23.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 20 oktober 2016 — Volkswagen AG/Finančné riaditeľstvo SR

(Zaak C-533/16)

(2017/C 022/08)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Volkswagen AG

Verwerende partij: Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky

Prejudiciële vragen

1)

Moeten richtlijn 2008/9 (1) en het recht op belastingteruggaaf aldus worden uitgelegd dat voor de uitoefening van het recht op btw teruggaaf cumulatief aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:

i)

levering van de goederen of diensten, en

ii)

vermelding van de btw op de factuur door de leverancier?

Met andere woorden, kan een belastingplichtige waaraan de btw niet bij een factuur in rekening is gebracht belastingteruggaaf vragen?

2)

Is het in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel of het beginsel van fiscale neutraliteit van de btw dat de termijn voor belastingteruggaaf wordt berekend vanaf een tijdstip waarop niet aan de materiële voorwaarden voor de uitoefening van het recht op belastingteruggaaf is voldaan?

3)

Moeten artikel 167 en artikel 178, onder a) van de btw richtlijn, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, aldus worden uitgelegd dat zij in omstandigheden als in het hoofdgeding en mits is voldaan aan de overige materiële en procedurele voorwaarden voor de uitoefening van het recht op belastingaftrek, zich er tegen verzetten dat de belastingautoriteit aan een belastingplichtige het recht op belastingteruggaaf dat hij binnen de in richtlijn 2008/9 gestelde termijn heeft uitgeoefend, weigeren indien de leverancier de belasting hem op de factuur in rekening heeft gebracht en deze belasting heeft afgedragen vóór het verstrijken van de in de nationale regelgeving bepaalde vervaltermijn?

4)

Zijn de Slowaakse belastingautoriteit, gelet op de beginselen van neutraliteit en evenredigheid die aan het gemeenschappelijke btw stelsel ten grondslag liggen, verder gegaan dan noodzakelijk is om het door de btw richtlijn nagestreefde doel te bereiken, doordat zij aan een belastingplichtige het recht op teruggaaf van de betaalde belasting hebben ontzegd wegens het verstrijken van de in de nationale regelgeving bepaalde vervaltermijn voor teruggaaf, ook al had de belastingplichtigen het recht op teruggaaf niet binnen dat tijdsbestek kunnen uitoefenen, en ook al is de belasting naar behoren geïnd en het risico van belastingfraude of niet-betaling volledig uitgesloten?

5)

Kunnen de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen en het recht op behoorlijk bestuur als bedoeld in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een uitlegging van de nationale bepalingen volgens welke voor de inachtneming van de termijn voor belastingteruggaaf de datum van het besluit van de het bestuursorgaan op de belastingteruggaaf beslissend is, en niet de datum waarop de belastingplichtige het recht op belastingteruggaaf uitoefent?


(1)  Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB 2008, L 44, blz. 23).