10.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 165/13


Beroep ingesteld op 9 maart 2016 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-142/16)

(2016/C 165/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door geen correcte en volledige milieueffectbeoordeling te hebben uitgevoerd met het oog op de vergunning tot oprichting van een kolengestookte centrale in Hamburg-Moorburg, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, leden 3 en 4, van richtlijn 92/43/EEG (1) van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De stad Hamburg verleende een waterrechtelijke vergunning voor de steenkolengestookte centrale in Moorburg, waarbij het koelen van de centrale met water uit de rivier de Elbe wordt toegestaan. In de aan deze vergunning ten grondslag liggende milieueffectbeoordeling werd gewezen op het gevaar dat het onttrekken van koelwater uit de Elbe migrerende vissen zou doden en op die manier significante gevolgen zou hebben voor stroomopwaarts gelegen Natura-2000-gebieden, waarvan de instandhoudingsdoelstellingen de genoemde soorten omvatten. In het milieueffectbeoordeling werden de significante gevolgen voor de beschermingszones uiteindelijk echter ontkend omdat een tussen de centrale en de betrokken beschermingszones opgerichte stroomopwaartse vistrap werd aangemerkt als schadebeperkende maatregel. In de milieueffectbeoordeling ontbreekt eveneens het onderzoek van mogelijke cumulatieve gevolgen van bepaalde bestaande en aangevraagde centrales stroomopwaarts van Moorburg.

Volgens artikel 6, lid 3, tweede zin, van richtlijn 92/43/EEG kan voor projecten, rekening houdend met de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, slechts toestemming worden gegeven wanneer significante gevolgen voor Natura-2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Wanneer dit niet mogelijk is, is toestemming slechts mogelijk onder de strenge voorwaarden van artikel 6, lid 4, van de richtlijn.

De Commissie meent dat de betrokken milieueffectbeoordeling in twee opzichten onjuist respectievelijk onvolledig is. Allereerst beschouwt deze beoordeling de stroomopwaartse vistrap uit het oogpunt van artikel 6, lid 3, van de richtlijn als schadebeperkende maatregel, hoewel deze volgens de door het Hof van Justitie in het arrest Briels (C-521/12 (2)) opgestelde criteria hooguit een compenserende maatregel in de zin van artikel 6, lid 4, van de richtlijn vormt. Verder is, in weerwil van artikel 6, lid 3, van de richtlijn, nagelaten de hierboven bedoelde mogelijke cumulatieve gevolgen te beoordelen. Aangezien de stad Hamburg bijgevolg significante gevolgen voor beschermingszones overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de richtlijn uitsloot, heeft zij nagelaten te voldoen aan de vereisten van artikel 6, lid 4, van de richtlijn, te weten de beoordeling van alternatieve oplossingen en van het groot openbaar belang.


(1)  PB L 206, blz. 7.

(2)  ECLI:EU:C:2014:330.