25.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 270/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 11 februari 2016 — INGSTEEL spol. s r. o., Metrostav a. s./Úrad pre verejné obstarávanie

(Zaak C-76/16)

(2016/C 270/26)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: INGSTEEL spol. s r. o., Metrostav a. s.

Verwerende partij: Úrad pre verejné obstarávanie

Andere partij in de procedure: Slovenský futbalový zväz

Prejudiciële vragen

1)

Handelt een nationale autoriteit in overeenstemming met het doel van artikel 47, met name leden 1, onder a), en 4, van richtlijn 2004/18/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, wanneer zij vaststelt dat een inschrijver voor een opdracht waarvan de waarde op 3 miljoen EUR wordt geschat, niet aan het selectiecriterium inzake de economische en financiële draagkracht voldoet, terwijl de verklaring op eer die hij heeft afgeleverd en de verklaring die hij van zijn bank heeft gekregen, bevestigen dat hij in staat is om krachtens een banklening die niet voor een bepaald doel is bestemd, bedragen op te nemen tot een limiet die hoger is dan de waarde van de opdracht?

2)

Is de gedraging van een bank op de markt van bankdiensten van een lidstaat die in het kader van een bindende toezegging om te lenen, de ter beschikkingstelling van de gevraagde middelen onderwerpt aan voorwaarden voor het toekennen van een lening die niet specifiek in de leningovereenkomst zijn bepaald op het moment van de aanbestedingsprocedure, een gegronde reden in de zin van artikel 47, lid 5, van richtlijn 2004/18 waardoor de inschrijver niet in staat is de door de aanbestedende dienst gevraagde referenties over te leggen, zodat de inschrijver zijn economische en financiële draagkracht kan aantonen met een verklaring op eer die bevestigt dat de kredietrelatie tussen de inschrijver en de bank volstaat?

3)

Wordt de nationale rechter geconfronteerd met een objectief beletsel dat hem verhindert te voldoen aan artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, en artikel 2, leden 3, 6, 7 en 8, van richtlijn 89/665/EEG (2) van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, indien hij zich moet uitspreken over een beroep van een door een besluit van de bestuursautoriteit inzake overheidsopdrachten uitgesloten inschrijver, wanneer de uitvoering van de verschillende opdrachten door de gekozen inschrijver bijna is voltooid?


(1)  PB L 134, blz. 114.

(2)  PB L 395, blz. 33.