2.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/31


Hogere voorziening ingesteld op 29 februari 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 december 2015 in de gevoegde zaken T-515/13 en T-719/13, Spanje e.a./Commissie

(Zaak C-128/16 P)

(2016/C 156/41)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, É. Gippini Fournier en P. Němečková, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Koninkrijk Spanje, Lico Leasing, S.A.U. en Pequeños y Medianos Astilleros Sociedad de Reconversión, S.A.

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 17 december 2015 in de gevoegde zaken T-515/13 en T-719/13;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht;

verwijzing van de andere partijen in de procedure in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Het Gerecht heeft bij de uitlegging en toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting wat de begrippen „onderneming” en „selectief voordeel” betreft, heeft de motiveringsplicht onjuist uitgelegd en toegepast, en heeft ten aanzien van de selectiviteit een onjuiste voorstelling gegeven van de inhoud van het litigieuze besluit.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en een onjuiste voorstelling gegeven van de inhoud van het besluit doordat er sprake is van onjuiste uitlegging van de selectiviteit van een belastingvoordeel dat alleen geldt voor uit economische samenwerkingsverbanden (ESV’s) en hun leden bestaande ondernemingen die bepaalde economische activiteiten verrichten, en doordat de motivering onjuist is beoordeeld.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het selectieve voordeel dat voortvloeit uit het feit dat de nationale belastingdienst discretionaire bevoegdheid heeft.

Het Gerecht heeft bij de uitlegging van het begrip „selectiviteit” blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat er van selectiviteit geen sprake is bij een maatregel die alleen geldt voor belastingplichtigen die bepaalde investeringen doen.

2.

Het Gerecht heeft bij de uitlegging en toepassing van de motiveringsplicht ten aanzien van de ongunstige beïnvloeding van de mededinging en de invloed op het handelsverkeer als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een onjuiste voorstelling gegeven van de inhoud van het litigieuze besluit.