die de functie bekleden van rechter van gewone rechtbanken, rechter van de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken) en openbaar aanklager, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 5, onder a), en artikel 9, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (1), en

vaststellen dat de Republiek Polen, door in artikel 13, punt 1, van deze wet de pensioenleeftijd van rechters van gewone rechtbanken te verlagen en tegelijkertijd de minister van Justitie het recht te geven te besluiten tot verlenging van de periode van actieve dienst van rechters overeenkomstig artikel 1, punt 26, onder b) en c), van deze wet, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie verwijt de Republiek Polen dat zij door in artikel 13, punten 1 tot en met 3, van de wet van 12 juli 2017 tot wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken een verschil in pensioenleeftijd in te voeren tussen mannen en vrouwen die de functie bekleden van rechter van gewone rechtbanken, rechter van de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken) en openbaar aanklager en door in artikel 13, punt 1, van deze wet de pensioenleeftijd van rechters van gewone rechtbanken te verlagen en tegelijkertijd de minister van Justitie het recht te geven te besluiten tot verlenging van de periode van actieve dienst van rechters overeenkomstig artikel 1, punt 26, onder b) en c), van deze wet, niet de verplichtingen is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 5, onder a), en artikel 9, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking), en evenmin de verplichtingen is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


(1)  PB 2006, L 204, blz. 23.