15.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 198/24


Hogere voorziening ingesteld op 28 januari 2015 door Evonik Degussa GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 8 april 2015 in zaak T-341/12, Evonik Degussa GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-162/15 P)

(2015/C 198/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Evonik Degussa GmbH (vertegenwoordigers: C. Steinle en C. von Köckritz, Rechtsanwälte, en A. Richter, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies van rekwirante

1.

het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 28 januari 2015 in zaak T-341/12, Evonik Degussa GmbH tegen Europese Commissie, vernietigen;

2.

besluit C(2012) 3534 final van de Commissie van 24 mei 2012 in zaak COMP/38.620 — waterstofperoxide en perboraat — houdende afwijzing van een verzoek van Evonik Degussa om vertrouwelijke behandeling van gegevens in de beschikking in zaak COMP/38.620 — waterstofperoxide en perboraat –, krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU nietig verklaren; en

3.

de Commissie verwijzen in de kosten die rekwirante in de procedure voor het Gerecht en voor het Hof zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in totaal drie middelen in hogere voorziening aan.

Eerste middel in hogere voorziening: Het Gerecht heeft artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (1) onjuist uitgelegd en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie niet was tekortgeschoten in haar motiveringsplicht en dat de raadadviseur-auditeur geen beoordelingsfout heeft gemaakt bij zijn beslissing over de bekendmaking van de litigieuze informatie. De poging van het Gerecht om de overwegingen die de medewerkers van het directoraat-generaal Concurrentie in hun briefwisseling met rekwirante hebben geformuleerd, „in” het besluit het besluit van de raadadviseur-auditeur „te leggen”, is niet alleen in tegenspraak met de duidelijke bewoordingen van het besluit van de raadadviseur-auditeur en berust daardoor op een kennelijke vertekening van de inhoud van het bestreden besluit, maar heeft ook afbreuk gedaan aan het recht van rekwirante op effectieve rechterlijke bescherming.

Tweede middel in hogere voorziening: Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de uitlegging van artikel 339 VWEU en van artikel 30 van verordening nr. 1/2003 (2). Ten onrechte is ervan uitgegaan dat de litigieuze, uit met het oog op clementie afgelegde verklaringen afkomstige informatie niet onder de geheimhoudingsplicht viel en dat het de Commissie op grond van artikel 30 van verordening nr. 1/2003 vrij stond die informatie bekend te maken. De bekendmaking, in een beschikking van de Commissie, van letterlijke passages uit met het oog clementie afgelegde verklaringen, komt neer op een gedeeltelijke openbaarmaking van de met het oog op clementie afgelegde verklaringen, wat volgens de punten 32 en volgende van de mededeling inzake medewerking van 2002 en punt 40 van de mededeling inzake medewerking van 2006 niet is toegestaan. Bovendien heeft het Gerecht de betekenis van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 (3), en de rechtspraak van het Hof van Justitie dienaangaande, in de context van de bekendmaking van passages uit beschikkingen van de Commissie verkeerd begrepen.

Derde middel in hogere voorziening: Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het rechtszekerheidsbeginsel en van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Het gaat er in zijn arrest ten onrechte vanuit dat de voorgenomen bekendmaking van een gedetailleerdere versie van de beschikking het legitieme vertrouwen van rekwirante niet schendt. De door de Commissie tegen rekwirante ingeleide mededingingsprocedure was afgesloten met de bekendmaking van een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking in 2007. De bekendmaking van een gedetailleerdere niet-vertrouwelijke versie na de afsluiting van die procedure is niet toegestaan.


(1)  PB L 275, blz. 29.

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB 2003, L 1, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, PB L 145, blz. 43.