201711170071555592017/C 412/245352017CJC41220171204NL01NLINFO_JUDICIAL20170911161611

Zaak C-535/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 11 september 2017 — NK, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van OJ BV en PI, tegen BNP Paribas Fortis NV


C4122017NL1610120170911NL0024161161

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 11 september 2017 — NK, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van OJ BV en PI, tegen BNP Paribas Fortis NV

(Zaak C-535/17)

2017/C 412/24Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: NK, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van OJ BV en PI

Verweerster: BNP Paribas Fortis NV

Prejudiciële vragen

1)

Valt een vordering tot schadevergoeding die de curator uit hoofde van de hem in artikel 68, lid 1, van de Faillissementswet gegeven opdracht tot beheer en vereffening van de failliete boedel namens de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde instelt tegen een derde, op de grond dat deze derde jegens de schuldeisers onrechtmatig heeft gehandeld en waarvan, bij het slagen van die vordering, de opbrengst ten goede komt aan de boedel, onder de uitzondering van artikel 1, lid 2, aanhef en onder b, van verordening (EG) nr. 44/2001 ( 1 ) van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord en de desbetreffende vordering derhalve wordt bestreken door verordening (EG) nr. 1346/2000 ( 2 ) van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, wordt deze vordering dan beheerst door het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend krachtens artikel 4, lid 1, van die verordening zowel wat betreft de bevoegdheid van de curator tot het instellen van deze vordering als wat betreft het op deze vordering toepasselijke materiële recht?

3)

Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, dient de rechter van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend dan rekening te houden, al dan niet naar analogie, met:

a)

het bepaalde in artikel 13 van verordening (EG) nr. 1346/2000 […], in die zin dat de aangesproken partij zich tegen een vordering van de curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers kan verweren door te bewijzen dat haar handelwijze niet tot haar aansprakelijkheid leidt, indien beoordeeld naar het recht dat op de vordering van toepassing zou zijn geweest als zij niet door de curator, maar door een individuele schuldeiser uit onrechtmatige daad zou zijn aangesproken;

b)

het bepaalde in artikel 17 van verordening (EG) nr. 864/2007 ( 3 ) van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”), mede in verbinding met artikel 13 van verordening (EG) nr. 1346/2000 […], dat wil zeggen met de ter plaatse van de beweerde onrechtmatige daad geldende veiligheidsvoorschriften en gedragsregels, zoals financiële gedragsregels voor banken?


( 1 ) PB 2001, L 12, blz. 1.

( 2 ) PB 2000, L 160, blz. 1.

( 3 ) PB 2007, L 199, blz. 40.