24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/38


Beroep ingesteld op 14 maart 2017 — Consorzio di Garanzia dell’Olio Extra Vergine di Oliva di Qualità/Commissie

(Zaak T-163/17)

(2017/C 129/58)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Consorzio di Garanzia dell’Olio Extra Vergine di Oliva di Qualità (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Fratini en G. Pandolfi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep toewijzen en derhalve vaststellen dat de Commissie niet-contractueel aansprakelijk is in de zin van de artikelen 268 en 340, lid 2, VWEU;

de vergoeding gelasten van de materiële (daadwerkelijke schade en winstderving) en morele schade (aan imago en reputatie) die verzoekster heeft geleden;

de betaling gelasten van vergoedende rente en vertragingsrente;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige zaak vordert de vergoeding van de schade die zij heeft geleden, ten eerste, doordat de Commissie de EU-programma’s voor de bevordering van de afzet van olijfolie in derde landen op niet-gecoördineerde wijze heeft beheerd en, ten tweede, doordat de Commissie geen einde heeft gemaakt aan de schadelijke en mededingingsverstorende gevolgen van de niet-gecoördineerde overlapping van beide programmeringen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Het eerste middel betreft de onrechtmatigheden die de Commissie heeft begaan, met name de schending van het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van het beginsel van gewettigd vertrouwen, doordat zij niet heeft gezorgd voor een coherente coördinatie van de EU-programma’s voor de bevordering van de afzet van olijfolie in belanghebbende derde landen. Ook zijn het beginsel van behoorlijk bestuur en het in artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op behoorlijk bestuur geschonden, doordat de Commissie volgens verzoekster niet de nodige maatregelen heeft vastgesteld nadat zij op de hoogte was gebracht van de mededingingsverstorende gevolgen die voortvloeiden uit het gebrek aan coördinatie van de twee promotiecampagnes.

2.

Het tweede middel betreft de werkelijke en vaststaande schade die is geleden doordat de Commissie haar verplichtingen niet is nagekomen, waardoor verzoekster aanzienlijke schade heeft geleden (daadwerkelijke schade, inkomensderving en morele schade).

3.

Het derde middel betreft het bestaan van een oorzakelijk verband. Aangezien de geleden schade een voldoende rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van het niet-toereikende beheer van de programma’s voor de bevordering van de afzet van olijfolie in derde landen, is er een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de gedraging van de Commissie en de gestelde schade, die krachtens artikel 340, lid 2, VWEU moet worden vergoed.