21.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 428/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) op 7 september 2016 — Georg Stollwitzer/ÖBB Personenverkehr AG

(Zaak C-482/16)

(2016/C 428/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Innsbruck

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Georg Stollwitzer

Verwerende partij: ÖBB Personenverkehr AG

Prejudiciële vragen

1)

Moet het Unierecht in de huidige stand, en in het bijzonder het algemene Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling, het algemene beginsel van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd in de zin van artikel 6, lid 3, VEU en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het in artikel 45 VWEU neergelegde verbod van discriminatie met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers en richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1), aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die om een einde te maken aan door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Gotthard Starjakob (2) vastgestelde discriminatie op grond van leeftijd (voor zover voor ÖBB-ambtenaren de vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde diensttijd niet werd meegeteld) weliswaar voor een klein deel van de onder de oude regeling gediscrimineerde ÖBB-ambtenaren de vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde diensttijd meetelt (in feite evenwel enkel de diensttijd bij de ÖBB en bij vergelijkbare publieke spoorweginfrastructuurbeheerders en/of spoorwegmaatschappijen in de Unie, in de EER of in landen die met de Unie een associatieovereenkomst of een overeenkomst inzake vrij verkeer hebben), maar voor de meerderheid van de oorspronkelijk gediscrimineerde ÖBB-ambtenaren alle andere vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde diensttijd niet meetelt, en in het bijzonder ook geen rekening houdt met diensttijd die de betrokken ÖBB-ambtenaren in staat stelt hun werkzaamheden beter te verrichten, zoals de diensttijd bij private of andere publieke vervoersbedrijven en/of infrastructuurondernemingen die door de werkgever gebruikte infrastructuur (rollend materieel, rails, leidingen, elektrische en elektronische voorzieningen, seinposten, stations e.d.) vervaardigen, verkopen of onderhouden, of daarmee vergelijkbare ondernemingen, zodat in feite voor de overgrote meerderheid van de door de discriminerende oude regeling benadeelde ÖBB-ambtenaren een verschillende behandeling op grond van leeftijd definitief wordt gehandhaafd?

2)

Is een lidstaat die voor 100 % eigenaar is van een spoorwegmaatschappij en de facto de werkgever is van de personeelsleden van deze onderneming, en die deze ambtenaren louter uit begrotingsoverwegingen door middel van wetswijzigingen met terugwerkende kracht in 2011 en 2015 de Unierechtelijke aanspraken op betaling van achterstallig salaris probeert te ontnemen die zij hebben op grond van door het Hof van Justitie van de Europese Unie in meerdere arresten (David Hütter (3), Siegfried Pohl (4), Gotthard Starjakob) vastgestelde discriminatie, onder meer op grond van leeftijd, die ook bij meerdere beslissingen van de nationale rechter is vastgesteld, zoals een beslissing van het Oberste Gerichtshof (8 ObA 11/15y), Unierechtelijk aansprakelijk overeenkomstig de door het Hof in zijn rechtspraak geformuleerde voorwaarden, in het bijzonder de voorwaarde van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht, met name van het in meerdere arresten van het Hof (David Hütter, Siegfried Pohl, Gotthard Starjakob) uitgelegde artikel 2, lid 1, juncto artikel 1 van richtlijn 2000/78/EG?


(1)  PB L 303, blz. 16.

(2)  Arrest C-417/13, EU:C:2015:38.

(3)  Arrest C-88/08, EU:C:2009:381.

(4)  Arrest C-429/12,:EU:C:2014:12.