14.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 166/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Justice de paix du canton de Visé (België) op 30 januari 2018 — Michel Schyns / Belfius Bank NV

(Zaak C-58/18)

(2018/C 166/23)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Justice de paix du canton de Visé

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Michel Schyns

Verwerende partij: Belfius Bank NV

Prejudiciële vragen

1)

a)

Staat artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (1), voor zover deze bepaling tot doel heeft de consument in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, in de weg aan artikel 15, lid 1, van de wet op het consumentenkrediet (ingetrokken en inmiddels vervangen door artikel VII.75 van het Wetboek van economisch recht), voor zover daarin is bepaald dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar verplicht zijn om voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en met het doel van het krediet, omdat bij laatstgenoemde bepaling aan de kredietgever of kredietbemiddelaar een niet in die richtlijn neergelegde algemene verplichting wordt opgelegd om voor de consument het best aangepaste krediet te zoeken?

b)

Staat artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten, voor zover deze bepaling tot doel heeft de consument in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, in de weg aan artikel 15, lid 2, van de wet op het consumentenkrediet (ingetrokken en inmiddels vervangen door artikel VII.77, § 2, lid 1, van het Wetboek van economisch recht), voor zover daarin is bepaald dat de kredietgever slechts een kredietovereenkomst mag sluiten wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de raadpleging die wordt geregeld door artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor kredieten aan particulieren, en op basis van de informatie als bedoeld in artikel 10, redelijkerwijs moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen, omdat laatstgenoemde bepaling tot gevolg heeft dat de kredietgever zelf de wenselijkheid van een eventuele kredietverlening dient te beoordelen in de plaats van de consument?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet richtlijn 2008/48 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten dan aldus worden uitgelegd dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar steeds verplicht zijn de wenselijkheid van een eventuele kredietverlening te beoordelen in de plaats van de consument?


(1)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66).