1.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 38/63


Beroep ingesteld op 27 oktober 2015 — Yieh United Steel/Commissie

(Zaak T-607/15)

(2016/C 038/85)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yieh United Steel Corp. (Kaohsiung City, Taiwan) (vertegenwoordiger: D. Luff, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de artikelen 1 en 2 van uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (1) (hierna: „bestreden verordening” of „verordening inzake een definitief recht”), nietig verklaren voor zover zij van toepassing is op verzoekende partij, en

de Commissie verwijzen in de kosten van verzoekende partij in deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: het Gerecht is bevoegd de artikelen 1 en 2 van de bestreden verordening te toetsen en na te gaan of deze stroken met de basisverordening en de algemene beginselen van het Unierecht.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft artikel 2, lid 5, van de basisverordening geschonden, doordat zij ten onrechte heeft geweigerd de methoden van kostentoerekening van verzoekende partij — die verzoekende partij van oudsher gebruikt en die overeenstemmen met internationaal erkende boekhoudmethoden — in aanmerking te nemen. Door deze schending heeft de Commissie ten onrechte geweigerd het hergebruikte schroot in mindering te brengen op de productiekosten van het betreffende product en heeft zij derhalve in strijd met artikel 2, lid 3, van de basisverordening de normale waarde kunstmatig opgedreven.

3.

Derde middel: de Commissie heeft artikel 2, lid 1, van de basisverordening geschonden, doordat zij bij het vaststellen van de normale waarde de afzet van het betreffende product aan een onafhankelijke binnenlandse klant in het kader van normale handelstransacties buiten beschouwing heeft gelaten. De Commissie heeft die weigering onvoldoende gemotiveerd. Aangenomen dat de reden voor een dergelijke weigering louter is gelegen in het feit dat die afzet na verkoop werd geëxporteerd (zonder dat verzoekende partij dit wist), zijn voorts de door de Commissie toegepaste criteria onrechtmatig. De Commissie had rekening moeten houden met de intentie van verzoekende partij met betrekking tot de eindbestemming van die afzet ten tijde van de verkoop. De Commissie heeft derhalve artikel 2, lid 2, van de basisverordening geschonden door binnenlandse afzet niet in aanmerking te nemen, eenvoudigweg omdat deze na de verkoop door een onafhankelijke klant werd geëxporteerd.


(1)  PB 2015, L 224, blz. 10.