BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)

19 februari 2009 ( *1 )

In zaak C-557/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 13 november 2007, ingekomen bij het Hof op 14 december 2007, in de procedure

LSG-Gesellschaft zur Wahrnehmung von Leistungsschutzrechten GmbH

tegen

Tele2 Telecommunication GmbH,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, G. Arestis en J. Malenovský (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: R. Grass,

gelet op het besluit van het Hof om overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering over de tweede vraag te beslissen bij met redenen omklede beschikking,

na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, tweede alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering over de eerste vraag te beslissen bij met redenen omklede beschikking,

na de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10), richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201, blz. 37) en richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen LSG-Gesellschaft zur Wahrnehmung von Leistungsschutzrechten GmbH (hierna: „LSG”) en Tele2 Telecommunication GmbH (hierna: „Tele2”) over de weigering van Tele2 om LSG de namen en adressen mee te delen van de personen aan wie zij internettoegang verschaft.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

Bepalingen inzake de informatiemaatschappij en inzake de bescherming van de intellectuele eigendom, met name het auteursrecht

— Richtlijn 2000/31/EG

3

Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1), heeft deze richtlijn tot doel bij te dragen tot de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen.

— Richtlijn 2001/29

4

Punt 59 van de considerans van richtlijn 2001/29 luidt:

„In het bijzonder in de digitale omgeving, zullen derden voor inbreukmakende handelingen wellicht in toenemende mate gebruik maken van de diensten van tussenpersonen. Die tussenpersonen zijn in veel gevallen het meest aangewezen om een eind te maken aan zulke inbreukmakende handelingen. Onverminderd de eventuele andere beschikbare sancties en rechtsmiddelen, moeten de rechthebbenden over de mogelijkheid beschikken om te verzoeken om een verbod ten aanzien van een tussenpersoon die een door een derde gepleegde inbreuk met betrekking tot een beschermd werk of ander materiaal in een netwerk steunt. Deze mogelijkheid moet ook beschikbaar zijn wanneer de door de tussenpersoon verrichte handelingen krachtens artikel 5 uitgezonderd zijn. De voorwaarden en nadere bepalingen met betrekking tot dergelijke verbodsmaatregelen moeten aan het nationaal recht van de lidstaten worden overgelaten.”

5

Volgens artikel 1, lid 1, van bedoelde richtlijn heeft deze betrekking op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij.

6

Artikel 5 van richtlijn 2001/29, getiteld „Beperkingen en restricties”, bepaalt in lid 1:

„Tijdelijke reproductiehandelingen, als bedoeld in artikel 2, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé en die worden toegepast met als enig doel:

a)

de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of

b)

een rechtmatig gebruik

van een werk of ander materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, zijn van het in artikel 2 bedoelde reproductierecht uitgezonderd.”

7

Artikel 8 van die richtlijn, getiteld „Sancties en rechtsmiddelen”, luidt:

„1.   De lidstaten voorzien in passende sancties en rechtsmiddelen met betrekking tot inbreuken op de in deze richtlijn omschreven rechten en verplichtingen en dragen er zorg voor, dat deze sancties en rechtsmiddelen daadwerkelijk worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend en evenredig zijn en bijzonder preventieve werking hebben.

2.   Elke lidstaat draagt er zorg voor, dat rechthebbenden wier belangen worden geschaad door een inbreukmakende handeling die op zijn grondgebied plaatsvindt, een vordering tot schadevergoeding en/of beëindiging van de inbreuk en in voorkomend geval een vordering tot inbeslagneming van het inbreukmakende materiaal en de in artikel 6, lid 2, bedoelde inrichtingen, producten of onderdelen kunnen instellen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de rechthebbenden kunnen verzoeken om een verbod ten aanzien van tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten.”

— Richtlijn 2004/48

8

Artikel 8 van richtlijn 2004/48 bepaalt:

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die:

a)

de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit blijkt te hebben;

b)

de inbreukmakende diensten op commerciële schaal blijkt te gebruiken;

c)

op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen; of

d)

door een sub a, b of c bedoelde persoon is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de fabricage of de distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat naargelang passend is:

a)

de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;

b)

inlichtingen over de geproduceerde, gefabriceerde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

3.   De leden 1 en 2 gelden onverminderd andere regelgeving waarbij:

a)

de rechthebbende ruimere rechten op informatie worden toegekend;

b)

het gebruik van de krachtens dit artikel medegedeelde informatie in burgerlijke of strafzaken wordt geregeld;

c)

de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

d)

de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven; of

e)

de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.”

Bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens

— Richtlijn 95/46/EG

9

Artikel 13, lid 1, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31), bepaalt onder het opschrift „Uitzonderingen en beperkingen”:

„1.   De lidstaten kunnen wettelijke maatregelen treffen ter beperking van de reikwijdte van de in artikel 6, lid 1, artikel 10, artikel 11, lid 1, artikel 12 en artikel 21 bedoelde rechten en plichten indien dit noodzakelijk is ter vrijwaring van

a)

de veiligheid van de Staat;

b)

de landsverdediging;

c)

de openbare veiligheid;

d)

het voorkomen, het onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten of schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;

e)

een belangrijk economisch en financieel belang van een lidstaat of van de Europese Unie, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden;

f)

een taak op het gebied van controle, inspectie of regelgeving, verbonden, ook al is dit incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de sub c, d en e bedoelde gevallen;

g)

de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.”

— Richtlijn 2002/58

10

Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2002/58 bepaalt:

„De lidstaten garanderen via nationale wetgeving het vertrouwelijke karakter van de communicatie en de daarmee verband houdende verkeersgegevens via openbare communicatienetwerken en via openbare elektronische-communicatiediensten. Zij verbieden met name het afluisteren, aftappen, opslaan of anderszins onderscheppen of controleren van de communicatie en de daarmee verband houdende verkeersgegevens door anderen dan de gebruikers, indien de betrokken gebruikers daarin niet hebben toegestemd, tenzij dat bij wet is toegestaan overeenkomstig artikel 15, lid 1. Dit lid laat de technische opslag die nodig is voor het overbrengen van informatie onverlet, onverminderd het vertrouwelijkheidsbeginsel.”

11

Artikel 6 van die richtlijn luidt:

„1.   Verkeersgegevens met betrekking tot abonnees en gebruikers die worden verwerkt en opgeslagen door de aanbieder van een openbaar elektronische-communicatienetwerk of -dienst, moeten, wanneer ze niet langer nodig zijn voor het doel van de transmissie van communicatie, worden gewist of anoniem gemaakt, onverminderd de leden 2, 3 en 5, alsmede artikel 15, lid 1.

2.   Verkeersgegevens die noodzakelijk zijn ten behoeve van de facturering van abonnees en interconnectiebetalingen mogen worden verwerkt. Die verwerking is slechts toegestaan tot aan het einde van de termijn waarbinnen de rekening in rechte kan worden aangevochten of de betaling kan worden afgedwongen.

3.   De aanbieder van een openbare elektronische-communicatiedienst mag ten behoeve van de marketing van elektronische-communicatiediensten of voor de levering van diensten met toegevoegde waarde de in lid 1 bedoelde gegevens verwerken voor zover en voor zolang dat nodig is voor dergelijke diensten of marketing, indien de abonnee of de gebruiker waarop de gegevens betrekking hebben daartoe zijn toestemming heeft gegeven. Gebruikers of abonnees kunnen hun toestemming voor de verwerking van verkeersgegevens te allen tijde intrekken.

[…]

5.   De verwerking van verkeersgegevens overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 mag alleen worden uitgevoerd door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieders van de openbare communicatienetwerken of -diensten voor facturering of verkeersbeheer, behandeling van verzoeken om inlichtingen van klanten, opsporing van fraude en marketing van elektronische-communicatiediensten van de aanbieder of de levering van diensten met toegevoegde waarde, en moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om die activiteiten te kunnen uitvoeren.

6.   De leden 1, 2, 3 en 5 zijn van toepassing onverminderd de mogelijkheid voor de bevoegde organen om overeenkomstig de toepasselijke wetgeving in kennis te worden gesteld van verkeersgegevens met het oog op het beslechten van geschillen, in het bijzonder met betrekking tot interconnectie en facturering.”

12

In artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58 is bepaald:

„De lidstaten kunnen wettelijke maatregelen treffen ter beperking van de reikwijdte van de in de artikelen 5 en 6, artikel 8, leden 1, 2, 3 en 4, en artikel 9 van deze richtlijn bedoelde rechten en plichten, indien dat in een democratische samenleving noodzakelijk, redelijk en proportioneel is ter waarborging van de nationale, d.w.z. de staatsveiligheid, de landsverdediging, de openbare veiligheid, of het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten of van onbevoegd gebruik van het elektronische-communicatiesysteem als bedoeld in artikel 13, lid 1, van richtlijn 95/46/EG. Daartoe kunnen de lidstaten o.a. wetgevingsmaatregelen treffen om gegevens gedurende een beperkte periode te bewaren om de redenen die in dit lid worden genoemd. Alle in dit lid bedoelde maatregelen dienen in overeenstemming te zijn met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, met inbegrip van de beginselen als bedoeld in artikel 6, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.”

Nationale regeling

13

§ 81 van het Bundesgesetz über das Urheberrecht an Werken der Literatur und der Kunst und über verwandte Schutzrechte (Oostenrijkse wet op de auteursrechtelijke bescherming van werken van letterkunde en kunst en op naburige rechten), in de in het BGBl. I, 81/2006 bekendgemaakte versie (hierna: „UrhG”), bepaalt:

„1)   De houder van een exclusief recht op basis van de onderhavige wet waarop inbreuk is gemaakt, of degene die een dergelijke inbreuk te vrezen heeft, kan een verbodsvordering instellen. De eigenaar van een onderneming kan hierop ook worden vervolgd wanneer de inbreuk tijdens de exploitatie van zijn onderneming door een werknemer of een lasthebber is gemaakt of dreigt te worden gemaakt.

1 a)   Wanneer degene die een dergelijke inbreuk heeft gemaakt of dreigt te maken, daartoe gebruikt maakt van de diensten van een tussenpersoon, kan ook ten aanzien van deze laatste worden verzocht om een verbod. […]

[…]”

14

§ 87 b, leden 2 en 3, UrhG luiden:

„2)   De houder van een exclusief recht op basis van de onderhavige wet waarop inbreuk is gemaakt, kan verzoeken om informatie over de herkomst en de distributiekanalen van inbreukmakende goederen en diensten, voor zover dit niet onevenredig is aan de ernst van de inbreuk en niet in strijd is met wettelijke verplichtingen van vertrouwelijkheid. De verplichting tot informatieverstrekking rust op de inbreukmaker en op de persoon die commercieel

1.

de inbreukmakende goederen in zijn bezit heeft gehad,

2.

de inbreukmakende diensten heeft gebruikt, of

3.

diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, heeft verleend.

2 a)   De in lid 2 bedoelde verplichting tot informatieverstrekking omvat naargelang passend is:

1.

de namen en adressen van de producenten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;

2.

de hoeveelheden vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde goederen en de voor die goederen of diensten betaalde prijs.

3.

Tussenpersonen in de zin van § 81, lid 1a, moeten degene op wiens recht inbreuk is gemaakt, op diens schriftelijk en voldoende gemotiveerd verzoek informatie verstrekken over de identiteit van de inbreukmaker (naam en adres) dan wel de voor de identificatie van de inbreukmaker vereiste informatie geven. In de motivering moeten in het bijzonder voldoende geconcretiseerde gegevens worden opgenomen over de feiten die doen vermoeden dat op rechten inbreuk is gemaakt. Degene op wiens rechten inbreuk is gemaakt, moet de tussenpersoon vergoeden voor de redelijke kosten die het verstrekken van die informatie meebrengt.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15

LSG is een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging. Zij behartigt als trustee de rechten van producenten van fonogrammen op hun wereldwijd geproduceerde opnamen alsmede de rechten van uitvoerende kunstenaars op hun opvoeringen in Oostenrijk. Deze rechten zijn met name het recht op reproductie en verspreiding en het recht op openbare terbeschikkingstelling.

16

Tele2 is een aanbieder van internettoegang die haar klanten een — meestal dynamisch — IP-adres („Internet Protocol”-adres) toewijst. Na opgave van een bepaald IP-adres en een bepaald tijdvak waarin of tijdstip waarop dit adres is toegewezen, kan Tele2 een klant identificeren.

17

Door de invoering van filesharing-systemen, aan de hand waarvan deelnemers kopieën van opgeslagen gegevens onderling kunnen uitwisselen, lijden de rechthebbenden van wie LSG de belangen behartigt, financiële schade. Teneinde een civiele procedure tegen de inbreukmakers te kunnen instellen, heeft LSG gevorderd dat Tele2 zou worden gelast om haar de namen en adressen mee te delen van de personen aan wie deze laatste internettoegang verschaft en waarvan het IP-adres en de dag en het uur van de verbinding bekend zijn. Tele2 heeft de afwijzing van het verzoek om inlichtingen gevorderd. Zij heeft betoogd dat zij geen tussenpersoon is en niet het recht heeft om toegangsgegevens op te slaan.

18

Bij vonnis van 21 juni 2006 heeft het Handelsgericht Wien het verzoek van LSG ingewilligd. Het heeft geoordeeld dat Tele2 als aanbieder van internettoegang een tussenpersoon in de zin van § 81, lid 1a, UrhG is, zodat zij volgens § 87b, lid 3, UrhG verplicht is de informatie te verstrekken.

19

Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft het Oberlandesgericht Wien het in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep bevestigd bij arrest van 12 april 2007. Daartegen is beroep tot „Revision” ingesteld bij het Oberste Gerichtshof.

20

In het kader van dit beroep betoogt Tele2 dat zij geen tussenpersoon is in de zin van § 81, lid 1a, UrhG en van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29, omdat zij als aanbieder van internettoegang de gebruiker weliswaar toegang tot het netwerk biedt, maar geen juridisch of feitelijk toezicht uitoefent over de door deze gebruiker aangewende diensten. Bovendien is het spanningsveld tussen het auteursrechtelijke recht op informatie en belemmeringen vanuit het oogpunt van de gegevensbescherming bij het bewaren en het meedelen van persoonsgegevens, door communautaire richtlijnen in het voordeel van de gegevensbescherming beslist.

21

Volgens het Oberste Gerichtshof doet de conclusie van de advocaat-generaal in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 29 januari 2008, Promusicae (C-275/06, Jurispr. blz. I-271), dat na de indiening van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing is gewezen, er twijfel over bestaan of het recht op informatie in de zin van § 87b, lid 3, juncto § 81, lid 1a, UrhG in overeenstemming is met de richtlijnen inzake gegevensbescherming, in het bijzonder met de artikelen 5, 6 en 15 van richtlijn 2002/58. Op basis van die bepalingen van nationaal recht moet namelijk aan particuliere derden informatie worden verstrekt over persoonsgebonden verkeersgegevens. Het voldoen aan deze verplichting tot informatieverstrekking stelt voorop dat verkeersgegevens worden verwerkt en opgeslagen.

22

Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moet het begrip ‚tussenpersoon’ in artikel 5, lid 1, sub a, en artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29[…] aldus worden uitgelegd dat het ook ziet op een accessprovider die de gebruiker alleen internettoegang biedt door deze een dynamisch IP-adres toe te wijzen, hem echter zelf geen diensten (‚services’) zoals e-mail, FTP of een filesharing-dienst ter beschikking stelt en evenmin juridisch of feitelijk toezicht uitoefent over de door de gebruiker aangewende dienst?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 8, lid 3, van richtlijn 2004/48[…], gelet op artikel 6 en artikel 15 van richtlijn 2002/58[…], (beperkend) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de doorgifte van persoonsgebonden verkeersgegevens aan particuliere derden met het oog op de civielrechtelijke vervolging van prima facie inbreuken op exclusieve auteursrechten (exploitatie- en gebruiksrechten)?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

23

Overeenkomstig artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, met name wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, of wanneer over het antwoord op die vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, beslissen bij een met redenen omklede beschikking.

Tweede vraag

24

Met zijn tweede vraag, die eerst moet worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gemeenschapsrecht, met name artikel 8, lid 3, van richtlijn 2004/48, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 15 van richtlijn 2002/58, zich ertegen verzet dat de lidstaten de verplichting opleggen, persoonsgebonden verkeersgegevens aan particuliere derden door te geven met het oog op de civielrechtelijke vervolging van inbreuken op het auteursrecht.

25

Het antwoord op die vraag kan duidelijk worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof.

26

In punt 53 van het arrest Promusicae heeft het Hof immers geoordeeld dat één van de uitzonderingen van artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, dat uitdrukkelijk naar artikel 13, lid 1, van richtlijn 95/46 verwijst, betrekking heeft op de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Aangezien richtlijn 2002/58 niet preciseert om welke rechten en vrijheden het gaat, moet zij aldus worden uitgelegd dat hieruit de wil van de gemeenschapswetgever blijkt om noch de bescherming van het eigendomsrecht, noch gevallen waarin de houders van auteursrechten ter bescherming van dit eigendomsrecht een civiele procedure instellen, van de werkingssfeer ervan uit te sluiten.

27

Het Hof heeft daaruit in de punten 54 en 55 van het arrest Promusicae afgeleid dat richtlijn 2002/58, met name artikel 15, lid 1, daarvan, niet uitsluit dat de lidstaten de verplichting opleggen om in het kader van een civiele procedure persoonsgegevens mee te delen, maar dat zij de lidstaten evenmin dwingt om een dergelijke verplichting op te leggen.

28

Het Hof heeft overigens gepreciseerd dat diverse vereisten ervoor zorgen dat de vrijheid van de lidstaten om het recht op eerbiediging van het privéleven of het eigendomsrecht de overhand te geven, kleiner is. Zo dienen de lidstaten er bij de omzetting van de richtlijnen 2000/31, 2001/29, 2002/58 en 2004/48 acht op te slaan dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de communautaire rechtsorde beschermde grondrechten te verzekeren. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter omzetting van deze richtlijnen moeten de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten bovendien niet alleen hun nationale recht conform deze richtlijnen uitleggen, maar er ook acht op slaan dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijnen die in conflict zou komen met de grondrechten of de andere algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals het evenredigheidsbeginsel (arrest Promusicae, reeds aangehaald, punt 70).

29

Op de tweede vraag moet dus worden geantwoord dat het gemeenschapsrecht, met name artikel 8, lid 3, van richtlijn 2004/48, gelezen in samenhang met artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, zich er niet tegen verzet dat de lidstaten de verplichting opleggen, persoonsgebonden verkeersgegevens aan particuliere derden door te geven met het oog op de civielrechtelijke vervolging van inbreuken op het auteursrecht. Het gemeenschapsrecht vereist echter dat de lidstaten er bij de omzetting van de richtlijnen 2000/31, 2001/29, 2002/58 en 2004/48 acht op slaan dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende aan de orde zijnde grondrechten te verzekeren. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter omzetting van deze richtlijnen moeten de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten bovendien niet alleen hun nationale recht conform deze richtlijnen uitleggen, maar er ook acht op slaan dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijnen die in conflict zou komen met deze grondrechten of de andere algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals het evenredigheidsbeginsel.

Eerste vraag

30

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een accessprovider, die de gebruiker enkel internettoegang verschaft en geen andere diensten aanbiedt noch juridisch of feitelijk toezicht uitoefent over de gebruikte dienst, een „tussenpersoon” in de zin van de artikelen 5, lid 1, sub a, en 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 is.

31

Van oordeel dat het antwoord op deze vraag geen enkele ruimte voor redelijke twijfel overlaat, heeft het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 3, tweede alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering de verwijzende rechterlijke instantie in kennis gesteld van zijn voornemen, bij met redenen omklede beschikking te beslissen, en heeft het de belanghebbenden bedoeld in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie verzocht hun eventuele opmerkingen ter zake in te dienen.

32

LSG, de Spaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen hebben het Hof geantwoord dat zij geen bezwaar hadden tegen het voornemen van het Hof om bij met redenen omklede beschikking te beslissen.

33

Tele2 beperkt zijn opmerkingen daarover in wezen tot de elementen die zij reeds in haar schriftelijke opmerkingen had aangevoerd. Het gemeenschapsrecht verleent een aanbieder van internettoegang ter zake van zijn verantwoordelijkheid een geprivilegieerde behandeling, die niet verenigbaar is met een onbeperkte verplichting tot informatieverstrekking. Het Hof ziet in deze herhaalde elementen evenwel geen aanleiding om van de voorgenomen procedure af te zien.

34

Uit zowel de verwijzingsbeslissing als de bewoordingen van de gestelde vragen blijkt dat de nationale rechter met zijn eerste vraag wenst te vernemen of een aanbieder van internettoegang, die de gebruiker enkel toegang tot het netwerk biedt, gehouden kan zijn de in de tweede vraag vermelde informatie te verschaffen.

35

Om te beginnen verplicht artikel 5, lid 1, sub a, van richtlijn 2001/29 de lidstaten om uitzonderingen op het reproductierecht te bepalen.

36

Het bij de verwijzende rechter aanhangige geding betreft de vraag of LSG zich ten opzichte van Tele2 op een recht op informatie kan beroepen en niet de vraag of Tele2 een reproductierecht heeft geschonden.

37

Bijgevolg is uitlegging van artikel 5, lid 1, sub a, van richtlijn 2001/29 irrelevant voor de uitkomst van het hoofdgeding.

38

Tele2 betoogt met name dat tussenpersonen inbreuken op het auteursrecht moeten kunnen beëindigen. Aanbieders van internettoegang oefenen geen juridisch of feitelijk toezicht uit over de door de gebruiker aangewende diensten, zodat zij geen einde kunnen maken aan dergelijke inbreuken en dus geen „tussenpersoon” in de zin van richtlijn 2001/29 zijn.

39

Om de beginnen had de zaak die tot het arrest Promusicae aanleiding heeft gegeven, betrekking op de mededeling door Telefónica de España SAU, een handelsvennootschap die met name actief is als aanbieder van internettoegang, van de identiteit en het fysieke adres van bepaalde personen aan wie zij internettoegang verschafte en van wie het IP-adres en de datum en het uur van de verbinding bekend waren (arrest Promusicae, reeds aangehaald, punten 29 en 30).

40

Uit de gestelde vraag en de feiten van de zaak die tot het arrest Promusicae aanleiding heeft gegeven, blijkt dat de handelsvennootschap Telefónica de España SAU een aanbieder van internettoegang was (arrest Promusicae, reeds aangehaald, punten 30 en 34).

41

Door in punt 70 van het arrest Promusicae te oordelen dat de lidstaten volgens de richtlijnen 2000/31, 2001/29, 2002/58 en 2004/48 niet gehouden zijn, in een situatie als die van de zaak die tot dat arrest aanleiding heeft gegeven, de verplichting op te leggen om ter verzekering van de doeltreffende bescherming van het auteursrecht in het kader van een civiele procedure persoonsgegevens te verstrekken, heeft het Hof derhalve niet van meet af aan uitgesloten dat de lidstaten de aanbieder van internettoegang op basis van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48 de verplichting opleggen om informatie te verstrekken.

42

Voorts zorgen de lidstaten er krachtens artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 voor dat de rechthebbenden kunnen verzoeken om een verbod ten aanzien van tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten.

43

Een accessprovider, die de klant enkel internettoegang verschaft en geen andere diensten aanbiedt noch een juridisch of feitelijk toezicht uitoefent over de gebruikte dienst, levert een dienst die door een derde kan worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten, aangezien de gebruiker de verbinding wordt verschaft die hem in staat zal stellen inbreuk te maken op dergelijke rechten.

44

Overigens moeten de rechthebbenden volgens punt 59 van de considerans van richtlijn 2001/29 over de mogelijkheid beschikken om te verzoeken om een verbod ten aanzien van een tussenpersoon die een door een derde gepleegde inbreuk met betrekking tot een beschermd werk of ander materiaal in een netwerk steunt. Vaststaat dat de accessprovider, door internettoegang te verschaffen, de doorgifte van een dergelijke inbreuk tussen een abonnee en een derde mogelijk maakt.

45

Deze uitlegging wordt bevestigd door het doel van richtlijn 2001/29, namelijk, zoals met name uit artikel 1, lid 1, van deze richtlijn volgt, de effectieve rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt te waarborgen. Wanneer een accessprovider, die als enige in het bezit is van de gegevens aan de hand waarvan de gebruikers die inbreuk hebben gemaakt op die rechten, kunnen worden geïdentificeerd, werd uitgesloten van het begrip „tussenpersoon” in de zin van artikel 8, lid 3, van bedoelde richtlijn, zou immers de door deze richtlijn beoogde bescherming aanzienlijk worden verminderd.

46

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat een accessprovider, die de gebruiker enkel internettoegang verschaft en geen andere diensten, zoals e-mail, FTP of een filesharing-dienst, aanbiedt noch een juridisch of feitelijk toezicht uitoefent over de gebruikte dienst, een „tussenpersoon” in de zin van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 is.

Kosten

47

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Het gemeenschapsrecht, met name artikel 8, lid 3, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, gelezen in samenhang met artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), verzet zich er niet tegen dat de lidstaten de verplichting opleggen, persoonsgebonden verkeersgegevens aan particuliere derden door te geven met het oog op de civielrechtelijke vervolging van inbreuken op het auteursrecht. Het gemeenschapsrecht vereist echter dat de lidstaten er bij de omzetting van de richtlijnen 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, 2002/58 en 2004/48 acht op slaan dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende aan de orde zijnde grondrechten te verzekeren. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter omzetting van deze richtlijnen moeten de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten bovendien niet alleen hun nationale recht conform deze richtlijnen uitleggen, maar er ook acht op slaan dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijnen die in conflict zou komen met de grondrechten of de andere algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals het evenredigheidsbeginsel.

 

2)

Een accessprovider, die de gebruiker enkel internettoegang verschaft en geen andere diensten, zoals e-mail, FTP of een filesharing-dienst, aanbiedt noch een juridisch of feitelijk toezicht uitoefent over de gebruikte dienst, is een „tussenpersoon” in de zin van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.