11.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 300/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 26 juni 2017 — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K, B, andere partijen: H.Y., Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-380/17)

(2017/C 300/22)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K, B

Andere partijen: H.Y., Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Prejudiciële vragen

1)

Is het Hof, gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, [blz. 12] met rectificatie in PB 2012, L 71, [blz. 55]) en het arrest Nolan (ECLI:EU:C:2012:638), bevoegd prejudiciële vragen van de Nederlandse rechter te beantwoorden over de uitleg van bepalingen van deze richtlijn in een geding betreffende het verblijfsrecht van een gezinslid van een subsidiair beschermde, indien deze richtlijn in het Nederlandse recht op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze van toepassing is verklaard op subsidiair beschermden?

2)

Staat het stelsel van richtlijn 2003/86/EG […] in de weg aan een nationale regel als aan de orde in de hoofdgedingen op grond waarvan een verzoek om in aanmerking te komen voor gezinshereniging op basis van de gunstiger bepalingen van hoofdstuk V kan worden afgewezen om de enkele reden dat dit niet is ingediend binnen de in artikel 12, eerste lid, derde alinea, vermelde termijn?

Is voor de beantwoording van deze vraag van belang dat het mogelijk is om in geval van overschrijding van voormelde termijn, al dan niet na een afwijzing, een verzoek om gezinshereniging in te dienen waarbij wordt beoordeeld of is voldaan aan de in artikel 7 van richtlijn 2003/86/EG gestelde vereisten en rekening wordt gehouden met de in de artikelen 5, vijfde lid, en 17 vermelde belangen en omstandigheden?