10.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 371/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 1 augustus 2016 — „Chez Elektro Balgaria” AD/Yordan Kotsev

(Zaak C-427/16)

(2016/C 371/07)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Chez Elektro Balgaria” AD

Verwerende partij: Yordan Kotsev

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 101, lid 1, VWEU (verbod op verhindering, beperking of vervalsing van de mededinging) in de weg aan § 36, lid 2, van de wet op de advocatuur, op grond waarvan een vereniging van ondernemingen die vrije beroepen uitoefenen (hoge raad voor de advocatuur) over de haar van overheidswege toegekende discretionaire bevoegdheid beschikt om de minimumhoogte van de prijzen voor de door deze ondernemingen verrichte prestaties (advocatenhonoraria) vooraf vast te stellen?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: is § 78, lid 5, slot, van de wet inzake burgerlijke rechtsvordering (wat betreft het gedeelte waarin deze regeling niet toestaat dat het advocatenhonorarium tot onder een voorgeschreven minimumhoogte wordt verlaagd) in strijd met artikel 101, lid 1, VWEU?

3)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: is § 132, punt 5, van de wet op de advocatuur (wat betreft de toepassing van § 136, lid 1, van deze wet) in strijd met artikel 101, lid 1, VWEU?

4)

Staat artikel 56, lid 1, VWEU (verbod op beperking van het vrij verrichten van diensten) in de weg aan § 36, lid 2, van de wet op de advocatuur?

5)

Is § 78, lid 8, van de wet inzake burgerlijke rechtsvordering in strijd met artikel 101, lid 1, VWEU?

6)

Is § 78, lid 8, van de wet inzake burgerlijke rechtsvordering in strijd met richtlijn 77/249/EEG (1) (wat betreft het recht van door interne juristen vertegenwoordigde personen om een vergoeding te vorderen ter hoogte van de kosten van een advocaat)?

7)

Is § 2a van de aanvullende bepalingen bij verordening nr. 1 in strijd met richtlijn 2006/112/EG (2), op grond waarvan het is toegestaan de belasting over de toegevoegde waarde aan te merken als bestanddeel van de prijs voor een in de uitoefening van een vrij beroep verrichte prestatie (wat betreft de kwalificatie van belasting over de toegevoegde waarde als onderdeel van het verschuldigde advocatenhonorarium)?


(1)  Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (PB L 78, blz. 17).

(2)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).