61995J0265

Arrest van het Hof van 9 december 1997. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek. - Vrij verkeer van goederen - Lanbouwproducten - Belemmeringen ten gevolge van acties van particulieren - Verplichtingen van Lid-Staten. - Zaak C-265/95.

Jurisprudentie 1997 bladzijde I-06959


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Vrij verkeer van goederen - Belemmeringen ten gevolge van acties van particulieren - Verplichtingen van Lid-Staten - Vaststelling van maatregelen om vrij verkeer van goederen te verzekeren - Beoordelingsmarge van Lid-Staten - Toetsing door Hof

(EG-Verdrag, art. 5 en 30)

2 Vrij verkeer van goederen - Gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten - Belemmeringen ten gevolge van acties van particulieren - Verplichtingen van Lid-Staten - Vaststelling van maatregelen om vrij verkeer van goederen te verzekeren - Kennelijk ontoereikende maatregelen gezien frequentie en ernst van incidenten - Niet-nakoming - Rechtvaardiging ontleend aan binnenlandse moeilijkheden - Toelaatbaarheid - Voorwaarden - Rechtvaardiging ontleend aan schadeloosstelling van slachtoffers, economische overwegingen of eventuele niet-nakoming door andere Lid-Staat - Ontoelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 5 en 30)

Samenvatting


3 Als onmisbaar middel ter verwezenlijking van de markt zonder binnengrenzen verbiedt artikel 30 van het Verdrag niet alleen overheidsmaatregelen die als zodanig het handelsverkeer tussen de Lid-Staten beperken, maar kan het ook van toepassing zijn wanneer een Lid-Staat niet de vereiste maatregelen heeft getroffen ter opheffing van belemmeringen van het vrije goederenverkeer, waarvan de oorzaak buiten de sfeer van de overheid ligt. Immers, het feit dat een Lid-Staat niet optreedt of in gebreke blijft toereikende maatregelen vast te stellen om belemmeringen van het vrije goederenverkeer te voorkomen, die met name het gevolg zijn van acties van particulieren op zijn grondgebied tegen producten uit andere Lid-Staten, belemmert het intracommunautaire handelsverkeer evenzeer als een positieve handeling. Artikel 30 verbiedt de Lid-Staten dus niet enkel, zelf te handelen of zich te gedragen op een wijze die het handelsverkeer kan belemmeren; in samenhang met artikel 5 van het Verdrag verplicht het hen ook, alle noodzakelijke en passende maatregelen te treffen om de eerbiediging van de fundamentele vrijheid - het vrije verkeer van goederen - op hun grondgebied te verzekeren.

De Lid-Staten, die bij uitsluiting bevoegd blijven ter zake van de handhaving van de openbare orde en de vrijwaring van de binnenlandse veiligheid, beschikken stellig over een beoordelingsmarge om uit te maken, welke maatregelen in een gegeven situatie het meest geschikt zijn om belemmeringen van de invoer van producten op te heffen. Het staat derhalve niet aan de gemeenschapsinstellingen zich in de plaats van de Lid-Staten te stellen en deze voor te schrijven, welke maatregelen zij moeten vaststellen en daadwerkelijk moeten toepassen om het vrije verkeer van goederen op hun grondgebied te verzekeren. In de zaken die aan het Hof worden voorgelegd, dient dit echter na te gaan of de betrokken Lid-Staat maatregelen heeft getroffen die geschikt zijn om het vrije verkeer van goederen te garanderen.

4 Een Lid-Staat komt de krachtens artikel 30, juncto artikel 5, van het Verdrag en de verordeningen houdende gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten op hem rustende verplichtingen niet na, wanneer de maatregelen die hij heeft vastgesteld ter verhindering van acties van particulieren waardoor het vrije verkeer van bepaalde landbouwproducten wordt belemmerd, gezien de frequentie en de ernst van de betrokken incidenten, kennelijk ontoereikend waren om op zijn grondgebied de vrijheid van het intracommunautaire handelsverkeer van landbouwproducten te verzekeren en de daders daadwerkelijk te beletten dergelijke delicten steeds weer te begaan.

Deze niet-nakoming kan niet worden gerechtvaardigd door de vrees voor binnenlandse moeilijkheden, tenzij de Lid-Staat aantoont dat zijn optreden gevolgen voor de openbare orde zou hebben waaraan hij met de hem ter beschikking staande middelen niet het hoofd kan bieden, noch door de schadeloosstelling van de slachtoffers, noch door overwegingen van economische aard, noch door de bewering dat een andere Lid-Staat in voorkomend geval het gemeenschapsrecht heeft miskend.

Partijen


In zaak C-265/95,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur H. van Lier en J.-F. Pasquier, bij de juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. J. Navarro González, directeur-generaal Coördinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschappen, en R. Silva de Lapuerta, abogado del Estado voor het Hof van Justitie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard E. Servais 4-6,

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door J. E. Collins, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door S. Richards en M. Hoskins, Barristers, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Britse ambassade, Boulevard Roosevelt 14,

interveniënten,

tegen

Franse Republiek, vertegenwoordigd door J.-F. Dobelle, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, C. de Salins, onderdirecteur bij die directie, A. de Bourgoing, zaakgelastigde bij die directie, en P. Martinet, secretaris buitenlandse zaken bij hetzelfde ministerie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8B,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet alle noodzakelijke adequate maatregelen te nemen om te verhinderen dat acties van particulieren het vrije verkeer van landbouwproducten belemmeren, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten en artikel 30 EG-Verdrag in samenhang met artikel 5 van het Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, H. Ragnemalm, M. Wathelet en R. Schintgen (rapporteur), kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch en P. Jann, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 10 juni 1997, waar de Commissie was vertegenwoordigd door H. van Lier en J.-F. Pasquier, het Koninkrijk Spanje door R. Silva de Lapuerta, en de Franse Republiek door J.-F. Dobelle en K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 juli 1997,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 4 augustus 1995, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen, dat de Franse Republiek, door niet alle noodzakelijke adequate maatregelen te nemen om te verhinderen dat acties van particulieren het vrije verkeer van landbouwproducten belemmeren, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten en artikel 30 EG-Verdrag in samenhang met artikel 5 van het Verdrag.

2 De Commissie verklaart, dat al meer dan tien jaar klachten bij haar binnenkomen over de passieve houding van de Franse autoriteiten tegenover gewelddaden van particulieren en protestbewegingen van Franse landbouwers tegen landbouwproducten uit andere Lid-Staten. Met name worden vrachtauto's die dergelijke producten in Frankrijk vervoeren, onderschept en wordt hun lading vernietigd, worden de chauffeurs met geweld bedreigd, worden Franse supermarkten die landbouwproducten uit andere Lid-Staten verkopen, bedreigd en worden die producten in Franse winkels vernield.

3 De Commissie heeft geconstateerd, dat vanaf 1993 sommige groeperingen van Franse landbouwers, waaronder een groepering genaamd "Coordination rurale", het aanbod van landbouwproducten uit andere Lid-Staten systematisch gingen controleren, hetgeen in het bijzonder gepaard ging met intimidaties van groot- en detailhandelaars om dezen ertoe te brengen uitsluitend Franse producten in te kopen, het afdwingen van een minimumverkoopprijs voor de betrokken producten en het organiseren van controles om na te gaan, of de marktdeelnemers de gegeven instructies naleefden.

4 Zo waren van april tot juli 1993 met name Spaanse aardbeien het doelwit van die campagne. In augustus en september van dat jaar gebeurde hetzelfde met Belgische tomaten.

5 In 1994 waren winkelcentra het slachtoffer van dergelijke acties tegen Spaanse aardbeien, waarbij goederen en vervoermiddelen werden vernield; binnen een tijdspanne van twee weken deden zich op dezelfde plaats tweemaal gewelddadige incidenten voor zonder dat de aanwezige politie tussenbeide kwam om de vrachtwagens en hun lading doeltreffend te beschermen.

6 De Commissie vermeldt nog andere gevallen van vandalisme, die het vrije verkeer van Italiaanse en Deense landbouwproducten in Frankrijk hebben gehinderd.

7 Na verschillende malen bij de Franse autoriteiten tussenbeide te zijn gekomen, oordeelde de Commissie, dat de Franse Republiek, door niet alle noodzakelijke adequate maatregelen te nemen om te verhinderen dat onrechtmatige acties van particulieren het vrije verkeer van landbouwproducten belemmeren, de verplichtingen niet was nagekomen die op haar rusten krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten en artikel 30 EG-Verdrag in samenhang met artikel 5 van het Verdrag. Derhalve verzocht zij de Franse regering bij brief van 19 juli 1994 overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag, binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen over de haar verweten niet-nakoming kenbaar te maken.

8 Bij brief van 10 oktober 1994 antwoordde de Franse regering, dat zij het vandalisme van de Franse landbouwers steeds ten sterkste had afgekeurd. Zij wees erop, dat het aantal incidenten in 1993 en 1994 dankzij preventieve bewakings- en beschermingsmaatregelen en het verzamelen van inlichtingen aanzienlijk was gedaald. Voorts bleek haars inziens uit het feit dat de parketten systematisch een gerechtelijk onderzoek instellen, dat de Franse autoriteiten vastbesloten waren alle strafbare handelingen te vervolgen waarmee werd beoogd de invoer van landbouwproducten uit andere Lid-Staten te belemmeren. Doordat het echter om onvoorzienbare commando-operaties van kleine, zeer mobiele groepen ging, was het voor de politie uiterst moeilijk om in te grijpen, en liep het gerechtelijk onderzoek vaak op niets uit. Ten slotte was er met betrekking tot de praktijken waarmee de "Coordination rurale" de markt door middel van bedreigingen en vernielingen poogde te reguleren, een procedure bij de Mededingingsraad ingeleid.

9 Op 20 april 1995 vonden evenwel andermaal ernstige incidenten plaats in het zuidwesten van Frankrijk, waarbij Spaanse landbouwproducten werden vernietigd.

10 Daarop bracht de Commissie op 5 mei 1995 een met redenen omkleed advies uit overeenkomstig artikel 169, eerste alinea, van het Verdrag. In dat advies stelde zij, dat de Franse Republiek, door niet alle noodzakelijke adequate maatregelen te nemen om te verhinderen dat acties van particulieren het vrije verkeer van groenten en fruit belemmeren, de verplichtingen niet was nagekomen die op haar rusten krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten en artikel 30 EG-Verdrag in samenhang met artikel 5 van het Verdrag, en nodigde zij de Franse Republiek overeenkomstig artikel 169, tweede alinea, van het Verdrag uit, binnen een termijn van een maand na kennisgeving van het advies de nodige maatregelen te treffen om zich ernaar te voegen.

11 Op 16 juni 1995 verklaarde de Franse regering, dat zij alle haar ten dienste staande maatregelen had getroffen om het vrije verkeer van goederen op haar grondgebied te garanderen, en dat de genomen preventieve maatregelen het mogelijk hadden gemaakt verder geweld in 1995 sterk te beperken. Op nationaal niveau was door de betrokken ministeries een gemeenschappelijk actieplan ter voorkoming van nieuw vandalisme opgesteld, dat met name een versterking van de surveillance en instructies tot streng optreden aan de prefecten en aan de politie inhield. Verder waren op plaatselijk niveau politie-eenheden paraat gehouden, die door intensief surveilleren bij kwetsbare inrichtingen tal van incidenten hadden kunnen voorkomen. Ook al kan niet elk risico van vernielingen worden uitgesloten, omdat het om onvoorzienbare punctuele acties gaat waarvan de daders moeilijk te identificeren zijn, toch heeft de strafrechtbank te Nîmes in 1994 24 landbouwers veroordeeld wegens vernieling van eigendommen van derden. Sedert op 1 maart 1994 artikel 322-13 van het nieuwe strafwetboek in werking is getreden, is de bestrijding van aanslagen op goederen doeltreffender geworden. Ten slotte heeft de staat de schade voor zijn rekening genomen en zijn instructies gegeven om de door de betrokken marktdeelnemers geleden schade sneller te vergoeden.

12 Volgens de Commissie heeft de Franse minister van Landbouw in 1995 evenwel verklaard, dat hij weliswaar het door de landbouwers gepleegde geweld afkeurde en veroordeelde, doch dat hij niet voornemens was de politie in te schakelen om het te beëindigen.

13 Op 3 juni 1995 werden in het zuiden van Frankrijk drie vrachtauto's met groenten en fruit uit Spanje aangevallen zonder dat de politie ingreep. Begin juli 1995 vernietigden Franse landbouwers andermaal Italiaans en Spaans fruit.

14 Daarop heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

15 Bij beschikkingen van 14 en 27 februari 1996 heeft het Hof het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland respectievelijk het Koninkrijk Spanje toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie.

16 Tot staving van haar beroep betoogt de Commissie, dat artikel 30 van het Verdrag en de gemeenschappelijke marktordeningen voor groenten en fruit, die op hetzelfde beginsel van opheffing van belemmeringen van het handelsverkeer zijn gebaseerd, kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verbieden. Voorts moeten de Lid-Staten ingevolge artikel 5 van het Verdrag alle maatregelen treffen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.

17 Het onderscheppen van vervoermiddelen en het vernietigen van landbouwproducten uit andere Lid-Staten, alsook het klimaat van onveiligheid ten gevolge van de bedreigingen van diverse landbouworganisaties tegen distributeurs van groenten en fruit uit andere Lid-Staten, zoals in casu in Frankrijk geconstateerd, aldus de Commissie, vormen belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer, die de Lid-Staten moeten voorkomen door het treffen van passende maatregelen, ook jegens particulieren die het vrije verkeer van goederen in gevaar brengen.

18 Het feit dat zich jaar na jaar ernstige incidenten zijn blijven voordoen, die de invoer in en de doorvoer door Frankrijk van groenten en fruit uit andere Lid-Staten belemmerden, toont volgens de Commissie aan, dat de preventieve en repressieve maatregelen die de Franse regering als verweer aanvoert, toereikend noch adequaat zijn om in de praktijk de daders ervan te weerhouden dergelijke delicten te plegen. Bovendien blijkt uit de feiten die de Commissie bekend zijn, dat de Franse autoriteiten steeds opnieuw hebben verzuimd in te grijpen om de gewelddaden van de Franse landbouwers doeltreffend te voorkomen en te bestraffen.

19 De Spaanse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk ondersteunen de conclusies van de Commissie.

20 De Franse regering daarentegen is van mening, dat het beroep van de Commissie ongegrond is.

21 Zij stelt, dat zij op gelijke wijze als bij schending van het nationale recht alle noodzakelijke adequate middelen heeft aangewend om acties van particulieren die het vrije verkeer van landbouwproducten belemmeren, te voorkomen en te bestraffen. Dankzij de in 1993 genomen bewakingsmaatregelen is in latere jaren veel minder geweld gepleegd.

22 Wegens het grote aantal vrachtauto's die in Frankrijk met landbouwproducten naar tal van bestemmingen onderweg zijn, en wegens de onvoorzienbaarheid van het optreden van landbouwers, die in kleine commandogroepen opereren, kan echter niet elk risico van vernieling worden weggenomen. Dat laatste verklaart ook, dat het zeer moeilijk is de daders te identificeren en hun persoonlijk aandeel in het geweld te bepalen, teneinde hen systematisch te kunnen straffen. Niettemin zijn er sedert 1994 nog zes gevallen geweest van personen die zijn veroordeeld of tegen wie een onderzoek loopt. Bovendien dienen de politie-autoriteiten over een beoordelingsvrijheid te beschikken bij hun beslissing of zij al dan niet moeten ingrijpen ter bescherming van de openbare orde. In ieder geval stelt de staat de slachtoffers van de delicten schadeloos op basis van de risico-aansprakelijkheid van de overheid. Zo is voor de jaren 1993, 1994 en 1995 meer dan 17 miljoen FF schadevergoeding uitgekeerd.

23 De Franse regering voegt daaraan toe, dat de ontevredenheid van de Franse landbouwers is veroorzaakt door de sterke stijging van de uitvoer van Spaanse producten sedert de toetreding van het Koninkrijk Spanje, wat tot een aanzienlijke prijsdaling heeft geleid, nog versterkt door de door concurrentieoverwegingen ingegeven devaluatie van de peseta en de door de Spaanse producenten toegepaste dumpingprijzen. De Franse markt van groenten en fruit was ernstig verstoord, doordat tijdens de overgangsperiode na de toetreding niet was voorzien in een stelsel van toezicht op de door de Spaanse producenten toegepaste uitvoerprijzen. De Franse regering beklemtoont voorts, dat zij geenszins een protectionistische houding heeft aangenomen, doch integendeel blijk heeft gegeven van een constructieve opstelling door in de Raad het initiatief te nemen tot stappen om in overleg met de Spaanse autoriteiten de moeilijkheden op de markt van groenten en fruit op te lossen.

24 Ter beoordeling van de gegrondheid van het beroep van de Commissie moet er om te beginnen aan worden herinnerd, dat het vrije verkeer van goederen een van de fundamentele beginselen van het Verdrag is.

25 Dienaangaande bepaalt artikel 3, sub c, EG-Verdrag, dat ter bereiking van de in artikel 2 genoemde doelstellingen het optreden van de Gemeenschap de totstandbrenging omvat van een interne markt, die wordt gekenmerkt door de afschaffing tussen de Lid-Staten van hinderpalen voor, onder meer, het vrije verkeer van goederen.

26 Volgens artikel 7 A, tweede alinea, EG-Verdrag omvat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van goederen is gewaarborgd volgens de bepalingen van het Verdrag.

27 Dit fundamentele beginsel is uitgewerkt in de artikelen 30 en volgende van het Verdrag.

28 Meer in het bijzonder verbiedt artikel 30 kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten.

29 Blijkens haar context moet deze bepaling aldus worden begrepen, dat zij de afschaffing beoogt van alle al dan niet rechtstreekse, daadwerkelijke of potentiële belemmeringen van de invoerstromen in het intracommunautaire handelsverkeer.

30 Als onmisbaar middel ter verwezenlijking van de markt zonder binnengrenzen verbiedt artikel 30 dus niet alleen overheidsmaatregelen die als zodanig het handelsverkeer tussen de Lid-Staten beperken, maar kan het ook van toepassing zijn wanneer een Lid-Staat niet de vereiste maatregelen heeft getroffen ter opheffing van belemmeringen van het vrije goederenverkeer, waarvan de oorzaak buiten de sfeer van de overheid ligt.

31 Immers, het feit dat een Lid-Staat niet optreedt of, in voorkomend geval, in gebreke blijft toereikende maatregelen vast te stellen om belemmeringen van het vrije goederenverkeer te voorkomen, die met name het gevolg zijn van acties van particulieren op zijn grondgebied tegen producten uit andere Lid-Staten, belemmert het intracommunautaire handelsverkeer evenzeer als een positieve handeling.

32 Artikel 30 verbiedt de Lid-Staten dus niet enkel, zelf te handelen of zich te gedragen op een wijze die het handelsverkeer kan belemmeren; in samenhang met artikel 5 van het Verdrag verplicht het hen ook, alle noodzakelijke en passende maatregelen te treffen om de eerbiediging van die fundamentele vrijheid op hun grondgebied te verzekeren.

33 In dit laatste geval beschikken de Lid-Staten, die bij uitsluiting bevoegd blijven ter zake van de handhaving van de openbare orde en de vrijwaring van de binnenlandse veiligheid, stellig over een beoordelingsmarge om uit te maken, welke maatregelen in een gegeven situatie het meest geschikt zijn om belemmeringen van de invoer van producten op te heffen.

34 Het staat derhalve niet aan de gemeenschapsinstellingen zich in de plaats van de Lid-Staten te stellen en deze voor te schrijven, welke maatregelen zij moeten vaststellen en daadwerkelijk moeten toepassen om het vrije verkeer van goederen op hun grondgebied te verzekeren.

35 In de zaken die aan het Hof worden voorgelegd, dient dit echter, rekening houdend met de bovenvermelde beoordelingsvrijheid, na te gaan of de betrokken Lid-Staat maatregelen heeft getroffen die geschikt zijn om het vrije verkeer van goederen te garanderen.

36 Opgemerkt zij nog, dat het hiervóór overwogene eveneens geldt voor de verordeningen van de Raad tot instelling van gemeenschappelijke marktordeningen voor de verschillende landbouwproducten, overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 46 en 7, lid 7, EG-Verdrag (zie arresten van 14 juli 1976, gevoegde zaken 3/76, 4/76 en 6/76, Kramer e.a., Jurispr. 1976, blz. 1279, r.o. 53 en 54, en 25 mei 1993, zaak C-228/91, Commissie/Italië, Jurispr. 1993, blz. I-2701, r.o. 11, betreffende verordeningen houdende gemeenschappelijke marktordeningen in de sector visserijproducten).

37 Wat meer in het bijzonder de onderhavige zaak betreft, moet worden vastgesteld, dat de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het beroep wegens niet-nakoming dat de Commissie tegen de Franse Republiek heeft ingesteld, niet worden betwist.

38 De op het Franse grondgebied gepleegde gewelddaden tegen landbouwproducten uit andere Lid-Staten, bestaande in het onderscheppen van vrachtauto's die dergelijke producten vervoeren, het vernietigen van hun lading, het bedreigen van de chauffeurs, het intimideren van groot- en detailhandelaars en het vernietigen van goederen in de winkels, vormen ongetwijfeld belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer van die producten.

39 Bijgevolg moet worden nagegaan, of de Franse regering in casu de krachtens artikel 30 in samenhang met artikel 5 van het Verdrag op haar rustende verplichtingen is nagekomen, door toereikende, passende maatregelen te treffen tegen acties van particulieren die het vrije verkeer van bepaalde landbouwproducten belemmeren.

40 Dienaangaande zij beklemtoond, dat blijkens de memories van de Commissie de

incidenten waarover deze instelling zich in dit beroep beklaagt, zich al meer dan tien jaar regelmatig voordoen.

41 Reeds op 8 mei 1985 zond de Commissie de Franse Republiek een eerste aanmaningsbrief, waarin zij haar uitnodigde de nodige preventieve en repressieve maatregelen te treffen om dergelijke acties te beëindigen.

42 Voorts heeft de Commissie de Franse regering er in dit verband herhaaldelijk aan herinnerd, dat het gemeenschapsrecht de verplichting oplegt, de daadwerkelijke eerbiediging van het beginsel van het vrije goederenverkeer te verzekeren door alle beperkingen van het vrije verkeer van landbouwproducten uit andere Lid-Staten op te heffen.

43 De Franse autoriteiten hebben in casu dus over voldoende tijd beschikt om de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk waren om hun verplichtingen krachtens het gemeenschapsrecht na te komen.

44 Ofschoon de Franse regering naar haar zeggen alle maatregelen had getroffen om verder geweld te voorkomen en de schuldigen te straffen, staat vast, dat ernstige incidenten het handelsverkeer van landbouwproducten op het Franse grondgebied jaar na jaar aanzienlijk hebben verstoord.

45 Dienaangaande blijkt uit de feitelijke uiteenzetting van de Commissie, die door de Franse regering niet wordt betwist, dat het geweld voornamelijk in bepaalde periodes van het jaar voorkomt en dat er bovendien een aantal bijzonder kwetsbare plaatsen zijn, waar zich in een zelfde jaar herhaaldelijk incidenten hebben voorgedaan.

46 Vanaf 1993 waren het geweld en het vandalisme niet enkel gericht tegen de transporten van landbouwproducten, doch ook tegen de sector van de groot- en detailhandel in die producten.

47 Overigens hebben zich in 1996 en 1997 opnieuw ernstige incidenten van dezelfde aard voorgedaan.

48 Voorts zij nog opgemerkt, dat niet wordt betwist dat de Franse politie bij die incidenten ofwel niet ter plaatse was, hoewel de bevoegde autoriteiten in bepaalde gevallen ervan waren verwittigd dat er betogingen van landbouwers op til waren, ofwel niet tussenbeide is gekomen, zelfs niet in gevallen waarin zij veel talrijker was dan de ordeverstoorders. Bovendien ging het niet steeds om snelle acties van betogers die bij verrassing optraden om vervolgens onmiddellijk te vluchten, aangezien de onlusten in sommige gevallen verscheidene uren hebben geduurd.

49 Daarbij komt nog, dat televisiecamera's een aantal daden van vandalisme hebben geregistreerd, dat de betogers vaak ongemaskerd optraden en dat de landbouwersgroeperingen die de aanstichters van de gewelddaden waren, bij de politie bekend zijn.

50 Niettemin staat vast, dat slechts een zeer klein aantal van degenen die bij die ernstige ordeverstoringen betrokken waren, is geïdentificeerd en vervolgd.

51 Zo hebben de Franse autoriteiten met betrekking tot de talrijke daden van vandalisme in de periode van april tot augustus 1993 slechts één geval van gerechtelijke vervolging kunnen noemen.

52 Gelet op het voorgaande kan het Hof, zelfs wanneer het rekening houdt met de problemen van de bevoegde autoriteiten bij hun optreden in situaties als waarom het hier gaat, niet anders dan vaststellen dat, gezien de frequentie en de ernst van de door de Commissie opgesomde incidenten, de door de Franse regering in casu vastgestelde maatregelen ontoereikend waren om op haar grondgebied de vrijheid van het intracommunautaire handelsverkeer van landbouwproducten te verzekeren en de daders daadwerkelijk te beletten dergelijke delicten steeds weer te begaan.

53 Deze vaststelling dringt zich te meer op, nu de door de Commissie genoemde vernielingen en bedreigingen niet alleen de invoer in of de doorvoer door Frankrijk van de rechtstreeks door het geweld getroffen producten treffen, doch ook een klimaat van onveiligheid scheppen, dat een nadelig gevolg kan hebben voor het gehele handelsverkeer.

54 Aan die vaststelling doet evenmin af het argument van de Franse regering, dat de situatie in de Franse landbouw zo moeilijk was, dat men redelijkerwijs moest vrezen, dat een vastberadener optreden van de bevoegde autoriteiten heftige reacties van de betrokken landbouwers zou uitlokken, met nog ernstiger verstoringen van de openbare orde of zelfs sociale onlusten als gevolg.

55 Vrees voor binnenlandse moeilijkheden kan immers geen rechtvaardiging zijn voor een Lid-Staat om het gemeenschapsrecht niet correct toe te passen (zie in die zin arrest van 7 december 1995, zaak C-52/95, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1995, blz. I-4443, r.o. 38).

56 Tenzij zou vaststaan dat zijn optreden gevolgen voor de openbare orde zou hebben waaraan hij met de hem ter beschikking staande middelen niet het hoofd kan bieden, dient de betrokken Lid-Staat alle dienstige maatregelen te treffen om de draagwijdte en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht te waarborgen, teneinde de correcte tenuitvoerlegging van dit recht in het belang van alle marktdeelnemers te verzekeren.

57 In casu nu heeft de Franse regering niet concreet aangetoond, dat er werkelijk een gevaar voor de openbare orde bestond waaraan zij niet het hoofd kon bieden.

58 Daaraan zij toegevoegd dat, ook al is het niet uitgesloten dat het gevaar van ernstige verstoringen van de openbare orde in voorkomend geval het afzijdig blijven van de politie kan rechtvaardigen, dit argument hoe dan ook alleen maar in een welbepaald geval kan worden aangevoerd en niet, zoals in casu, in het algemeen voor alle door de Commissie genoemde incidenten.

59 Met betrekking tot de omstandigheid dat de Franse Republiek de slachtoffers schadeloos heeft gesteld, zij erop gewezen, dat de Franse regering zich niet met een beroep hierop kan bevrijden van de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen.

60 Immers, ook wanneer een schadeloosstelling althans ten dele de schade goedmaakt die de betrokken marktdeelnemers hebben geleden, de niet-nakoming door de Lid-Staat wordt er niet door ongedaan gemaakt.

61 De argumenten in verband met de zeer moeilijke sociaal-economische situatie op de Franse markt van groenten en fruit na de toetreding van het Koninkrijk Spanje, falen eveneens.

62 Het is vaste rechtspraak, dat overwegingen van economische aard in geen geval bij artikel 30 van het Verdrag verboden belemmeringen kunnen rechtvaardigen (zie met name arrest van 11 juni 1985, zaak 288/83, Commissie/Ierland, Jurispr. 1985, blz. 1761, r.o. 28).

63 Voor zover de Franse regering tot staving van die argumenten te verstaan geeft, dat de destabilisering van de Franse markt van groenten en fruit het gevolg was van deloyale praktijken, ja zelfs van schendingen van het gemeenschapsrecht door de Spaanse producenten, zij eraan herinnerd, dat het een Lid-Staat niet is toegestaan, zich door eenzijdige beschermende maatregelen of door een eenzijdige gedraging teweer te stellen tegen een eventuele miskenning van het gemeenschapsrecht door een andere Lid-Staat (zie in die zin arrest van 23 mei 1996, zaak C-5/94, Hedley Lomas, Jurispr. 1996, blz. I-2553, r.o. 20).

64 Dit geldt zeker voor een gebied als het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waar het bij uitsluiting aan de Gemeenschap staat, in voorkomend geval de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn ter oplossing van de problemen die bepaalde marktdeelnemers met name door de toetreding van een nieuwe Lid-Staat ondervinden.

65 Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat de Franse regering gedurende lange tijd duidelijk in gebreke is gebleven toereikende en passende maatregelen te treffen om een einde te maken aan het vandalisme waardoor het vrije verkeer van bepaalde landbouwproducten uit andere Lid-Staten op haar grondgebied werd belemmerd, en om te beletten dat zich opnieuw dergelijke acties zouden voordoen.

66 Derhalve moet worden vastgesteld, dat de Franse Republiek, door niet alle noodzakelijke adequate maatregelen te nemen om te verhinderen dat acties van particulieren het vrije verkeer van groenten en fruit belemmerden, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 30 EG-Verdrag in samenhang met artikel 5 van het Verdrag en krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

67 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen. Volgens artikel 69, lid 4, van dit Reglement dragen de Lid-Staten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet alle noodzakelijke adequate maatregelen te nemen om te verhinderen dat acties van particulieren het vrije verkeer van groenten en fruit belemmerden, is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 30 EG-Verdrag in samenhang met artikel 5 van het Verdrag en krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten.

2) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

3) Het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zullen hun eigen kosten dragen.