18.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 437/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 28 september 2017 — Sofina SA, Rebelco SA, Sidro SA/Ministre de l’Action et des Comptes publics

(Zaak C-575/17)

(2017/C 437/23)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sofina SA, Rebelco SA, Sidro SA

Verwerende partij: Ministre de l’Action et des Comptes publics

Prejudiciële vragen

1

o Moeten de artikelen 56 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans de artikelen 63 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het liquiditeitsnadeel dat voortvloeit uit de omstandigheid dat op dividenden die aan verlieslatende niet-ingezeten vennootschappen worden uitgekeerd, een bronheffing wordt toegepast, terwijl over het bedrag van de dividenden die verlieslatende ingezeten vennootschappen ontvangen, pas belasting wordt geheven in het boekjaar waarin zij eventueel weer winstgevend worden, op zichzelf een verschil in behandeling vormt dat als een beperking van het vrije kapitaalverkeer kan worden aangemerkt?

2

o Kan de in de vorige vraag vermelde eventuele beperking van het vrije kapitaalverkeer in het licht van de vereisten die voortvloeien uit de artikelen 56 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans de artikelen 63 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, worden geacht te zijn gerechtvaardigd door de noodzaak om een doelmatige invordering van de belastingen te waarborgen, aangezien niet-ingezeten vennootschappen niet onder toezicht staan van de Franse belastingautoriteiten, dan wel door de noodzaak om de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te handhaven?

3

o Indien toepassing van de betwiste bronheffing vanuit de optiek van het vrije kapitaalverkeer in beginsel toelaatbaar kan worden geacht:

staan die bepalingen eraan in de weg dat aan de bron belasting wordt ingehouden op dividenden die door een ingezeten vennootschap aan een in een andere lidstaat gevestigde verlieslatende vennootschap worden uitgekeerd, wanneer deze laatste haar activiteiten beëindigt en niet opnieuw winstgevend wordt, terwijl een ingezeten vennootschap in een dergelijke situatie over de dividenden feitelijk geen belasting verschuldigd is?

moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd dat wanneer sprake is van belastingregels die dividenden verschillend behandelen naargelang zij aan ingezetenen dan wel aan niet-ingezetenen worden uitgekeerd, de daadwerkelijke belastingdruk voor elk van hen in verband met die dividenden moet worden vergeleken, zodat een beperking van het vrije kapitaalverkeer die eruit voortvloeit dat deze regels enkel niet-ingezetenen de mogelijkheid ontzeggen rechtstreeks met de inning als zodanig van de dividenden verband houdende kosten af te trekken, zou kunnen worden geacht haar rechtvaardiging te vinden in het tariefverschil tussen de gemeenrechtelijke belasting die ingezetenen in een later boekjaar wordt opgelegd en de bronbelasting die op de aan niet-ingezetenen uitgekeerde dividenden wordt ingehouden, wanneer dit verschil, wat het bedrag van de betaalde belasting betreft, het verschil in belastinggrondslag compenseert?